Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 april 2009
gepubliceerd op 08 mei 2009

Koninklijk besluit houdende vaststelling van het vakantiegeld van het personeel van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2009009303
pub.
08/05/2009
prom.
29/04/2009
ELI
eli/besluit/2009/04/29/2009009303/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 APRIL 2009. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van het vakantiegeld van het personeel van de politiediensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt er voornamelijk toe om het vakantiegeld a rato van 92 % van een twaalfde van de jaarwedde, geleidelijk aan uit te breiden naar de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten. De huidige budgettaire context noopt er immers toe om de kostprijs van een dergelijke statutaire maatregel te spreiden in de tijd.

De personeelsleden van de politiediensten genoten tot op heden, overeenkomstig artikel XI.III.4, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol), een vakantiegeld volgens de bedragen en voorwaarden vastgesteld voor de toekenning ervan aan de personeelsleden van de federale ministeries.

Aanvullend aan dit vakantiegeld, genoten de personeelsleden van het administratief en logistiek kader een premie, en dit overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 januari 2003 tot toekenning van een Copernicuspremie aan bepaalde personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus. Die Copernicuspremie stemde overeen met het verschil tussen het brutobedrag van het vakantiegeld en een bedrag gelijk aan 92 % van één twaalfde van de jaarwedde.

De progressieve toekenning van dit verhoogde vakantiegeld aan de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten wordt als volgt gespreid in de tijd.

Vanaf het jaar 2009 is het percentage van 92 % van toepassing op de agenten van politie en enkel op de inspecteurs en de hoofdinspecteurs die op 1 oktober 2008 de volle leeftijd van 57 jaar hebben bereikt, terwijl een percentage van 65 % van toepassing is op de andere personeelsleden van het operationeel kader.

Vanaf het jaar 2010 is het percentage van 92 % van toepassing op de agenten van politie, op de inspecteurs en enkel op de hoofdinspecteurs die op 1 oktober 2008 de volle leeftijd van 57 jaar hebben bereikt, terwijl een percentage van 65 % van toepassing is op de andere personeelsleden van het operationeel kader.

Vanaf het jaar 2011 zal het percentage van 92 % van toepassing zijn op alle personeelsleden van het operationeel kader.

De personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de politiediensten beschikten reeds over de Copernicuspremie die hun vakantiegeld aanvulde tot 92 % van hun maandwedde. Door het vaststellen van het vakantiegeld op 92 % van de maandwedde voor alle personeelsleden van de politiediensten is die premie zonder voorwerp geworden. Het artikel XI.III.4, eerste lid, 3°, RPPol alsook het koninklijk besluit van 16 januari tot toekenning van een Copernicuspremie aan bepaalde personeelsleden 2003 van het administratief en logistiek kader van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, worden dan ook meteen opgeheven.

In zijn advies stelt de Raad van State zich evenwel vragen omtrent het onderscheid op grond van leeftijd en de conformiteit ervan met de principes van gelijkheid en non-discriminatie.

Overeenkomstig artikel 12, § 1, van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, vormt een onderscheid op grond van leeftijd op het vlak van de arbeidsbetrekkingen geen discriminatie wanneer het objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, in het bijzonder door legitieme doelstellingen in het raam van het tewerkstellingsbeleid, de arbeidsmarkt of elk ander vergelijkbaar legitiem doel, en wanneer de middelen voor het bereiken van dat doel passend en nodig zijn.

Het in het voorliggende ontwerpbesluit vervatte leeftijdsonderscheid bestaat er in dat, vanaf het jaar 2009, het percentage van 92 % reeds wordt toegekend aan de inspecteurs en de hoofdinspecteurs die op 1 oktober 2008 de volle leeftijd van 57 jaar hebben bereikt.

Dit onderscheid strekt er toe om de personeelsleden op korte termijn ertoe aan te zetten langer aan het werk te blijven. Deze maatregel strookt dan ook volledig met de betrachting van het « Generatiepact » om oudere werknemers langer actief te houden op de arbeidsmarkt. In dat verband kan trouwens eveneens verwezen worden naar de maatregel van het pensioencomplement wegens leeftijd bedoeld in de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, die eveneens is ingegeven vanuit diezelfde bekommernis. Men kan derhalve stellen dat het onderscheid niet discriminatoir is vermits het objectief en redelijk is gerechtvaardigd door een legitiem doel in het raam van het tewerkstellingsbeleid.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, G. DE PADT

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 23 maart 2009 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende vaststelling van het vakantiegeld van het personeel van de politiediensten », heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

De artikelen 3 en 4 van het ontwerp voeren een verschil in behandeling in tussen bepaalde leden van het personeel van het operationeel kader.

