Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 april 2013
gepubliceerd op 17 september 2013

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juli 2011, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de periode van 1 januari 2011 tot 31 december 2012

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2013012159
pub.
17/09/2013
prom.
29/04/2013
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

29 APRIL 2013. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juli 2011, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de periode van 1 januari 2011 tot 31 december 2012 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de steenbakkerij;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juli 2011, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de periode van 1 januari 2011 tot 31 december 2012.

Art. 2.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 april 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de steenbakkerij Collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juli 2011 Arbeidsvoorwaarden voor de periode van 1 januari 2011 tot 31 december 2012 (Overeenkomst geregistreerd op 21 september 2011 onder het nummer 105907/CO/114) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeid(st)ers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de steenbakkerij.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is niet van toepassing op de NV Scheerders-Van Kerchove's Verenigde Fabrieken te Sint-Niklaas en op de arbeid(st)ers die er zijn tewerkgesteld. HOOFDSTUK II. - Arbeidsduur

Art. 2.De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur is vastgesteld op 38 uur. HOOFDSTUK III. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 3.De in hoofdstuk IV vastgestelde lonen, de werkelijk uitbetaalde lonen, alsook de lonen van de arbeid(st)ers die geheel of gedeeltelijk per stuk worden betaald, de ploegenpremies bedoeld bij hoofdstuk VII, worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen en staan tegenover het referte-indexcijfer 113,29.

Art. 4.Het referte-indexcijfer 113,29 is de spil van de stabilisatieschijf waarvan 112,73 de laagste grens en 113,86 de hoogste grens is.

Art. 5.a) De lonen en tarieven worden niet verlaagd wanneer het indexcijfer de laagste grens van de van kracht zijnde stabilisatieschijf heeft bereikt. b) De lonen en tarieven worden verhoogd met 0,5 pct.wanneer het indexcijfer de hoogste grens van de van kracht zijnde stabilisatieschijf heeft bereikt of overschreden.

Pivot

Limite supérieure

Spil

Hoogste grens

113,29

113,86

113,29

113,86

113,86

114,43

113,86

114,43

114,43

115,00

114,43

115,00

115,00

115,58

115,00

115,58

115,58

116,16

115,58

116,16

116,16

116,74

116,16

116,74

116,74

117,32

116,74

117,32

117,32

117,91

117,32

117,91

117,91

118,50

117,91

118,50

118,50

119,09

118,50

119,09


Het resultaat van deze berekening wordt op de dichtst benaderende eurocent afgerond, met dien verstande dat 0,5 eurocent en meer naar boven wordt afgerond, minder dan 0,5 eurocent wordt naar beneden afgerond.

Art. 6.De loonaanpassingen zijn van toepassing vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarvan het indexcijfer aanleiding geeft tot aanpassing.

Art. 7.De in het Paritair Comité voor de steenbakkerij vertegenwoordigde organisaties engageren zich om een studie uit te voeren omtrent de impact van het huidig indexmechanisme op de concurrentiekracht van de sector, zowel in de nationale als Europese context en dit met als objectief het vrijwaren van de concurrentiepositie van de baksteensector. HOOFDSTUK IV. - Lonen

Art. 8.De minimum uurlonen van de arbeid(st)ers worden met ingang van 1 januari 2011 als volgt vastgesteld : a) "maneuver" : 13,37 EUR;b) stokers van ringovens (ploegenpremie niet inbegrepen) : 13,53 EUR c) produktiearbeid(st)ers : - tegen uurloon bezoldigd : 13,59 EUR; - gewaarborgd gemiddeld uurloon voor een normaal rendement voor arbeid(st)ers die tegen stukloon bezoldigd worden : 13,88 EUR; d) geschoolden : 13,59 EUR. De minimumlonen van de arbeid(st)ers worden met ingang van 1 juni 2011 als volgt vastgesteld :

Classe/Klasse

Indice de référence/ Referte-index 113,29

Indice de référence 115,00 au 1er juin 2011/ Referte-index 115,00 op 1 juni 2011

1

12,16

12,34

2

13,03

13,24

3

13,31

13,52

4

13,46

13,67

5

13,63

13,84

6

13,89

14,10

7

14,17

14,38

8

14,82

15,03


Art. 9.Er wordt een "paritair leercomité" opgericht in de schoot van de sector.

Dit paritair leercomité zal in samenwerking met een centrum voor deeltijds onderwijs, desgevallend VDAB, FOREm, of ACTIRIS het volgende vastleggen : - het leerprogramma; - het leerreglement.

De leervergoeding bedraagt een percentage, berekend volgens onderstaande tabel, van het minimumloon van klasse 5, zoals bepaald in artikel 8 van deze collectieve arbeidsovereenkomst :

Année de l'enseignement secondaire

Pourcentage du salaire horaire minimum de la classe 5

Jaar van het middelbaar onderwijs

Percentage van het minimum uurloon uit klasse 5

A partir de la 4e année

70 p.c.

Vanaf 4e jaar

70 pct.

A partir de la 5e année

80 p.c.

Vanaf 5e jaar

80 pct.

A partir de la 6e année

90 p.c. durant au maximum une année, après 100 p.c.

Vanaf 6e jaar

90 pct. gedurende maximaal één jaar, nadien 100 pct.


