Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 april 2018
gepubliceerd op 08 mei 2018

Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Nationale Bank van België van 10 april 2018 op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2018012004
pub.
08/05/2018
prom.
27/04/2018
ELI
eli/besluit/2018/04/27/2018012004/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 APRIL 2018. - Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Nationale Bank van België van 10 april 2018 op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 22 februari 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/02/1998 pub. 28/03/1998 numac 1998003158 bron ministerie van financien Wet tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België sluiten tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, artikel 12bis, § 2;

Gelet op de wet van 11 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/03/2018 pub. 26/03/2018 numac 2018030643 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen sluiten betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, artikel 33, § 2;

Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het bij dit besluit gevoegde reglement van de Nationale Bank van België van 10 april 2018 op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen, wordt goedgekeurd.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking op de dag dat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 3.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 april 2018.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

Bijlage bij het koninklijk besluit van 27 april 2018 tot goedkeuring van het reglement van 10 april 2018 van de Nationale Bank van België op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen De Nationale Bank van België, Gelet op artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/02/1998 pub. 28/03/1998 numac 1998003158 bron ministerie van financien Wet tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België sluiten tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;

Gelet op de wet van 11 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/03/2018 pub. 26/03/2018 numac 2018030643 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen sluiten op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, inzonderheid artikel 33;

Gelet op Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG, de artikelen 8 en 9, Besluit : Afdeling 1. - Algemene bepaling, definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Dit reglement heeft de gedeeltelijke omzetting tot doel van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.

Art. 2.Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 11 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/03/2018 pub. 26/03/2018 numac 2018030643 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen sluiten op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen;2° "de Bank" : de Nationale Bank van België;3° "Verordening nr.575/2013" : Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012; 4° "Reglement van 4 maart 2014" : Reglement van de Nationale Bank van België van 4 maart 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr.575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013; 5° "groep" : een groep ondernemingen in de zin van 2, 42° van de wet.

Art. 3.De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op de betalingsinstellingen naar Belgisch recht. Afdeling 2. - Eigen vermogen

Art. 4.Het eigen vermogen van de betalingsinstelling moet te allen tijde minstens gelijk zijn aan het bedrag van het aanvangskapitaal dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 17 van de wet.

Art. 5.Worden als in aanmerking komende en kwalificerende eigenvermogensbestanddelen beschouwd, de bestanddelen die als dusdanig zijn gedefinieerd in Deel 2 van Verordening nr. 575/2013 en berekend worden volgens de modaliteiten van die Verordening. De artikelen 5 en 34 van het Reglement van 4 maart 2014 zijn van toepassing.

Art. 6.Ten minste 75 % van het tier 1-kapitaal bestaat uit tier 1-kernkapitaal als bedoeld in artikel 50 van Verordening nr. 575/2013.

Het tier 2-kapitaal maakt hoogstens een derde uit van het tier 1-kapitaal.

Art. 7.Onverminderd de bepalingen van de artikelen 8 tot 10 van dit reglement, beoordeelt de Bank de solvabiliteit van de betalingsinstelling rekening houdend met al haar werkzaamheden, met inbegrip van hybride werkzaamheden als bedoeld in artikel 44 van de wet.

Art. 8.Indien een betalingsinstelling rechtstreeks of onrechtstreeks andere werkzaamheden verricht dan die vermeld in bijlage I.A van de wet, kan de Bank bepalen welke maatregelen die instelling moet nemen ter voorkoming van het meervoudige gebruik van elementen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen.

Wat meer specifiek het verlenen van kredieten in verband met betalingsdiensten betreft, indien die kredietverleningsactiviteit voldoet aan de voorwaarden van artikel 44, § 3 van de wet, ziet de Bank erop toe, overeenkomstig artikel 44, § 3, 4° van de wet, dat de betalingsinstelling aan deze activiteit een eigen vermogen toewijst dat minstens gelijk is aan 8 % van het gewogen risicovolume berekend volgens de standaardmethode, overeenkomstig Deel 3, Titel III, Hoofdstuk II van Verordening nr. 575/2013.

Wanneer de instelling er na goedkeuring van de Bank voor kiest om het gewogen volume van de kredietrisico's niet op basis van de standaardmethode te berekenen, wordt op de risicopositiewaarde als gedefinieerd in Deel 3, Titel III, Hoofdstuk II van Verordening nr. 575/2013 een risicoweging van 100 % toegepast.

Wat de kredietverleningsactiviteit betreft die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 44, § 3 van de wet, beoordeelt de Bank de solvabiliteit op grond van de bepalingen van Deel 3, Titel III, Hoofdstuk II van Verordening nr. 575/2013. Afdeling 3. - Solvabiliteitscoëfficiënten en -normen

Art. 9.§ 1. Het eigen vermogen van de betalingsinstelling moet te allen tijde minstens gelijk zijn aan de solvabiliteitsvereisten zoals berekend volgens een van de in paragraaf 2 bepaalde methodes. De Bank bepaalt de methode die kan worden toegepast door een betalingsinstelling na overleg met de betrokken betalingsinstelling. § 2. 1° Methode A Het eigen vermogen van de betalingsinstelling is een bedrag van ten minste 10 % van de algemene kosten van het voorgaande jaar. De Bank mag dit vereiste aanpassen in geval van een materiële wijziging in de werkzaamheden van de betalingsinstelling sinds het voorgaande jaar.

Wanneer de betalingsinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, bedraagt het eigenvermogensvereiste 10 % van de in haar bedrijfsplan geraamde algemene kosten, tenzij de Bank een aanpassing van dit plan verlangt.

