Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 september 2002
gepubliceerd op 10 oktober 2002

Koninklijk besluit betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2002007241
pub.
10/10/2002
prom.
26/09/2002
ELI
eli/besluit/2002/09/26/2002007241/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, inzonderheid op de artikelen 1 en 1bis , vervangen bij de wet van 22 maart 2001, op artikel 1ter , ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001, op artikel 2, vervangen bij de wet van 22 maart 2001, op artikel 3, op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 16 maart 1994 en 22 maart 2001, op artikel 18, vervangen bij de wet van 22 maart 2001 en op artikel 20;

Gelet op de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs, inzonderheid op artikel 1, III, d), ingevoegd bij de wet van 2 oktober 1992;

Gelet op de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1955, 13 november 1974 en 26 maart 1999, en op artikel 2bis , vervangen bij de wet van 26 maart 1999;

Gelet op de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, inzonderheid op artikel 3, 2°, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001 en op artikel 16, vervangen bij de wet van 13 juli 1976;

Gelet op de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 3, tweede lid, op de artikelen 11 en 15, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994, op artikel 20, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, op artikel 21, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994, op artikel 24, § 1, vervangen bij de wet van 20 mei 1994, op artikel 24, § 2, vervangen bij de wet van 20 mei 1994 en gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, op artikel 24, § 7, en op artikel 65;

Gelet op de wet van 16 maart 1994 betreffende het statuut en de bezoldiging van het onderwijzend burgerpersoneel van de Koninklijke Militaire School inzonderheid op artikel 3, § 5;

Gelet op de wet van 22 maart 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de statuten van het militair personeel, inzonderheid op artikel 168;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1963 betreffende de academische raad en de afdelingsraden van de Koninklijke Militaire School;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 november 1968 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 augustus 1971, 20 februari 1975, 10 september 1977, 8 november 1977, 12 juni 1989, 13 november 1992, 8 november 1993, 11 augustus 1994, 19 juni 1996 en 13 juni 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, inzonderheid op artikel 2, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 maart 2002, en op artikel 15, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 juni 2001 en 14 maart 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van een kandidaat-militair van het actief kader of van een dienstplichtige, kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier, inzonderheid op artikel 7, § 2, eerste lid, 1°, b), vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994;

Gelet op het koninklijk besluit 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op de artikelen 2, 30° en 32°, 10, § 1, 1°, 11, 15, 25, eerste lid, 3°, 27, 28, 1° en 2°, op artikel 29, 1° en 2°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 juli 1995, op de artikelen 31, 47, 60, 65, § 1, derde lid, 79, 2°, a), 80, § 2, 83, § 1, 84, 92, eerste lid, 4°, 100, § 4, 1°, a), 101, § 1, 1°, a) en b), en 136;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, inzonderheid op artikel 9, § 2bis , ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 januari 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 31 augustus 1998 tot vaststelling van het statuut van de burgerlijke repetitors bij de Koninklijke Militaire School, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie en de sociale promotie naar een hogere personeelscategorie, inzonderheid op artikel 38, 1°;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 september 2001 tot vaststelling voor het academiejaar 2001-2002 van het reglement houdende de gegevens voor de beoordeling van de hoedanigheden van de kandidaten in de Koninklijke Militaire School en het programma van de cursussen van de polytechnische afdeling en van de afdeling alle wapens;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 april 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 26 juni 2002;

Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 12 juni 2002;

Gelet op het protocol van 3 mei 2002 van het Sectorcomité XIV;

Gelet op het advies 33.778/2/V van de Raad van State, gegeven op 21 augustus 2002;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de school : de Koninklijke Militaire School;2° de minister : de minister van Landsverdediging;3° de leerling : de leerling bedoeld in artikel 1 van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School;4° een promotie : de leerlingen van dezelfde faculteit die hetzelfde vormingsjaar volgen;5° de directeur van het academisch onderwijs : de leider der studiën.

Art. 2.De specialiteiten van de polytechnische faculteit, bedoeld in artikel 1ter , tweede lid, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School zijn : 1° wapensystemen;2° bouwkunde;3° mechanica;4° telecommunicaties.

Art. 3.Onverminderd de toepassing van de reglementaire bepalingen uitgevaardigd ter uitvoering van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader regelen de bepalingen van dit besluit de situatie van : 1° de kandidaat-beroepsofficieren die een vorming van officier volgen aan de polytechnische faculteit of aan de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de school;2° de leerlingen bedoeld in artikel 1, 2°, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, die een volledige vorming, een kandidatuur, een licentie of een vormingsjaar volgen aan de polytechnische faculteit of aan de faculteit sociale en militaire wetenschappen, of die een programma volgen voorgesteld door de directeur van het academisch onderwijs;3° de kandidaat-beroepsofficieren bedoeld in 1° en 2°, die een vorming volgen in een instelling van hoger onderwijs buiten de school.