HOOFDSTUK V. - Jobstudenten

Art. 10.1. Het sectoraal minimum uurloon in het geval van studentenarbeid wordt met ingang van 1 januari 2011 vastgelegd op basis van het minimum uurloon van een maneuver, zoals vermeld in artikel 8, a), verminderd met de werknemersbijdrage voor de RSZ. Op 1 januari 2011 bedraagt dit referte-uurloon 11,48 EUR, zijnde 13,37 EUR - 1,89 EUR. Dit referteloon is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen zoals voorzien in hoofdstuk III. In het geval het gaat om het eerste kalenderjaar van tewerkstelling als jobstudent, in dienst van een onderneming bedoeld in artikel 1, bedraagt het minimumloon 75 pct. van het in dit artikel vermelde referteloon. Dit minimum uurloon bedraagt op 1 januari 2011 aldus 8,61 EUR. In het geval het gaat om het tweede kalenderjaar van tewerkstelling als jobstudent, in dienst van een onderneming bedoeld in artikel 1, bedraagt het minimumloon 80 pct. van het in dit artikel vermelde referteloon. Dit minimum uurloon bedraagt op 1 januari 2011 aldus 9,18 EUR. In het geval het gaat om het derde kalenderjaar van tewerkstelling als jobstudent, in dienst van een onderneming bedoeld in artikel 1, bedraagt het minimumloon 85 pct. van het in dit artikel vermelde referteloon. Dit minimum uurloon bedraagt op 1 januari 2011 aldus 9,76 EUR. In het geval het gaat om het vierde kalenderjaar van tewerkstelling of meer als jobstudent, in dienst van een onderneming bedoeld in artikel 1, bedraagt het minimumloon 90 pct. van het in dit artikel vermelde referteloon. Dit minimum uurloon bedraagt op 1 januari 2011 aldus 10,33 EUR. 2. Het sectoraal minimum uurloon in het geval van studentenarbeid wordt met ingang van 1 juni 2011 vastgelegd op basis van het barema-uurloon van functieklasse 3, verminderd met de werknemersbijdrage voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Op 1 juni 2011 bedraagt dit referte-uurloon 11,61 EUR, zijnde 13,52 EUR - 1,91 EUR. Dit referteloon is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen zoals voorzien in hoofdstuk III. In het geval het gaat om het eerste kalenderjaar van tewerkstelling als jobstudent, in dienst van een onderneming bedoeld in artikel 1, bedraagt het minimumloon 75 pct. van het in dit artikel vermelde referteloon. Dit minimum uurloon bedraagt op 1 juni 2011 aldus 8,71 EUR. Tenzij het zou gaan om een jobstudent van 21 jaar of ouder. In dat geval bedraagt het minimum uurloon op 1 juni 2011 8,77 EUR. In het geval het gaat om het tweede kalenderjaar van tewerkstelling als jobstudent, in dienst van een onderneming bedoeld in artikel 1, bedraagt het minimumloon 80 pct. van het in dit artikel vermelde referteloon. Dit minimum uurloon bedraagt op 1 juni 2011 aldus 9,29 EUR. In het geval het gaat om het derde kalenderjaar van tewerkstelling als jobstudent, in dienst van een onderneming bedoeld in artikel 1, bedraagt het minimumloon 85 pct. van het in dit artikel vermelde referteloon. Dit minimum uurloon bedraagt op 1 juni 2011 aldus 9,87 EUR. In het geval het gaat om het vierde kalenderjaar van tewerkstelling of meer als jobstudent,in dienst van een onderneming bedoeld in artikel 1, bedraagt het minimumloon 90 pct. van het in dit artikel vermelde referteloon. Dit minimum uurloon bedraagt op 1 juni 2011 aldus 10,45 EUR.

Art. 11.Studenten die in ploegen werken ontvangen een ploegenpremie zoals voorzien in artikel 14.

In geval van tewerkstelling op zaterdag of op een zondag of een wettelijke feestdag worden dezelfde toeslagen betaald als voorzien in de artikelen 12 en 13. HOOFDSTUK VI. - Toeslagen voor zaterdag- en zondagwerk

Art. 12.Aan alle arbeid(st)ers die op zaterdag worden tewerkgesteld, wordt een toeslag betaald van 33,33 pct., berekend op het werkelijk betaalde uurloon, ploegenpremie uitgezonderd.

Deze toeslag is niet verschuldigd wanneer het zaterdagwerk geschiedt boven de van kracht zijnde wekelijkse maximum arbeidsduur en waarvoor een overloon betaald wordt bij toepassing van hoofdstuk III, afdeling II - Arbeidsduur - van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten.

Art. 13.1. Een extra wettelijke toeslag van 100 pct. van het loon wordt betaald voor het werk op zondag en op een wettelijke feestdag. 2. Voor het werk op een wettelijke feestdag ontvangen de ovenstokers, in de gewesten Rupel, Kempen, en de gemeente Temse, in totaal, betaling van de feestdag inbegrepen, driemaal vierentwintig uren, zijnde tweeënzeventig uren loon te verdelen onder de stokers in onderling akkoord en zoals gebruikelijk in de onderneming.3. In het gewest Kempen ontvangen de ovenstokers, onverminderd de bepalingen van paragraaf 1 van dit artikel, voor zondagwerk de ploegenpremie dubbel. HOOFDSTUK VII. - Ploegenpremies