Voor de toepassing van deze methode omvatten de algemene kosten die in aanmerking genomen worden : a) diverse goederen en diensten;b) de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen;c) de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten;d) de andere bedrijfskosten, met uitzonderingen van de bedragen waarvan de betalingsinstelling aantoont dat zij rechtstreeks verband houden met het bedrijfsvolume.2° Methode B Het eigen vermogen van de betalingsinstelling is een bedrag dat minstens gelijk is aan de som van de volgende elementen, vermenigvuldigd met de in paragraaf 3 omschreven schaalfactor k, waarbij het betalingsvolume een twaalfde is van het totaal bedrag van de betalingstransacties die de betalingsinstelling het voorgaande jaar heeft verricht : a) 4,0 % van het deel van het betalingsvolume tot 5 miljoen EUR, plus b) 2,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 5 miljoen EUR tot 10 miljoen EUR, plus c) 1 % van het deel van het betalingsvolume boven 10 miljoen EUR tot 100 miljoen EUR, d) 0,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 100 miljoen EUR tot 250 miljoen EUR, e) 0,25 % van het deel van het betalingsvolume boven 250 miljoen EUR. Wanneer de betalingsinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, houdt zij bij haar berekening rekening met het totaal bedrag van de betalingstransacties waarin haar bedrijfsplan voorziet, tenzij de Bank een aanpassing van dit plan verlangt. 3° Methode C Het eigen vermogen van de betalingsinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de in punt a) omschreven relevante indicator, vermenigvuldigd met de in punt b) omschreven multiplicator, nogmaals vermenigvuldigd met de in paragraaf 3 omschreven schaalfactor k.a) De relevante indicator is de som van het volgende : - rente-inkomsten - rente-uitgaven, - ontvangen provisies en vergoedingen, en - overige bedrijfsopbrengsten. Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven voor de uitbesteding van diensten die door een derde worden verricht, kunnen de relevante indicator verlagen indien de uitgaven voor rekening komen van een onderneming die onder het toezicht krachtens de wet valt.

De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalfmaandelijkse waarneming aan het einde van het voorgaande boekjaar.

De relevante indicator wordt berekend over het voorgaande boekjaar.

Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder 80 % van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer er geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen er ramingen worden gebruikt.

Wanneer de betalingsinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, houdt zij bij haar berekening rekening met de relevante indicator waarin haar bedrijfsplan voorziet, tenzij de Bank een aanpassing van dit plan verlangt. b) De multiplicator is : - 10 % van het deel van de relevante indicator tot 2,5 miljoen EUR, - 8 % van het deel van de relevante indicator boven 2,5 miljoen EUR tot 5 miljoen EUR, - 6 % van het deel van de relevante indicator boven 5 miljoen EUR tot 25 miljoen EUR, - 3 % van het deel van de relevante indicator boven 25 miljoen EUR tot 50 miljoen EUR, - 1,5 % van het deel van de relevante indicator boven 50 miljoen EUR. § 3. De schaalfactor k die in methode B en methode C wordt gebruikt, is : - 0,5 wanneer de betalingsinstelling alleen de in punt 6 van Bijlage I.A van de wet vermelde betalingsdienst verricht; - 1,0 wanneer de betalingsinstelling een in de punten 1 tot en met 5 van Bijlage I.A van de wet vermelde betalingsdienst verricht.

Art. 10.De Bank kan, op basis van een beoordeling van de risicobeheersingsprocessen, de database van risicoverliezengegevens en het internecontrolesysteem van de betalingsinstelling, voorschrijven dat de betalingsinstelling een eigen vermogen aanhoudt dat tot 20 % hoger is dan het in artikel 9 bepaalde eigenvermogensvereiste, of de betalingsinstelling toestaan een eigen vermogen aan te houden dat tot 20 % lager is dan het in artikel 9 bepaalde eigenvermogensvereiste. Afdeling 4. - Niveaus van toepassing van de vereisten

Art. 11.§ 1. Wanneer zij dit noodzakelijk acht om een toereikende solvabiliteit binnen een groep te garanderen, kan de Bank beslissen de bepalingen van dit reglement op geconsolideerde basis toe te passen op een moederbetalingsinstelling of een dochterbetalingsinstelling van een financiële holding in een groep die noch in het bezit is van een kredietinstelling, noch van een beursvennootschap, noch van een vennootschap voor vermogensbeheer, noch van verzekeringsondernemingen.

In dat geval zijn de artikelen 6, paragraaf 1, 7, 11, 18, 19 en 22 van Deel 1, Titel II van Verordening nr. 575/2013, en de artikelen 3 en 4 van de Verordening van 4 maart 2014 van overeenkomstige toepassing. § 2. Indien de voorwaarden van artikel 7 van Verordening nr. 575/2013 vervuld zijn, kan de Bank een betalingsinstelling die tot de consolidatiekring van een kredietinstelling behoort, vrijstellen van de toepassing van de artikelen 4 tot en met 10 van dit reglement. Afdeling 5 - Slotbepalingen

Art. 12.Het reglement van 19 januari 2010 van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen wordt opgeheven.

Art. 13.Dit reglement treedt in werking op de datum van het in werking treden van het koninklijk besluit tot goedkeuring ervan.

Brussel, 10 april 2018.

De Gouverneur, J. SMETS Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 april 2018 tot goedkeuring van het reglement van 10 april 2018 van de Nationale Bank van België op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

^