Art. 4.Onverminderd de toepassing van de reglementaire bepalingen uitgevaardigd ter uitvoering van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, zijn het programma van de cursussen en de af te leggen examens, van de academische, militaire en sportieve vorming aan de polytechnische faculteit of aan de faculteit sociale en militaire wetenschappen opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Art. 5.De cijfers van de academische vorming worden toegekend voor elke cursus of cursusgroep onderwezen gedurende het betrokken studiejaar. Zij dienen tot het vormen van een enkel cijfer over het geheel van het studiejaar. Zij vloeien voort uit de cijfers behaald voor het dagelijks werk en voor de examens die de leerling moet afleggen. Het onderling gewicht van de examens en het dagelijks werk en het onderling gewicht van de cursussen is opgenomen in de bijlage bij dit besluit. Het cijfer toegekend voor het geheel van het laatste studiejaar omvat de cijfers toegekend voor de eindscriptie. Voor elke cursus of cursusgroep en voor de eindscriptie wordt een cijfer lager dan 50 % beschouwd als een uitsluitingscijfer.

De belangrijkheidscoëfficient van elk studiejaar, met het oog op de rangschikking van de kandidaat-officieren, wordt bepaald in een reglement vastgesteld door de minister. HOOFDSTUK II. - De opdrachten van de school

Art. 6.Naast de opdrachten bepaald in de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School is de school ook belast met volgende opdrachten : 1° het beheer, de administratie en de opvolging van de academische vorming evenals de militaire, sportieve en karakteriële vorming verzekeren van de kandidaat-beroepsofficieren, aangewezen door de minister, die een vorming volgen in een instelling van hoger onderwijs buiten de school;2° een voltijdse vorming verstrekken aan de leerlingen van de voorbereidende divisie tot de Koninklijke Militaire School, ter voorbereiding van de studies aan de school;3° cursussen organiseren voor het personeel van de krijgsmacht ter voorbereiding van examens met het oog op een overgang of sociale promotie, op verzoek van de chef defensie;4° de programma's aan de minister voorstellen en cursussen organiseren voor de leerlingen bedoeld in artikel 3, 2°;5° cursussen organiseren ter voorbereiding van de taalexamens bepaald in de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;6° studiedagen, seminaries en colloquia organiseren, op verzoek van de minister of van de chef defensie;7° activiteiten ontwikkelen van wetenschappelijk onderzoek in het kader van de onderwijsopdracht van de school of in het kader van een programma van wetenschappelijk onderzoek goedgekeurd door de minister. HOOFDSTUK III. - De algemene organisatie van de school Afdeling 1. - Bevoegdheden

Art. 7.De commandant van de school oefent nauwkeurig toezicht uit op alle diensttakken van de school. Hij is ermee belast te waken over de uitvoering van de wetten, besluiten, reglementen en beslissingen betreffende deze instelling.

De tweede commandant van de school oefent, onder het gezag van de commandant van de school, het dagelijks toezicht uit over alle dienstaangelegenheden.

Art. 8.§ 1. De directeur van het academisch onderwijs heeft de leiding van de directie van het academisch onderwijs en is belast met : 1° de uitoefening van het toezicht op het academisch onderwijs, in al zijn bestanddelen;2° het waken over de uitvoering van de onderwijsprogramma's;3° de coördinatie van het opstellen van de programma's van wetenschappelijk onderzoek binnenin de school;4° het waken over de uitvoering van de programma's van wetenschappelijk onderzoek;5° de uitoefening van het algemeen toezicht op alle activiteiten van het burger en militair personeel, in het domein van het wetenschappelijk onderzoek. Hij geeft hiervan rekenschap aan de commandant van de school.

In het domein van het wetenschappelijk onderzoek wordt hij bijgestaan door : 1° een cel coördinatie en beheer die eveneens belast is met het verzorgen van de relaties met instellingen buiten de school;2° een commissie van het wetenschappelijk onderzoek die eveneens belast is met het evalueren van de projecten van onderzoek voorgesteld door de verscheidene leerstoelen en met het voorstellen van het meerjarenprogramma van het wetenschappelijk onderzoek. De organen bedoeld in het derde lid worden samengesteld uit personeelsleden van de school, die aangewezen worden door de commandant van de school, en hebben een adviserende bevoegdheid. § 2. De militaire repetitors verlenen hun medewerking aan de praktische werken, aan de seminaries, aan de geleide oefeningen alsook aan de controle van de kennis van de leerlingen. Zij mogen in vervangingen voorzien in uitzonderlijke gevallen en cursussen verstrekken in het kader van de opdracht bedoeld in artikel 6, 3° en 5°.

Art. 9.Buiten de lessen blijven de leden van het onderwijzend personeel ter beschikking van de leerlingen om hen de ophelderingen te verstrekken die zij nodig zouden kunnen hebben. Ze nemen ondervragingen en examens af.