Art. 14.1. De arbeid(st)ers, die in ploegen werken, ontvangen met ingang van 1 januari 2011 een ploegenpremie die als volgt is vastgesteld : a) voor de uren gepresteerd tussen 6 uur en 22 uur en in geval van opeenvolgende en afwisselende ploegen : 4,5 pct.van het minimum uurloon van de produktiearbeid(st)ers tegen uurloon bezoldigd, zoals voorzien in artikel 8, c) voor de morgenploeg en voor de namiddagploeg; b) voor de uren gepresteerd tussen 22 uur en 6 uur 16 pct.van het minimumuurloon van de produktiearbeid(st)ers tegen uurloon bezoldigd, zoals voorzien in artikel 8, c) voor de nachtploeg; c) voor het werk dat aanvangt vóór 7 uur of vanaf 9 uur, uitgezonderd voor de voorbereidende en aanvullende werkzaamheden, welke noodzakelijk zijn om de productie op het vastgestelde uur te kunnen aanvangen : 4 pct.van het minimumloon voor de productiearbeid(st)ers tegen uurloon bezoldigd, zoals voorzien in artikel 8, c). 2. De arbeid(st)ers, die in ploegen werken, ontvangen met ingang van 1 juni 2011 een ploegenpremie die als volgt is vastgesteld : a) voor de uren gepresteerd tussen 6 uur en 22 uur en in geval van opeenvolgende en afwisselende ploegen : 4,5 pct.van het barema-uurloon van functieklasse 5 voor de morgenploeg en voor de namiddagploeg; b) voor de uren gepresteerd tussen 22 uur en 6 uur 16 pct.van het barema-uurloon van functieklasse 5 voor de nachtploeg; c) voor het werk dat aanvangt vóór 7 uur of vanaf 9 uur, uitgezonderd voor de voorbereidende en aanvullende werkzaamheden, welke noodzakelijk zijn om de produktie op het vastgestelde uur te kunnen aanvangen : 4 pct.van het barema-uurloon van functieklasse 5. 3. Met ingang van 1 januari 2012 ontvangen de arbeid(st)ers voor de uren gepresteerd tussen 22 uur en 6 uur een nachtploegpremie van 18 pct.van het barema-uurloon van functieklasse 5 voor de nachtploeg.

De berekening van de in dit artikel bepaalde ploegenpremie geschiedt tot de tweede decimaal. HOOFDSTUK VIII. - Oproepingspremie en permanentievergoeding

Art. 15.Behoudens bestaande gunstigere regelingen op bedrijfsvlak ontvangen de arbeid(st)ers die worden opgeroepen, een oproepingspremie gelijk aan één uur basisloon.

Onder "oproeping" wordt verstaan : de gevallen waarin arbeid(st)ers, die zich thuis of buiten de onderneming bevinden, worden opgeroepen om een prestatie te leveren waarvan zij niet minstens 8 uur op voorhand werden verwittigd, met uitsluiting van gevallen van vervanging van zieken of onverwachte afwezigheden.

Art. 16.Arbeid(st)ers die gedurende een bepaalde tijd beschikbaar of oproepbaar moeten blijven dienen hiervoor te worden vergoed.

Deze zogenaamde "permanentievergoeding" moet op ondernemingsvlak worden vastgelegd. Zij dient in verhouding te staan met de concrete inhoud die er op bedrijfsvlak aan deze permanentie wordt gegeven. HOOFDSTUK IX. - Toeslag van ziekte of ongeval

Art. 17.Een toeslag wordt betaald aan de arbeid(st)ers die arbeidsongeschikt zijn ten gevolge van ziekte, andere dan een beroepsziekte of van een ongeval, andere dan arbeidsongeval.

Een toeslag van 0,74 EUR per werkdag wordt betaald vanaf de 31e kalenderdag van arbeidsongeschiktheid bedoeld in vorig lid, voor een maximum van vijfentwintig werkdagen.

De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de arbeid(st)ers met minder dan één jaar anciënniteit in de onderneming. HOOFDSTUK X. - Kort verzuim Beschikkingen die gunstiger zijn dan de wetgeving.

Art. 18.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 het laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 april 1999, wordt het werkverzuim wegens navermelde redenen, voor de daarbij aangegeven duur, betaald op grond van het normaal loon berekend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen.

1° a) témoin à un mariage

le jour du mariage

1° a) getuige bij een huwelijk

de dag van het huwelijk

b) décès du chef de famille, si l'intéressé habite sous le même toit, ou lorsqu'il a rempli les formalités auprès de l'état civil

du jour du décès jusqu'au jour des funérailles avec un maximum de trois jours

b) overlijden van een gezinshoofd zo betrokkene bij deze inwoont of indien hij niet inwonend is, de formaliteiten bij de burgerlijke stand heeft vervuld

de dag van het overlijden tot de dag van de begrafenis met een maximum van drie dagen

c) arrêt de l'entreprise en signe de deuil

la durée de l'arrêt avec un minimum d'une demi-journée

c) stillegging van het bedrijf ten teken van rouw

de duur van de stillegging met een minimum van een halve dag

d) désignation par l'employeur pour faire partie d'une délégation du personnel lors de funérailles

la durée de la désignation

d) aanduiding door de werkgever om deel uit te maken van een personeelsafvaardiging bij een begrafenis

de duur van de aanduiding

e) décès d'un frère ou d'une soeur de l'ouvrier concerné qui habite chez lui

une journée supplémentaire d'absence au travail à prendre au cours de la période qui commence le jour du décès et qui se termine le jour des funérailles

e) overlijden van een broer of een zuster van de betrokken werknemer, die bij hem inwoont

een bijkomende dag afwezigheid van het werk te nemen in de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt met de dag van de begrafenis


2° de vergoeding voor de arbeid(st)ers van de nachtploeg. Wanneer arbeid(st)ers van de nachtploeg recht hebben op een dag werkverzuim met behoud van loon wegens : - overlijden van een broer, zuster, schoonbroer, schoonzuster, grootvader, grootmoeder, kleinkind, schoonzoon of schoondochter; - huwelijk van een wettig, gewettigd, aangenomen of natuurlijk erkend kind, broer, zuster, schoonbroer, schoonzuster, vader, moeder, schoonvader, stiefvader, stiefmoeder, schoonmoeder, of kleinkind; - priesterwijding, intrede in het klooster, plechtige communie en het feest van de vrijzinnige jeugd, en wanneer zij normaal zouden gewerkt hebben in de nachtploeg die aanvangt of eindigt op de dag van één der voormelde gebeurtenissen worden hen de uren welke zij normaal in één van beide nachten zou gepresteerd hebben, betaald.

