Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 september 2006
gepubliceerd op 07 december 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel, betreffende de arbeidsvoorwaarden, de bevordering van de werkgelegenheid en de vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203097
pub.
07/12/2006
prom.
27/09/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel, betreffende de arbeidsvoorwaarden, de bevordering van de werkgelegenheid en de vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de houthandel;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel, betreffende de arbeidsvoorwaarden, de bevordering van de werkgelegenheid en de vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de houthandel Collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1999 Arbeidsvoorwaarden, bevordering van de werkgelegenheid en vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen (Overeenkomst geregistreerd op 14 juli 1999 onder het nummer 51466/CO/125.03) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers die onder het Paritair Subcomité voor de houthandel ressorteren alsook op hun werklieden.

Met "werklieden" bedoelt men : de werklieden en werksters. HOOFDSTUK II. - Juridisch kader

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten in uitvoering van hoofdstuk IV van titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, in uitvoering van afdeling IV van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende verschillende bepalingen en van het koninklijk besluit van 4 juni 1999. De collectieve arbeidsovereenkomst houdt eveneens rekening met de bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998. HOOFDSTUK III. - Loonsverhoging en wijziging van het indexeringsmechanisme

Art. 3.Tijdens de duurtijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden de lonen als volgt aangepast : - op 1 juli 1999 worden de lonen verhoogd met 2 BEF; - op 1 juli 2000 worden de lonen verhoogd met 3 BEF.

Art. 4.Vanaf 1 juli 1999 worden de artikelen 2 en 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 augustus 1975 betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 15 december 1975 (Belgisch Staatsblad van 14 februari 1976) als volgt aangevuld en vervangen : "

Art. 2.Vanaf 1 juli 1999 zijn de minimumuurlonen, alsook het gedeelte van de lonen dat daarboven wordt betaald, gebonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen zoals het maandelijks bekendgemaakt wordt voor het Rijk door het Ministerie van Economische Zaken en gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 10.Indien vanaf 1 juli 1999 de toepassing van de indexering een negatief bedrag zou geven, wordt dit bedrag niet toegepast, maar aangerekend op toekomstige positieve indexeringen. In dat geval worden de minimumlonen van het volgend kwartaal aangepast, rekening houdend met het feit dat de noemer van de breuk gevormd wordt door de noemer dienstig voor de berekening van de lonen van het voorafgaand kwartaal. » HOOFDSTUK IV. - Syndicale premie

Art. 5.Het bedrag van de syndicale premie, zoals vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 1997 wordt verhoogd met 1 000 BEF en wordt vanaf 1999 gebracht op 4 500 BEF.

Art. 6.Voor diegenen die een vergoeding van bijkomend pensioen genieten, alsook voor diegenen die genieten van het brugpensioen, wordt de syndicale premie verhoogd met 75 BEF per maand en aldus op 375 BEF per maand gebracht vanaf 1 juli 1999. HOOFDSTUK V. - Aanvangsloon

Art. 7.Vanaf 1 juli 1999 wordt een aanvangsloon ingevoerd. Een beginnend ongeschoold arbeider, van 21 jaar of ouder, zonder enige kwalificatie noch beroepservaring in een van de sectoren van het hout, zal gedurende de eerste 9 maanden van zijn tewerkstelling een uurloon ontvangen dat 15 BEF lager ligt dan het uurloon van een ongeschoold arbeider. HOOFDSTUK VI. - Maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid

Art. 8.De ondertekenende partijen bevelen maatregelen aan op ondernemingsvlak : - toegang tot halftijds brugpensioen vanaf 55 jaar; - bijkomende vorming en opleiding van de werknemers tijdens de werkuren. HOOFDSTUK VII. - Brugpensioen

Art. 9.Overeenkomstig artikel 10, § 2 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, wordt de leeftijd voor het brugpensioen voor de arbeiders en arbeidsters vastgesteld op 58 jaar, en dit onder de voorwaarden zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 1997, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel.

Om aanspraak te kunnen maken op de bijkomende vergoeding brugpensioen geregeld bij deze collectieve arbeidsovereenkomst, moet de afgedankte oudere werkman de volgende voorwaarden vervullen : - tenminste 58 jaar oud zijn op de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst die hem met een werkgever, bedoeld onder artikel 1, bindt; - afgedankt zijn, behalve om dringende redenen, door een werkgever bedoeld onder artikel 1 van deze collectieve arbeidsovereenkomst; - de werkloosheidsvergoedingen genieten; - het wettelijk statuut van bruggepensioneerde genieten; - iedere door de reglementering betreffende het brugpensioen niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet; - voor de oudere werklieden die geen zestig jaar zijn op de datum van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst : a) een tewerkstelling bewijzen van minstens tien jaren bij één of meerdere werkgevers die ressorteren onder één van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid (125.01, 125.02 en 125.03); b) minstens zeven sociale voordelen, toegekend door één van de fondsen voor bestaanszekerheid opgericht door één van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid, hebben ontvangen in de loop van de tien jaren die hun intrede in het brugpensioen voorafgaan. HOOFDSTUK VIII. - Bedrag van de bijkomende vergoeding brugpensioen