Art. 10.De directeur van de militaire en sportieve vorming heeft de leiding van de directie van de militaire en sportieve vorming en is belast met : 1° het beheer en de administratie van de leerlingen;2° de militaire opleiding en de sportieve en karakteriële vorming van de leerlingen;3° het waken over de stipte naleving van de voorschriften van het reglement van inwendige orde;4° het zorgen voor de uitvoering van al de maatregelen die worden opgelegd met het oog op de voorbereiding van de mobilisatie van het personeel van de school.

Art. 11.De bataljonscommandanten van het bataljon van de leerling-officieren en van het bataljon van de officier-leerlingen organiseren, onder toezicht van de directeur van de militaire en sportieve vorming, de activiteiten verbonden aan de militaire opleiding, de sportieve en karakteriële vorming, het beheer en de administratie van de leerlingen.

Zij geven rekenschap aan de directeur van de militaire en sportieve vorming of aan de directeur van het academische onderwijs, naargelang het geval, van alle waarnemingen die van enig belang zouden kunnen zijn voor de leerlingen en de school.

Zij worden in hun opdracht bijgestaan door de promotiecommandanten.

Art. 12.De promotiecommandanten coördineren en controleren, onder toezicht van de directeur van het academisch onderwijs of van de bataljonscommandanten, naargelang het geval, de activiteiten verbonden aan de vorming, het beheer en de administratie van de leerlingen van de promotie waarover zij toezicht uitoefenen.

Zij volgen de prestaties van deze leerlingen in alle domeinen van de vorming.

Zij wonen regelmatig de lessen bij die gegeven worden aan de promotie waarover zij toezicht uitoefenen. Zij geven rekenschap aan de directeur van het academisch onderwijs of aan de bataljonscommandanten in hun respectievelijk domein.

Art. 13.De commandant van de voorbereidende divisie tot de Koninklijke Militaire School is belast met de opdracht bedoeld in artikel 6, 2°.

Hij oefent deze opdracht uit onder toezicht van de directeur van de militaire en sportieve vorming.

Art. 14.De commandant van de speciale divisie oefent ten aanzien van de leerlingen die geen deel uitmaken van een promotie, de opdrachten uit van bataljons- en promotiecommandant.

Hij oefent deze opdrachten uit onder toezicht van de directeur van de militaire en sportieve vorming Afdeling 2. - De huisvesting

Art. 15.§ 1. De leerlingen krijgen in de school voeding en huisvesting. De commandant van de school bepaalt in het reglement van inwendige orde onder welke omstandigheden kan worden afgeweken van dit principe. De huisvesting wordt gratis ter beschikking gesteld van de leerlingen bedoeld in artikel 3, 1° en 3°. § 2. Zijn ertoe gehouden verblijf te houden in de gebouwen van de school : 1° de commandant van de school;2° de geneesheer;3° een officier per bataljon;4° een officier of onderofficier van de directie van de steun. De woning van de commandant van de school is gemeubeld.

Deze verplichting houdt niet in dat gratis over die woningen kan worden beschikt. Afdeling 3. - De faculteitsraden

Art. 16.Voor elk van de faculteiten van de school wordt een faculteitsraad opgericht bestaande uit alle docenten, hoogleraren en gewone hoogleraren van de faculteit.

De docent, hoogleraar of gewoon hoogleraar die directeur van het academisch onderwijs is, maakt evenwel geen deel uit van de faculteitsraad.

De voorzitter en de ondervoorzitter van elke faculteitsraad worden bij geheime stemming verkozen door de leden onder de gewone hoogleraren voor een termijn van twee jaar.

Na afloop van het eerste jaar van zijn mandaat neemt de ondervoorzitter het mandaat van de voorzitter over en wordt hij door de voormalige voorzitter vervangen.

Wanneer één van hen zijn mandaat niet beëindigt, wordt hij vervangen overeenkomstig de bepalingen van het derde lid. De nieuwe titularis beëindigt het mandaat van zijn voorganger.

De mandaten zijn hernieuwbaar.

Art. 17.De faculteitsraden beraadslagen over de kwesties betreffende hun respectievelijke faculteit telkens als de academische raad hen raadpleegt. Zij vergaderen bovendien om over dezelfde kwesties te beraadslagen na oproeping door hun voorzitter.

Art. 18.De faculteitsraden stellen hun reglement van inwendige orde op en leggen dit, na goedkeuring van de academische raad voor aan de goedkeuring van de minister. Afdeling 4. - De academische raad

Art. 19.De academische raad bestaat uit : 1° de commandant van de school, voorzitter;2° de directeur van het academisch onderwijs;3° de voorzitters en de ondervoorzitters van de faculteitsraden.

Art. 20.De academische raad is belast met : 1° het beraadslagen over alle kwesties met betrekking tot het onderwijs;2° het beraadslagen over alle kwesties door de vervolmakings- en opleidingsraad voorgelegd.