De grondwettelijke regels van gelijkheid en van niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen zou worden ingesteld, voor zover voor het criterium van onderscheid een objectieve en redelijke verantwoording bestaat. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld, rekening houdend met het doel en de gevolgen van de desbetreffende norm; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Omtrent het onderscheid onder de leden van het personeel van het operationeel kader op basis van de leeftijd moet tevens rekening worden gehouden met de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie. Op het vlak van de arbeidsbetrekkingen vormt een direct onderscheid op grond van leeftijd geen discriminatie wanneer het objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of elk ander vergelijkbaar legitiem doel, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (artikel 12, § 1, van deze wet).

De in het ontwerp gemaakte onderscheiden kunnen alleen worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie indien ze voldoen aan de voornoemde voorwaarden, wat niet het geval lijkt te zijn met het onderscheid gebaseerd op de leeftijd.

De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter;

De heer P. Vandernoot en Mevr. M. Baguet, staatsraden;

De heren G. Keutgen en G. de Leval, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer R. Wimmer, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Vandernoot.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, Y. Kreins.

29 APRIL 2009. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van het vakantiegeld van het personeel van de politiediensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, artikel 121, vervangen bij de wet van 26 april 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol);

Gelet op het koninklijk besluit van 16 januari 2003 tot toekenning van een Copernicuspremie aan bepaalde personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus;

Gelet op het protocol van onderhandelingen Nr 235bis van het Onderhandelingscomité voor de politiediensten, gesloten op 25 september 2008;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 november 2008;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 15 januari 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 11 maart 2009;

Gelet op het advies van de Adviesraad van burgemeesters, gegeven op 4 februari 2009;

Gelet op het advies 46.290/2 van de Raad van State, gegeven op 20 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken, Besluit :

Artikel 1.In titel III van deel XI van het RPPol wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd dat het artikel XI.III.4bis bevat, luidende : « HOOFDSTUK IIbis - Het vakantiegeld Art. XI.III.4bis. De personeelsleden genieten jaarlijks een vakantiegeld waarvan het bedrag voor volledige prestaties gedurende het gehele referentiejaar wordt vastgesteld op 92 % van een twaalfde van de jaarwedde, gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen, die verschuldigd is voor de maand maart van het kalenderjaar. Voor het overige wordt het berekend en toegekend volgens de nadere regels die gelden voor het personeel van de federale overheidsdiensten.

De personeelsleden genieten evenwel het vakantiegeld berekend volgens de regels van vaststelling voor het personeel van de federale overheidsdiensten indien dat voor hen gunstiger is. »

Art. 2.In artikel XI.III.4, eerste lid, RPPol, wordt de bepaling onder 3° opgeheven.

Art. 3.Voor de leden van het operationeel kader, met uitzondering van de leden van het basis- en het middenkader die op 1 oktober 2008 de volle leeftijd van 57 jaar hebben bereikt alsook van de agenten van politie, wordt, in het uitbetalingsjaar 2009, "92 %" in het artikel XI.III.4bis, eerste lid, RPPol, evenwel gelezen als "65 %".

Art. 4.Voor de leden van het operationeel kader, met uitzondering van de leden van het middenkader die op 1 oktober 2008 de volle leeftijd van 57 jaar hebben bereikt, alsook van de agenten en de inspecteurs van politie, wordt, in het uitbetalingsjaar 2010, "92 %" in het artikel XI.III.4bis, eerste lid, RPPol, evenwel gelezen als "65 %".

Art. 5.Het koninklijk besluit van 16 januari 2003 tot toekenning van een Copernicuspremie aan bepaalde personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, wordt opgeheven.

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009.

Art. 7.De Minister bevoegd voor Justitie en de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 april 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, G. DE PADT

^