Art. 10.De werkgever die een werkman afdankt die aan de criteria bepaald onder artikel 9 van deze collectieve arbeidsovereenkomst beantwoordt is er toe gehouden hem de bijkomende vergoeding brugpensioen, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, te betalen. Deze bijkomende vergoeding mag niet lager zijn dan het bedrag bepaald door artikel 12 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

In de gevallen waarin het "Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel" tussenkomt om het geheel of een gedeelte van de bijkomende vergoeding brugpensioen ten laste te nemen, betaalt de werkgever enkel het verschil tussen de bij toepassing van alinea 1 van dit artikel verschuldigde bedrag en de tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid.

Art. 11.De bijkomende vergoeding brugpensioen vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 van deze collectieve arbeidsovereenkomst evolueert overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK IX. - Tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid

Art. 12.Op voorwaarde dat de oudere werkman minstens tien jaar beroepsactiviteit in de sector in de hoedanigheid van loontrekkende bij één of meerdere werkgevers, ressorterend onder één van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid bewijst en hij minstens zeven sociale voordelen in de loop van de tien jaren voorafgaand aan de intrede in het brugpensioen heeft ontvangen, komt het "Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel" tussen in de betaling van de bijkomende vergoeding brugpensioen verschuldigd krachtens de artikelen 10 en 11 van deze collectieve arbeidsovereenkomst a rato van een maandelijks forfaitair bedrag vastgesteld op : - tot 31 maart 1997 : 3 800 BEF; - vanaf 1 april 1997 : 4 000 BEF.

Art. 13.Het "Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel" neemt de hoofdelijke bijdrage, voortvloeiend uit het brugpensioen en verschuldigd aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en aan de Rijksdienst voor pensioenen, ten laste. HOOFDSTUK X. - Procedure en algemene bepalingen

Art. 14.De aanvragen tot tussenkomst moeten aan het fonds voor bestaanszekerheid door toedoen van een vakbond of rechtstreeks door de werkman worden overgemaakt.

Ze moeten vergezeld zijn van alle bewijsstukken omtrent het recht op de bijkomende vergoeding brugpensioen.

Art. 15.De bijzondere gevallen, die niet overeenkomstig de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen opgelost worden, worden door de meest gerede partij aan het beheerscomité van het fonds voor bestaanszekerheid voorgelegd.

Art. 16.De forfaitaire vergoeding die aan de arbeider door het fonds voor bestaanszekerheid wordt toegekend is onderworpen aan de afhouding wegens administratieve onkosten zoals bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 1997 betreffende de bijkomende sociale voordelen toegekend door het "Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel".

De bepalingen van de hoofdstukken VII, VIII, IX en X zijn eveneens van toepassing voor de oudere werknemers die ontslagen zijn en die een vergoeding genieten van aanvullend brugpensioen ten gevolge van een vroegere collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel.

De bepalingen van de hoofdstukken VII, VIII, IX en X van deze collectieve arbeidsovereenkomst blijven van kracht na 31 december 2000 ten aanzien van de werklieden die op die datum van deze overeenkomst genieten.

Art. 17.De mogelijkheid wordt geboden aan de werklieden om hun arbeidsprestaties te halveren, op voorwaarde dat zij op het ogenblik van de vermindering van hun arbeidsprestaties de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, en dit in uitvoering van artikel 26 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996), en in uitvoering van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen met betrekking tot het halftijds brugpensioen.

De aanvullende vergoeding, ingesteld in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties (Belgisch Staatsblad van 4 december 1993), wordt toegekend aan de in artikel 1 bedoelde werknemers die met hun werkgever een akkoord bereiken om hun arbeidsprestaties te halveren, op voorwaarde dat zij op het ogenblik van de vermindering van hun arbeidsprestaties de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben.

Om aanspraak te kunnen maken op de bijkomende vergoeding brugpensioen geregeld bij deze collectieve arbeidsovereenkomst, moet de werknemer de volgende voorwaarden vervullen : - minstens 55 jaar oud zijn op het ogenblik dat de werkman zijn arbeidsprestaties halveert; - de werkloosheidsvergoedingen genieten; - het wettelijk statuut van bruggepensioneerde genieten; - iedere door de reglementering betreffende het brugpensioen niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet; - een tewerkstelling bewijzen van minstens tien jaren bij één of meerdere werkgevers die ressorteren onder één van de paritair subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid (125.01, 125.02 en 125.03); - minstens zeven sociale voordelen, toegekend door één van de fondsen voor bestaanszekerheid opgericht door één van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid, hebben ontvangen in de loop van de tien jaren die zijn intrede in het halftijdse brugpensioen voorafgaat.