Art. 21.De academische raad stelt zijn reglement van inwendige orde op en legt dit ter goedkeuring voor aan de minister. Afdeling 5. - De vervolmakings- en opleidingsraad

Art. 22.De vervolmakings- en opleidingsraad bestaat uit : 1° de commandant van de school, voorzitter;2° de directeur-generaal vorming, of zijn afgevaardigde;3° de directeur-generaal human resources, of zijn afgevaardigde;4° de directeur van het academisch onderwijs;5° de directeur van de militaire en sportieve vorming; 6 één of meerdere officieren, afgevaardigden van de krijgsmacht, aangewezen door de minister; 7° hoogleraren en gewone hoogleraren, titularissen van een leerstoel, aangewezen door de minister en in aantal gelijk aan het aantal officieren bedoeld in 6°;8° een officier van de school, secretaris, aangewezen door de commandant van de school, zonder stemrecht.

Art. 23.De vervolmakings- en opleidingsraad is, rekening houdende met artikel 1ter van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, belast met : 1° het op punt stellen van de vormingsprogramma's zodanig dat zij aan de behoeften van de krijgsmacht beantwoorden;2° het bevorderen van de noodzakelijke vooruitgang van het onderwijs verstrekt in de school. Na afloop van elke vergadering wordt verslag uitgebracht bij de minister.

Art. 24.De vervolmakings- en opleidingsraad vergadert ten minste éénmaal per jaar na oproeping door zijn voorzitter.

Art. 25.De vervolmakings- en opleidingsraad stelt zijn reglement van inwendige orde op en legt dit ter goedkeuring voor aan de minister. HOOFDSTUK IV. - De leerlingen bedoeld in artikel 3, 2°

Art. 26.Om aanvaard te kunnen worden door de minister moet de leerling bedoeld in artikel 3, 2°, voldoen aan een van volgende studievoorwaarden : 1° hetzij krachtens de onderwijswetgeving geschikt zijn om hogere studies aan te vatten;2° hetzij ingeschreven zijn in een instelling van hoger onderwijs;3° hetzij een diploma van het hoger of universitair onderwijs voorleggen, dat toelaat om zich te integreren in de school in het gewenste vormingsjaar of dat toelaat het programma te volgen voorgesteld door de directeur van het academisch onderwijs, en dat door hem aanvaard wordt.

Art. 27.Om te kunnen worden aanvaard moet de leerling die voldoet aan de studievoorwaarde bedoeld in artikel 26, 1°, bovendien voldoen aan volgende voorwaarden : 1° slagen voor een examen betreffende de kennis van het Nederlands of het Frans, noodzakelijk om met goed gevolg de gevraagde vorming te kunnen volgen;2° slagen voor het examen wiskunde bedoeld in artikel 11, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader;3° indien het geen militair betreft, voorgedragen worden door een publiekrechtelijke rechtspersoon;4° deze vorming volgen in toepassing van zijn statuut of arbeidsovereenkomst.

Art. 28.De financiële voorwaarden van de aanvaarding van de leerlingen bedoeld in artikel 3, 2° worden bepaald door de minister, die rekening kan houden met volgende elementen, naargelang het geval : 1° de duur en het voorwerp van van de gevolgde vorming;2° de geleverde financiële en materiële steun;3° de financiële draagkracht van de leerling, de instelling van hoger onderwijs, en de publiekrechtelijke rechtspersoon;4° de bepalingen van het bi- of multilaterale akkoord in uitvoering van dewelke de vorming wordt verstrekt.

Art. 29.De leerlingen bedoeld in artikel 3, 2°, worden beoordeeld, voor het gedeelte van de vorming dat zij volgen, op de ogenblikken en volgens de criteria voorzien voor de kandidaat-beroepsofficieren, rekening houdende met de bepalingen van het bi- of multilaterale akkoord in uitvoering van dewelke de vorming wordt verstrekt. HOOFDSTUK V. - De diploma's

Art. 30.De commandant van de school reikt aan de geslaagde leerlingen van de polytechnische faculteit en van de faculteit sociale en militaire wetenschappen de diploma's uit betreffende hun studies. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen

Art. 31.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 maart 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.De proeven van gelijke waarde bedoeld in artikel 3, 2°, van de voornoemde wet van 23 december 1955, zijn : 1° de proeven bedoeld in artikel 11, eerste lid, 2° en 3°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader;2° de proeven voorgeschreven voor de werving van beroepsofficieren langs een andere weg.»

Art. 32.Artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten 13 juni 2001 en 14 maart 2002 wordt vervangen als volgt : «

Art. 15.Kan door de Koning opgenomen worden in het beroepskader van het varend personeel van de luchtmacht de hulpofficier die volgende bijkomende voorwaarden vervult : 1° na zijn benoeming in de graad van hulponderluitenant gedurende ten minste één jaar hebben gediend;2° geslaagd zijn voor het examen bedoeld in artikel 11, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, dat door de kandidaten voor de faculteit sociale en militaire wetenschappen moet worden afgelegd;3° aanvaard zijn door de minister van Landsverdediging na door zijn hiërarchische chefs gunstig te zijn voorgesteld. Het examen bedoeld in het eerste lid, 2°, mag maximum driemaal worden afgelegd.

