Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 september 2006
gepubliceerd op 30 oktober 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, tot wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203086
pub.
30/10/2006
prom.
27/09/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, tot wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, tot wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999 Wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds (Overeenkomst geregistreerd op 3 april 2000 onder het nummer 54511/CO/149.01)

Artikel 1.Het fonds volgt op in rechten en plichten en neemt het actief en het passief van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector der elektriciens", opgericht bij beslissing van 26 juni en 23 oktober 1968, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, tot oprichting van een "Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector der elektriciens" en tot vaststelling van de statuten van dit fonds, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 maart 1969 (Belgisch Staatsblad van 3 april 1969).

Art. 2.De statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector van de elektriciens" zijn bijgevoegd.

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2000 en is gesloten voor onbepaalde duur.

Zij kan door één van de partijen worden opgezegd mits een opzegging van zes maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.

Art. 4.De collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997 geregistreerd op 28 januari 1998 onder het nummer 46942/CO/149.01 betreffende het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector van de elektriciens" wordt opgeheven vanaf 1 januari 2000.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 27 september 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, tot wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds STATUTEN HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten, duur 1. Benaming Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht genaamd "Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector der elektriciens", verder het fonds genoemd. 2. Zetel Art.2. De maatschappelijke zetel en het secretariaat van het fonds bevinden zich in het gewest Brussel.

De maatschappelijke zetel en het secretariaat kunnen bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, verplaatst worden naar elke andere plaats in België. 3. Opdrachten Art.3. Het fonds heeft als opdrachten : 3.1. de toekenning en de uitkering van bepaalde aanvullende sociale voordelen. 3.2. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de bij artikel 5 bedoelde werkgevers. 3.3. de financiering van de syndicale vorming en de patronale vorming. 3.4. de inning en de invordering van de bijdragen van de in artikel 5 bedoelde werkgevers en de toekenning en de uitkering van een eindejaarspremie. 3.5. een deel van de werking en sommige initiatieven van de vzw Vormelek te financieren volgens door de raad van bestuur vastgelegde regels ondermeer inzake de inning en de invordering van een bijdrage voor de opleiding en tewerkstelling van risicogroepen en voor permanente vorming. 3.6. de inning en de invordering van de vergoeding in geval van uitzendarbeid bepaald in artikel 3.3. van het nationaal akkoord 1999-2000 van 30 juni 1999. 3.7. het jaarlijks afleveren van tewerkstellingsattesten aan de werklieden van de bij artikel 5 bedoelde ondernemingen. 3.8. het ten laste nemen van bijzondere bijdragen. 4. Duur Art.4. Het fonds wordt voor onbepaalde duur opgericht. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers, de werklieden en de werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.

Onder "werklieden" wordt verstaan : de werklieden en de werksters.

Deze statuten zijn evenwel niet van toepassing op de ondernemingen die aangesloten zijn bij de "Federatie van de elektriciteit en de elektronica" (FEE) en de "Beroepsverening van de radio- en teledistributie" (RTD), voor wat betreft de toekenning en uitkering van een eindejaarspremie (zie artikel 3.4). Deze organisaties bezorgen ieder jaar en dit tegen uiterlijk 1 maart, hun ledenlijsten aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. HOOFDSTUK III. - Rechthebbenden en modaliteiten van toekenning en uitkering

Art. 6.Aanvullende werkloosheidsuitkeringen bij tijdelijke werkloosheid § 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben, ten laste van het fonds, voor elke hele of halve werkloosheidsuitkering die wordt erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien in de artikelen 28, 1°, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (schorsing van de overeenkomst door slecht weer, tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van de onderneming wegens jaarlijks verlof of tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen) recht op de bij artikel 6, § 2, voorziene uitkeringen, en dit ten belope van maximum 120 uitkeringen per kalenderjaar, op voorwaarde dat zij van de werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsuitkering wordt vanaf 1 januari 2000 vastgesteld op : - 200,00 BEF per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 100,00 BEF per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.

Art. 7.Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid Vanaf 1 januari 2000 hebben de werklieden die worden ontslagen, ten laste van het fonds, recht op 200,00 BEF voor elke werkloosheidsdag, met een maximum van respectievelijk 120 dagen en 200 dagen per geval, al naargelang zij op de eerste dag minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn en voor zover zij aan volgende voorwaarden voldoen : - werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing op de werkloosheidsverzekering; - op het ogenblik van het ontslag, ten minste 5 jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - een wachttijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld (voor de berekening van de wachttijd worden de dagen werkloosheid en ziekte, in voorkomend geval gelijkgesteld).

Deze vergoedingen worden maandelijks rechtstreeks door het fonds aan de betrokken werklieden uitbetaald.