Art. 19.De betaling gebeurt bij de eerstvolgende uitbetaling van loon op voorlegging door de arbeid(st)ers van de rechtvaardiging van hun afwezigheid.

De arbeid(st)ers moeten zo mogelijk het ondernemingshoofd of diens aangestelde van hun afwezigheid vooraf kennis geven. HOOFDSTUK XI. - Afdankingspremie bij definitieve verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werkgever

Art. 20.1. De arbeid(st)ers waarvan de arbeidsovereenkomsten definitief verbroken worden door de werkgever, hebben recht op een afdankingspremie op voorwaarde dat de betrokken arbeid(st)ers bij deze bij deze werkgever een anciënniteit verworven hebben van tenminste één jaar op het ogenblik van de verbreking van de overeenkomst.

De verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werkgever om dringende redenen komt niet in aanmerking 2. Deze premie wordt in een éénmalige uitbetaling toegekend op de laatste loonuitbetaling voor het definitief vertrek van de arbeid(st)ers.3. Deze premie bedraagt 24,79 EUR per jaar anciënniteit. HOOFDSTUK XII. - Werk- en inkomenszekerheid

Art. 21.1. Ingeval van noodzakelijke vermindering van het tewerkgesteld personeel en vooraleer over te gaan tot afdankingen, wordt overleg gepleegd tussen de werkgevers en de werknemersafgevaardigden, bijgestaan door de gewestelijke vakbondsafgevaardigden.

Zij onderzoeken de volgende mogelijkheden : a) bij prioriteit een regime van beurtwerkloosheid in te voeren onder een zo groot mogelijk aantal personeelsleden, voor zover de kwalificatie van hun functie en de werkorganisatie het toelaten;b) tot reclassering en wederaanpassing van het betrokken personeel;c) de volledige afbouw van de interimarbeid. Indien op het vlak van de onderneming geen overeenkomst kan bereikt worden, wordt deze aangelegenheid aanhangig gemaakt bij het bevoegd paritair subcomité.

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de arbeid(st)ers met minder dan één jaar anciënniteit in de onderneming. 2. In de mate dat het economisch verantwoord is, wordt vermeden werken door derden te laten uitvoeren die door eigen personeel kunnen worden uitgevoerd.3. In afwijking van de bepalingen van §§ 1 en 2, wat de bedrijven betreft waarvan het productieverloop seizoensgebonden is, wordt het probleem van de werkzekerheid onderzocht op het vlak van de betrokken onderneming met haar syndicale afvaardiging en de gewestelijke vakbondssecretarissen.4. Indien zich een herstructurering zou voordoen in de zin zoals voorzien in de reglementering op de erkenning als "bedrijf in herstructurering" zal een herstructurerings- of tewerkstellingscel worden opgericht, namelijk een werkgroep op ondernemingsvlak, samengesteld uit de leden van de ondernemingsraad bij ontstentenis werkgever/bedrijfsleider en de syndicale delegatie, de gewestelijke vakbondssecretarissen en iemand van de bedrijfsfederatie. Deze werkgroep dient na te gaan welke maatregelen het meest adekwaat zijn om aan de gestelde problematiek het hoofd te bieden.

Art. 22.De arbeid(st)ers die menen te zijn afgedankt met schending van de bepalingen van artikel 21, § 1 hebben de mogelijkheid tot het paritair comité het verzoek te richten, binnen een termijn van dertig dagen na de betekening van de afdanking, om vast te stellen dat de in voornoemd artikel voorziene procedure niet werd nageleefd.

Indien het paritair comité dat zetelt binnen de dertig dagen na ontvangst van het in vorig lid bedoeld verzoek, inderdaad tot het besluit komt dat de procedure niet is nageleefd, geeft dit aan de arbeid(st)ers het recht opnieuw in de onderneming te worden opgenomen overeenkomstig de clausules en de voorwaarden van hun arbeidsovereenkomst voor zover zij dit bij een ter post aangetekend schrijven hebben aangevraagd binnen de dertig dagen na het besluit van het paritair comité.

Bij gebrek aan wederopneming is de werkgever gehouden aan de betrokken arbeid(st)ers een aanvullende vergoeding te betalen, derwijze dat aan de arbeid(st)ers het netto-referentieloon wordt gewaarborgd tot het einde van de lopende collectieve arbeidsovereenkomst, met een minimum van zes maanden, voor zover zij tot die datum, of tijdens deze periode onvrijwillig werkloos blijven.

Deze aanvullende vergoeding is eveneens verschuldigd voor de periode die ligt tussen het einde van de arbeidsovereenkomst en de datum van de wederopneming voor zover deze periode ligt tussen 1 april en het einde van de lopende collectieve arbeidsovereenkomst.