Het examen bedoeld in artikel 16, 1°, van de wet van 23 december 1955, mag maximum driemaal worden afgelegd.

Het examen bedoeld in artikel 16, 2°, van de wet van 23 december 1955, mag maximum tweemaal worden afgelegd. »

Art. 33.Artikel 7, § 2, eerste lid, 1°, b), van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van een kandidaat-militair van het actief kader of van een dienstplichtige, kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt vervangen als volgt : « b) voor de kandidaat-beroepsofficier van de koninklijke militaire school, éénmaal tijdens of op het einde van het eerste semester van het eerste vormingsjaar;".

Art. 34.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 30°, vervallen de woorden "tijdens een periode van opleiding of van schoolvorming"; 2° de bepaling onder 32° wordt vervangen als volgt : « 32° DGHR : de directeur-generaal human resources;".

Art. 35.Artikel 10, § 1, 1°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 1° in de Koninklijke Militaire School, moet de kandidaat-beroepsofficier krachtens de onderwijswetgeving geschikt zijn om hogere studies aan te vatten;".

Art. 36.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 11.De proeven bedoeld in artikel 3, 10°, omvatten voor de kandidaat-beroepsofficier van de normale werving : 1° psychotechnische proeven inzake het intellectueel potentieel;2° een examen dat betrekking heeft op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal en de elementaire kennis van een van deze talen waarover de grondige kennis niet werd ondervraagd, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 2 en 2bis van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;3° een examen wiskunde. Het examen wiskunde is, voor de kandidaat-beroepsofficieren, voor de polytechnische faculteit van de Koninklijke Militaire School, gelijkwaardig met dit voor de toelating tot de universitaire studies van burgerlijk ingenieur. Voor de andere kandidaat-beroepsofficieren van de normale werving heeft dit examen betrekking op de leerstof wiskunde onderwezen in het algemeen secundair onderwijs waarin vier uur wiskunde per week gegeven wordt in de laatste twee jaar.

De minister stelt de bijzonderheden vast van het programma, de belangrijkheidscoëfficiënten en de te behalen algemene en bijzondere cijfers in de verschillende vakken van de examens bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°.

De commandant van de Koninklijke Militaire School is belast met de organisatie van de examens bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°.

De resultaten behaald bij de proeven en examens bedoeld in het eerste lid worden beoordeeld door een examencommissie waarvan de samenstelling en de werking bepaald worden door de minister. »

Art. 37.In hetzelfde besluit wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidende : « Art. 11bis . § 1. De proeven bedoeld in artikel 3, 10°, omvatten voor de kandidaat-beroepsonderofficier van de normale werving die in aanmerking komt om te worden aanvaard in een school voor onderofficieren : 1° psychotechnische proeven inzake het intellectueel potentieel en de technische gerichtheid;2° een examen in de eerste landstaal;3° een examen wiskunde. De examens bedoeld in 2° en 3° handelen over de leerstof onderwezen tot en met het vierde studiejaar van het secundair onderwijs. § 2. De proeven bedoeld in artikel 3, 10°, omvatten voor de kandidaat-beroepsonderofficier van de normale werving die niet wenst aanvaard te worden in een school voor onderofficieren, de psychotechnische proeven bedoeld in § 1, eerste lid, 1°. » .

Art. 38.In hetzelfde besluit wordt een artikel 11ter ingevoegd, luidende : « Art. 11ter . De proeven bedoeld in artikel 3, 10°, omvatten voor de kandidaat-beroepsvrijwilliger van de normale werving, psychotechnische proeven inzake het intellectueel potentieel, de technische gerichtheid en de vereiste bijzondere geschiktheden per ambt, waarvan het programma, de vereisten om te slagen en de wegingscoëfficiënten worden vastgelegd in een reglement vastgesteld door de minister.

De kandidaat-vrijwilliger die slaagt voor de psychotechnische proeven bedoeld in het eerste lid behoudt gedurende tien maanden het voordeel van deze uitslag. »

Art. 39.In hetzelfde besluit wordt een artikel 11quater ingevoegd, luidende : « Art. 11quater . De kandidaat die niet geslaagd is voor de psychotechnische proeven bedoeld in de artikelen 11, 11bis en 11ter kan deze proeven later opnieuw afleggen, op voorwaarde dat er minstens tien maanden zijn verlopen sinds de datum waarop hij ze heeft afgelegd. » .

Art. 40.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° de examens bedoeld in artikel 11, eerste lid, 2° en 3°.» ; 2° in het tweede lid worden de woorden "het vergelijkend examen" vervangen door de woorden "de examens".

Art. 41.Artikel 25, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 3° een periode van opleiding, gericht op de aanvullende professionele vorming van de kandidaat, hierna "aanvullende vorming" genoemd, behalve voor de kandidaat van de polytechnische faculteit of van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School;".