Art. 8.Aanvullende vergoeding voor oudere werklozen De in artikel 5 bedoelde werklieden die volledig werkloos worden gesteld, hebben recht ten laste van het fonds, op een dagelijkse uitkering van 200,00 BEF tot het nemen van het wettelijk pensioen en dit onder de volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de werkloosheid; - uitkeringen voor volledige werkloosheid genieten.

Art. 9.Aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag § 1. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975; - de collectieve arbeidsovereenkomsten van 30 april 1991, 1 juni 1993, 26 juni 1995, 10 juli 1997 en 18 oktober 1999 inzake de verlaging van de brugpensioenleeftijd tot 58 jaar, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - de collectieve arbeidsovereenkomsten van 19 december 1985, 30 april 1991, 1 juni 1993, 26 juni 1995, 10 juli 1997 en 18 oktober 1999 inzake de verlaging van de brugpensioenleeftijd tot 55 jaar voor de werksters, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - het nationaal akkoord 1997-1998 van 15 mei 1997, betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1998 en 30 juni 2000 en betreffende het brugpensioen ploegenarbeid tussen 1 januari 1997 en 31 december 1998, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - het nationaal akkoord 1999-2000 van 30 juni 1999 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 juli 2000 en 30 juni 2003 en betreffende het brugpensioen ploegenarbeid tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999 betreffende de berekeningswijze van de aanvullende vergoeding brugpensioen, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - de collectieve arbeidsovereenkomsten op het vlak van de onderneming die een lagere brugpensioenleeftijd voorzien, neemt het fonds de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering te zijner laste, berekend overeenkomstig de modaliteiten vastgelegd door de raad van bestuur, evenwel rekening houdend met de minimumbedragen voorzien in artikel 8 (aanvullende vergoeding voor oudere werklozen).

Voormelde bepalingen zijn van toepassing op de werklieden en werksters vanaf de leeftijd van 58 jaar voor zover zij een beroepsverleden kunnen bewijzen van 25 jaar.

Voormelde bepalingen zijn van toepassing op werksters vanaf de leeftijd van 55 jaar voor zover zij een beroepsverleden kunnen aantonen van 38 jaar. § 2. Deze uitkering wordt berekend op het ogenblik waarop de betrokkene in brugpensioen wordt gesteld en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud evenwel van de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen waaraan deze uitkering gekoppeld is, overeenkomstig de modaliteiten die gelden voor de werkloosheidsuitkeringen volgens de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971).

Bovendien wordt het bedrag van deze aanvullende vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad, in functie van de conventionele evolutie van de lonen.

Art. 10.Aanvullende vergoeding bij halftijds brugpensioen In toepassing van en overeenkomstig : - het koninklijk besluit van 30 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994), gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 april 1997, betreffende het halftijds brugpensioen; - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993, in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999 en het nationaal akkoord 1999-2000 van 30 juni 1999, betreffende het halftijds brugpensioen tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, neemt het fonds de aanvullende vergoeding ten laste.

Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op halftijds-brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud evenwel van de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen waaraan deze vergoeding gekoppeld is, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.

Het bedrag van deze aanvullende vergoeding wordt berekend volgens de formule zoals omschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55.

Bovendien wordt het bedrag van deze aanvullende vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad, in functie van de conventionele evolutie van de lonen.

Art. 11.Aanvullende uitkeringen in geval van ziekte § 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben ten laste van het fonds na 1 maand ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, recht op een bijslag die de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanvult, voor zover ze volgende voorwaarden vervullen : - op het ogenblik van de arbeidsongeschiktheid in het personeelsregister van de onderneming ingeschreven zijn; - de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering bij toepassing van de wetgeving terzake genieten. § 2. Het bedrag van de aanvullende ziektevergoeding wordt vanaf 1 januari 2000 vastgelegd op 55,00 BEF per ziektedag, uitbetaald in de 6-dagenweek, met een maximum van 36 maanden. § 3. Welke ook de duur ervan weze, een arbeidsongeschiktheid kan slechts aanleiding geven tot de toekenning van één enkele reeks uitkeringen; de hervalling wordt beschouwd als deel uitmakende van de vorige arbeidsongeschiktheid, indien zij zich voordoet binnen de eerste 14 kalenderdagen volgend op het eind van deze periode van arbeidsongeschiktheid. Wanneer uit een geneeskundig getuigschrift niet duidelijk blijkt dat het om een nieuwe arbeidsongeschiktheid gaat, wordt verondersteld dat het een hervalling betreft.

Art. 12.Aanvullende vergoeding voor oudere zieken De in artikel 5 bedoelde werklieden die in een toestand verkeren van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, hebben recht, ten laste van het fonds, op een dagelijkse uitkering van 200,00 BEF tot het nemen van het wettelijk pensioen en dit onder de volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid; - dagelijkse uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten; - een carenztijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid.