Het netto-referentieloon is datgene dat bepaald wordt door hoofdstuk III, C. van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad tot invoering van een regeling en aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers, indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 en de collectieve arbeidsovereenkomsten tot uitvoering ervan.

Indien het paritair comité zich niet heeft kunnen uitspreken, kunnen de betrokken arbeid(st)ers, de betrokken syndicale organisatie of de patronale organisatie het geschil aanhangig maken bij de arbeidsrechtbank.

Art. 23.1. In geval van economische werkloosheid wordt zoveel mogelijk gewerkt met een beurtsysteem met inachtname van de arbeidsorganisatie, de veiligheid en de beroepscategorie.

Eventuele geschillen dienen te worden besproken met de syndicale afvaardiging/ondernemingsraad. 2. Geschillen in verband met de toepassing van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten, meer bepaald omtrent het presteren van overuren, dienen eveneens te worden besproken in de ondernemingsraad of bij ontstentenis daarvan met de syndicale delegatie.3. In geval van niet vervanging, wanneer arbeid(st)ers loopbaanonderbreking nemen, dient hieromtrent overleg te worden gepleegd tussen de werkgever en de werknemersafgevaardigden.4. Kwesties die onopgelost blijven op ondernemingsvlak kunnen worden overgemaakt aan het "toezichtscomité" dat in de schoot van het Paritair Comité voor de steenbakkerij werd ingesteld. HOOFDSTUK XIII. - Eindejaarspremie

Art. 24.Aan alle arbeid(st)ers wordt een eindejaarspremie toegekend, waarvan het bedrag gelijk is aan het barema-uurloon van functieklasse 5, van kracht op 1 december, vermenigvuldigd met 164,66 uren.

Art. 25.1. Het recht op de volledige eindejaarspremie wordt verworven door de arbeid(st)ers op voorwaarde dat zij in de loop van het dienstjaar voorzien in artikel 30 : a) 241 dagen effectief hebben gepresteerd of gelijkgesteld;b) niet ontslagen werden wegens dringende redenen.2. In geval dat in het dienstjaar minder dan 241 dagen gepresteerd werden, of daarmee gelijkgesteld, wordt de eindejaarspremie berekend naar rato van 1/241e per gepresteerde of gelijkgestelde dag, vermenigvuldigd met het in artikel 24 bepaald desbetreffend minimum uurloon.3. In het geval arbeid(st)ers genieten van loopbaanonderbreking/tijdskrediet zal de eindejaarspremie naar rato de gewerkte tijd berekend worden. Naargelang de situatie zich voordoet gebeurt de berekening als volgt : a) wanneer de arbeid(st)ers gedurende het hele dienstjaar, zoals voorzien in artikel 30, van een voltijdse loopbaanonderbreking of tijdskrediet hebben genoten hebben zij geen recht op een eindejaarspremie;b) wanneer de arbeid(st)ers gedurende het hele dienstjaar, zoals voorzien in artikel 30, van een loopbaanonderbreking of tijdskrediet hebben genoten in een deeltijds regime, zal het bedrag van de eindejaarspremie, zoals het in artikel 24 is vastgesteld, herleid worden naar rato de gewerkte tijd, naargelang het regime dat van toepassing is (vier vijfden, halftijds of andere);c) wanneer de arbeid(st)ers gedurende een deel van het dienstjaar, zoals voorzien in artikel 30, voltijds hebben gewerkt en gedurende een deel loopbaanonderbreking of tijdskrediet hebben genoten zal het bedrag van de eindejaarspremie bestaan uit twee delen. Het ene deel is het deel verworven in de periode dat de arbeid(st)ers niet genoten van de loopbaanonderbreking of tijdskrediet. Het bedrag van de eindejaarspremie, zoals het overeenkomstig artikel 24 is vastgesteld, wordt gedeeld door 24 en vermenigvuldigd met het aantal halve maanden die niet vallen in de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet.

Het andere deel is het deel verworven in de periode van het dienstjaar die samenvalt met loopbaanonderbreking of tijdskrediet. Het bedrag van de eindejaarspremie, zoals het overeenkomstig artikel 24 is vastgesteld wordt gedeeld door 24 en vermenigvuldigd met het aantal halve maanden die vallen in de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet. Het aldus bekomen bedrag wordt, pro rata de gewerkte tijd, herleid tot een nieuw bedrag dat, samen met het eerste deel, het uiteindelijke bedrag van de eindejaarspremie uitmaakt.

Bij de onder dit punt 3, b) en 3, c) beschreven berekeningswijzen van de eindejaarspremie dient eveneens rekening te worden gehouden met de overige bepalingen van dit hoofdstuk XIII.

Art. 26.1. Het recht op eindejaarspremie wordt eveneens verworven door : - de gepensioneerden; - de bruggepensioneerden; - rechthebbenden van de overleden arbeid(st)ers; - de arbeid(st)ers die vrijwillig de arbeidsovereenkomst hebben verbroken. 2. De arbeid(st)ers die vóór de 16de van de maand in dienst zijn getreden en de arbeid(st)ers die na de 15de van de maand uit dienst zijn getreden, worden voor deze berekening beschouwd als hebbende een maand gepresteerd.