Art. 42.In artikel 27 van hetzelfde besluit worden de woorden "Behalve voor de kandidaat van de "polytechnische" afdeling of van de afdeling "alle wapens" van de koninklijke militaire school, wordt de vormingscyclus" vervangen door de woorden "De aanvullende vorming wordt".

Art. 43.In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de volgende aanwijzingen aangebracht : 1° in 1° worden de woorden "polytechnische afdeling" vervangen door de woorden "polytechnische faculteit";2° in 2° worden de woorden "afdeling "alle wapens" vervangen door de woorden "faculteit sociale en militaire wetenschappen".

Art. 44.In artikel 29 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 juli 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : « 1° voor de kandidaat van de polytechnische faculteit of van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School, de cursussen en de examens waarvan het programma vastgesteld wordt in uitvoering van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, evenals de bijkomende cursussen en examens waarvan het programma vastgesteld wordt door de Koning;"; 2° de bepaling onder 2° wordt opgeheven.

Art. 45.Artikel 31 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 31.§ 1. De kandidaten van de polytechnische faculteit of van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School stellen in het laatste vormingsjaar een eindscriptie op waarvan het onderwerp goedgekeurd moet worden door de directeur van het academisch onderwijs.

De directeur van het academisch onderwijs wijst de directeur van de eindscriptie en de tweede lezer aan. § 2. De eindscriptie wordt ingediend en voorgesteld voor een examencommissie.

De examencommissie is samengesteld uit een opperofficier of een kolonel, voorzitter, en, per specialiteit bepaald door de commandant van de Koninklijke Militaire School, een hoofdofficier en twee andere burgerlijke of militaire leden. De voorzitter en de leden worden jaarlijks aangewezen door de Koning.

De examencommissie wordt bijgestaan door de directeur van de eindscriptie.

Een officier, aangewezen door de directeur van het academisch onderwijs, vervult de functie van secretaris. »

Art. 46.In artikel 47 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, 2°, worden de woorden "naar een andere specifieke vormingscyclus binnen zijn krijgsmachtdeel en de stafchef van het krijgsmachtdeel vaststelt dat er een personeelsbehoefte is die op deze wijze ingevuld moet worden" vervangen door de woorden "en de bevoegde overheid bedoeld in § 2 vaststelt dat er een personeelsbehoefte is waaraan de kandidaat kan voldoen";2° in § 1, tweede lid, worden de woorden "chef van de generale staf" vervangen door de woorden "chef defensie";3° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De heroriëntering wordt beslist door de DGHR. In het geval bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, beslist de DGHR tot de heroriëntering van een kandidaat nadat hij de specifieke vormingscyclus, waarvoor hij heeft vastgesteld dat er een personeelsbehoefte bestaat, opengesteld heeft voor alle kandidaten in dezelfde hoedanigheid in de gelijktijdige promotie van de kandidaat die de heroriëntering heeft gevraagd. De kandidaten moeten voldoen aan de karakteriële en fysieke hoedanigheden vereist voor de bedoelde specifieke vormingscyclus.

De DGHR neemt zijn beslissing op basis van : 1° de personeelsbehoefte in alle betrokken specifieke vormingscycli;2° desgevallend, de uitslagen van de selectieproeven inzake karakteriële en fysieke hoedanigheden bedoeld in het tweede lid;3° de selectiegegevens van de kandidaten bij hun aanwerving;4° de resultaten inzake professionele, karakteriële en fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie van de kandidaten sinds hun aanwerving. De kandidaat volgt het lot van de andere kandidaten van de promotie waarnaar hij geheroriënteerd wordt. »

Art. 47.In artikel 60 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, 3°, wordt opgeheven;2° in § 3, 1°, worden de woorden "en in elk geval eenmaal tijdens het eerste trimester van het eerste vormingsjaar.Evenwel worden enkel de uitslagen bepaald door de minister voor de voormelde beoordeling tijdens het eerst trimester in aanmerking genomen" geschrapt; 3° paragraaf 3, 2°, b), wordt opgeheven;4° paragraaf 5, 1°, b), wordt opgeheven.

Art. 48.Artikel 65, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 57, § 1, bestaat de deliberatiecommissie in de Koninklijke Militaire School evenwel uit volgende personen of hun plaatsvervanger aangewezen door de commandant van de school : 1° de directeur van het academisch onderwijs, voorzitter;2° de directeur van de militaire en sportieve vorming;3° de commandant van het bataljon van de leerling-officieren, de commandant van het bataljon van de officier-leerlingen of de commandant van de speciale divisie, naargelang het geval;4° desgevallend, de promotiecommandant;5° de titularissen van de cursussen onderwezen tijdens de periode waarover de deliberatie handelt of, wanneer beraadslaagd wordt over de militaire initiatiefase, ten minste twee van de voornaamste onderrichters die betrokken waren bij de vorming van de kandidaat;6° enkel op het einde van de academische vorming, de directeur van de eindscriptie;7° de officier verantwoordelijk voor lichamelijke opvoeding en sport;8° de geneesheer van de school.»