Art. 13.Aanvullende vergoeding bij halftijdse loopbaanonderbreking Het fonds voor bestaanszekerheid betaalt een aanvullende vergoeding van 2 500,00 BEF per maand gedurende 60 maanden aan werklieden van 53 jaar en meer die in halftijdse loopbaanonderbreking zijn conform artikel 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en in dit kader van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering ontvangen.

Art. 14.Aanvullende sociale uitkeringen § 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden, die sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de representatieve interprofessionele werknemersorganisaties die op nationaal niveau verbonden zijn, hebben recht, ten laste van het fonds, op een aanvullende sociale uitkering, voor zover zij op 1 oktober van het lopende jaar ingeschreven zijn in het personeelsregister van de bij hetzelfde artikel 5 bedoelde ondernemingen. § 2. Het bedrag van de bij artikel 14, § 1 bedoelde uitkering wordt jaarlijks door de raad van bestuur van het fonds vastgesteld.

Art. 15.Bevorderen van de syndicale vorming § 1. Het fonds betaalt aan de werkgevers, die deze op voorhand hebben uitgekeerd en op hun verzoek, de lonen (verhoogd met de patronale lasten) terug, uitgekeerd aan de werklieden die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999 gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie betreffende de vakbondsvorming. § 2. Het bedrag bestemd tot inrichting van deze syndicale vorming wordt jaarlijks door de raad van bestuur van het fonds vastgesteld.

Art. 16.Bevorderen van de patronale vorming Het bedrag bestemd voor de organisatie van de patronale vorming wordt jaarlijks door de raad van bestuur van het fonds vastgesteld.

Art. 17.Opleiding en tewerkstelling § 1. Het fonds bevordert en ondersteunt financieel de organisatie van opleidings- en vormingsinitiatieven al dan niet georganiseerd in een samenwerkingsverband met onderwijsinstellingen - beroepsopleidingscentra - ondernemingen. § 2. Daartoe heeft de raad van bestuur van het Fonds een vzw opgericht, "Stichting voor Beroepsopleiding en Vorming voor de sector van de Elektriciens" genaamd afgekort : VZW "Vormelek/Formelec". § 3. De VZW "Vormelek/Formelec" verzekert de coördinatie, beoordeling en controle van/op de opleidingsinitiatieven alsook van de toekenning van een financiële tegemoetkoming aan opleidingsinstellingen, werkgevers en/of werknemers en werkzoekenden in opleiding. § 4. De raad van bestuur van het fonds zal jaarlijks de dotatie aan de VZW "Vormelek/Formelec" vaststellen. § 5. De VZW "Vormelek/Formelec" wordt beheerd door een raad van bestuur paritair samengesteld uit acht vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties en acht vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties. De leden van de raad van bestuur van de VZW "Vormelek/Formelec" worden benoemd door de raad van bestuur van het fonds.

Art. 18.Eindejaarspremie De bij artikel 5 bedoelde werklieden die de voorwaarden vervullen vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999 betreffende de toekenning van een eindejaarspremie - algemene regeling, hebben recht op een eindejaarspremie volgens de voorwaarden en modaliteiten beschreven in deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 19.Ten laste nemen van bijzondere bijdragen De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd enerzijds door de programmawet van 22 december 1989 en anderzijds door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden door het fonds ten laste genomen.

De bedoelde bijzondere bijdragen worden vanaf 1 januari 1991 ten laste genomen voor de mannen en vrouwen vanaf de leeftijd van 58 jaar en voor de vrouwen vanaf 55 jaar, voorzover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1989 en 30 juni 2003.

De nieuwe compenserende werkgeversbijdrage op het brugpensioen vanaf 56 jaar mits een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar waarvan 5 jaar in de sector en waarvan minstens 20 jaar ploegenarbeid met nachtprestaties, wordt tevens ten laste genomen door het fonds, voor zover het brugpensioen een aanvang genomen heeft tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000.

De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden tot de op pensioenstelling van de werklieden.

Art. 20.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 19 van deze statuten.

Art. 21.Gemeenschappelijke bepalingen § 1. De in voormelde artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13 bedoelde uitkeringen worden rechtstreeks door het fonds aan de werklieden betaald. § 2. De in artikel 14 bedoelde uitkering wordt betaald door de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties, verbonden op nationaal niveau. § 3. De in artikel 18 bedoelde premie wordt betaald volgens de modaliteiten vastgesteld in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld bij artikel 18. § 4. De raad van bestuur bepaalt de datum en de betalingsmodaliteiten van de door het fonds toegekende uitkeringen. In geen geval mag de betaling van de uitkeringen afhankelijk zijn van de storting van de bijdragen die door de aan het fonds onderworpen werkgever verschuldigd is. § 5. De toekenningsvoorwaarden van de uitkeringen, door het fonds verleend, evenals het bedrag daarvan, kunnen op voorstel van de raad van bestuur gewijzigd worden, bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer, financiering, begroting, rekeningen

Art. 22.Beheer § 1. Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.