Art. 27.Worden voor de toepassing van de artikelen 25 en 26 met arbeidsprestaties gelijkgesteld : 1° 1.) de dagen waarop werkelijk arbeid wordt verricht, wanneer de duur van de dagelijkse prestaties 7,6 uur overschrijdt en het aantal van deze dagen wekelijks minder dan vijf beloopt, wordt het aantal effectief gewerkte dagen verkregen door het aantal uren werkelijke arbeid tijdens het kwartaal te delen door 7,6. Indien dit quotiënt een breuk bevat, wordt het tot de hogere eenheid afgerond; 2.) de dagen waarop geen arbeid wordt verricht, maar waarvoor de werkgever aan de arbeid(st)ers een loon moet betalen, dat aanleiding geeft tot berekening van bijdragen. Het zijn inzonderheid de wettelijke feestdagen, de dagen van klein verlet, de dagen tijdens welke de arbeid is geschorst met behoud van het recht op het volledig of gedeeltelijk loon, enz.; 3.) de inhaalrustdagen toegekend krachtens de wetgeving op de arbeidsduur en bestemd om de werkelijke arbeidsduur op een gemiddelde van 38 uren te brengen; 4.) de bijkomende conventionele verlofdagen; 5.) de dag waarop geen arbeid wordt verricht of die niet betaald is tijdens elk van de weken die vijf arbeidsdagen bevatten, behorende tot hogervermelde categorieën 1 tot 4, wanneer de wekelijkse arbeid van de arbeid(st)ers nu eens over vijf dagen, dan weer over meer dan vijf dagen in de loop van het kwartaal is verdeeld; 6.) de dagen verlof om dwingende redenen; 7.) de dagen betaald educatief verlof; 8.) de dagen syndicaal verlof.

Elk daggedeelte, ongeacht de duur van de arbeidsprestaties of het bedrag van het loon dat hierop betrekking heeft, moet als een volledige dag worden aangezien. 2° 1.a) de dagen van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeval, voor een maximum duur van zes kalendermaanden; b) de dagen van arbeidsongeschiktheid ingevolge arbeidsongeval en/of beroepsziekten;c) de dagen van onvrijwillige werkloosheid ingevolge schorsing van de arbeidsovereenkomst wegens slecht weer en wegens economische oorzaken en technische stoornis overeenkomstig respectievelijk artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten voor een maximumduur van vier kalendermaanden. 2. Indien geen arbeidsprestaties geleverd worden zoals voorzien in artikelen 25, 1., a) en 26, 1., is de uitwerking van de gelijkstellingen voorzien in vorige § 1 beperkt tot het dienstjaar volgend op datgene tijdens hetwelk de arbeidsongeschiktheid bedoeld bij § 1, a) of de onvrijwillige werkloosheid, voorzien in § 1, c) is ontstaan.

Art. 28.Een ongeoorloofde afwezigheid van meer dan één dag per maand geeft, voor elke bijkomende dag ongeoorloofde afwezigheid, aanleiding tot vermindering van de eindejaarspremie met het bedrag gelijk aan het verworven recht voor vijf arbeidsdagen. Deze vermindering is nochtans beperkt tot het bedrag van de eindejaarspremie dat betrekking heeft op het maximum aantal arbeidsdagen van de betrokken maand.

Art. 29.De uitbetaling van de eindejaarspremie heeft plaats vóór 20 december.

Art. 30.Door het in de artikelen 25, 26 en 27 bedoeld dienstjaar dient te worden verstaan de periode gaande van 1 december tot 30 november van het volgend kalenderjaar. HOOFDSTUK XIV. - Bestaanszekerheidsvergoeding

Art. 31.De in artikel 1 bedoelde arbeid(st)ers hebben recht op de toekenning van een bestaanszekerheidsvergoeding op voorwaarde dat zij in de onderneming : - de vereiste arbeidsprestaties geleverd hebben; - onvrijwillig werkloos werden gesteld; - recht hebben op werkloosheidsuitkering.

Art. 32.De bestaanszekerheidsvergoeding bedraagt per in aanmerking komende werkloosheidsdag : Vanaf 1 januari 2011 : - 6,81 EUR voor de eerste 20 werkloosheidsdagen per jaar en; - 7,43 EUR vanaf de 21e werkloosheidsdag; - 2,00 EUR na uitputting van het aantal dagen zoals hierna bepaald in artikelen 33 tot 44; conform de wet van 12 april 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/04/2011 pub. 28/04/2011 numac 2011012030 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de Regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord sluiten, met uitzondering van de seizonaal werkende bedrijven waar het bedrag 5,52 EUR bedraagt (ongeacht het aantal werkloosheidsdagen).

Het bedrag van de bestaanszekerheidsvergoeding wordt bij aanvang van een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst herberekend.

Het dagbedrag van de bestaanszekerheidsvergoeding wordt dan vastgesteld à rato van 55 pct. en 60 pct. van het barema-uurloon van functieklasse 5, van kracht bij ingang van de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst De aanpassing van het bedrag van de bestaanszekerheidsvergoeding werd, voor de geldigheidsduur van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst, uitzonderlijk niet doorgevoerd.

Art. 33.Voor de toepassing van deze beschikkingen wordt als dienstjaar beschouwd, de periode ingaande op 1 april van elk jaar en eindigend op 31 maart van het volgend jaar.

Art. 34.Het recht op bestaanszekerheidsvergoeding wordt verworven voor een periode die bepaald wordt naar verhouding tot de duur van de tewerkstelling in dezelfde onderneming in de loop van het dienstjaar naar rato van een dag recht per dag arbeid of daarmee gelijkgestelde dag evenwel begrensd tot een maximum van honderdtweeëndertig dagen in eenzelfde dienstjaar.