Zij moeten bovendien voldoen aan de overige toelaatbaarheidsvoorwaarden, vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994) betreffende het halftijds brugpensioen. Zij moeten met name werkloosheidsuitkering genieten waarin de reglementering inzake werkloosheidsverzekering voor deze categorie van werknemers voorziet, en zij moeten 25 jaar beroepsverleden als loontrekkende (of gelijkgestelde dagen) kunnen rechtvaardigen.

Het aantal arbeidsuren van de deeltijdse arbeidsregeling, na vermindering, moet per arbeidscyclus gemiddeld gelijk zijn aan de helft van het aantal arbeidsuren van een normale voltijdse arbeidsregeling in de onderneming.

De aanvullende vergoeding wordt berekend zoals bepaald in artikel 5 tot en met artikel 10 van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr 55 van 13 juli 1993, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55bis van 7 februari 1995, gesloten in de Nationale Arbeidsraad.

Het bedrag van de aanvullende vergoeding valt ten laste van de werkgever van de betrokken werknemer en wordt maandelijks betaald.

De betrokken werknemer heeft recht op de aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers indien hij wordt ontslagen, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, en in het kader van de sectorale overeenkomst van 28 juni 1999 indien hij op de datum van het ontslag de leeftijd van het voltijds brugpensioen bereikt.

Indien hij op dat ogenblik de leeftijd van het voltijds brugpensioen niet heeft bereikt, kan de opzegging pas ingaan op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens dewelke hij die leeftijd heeft bereikt.

Ingeval de werknemer van de bepalingen van artikel 10 kan genieten, wordt de aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers indien zij worden ontslagen, berekend alsof de werknemer zijn arbeidsprestaties niet heeft verminderd.

Daartoe wordt het brutoloon dat de werknemer voor zijn halftijdse prestaties ontvangt vermenigvuldigd met twee.

De besluiten die de Koning neemt ter uitvoering van artikel 25 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, en die tot doel hebben de opzegtermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode in te korten bij overgang van halftijds brugpensioen naar voltijds brugpensioen, zijn van toepassing. HOOFDSTUK XI. - Bijkomende vorming en opleiding van de werknemers tijdens de werkuren

Art. 18.De modaliteiten zullen vastgelegd worden in de schoot van het beheerscomité van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel". HOOFDSTUK XII. - Vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen

Art. 19.Overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid, in toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996, wordt er voorzien om via het "Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel", de inspanning van 0,10 pct. van de niet begrensde brutolonen in 1999 en 2000 te gebruiken om opleidings- en herscholingsacties voor de arbeiders.

Art. 20.In toepassing van artikel 3 van zijn statuten wordt het "Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel" belast met de uitvoering van de desbetreffende bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst, met de inning van de bijdragen en met de organisatie van de opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven ten behoeve van de risicogroepen.

Art. 21.Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden onder "risicogroepen" bedoeld de personen die aan één van de volgende criteria beantwoorden : - de laaggeschoolde of onvoldoend geschoolde jongeren; - de werkzoekenden; - de werklieden van de sector die door ondernemingen tewerkgesteld zijn en die getroffen worden door economische werkloosheid; - de laaggeschoolde of onvoldoend geschoolde werklieden van de sector; - de werklieden van de sector die minstens 50 jaar oud zijn; - de werklieden met een handicap; - de werklieden van de sector wier beroepskwalificatie aan de technische vooruitgang niet meer is aangepast of het risico lopen het niet meer te zijn. HOOFDSTUK XII. - Classificatie, veiligheid, preventie en psycho-sociale belasting

Art. 22.De problemen inzake functieclassificatie, veiligheid, preventie en psycho-sociale belasting zullen het voorwerp uitmaken van een bespreking in een paritair samengestelde werkgroep. Deze moet uiterlijk op 31 december 1999 een verslag uitbrengen aan het paritair comité. HOOFDSTUK XIII. - Klein verlet

Art. 23.Het recht op klein verlet wordt uitgebreid tot samenwonenden. HOOFDSTUK XIV. - Fonds voor bestaanszekerheid

Art. 24.Teneinde de verhoging van de vergoeding voor vorming en de verhoging van de syndicale premie mogelijk te maken worden de patronale bijdrage aan het fonds voor bestaanszekerheid verhoogd met 0,775 pct. vanaf 1 juli 1999, om aldus een totaal te bereiken van 7,90 pct..

De syndicale premie van 4 500 BEF die eind 1999 betaald wordt, zal gefinancierd worden vanuit de reserves. De vergoeding van 15 BEF voor vorming die berekend wordt op de effectieve prestaties in 1999 is van toepassing vanaf 1 januari 1999 en zal uitbetaald worden eind 2000.

Voor de prestaties in het jaar 2000 gebeurt dit eind 2001. HOOFDSTUK XV. - Slotbepalingen en geldigheidsduur

Art. 25.De ondertekenende partijen verbinden er zich toe om gedurende de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst geen nieuwe eisen te stellen inzake de inhoud van deze overeenkomst en de sociale vrede te bewaren.

Art. 26.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2000, behalve de hoofdstukken VII, VIII, IX en X die van toepassing blijven voor diegenen die er van genieten na 31 december 2000.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 27 september 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^