Art. 49.Artikel 79, 2°, a), van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « a) op het einde van de academische vorming, voor de kandidaat-beroepsofficieren van de normale werving aanvaard in de Koninklijke Militaire School;".

Art. 50.In artikel 80, § 2, van hetzelfde besluit, vervallen de woorden "en in de specifieke besluiten betreffende de koninklijke militaire school voor de leerlingen van deze school".

Art. 51.In artikel 83, § 1, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "stafchef van zijn krijgsmachtdeel" worden vervangen door het woord "DGHR";2° de woorden "zoals bepaald door de specifieke besluiten betreffende de koninklijke militaire school" worden vervangen door de woorden ", in dezelfde faculteit van de Koninklijke Militaire School en in een gelijktijdige promotie".

Art. 52.Artikel 84 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 84.§ 1. De kandidaat-beroepsvrijwilliger of de kandidaat-beroepsonderofficier die volgens de deliberatie- of evaluatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht de toestemming krijgen om een nieuwe vorming van kandidaat in dezelfde hoedanigheid in een andere specialiteit aan te vatten.

De kandidaat-beroepsonderofficier die volgens de deliberatie- of evaluatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-aanvullingsmilitair in dezelfde personeelscategorie aan te vatten, op voorwaarde dat hij aan de leerplicht heeft voldaan. § 2. De kandidaat-beroepsofficier van de normale werving of aanvullende werving die volgens de deliberatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht : 1° de toestemming krijgen om een nieuwe vorming van kandidaat-beroepsofficier in een andere specialiteit aan te vatten : a) indien hij definitief mislukt is tijdens of op het einde van het eerste of tweede jaar van de academische vorming;b) indien hij, om te kunnen worden gereklasseerd in de vorming met het oog op het bekomen van het diploma van arts of tandarts, geslaagd is in de toelatingsproef die voorzien is met het oog op het beginnen van deze studies, zo dit vereist is;c) indien hij, bij de werving, geslaagd is in de proeven bedoeld in artikel 3, 10°, voor de vorming waarin hij wenst te worden gereclasseerd;2° de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-aanvullingsmilitair in dezelfde personeelscategorie aan te vatten, op voorwaarde dat hij al in de graad van onderluitenant is aangesteld;3° de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-beroepsonderofficier aan te vatten, indien hij nog niet tot de graad van onderluitenant is aangesteld. § 3. De kandidaat-beroepsofficier van de bijzondere werving die volgens de deliberatie- of evaluatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht : 1° de toestemming krijgen om een nieuwe vorming van kandidaat-beroepsofficier in een andere specialiteit aan te vatten;2° de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-aanvullingsofficier aan te vatten, op voorwaarde dat hij al in de graad van onderluitenant is aangesteld;3° de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-beroepsonderofficier aan te vatten, indien hij nog niet tot de graad van onderluitenant is aangesteld. § 4. De kandidaat-aanvullingsmilitair van de uitzonderlijke werving die volgens de deliberatie- of evaluatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht : 1° de toestemming krijgen om een nieuwe vorming van een ander type van aanvullingsmilitair in dezelfde personeelscategorie te volgen;2° indien het een kandidaat-aanvullingsofficier respectievelijk -aanvullingsonderofficier betreft, die de reklassering vermeld in 1° niet bekomt, de toestemming krijgen om een vorming van beroepsonderofficier respectievelijk beroepsvrijwilliger te volgen. De kandidaat-aanvullingsofficier die deze hoedanigheid wegens onvoldoende professionele hoedanigheden verliest bij toepassing van artikel 5 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende sommige uit het gebrevetteerd varend personeel geschrapte hulpofficieren die aanvaard kunnen worden om een vorming tot aanvullingsofficier te volgen, kan, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht, van de DGHR de toestemming krijgen om een vorming van beroepsonderofficier te volgen. § 5. De toestemmingen bedoeld in §§ 1 tot 4 kunnen evenwel niet worden verleend : 1° indien de kandidaat definitief mislukt wordt bevonden tijdens de militaire initiatiefase of voor de kandidaat-vrijwilliger tijdens de basisopleiding;2° indien de kandidaat niet over het vereiste medische profiel beschikt voor de vorming waarin hij wenst te worden gereklasseerd. § 6. De kandidaat kan slechts éénmaal de toestemming verkrijgen om te worden gereklasseerd. § 7. De gereklasseerde kandidaat kan worden vrijgesteld van bepaalde vormingsgedeelten overeenkomstig de bepalingen van artikel 44. »

Art. 53.Artikel 92, eerste lid, 4°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 4° in de graad van onderluitenant, op voorwaarde dat hij houder is van het diploma van kandidaat in de specialiteit die hij volgt : a) voor de kandidaat-beroepsofficier van de polytechnische faculteit van de Koninklijke Militaire School, op 25 september van het derde vormingsjaar;b) voor de kandidaat-beroepsofficier van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School, op 26 september van het derde vormingsjaar;c) voor de kandidaat van de school voor officieren van de medische dienst, op 26 september van het vierde vormingsjaar;d) voor de andere dan in a), b) en c) vermelde kandidaten, op 27 september van het derde vormingsjaar.»