Deze raad bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties en acht vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties. De leden van de raad van bestuur worden benoemd door het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie. § 2. Het fonds wordt beheerd voor wat betreft de voordelen opgesomd in de artikelen 3.1., 3.2., 3.3., 3.5. en 3.6. door een beheerscomité paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.

Dit comité bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers, gekozen uit de leden van de raad van bestuur.

De leden van dit bestuurscomité worden door de raad van bestuur benoemd. § 3. Het fonds wordt beheerd voor wat betreft de premie voorzien bij artikel 3.4. door een bestuurscomité, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, gekozen tussen de leden van de raad van bestuur.

Dit comité bestaat uit twaalf leden, hetzij zes vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties (deze waarvan de leden de financiering verzekeren van de premie voorzien bij artikel 3.4.) en zes vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties. De leden van dit bestuurscomité worden door de raad van bestuur benoemd. § 4. Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter aan. Een beurtrol tussen de werkgevers- en werknemersafgevaardigden wordt aangenomen voor wat betreft het voorzitterschap en het ondervoorzitterschap.

De categorie waartoe de voorzitter behoort wordt, voor de eerste maal, door loting aangeduid. § 5. De raad van bestuur wordt door de voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen, en telkens wanneer ten minste twee leden van deze raad erom verzoeken.

De uitnodigingen vermelden de agenda. De notulen worden door de secretaris, aangeduid door de raad van bestuur, opgesteld en door de voorzitter ondertekend. De uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter en een beheerder of twee bestuurders ondertekend.

De raad kan slechts geldig beslissen over de op de agenda voorkomende punten en in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden behorende tot de werkgeversdelegatie en ten minste de helft van de leden behorende tot de werknemersdelegatie.

De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden van zowel werkgevers- als werknemersdelegatie genomen. § 6. De bestuurscomités hebben tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te nemen die voor zijn goede werking zijn vereist. Zij beschikken over de meest uitgebreide bevoegdheden inzake het beheer van het fonds. Zij moeten over hun beheer aan de raad van bestuur verslag uitbrengen.

De raad van bestuur treedt in recht op in naam van het fonds, op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of de met dat doel speciaal afgevaardigde bestuurders.

De raad van bestuur en de bestuurscomités kunnen bijzondere bevoegdheden overdragen aan een of meer van hun leden, en zelf aan derden.

Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad en de comités bijzondere volmachten hebben verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van de beheerders die door de raad van bestuur zijn aangewezen.

De verantwoordelijkheid van de bestuurders is beperkt tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende het beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds.

Art. 23.Financiering

Art. 23.1. Om de financiering van de in artikelen 6 tot 19 bedoelde uitkeringen, premies en initiatieven te verzekeren, beschikt het fonds over de bijdragen verschuldigd door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers.

Art. 23.2. § 1. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 1,10 pct. van de brutolonen aan 108 pct. van de werklieden, om de financiering van de in artikelen 6 tot 16 voorziene uitkeringen te verzekeren. § 2. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 0,55 pct. van de brutolonen aan 108 pct. van de werklieden om de financiering van de in artikel 17 voorziene premies en initiatieven met betrekking tot vorming en opleiding te verzekeren.

Tijdens de periode die loopt van 1 juli 1999 tot en met 31 december 2000 wordt een buitengewone bijdrage van 0,20 pct. geïnd om de inspanningen voor voortdurende vorming verder te ondersteunen. § 3. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 7,80 pct. van de brutolonen van de werklieden, verhoogd met de globale patronale lasten berekend aan 108 pct. om de financiering van de in artikel 18 voorziene eindejaarspremie te verzekeren, dit in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk III van de collectieve arbeidsovereenkomst "eindejaarspremie - algemeen regime" van 18 oktober 1999.

Art. 23.3. De inning en de invordering van de bijdragen worden door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verzekerd.

Art. 24.Begroting, rekeningen § 1. Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en wordt op 31 december afgesloten. § 2. Elk jaar, wordt een begroting voor het volgende jaar aan het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, ter goedkeuring voorgelegd. § 3. De rekeningen over het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten. De raad van bestuur, evenals de door het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, aangeduide revisor of accountant, maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar.

De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen moeten uiterlijk gedurende het eerste semester van het volgende jaar ter goedkeuring aan het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, worden voorgelegd. HOOFDSTUK V. - Ontbinding, vereffening

Art. 25.Het fonds kan slechts bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van het netto actief van het fonds vast te leggen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 27 september 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^