Art. 35.1. Wanneer op het einde van het dienstjaar het verworven recht op bestaanszekerheidsvergoeding niet uitgeput is, kan het niet-uitgeput gedeelte voor maximum zesenzestig dagen en enkel in de loop van het eerste kwartaal van het daaropvolgend dienstjaar (2e kalenderkwartaal) verder uitgeput worden, dit onverminderd het recht verworven in de loop van het nieuw dienstjaar. 2. Wanneer op het einde van het dienstjaar het recht op bestaanszekerheidsvergoeding uitgeput is en in geval van onvrijwillige werkloosheid met ingang van het daaropvolgend dienstjaar zonder dat een recht of een voldoende recht voor dit dienstjaar werd verworven, geven deze werkloosheidsdagen aanleiding tot uitkering van bestaanszekerheidsvergoeding, op voorwaarde dat hiervoor een recht verworven werd door een tewerkstelling na voornoemde onvrijwillige werkloosheid.3. Voor het gewest Rupel geldt artikel 44 wat de arbeid(st)ers betreft tewerkgesteld in de droogloodsen.

Art. 36.Voor de toepassing van artikel 34, gelden de volgende regels : 1° de duur van de tewerkstelling wordt berekend vanaf de datum van de aanwerving en ten vroegste vanaf 1 april van elk jaar;2° zowel bij toepassing van de zesdagenweek als van de vijfdagenweek worden de zaterdagen en de zondagen niet meegerekend;3° voor de gestempelde zaterdagen wordt geen bestaanszekerheidsvergoeding betaald;4° arbeidsprestaties verricht in éénzelfde onderneming en onvrijwillig onderbroken worden samengeteld.

Art. 37.Wanneer de arbeid(st)ers in een onder artikel 1 bedoelde onderneming in de loop van het dienstjaar, tijdelijk onvrijwillig werkloos gesteld worden en nadien in dienst genomen worden door een onderneming behorende tot een andere bedrijfstak, behouden zij hun recht op bestaanszekerheidsvergoeding, verworven bij de onderneming bedoeld in artikel 1, zonder dat dit een verhoging van het verworven recht mag ten gevolge hebben.

Indien in de loop van het dienstjaar de arbeidsovereenkomst van arbeid(st)ers wordt verbroken door een onder artikel 1 bedoelde onderneming en deze arbeid(st)ers in een andere onderneming bedoeld in artikel 1 worden tewerkgesteld, zal de duur van de arbeid verricht in beide ondernemingen worden samengeteld voor het bepalen van het krachtens artikel 34 verworven recht op bestaanszekerheidsvergoeding.

Deze wordt betaald door de laatste werkgever van de belanghebbenden voor het in zijn dienst verworven recht en gebeurlijk voor het overige gedeelte van hun recht door hun voorgaande werkgevers bij toepassing van artikelen 31, 34 en 36 voor zover het verworven recht strekt.

Art. 38.Het recht op bestaanszekerheidsvergoeding vervalt : 1° op het einde van het dienstjaar, behoudens uitzondering voorzien in artikel 35;2° bij vrijwillige verbreking van de arbeidsovereenkomst door de arbeid(st)ers;3° ingeval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever zonder opzegging noch vergoeding wegens dringende redenen;4° indien de arbeid(st)ers die het voordeel van de bestaanszekerheidsvergoeding genieten, geen gevolg geven aan het gebeurlijk verzoek van de werkgever om de arbeid onmiddellijk te hervatten. In afwijking op 2° hierboven doet het vrijwillig vertrek na 22 september van de arbeid(st)ers tewerkgesteld in de ondernemingen, waar de stenen worden gemaakt met de hand of met de motorpers en/of gebakken in veldovens, vallende onder de toepassing van het koninklijk besluit van 28 augustus 1962, verlengd door het koninklijk besluit van 4 november 1970, het recht op bestaanszekerheid niet verliezen.

In afwijking op de bepalingen van 4° hierboven vervalt het recht op bestaanszekerheidsvergoeding niet indien de arbeid(st)ers bedoeld in vorig lid geen gevolg geven aan het gebeurlijk verzoek van de werkgever gedaan na 22 september om de arbeid onmiddellijk te hervatten. Dit recht vervalt wel, indien de betrokken arbeid(st)ers werkloos zijn op het ogenblik van dit verzoek.

Art. 39.Arbeidsprestaties geleverd onder een proefcontract geven geen recht op verwerving van bestaanszekerheidsvergoeding wanneer dit proefcontract binnen de wettelijke termijnen wordt verbroken.

Art. 40.Arbeid(st)ers met meer dan twintig jaar anciënniteit in de onderneming hebben, indien zij worden afgedankt ingevolge een herstructurering of rationalizering van het bedrijf, recht op een bestaanszekerheidsvergoeding die samengesteld is als volgt : a) het aantal dagen bestaanszekerheid waarop zij recht hebben ingevolge de voorgaande artikelen;b) een bijkomend recht van 132 dagen. Indien het aantal dagen bestaanszekerheid onder punt b), zijnde 132 dagen, gevoegd bij het aantal dagen onder punt a), tesamen geen 264 dagen vertegenwoordigen, zal aan de betrokken arbeid(st)ers minimaal dit laatste aantal dagen bestaanszekerheid uitgekeerd worden.