Art. 54.In artikel 100, § 4, eerste lid, 1°, a), van hetzelfde besluit worden de woorden "de afdeling "alle wapens"" vervangen door de woorden "de faculteit sociale en militaire wetenschappen".

Art. 55.In artikel 101, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in a) worden de woorden "de "polytechnische" afdeling" vervangen door de woorden "de polytechnische faculteit";2° in b) worden de woorden "de afdeling "alle wapens" vervangen door de woorden "de faculteit sociale en militaire wetenschappen".

Art. 56.In artikel 136 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De kandidaat-beroepsofficieren van een normale werving die aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 3, 1° tot 10°, voldoen worden in hun taalstelsel en in de door hen gewenste krijgsmachtdelen en specifieke vormingscycli gerangschikt volgens de behaalde uitslagen op de examens bedoeld in artikel 11, eerste lid, 2° en 3°.

De minister stelt de bijzonderheden vast van het programma, de belangrijkheidscoëfficiënten en de te behalen algemene en bijzondere cijfers in de verschillende vakken van de examens bedoeld in het eerste lid.

Indien een kandidaat-beroepsofficier van de normale werving batig gerangschikt staat in een specifieke vormingscyclus, wordt hij voor deze cyclus aanvaard.

Indien een kandidaat-beroepsofficier van de normale werving batig gerangschikt staat voor verschillende specifieke vormingscycli wordt hij in deze cyclus waarvoor hij zijn voorkeur heeft uitgedrukt aanvaard en wordt hij in de rangschikking voor de andere cycli geschrapt. Deze rangschikkingen worden vervolgens aangepast. »; 2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De kandidaat-beroepsofficieren van de normale werving die het examen over de grondige kennis van de eerste taal in het Duits hebben afgelegd, worden gerangschikt samen met de kandidaten van het Nederlands of het Frans taalstelsel naargelang de taal waarin zij het examen over de elementaire kennis van de tweede taal hebben afgelegd. »

Art. 57.In artikel 9, § 2bis , van het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 januari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden "de studiedirecteur" vervangen door de woorden "de directeur van het academisch onderwijs";2° in het vierde lid wordt het woord "studiedirecteur" vervangen door de woorden "directeur van het academisch onderwijs".

Art. 58.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 31 augustus 1998 tot vaststelling van het statuut van de burgerlijke repetitors bij de Koninklijke Militaire School wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.De burgerlijke repetitors verlenen hun medewerking aan de praktische werken, aan de seminaries, aan de geleide oefeningen alsook aan de controle van de kennis van de leerlingen. Zij mogen vervangingen verzekeren in uitzonderlijke gevallen en cursussen verstrekken in het kader van de opdracht bedoeld in artikel 6, 3° en 5°, van het koninklijk besluit van 26 september 2002 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School. »

Art. 59.In artikel 38, 1°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie en de sociale promotie naar een hogere personeelscategorie hetzelfde besluit vervallen de woorden ", met name het examen over de grondige kennis bij de toelatingsproeven tot de Koninklijke Militaire School voorzien in artikel 13, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 14 november 1968 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School". HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepalingen

Art. 60.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 2 april 1963 betreffende de academische raad en de afdelingsraden van de Koninklijke Militaire School;2° het koninklijk besluit van 14 november 1968 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 augustus 1971, 20 februari 1975, 10 september 1977, 8 november 1977, 12 juni 1989, 13 november 1992, 8 november 1993, 11 augustus 1994, 19 juni 1996 en 13 juni 2001. HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 61.Het reglement gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 september 2001 tot vaststelling voor het academiejaar 2001-2002 van het reglement houdende de gegevens voor de beoordeling van de hoedanigheden van de kandidaten in de Koninklijke Militaire School en het programma van de cursussen van de polytechnische afdeling en van de afdeling alle wapens, houdt op van toepassing te zijn, behalve voor de kandidaten die, naar gelang het geval, het vijfde vormingsjaar van de polytechnische afdeling of het vierde vormingsjaar van de afdeling alle wapens in 2002 beëindigen.

Art. 62.Op de kandidaat-militairen van het actief kader die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit reeds door de deliberatie- of evaluatiecommissie definitief mislukt zijn verklaard is artikel 84 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader van toepassing zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 63.Hebben uitwerking met ingang van 19 augustus 2002 : 1° de artikelen 2 tot 6, 14 tot 17 en 23 van de wet van 22 maart 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de statuten van het militair personeel;2° de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 44 en 61 van dit besluit.

Art. 64.De artikelen 46, 52 en 62 hebben uitwerking met ingang van 28 augustus 2002.

Art. 65.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 september 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^