Art. 41.Worden voor de toepassing van deze overeenkomst met arbeid gelijkgesteld : 1. a.de dagen waarop werkelijk arbeid wordt verricht, wanneer de duur van de dagelijkse prestaties 8 uren overschrijdt en het aantal dezer dagen wekelijks minder dan 5 beloopt wordt het aantal effectief gewerkte dagen verkregen door het aantal uren werkelijke arbeid tijdens het kwartaal door 8 te delen. Indien dit quotiënt een breuk bevat, dan wordt het tot de hogere eenheid afgerond; b. de dagen waarop geen arbeid wordt verricht, maar waarvoor de werkgever aan de werknemer een loon moet betalen, dat aanleiding geeft tot berekening van bijdragen.Het zijn inzonderheid de wettelijke feestdagen, de dagen van klein verlet, de dagen tijdens welke de arbeid is geschorst met behoud van het recht op het volledig of gedeeltelijk loon, enz. c. de inhaalrustdagen toegekend krachtens de wetgeving op de arbeidsduur en bestemd om de wekelijkse arbeidsduur op een gemiddelde van veertig uren of minder te brengen;d. de wettelijke en bijkomende vakantiedagen tot beloop van de dagen van gewone activiteit;e. de dag waarop geen arbeid wordt verricht of die niet betaald is tijdens elk van de weken die vijf arbeidsdagen bevatten, behorende tot hogervermelde categorieën a.tot d., wanneer de wekelijkse arbeid van de werknemer nu eens over vijf dagen dan weer over meer dan vijf dagen in de loop van het kwartaal is verdeeld; f. de dagen verlof om dwingende redenen. Elk daggedeelte, ongeacht de duur van de arbeidsprestatie of het bedrag van het loon dat hierop betrekking heeft, moet als een volledige dag worden aangezien. 2. a.de dagen van werkonbekwaamheid uit oorzaak van ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeval, voor een maximumduur van dertig kalenderdagen.

Voor het vaststellen van deze gelijkstelling zijn de bepalingen van artikel 52 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, en van de artikelen 3 en 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 26 februari 1979 tot aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12 van 28 juni 1973 betreffende het toekennen van een gewaarborgd maandloon aan de arbeid(st)ers ingeval van arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte, ongeval van gemeen recht, arbeidsongeval of beroepsziekte, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 23 maart 1979, van toepassing; b. de dagen van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval vanaf de datum van het ongeval tot het werk wordt hervat of de invaliditeit definitief is geconsolideerd.

Art. 42.Voor een maximum van 30 dagen van het lopend dienstjaar geven de dagen werkloosheid, waarvoor uit oorzaak van ziekte geen stempelcontrole heeft kunnen plaatshebben, recht op uitkering van de bestaanszekerheidsvergoeding, op voorwaarde dat door de betrokkene een attest wordt voorgelegd, uitgaande van de mutualiteit, waarbij hij aangesloten is en waaruit blijkt dat de ziektevergoeding voor die bepaalde dagen verworven is.

De in vorig lid bedoelde uitkering houdt op te worden verstrekt op de dag, waarop het werk door de betrokken arbeid(st)ers normaal moest hervat worden, indien zij niet arbeidsongeschikt ware geweest uit oorzaak van ziekte.

In afwijking van de artikelen 31 en 34 wordt, voor de geldigheidsduur van het koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor arbeid(st)ers schorst voor de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de steenbakkerij ressorteren, tijdens het tweede en derde kwartaal een recht op bestaanszekerheid verworven van 10 dagen a rato van 25 dagen onvrijwillige werkloosheid met een maximum van 50 dagen bestaanszekerheid.

Art. 43.Ingeval van volledige werkloosheid wordt de bestaanszekerheidsvergoeding op de normale data van de loonuitbetalingen van de ondernemingen uitgekeerd, zodat de laatste bestaanszekerheidsvergoeding op de eerste loonuitbetaling, die na het einde van het dienstjaar valt, uitgekeerd wordt, onverminderd de bepalingen van artikel 35.

Deze uitbetalingen geschieden op vertoon van een bewijs van werkloosheid, afgeleverd door het uitbetalingsorganisme.

Art. 44.Voor de ondernemingen gelegen in het gewest Rupel, gelden de hiernavolgende bepalingen, in afwijking op de artikelen 34 en 35 : - de arbeid(st)ers tewerkgesteld in de ondernemingen met seizoenbedrijvigheid en met natuurlijke middelen drogen hebben recht op bestaanszekerheidsvergoeding in geval van onvrijwillige werkloosheid tijdens de normale produktieperiode en recht hebben op werkloosheidsuitkeringen.

Deze periode zal in overleg met de syndicale afvaardiging per onderneming worden vastgesteld en aan de syndicale organisaties worden medegedeeld. HOOFDSTUK XV. - Carenzdag

Art. 45.Sinds 1 juli 2004 werd de carenzdag volledig afgeschaft. HOOFDSTUK XVI. - Sectoraal pensioenplan

Art. 46.Vanaf 2011 wordt een sectoraal pensioenplan ingevoerd.

Daartoe zal door de werkgevers op de individuele pensioenrekening van de individuele arbeid(st)ers een nettopremie worden gestort van : - 50 EUR voor het refertejaar 2011; - en 135 EUR vanaf 2012.

Alle andere modaliteiten worden verder vastgelegd in een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst voor het einde van 2012. HOOFDSTUK XVII. - Verzekering medische kosten

Art. 47.Met ingang vanaf 1 januari 2004 werd voor de actieve arbeid(st)ers een verzekeringspolis "Medische Kosten" afgesloten.

De premie die op 1 januari 2004 op jaarbasis 75 EUR bedroeg kan jaarlijks door de verzekeringsmaatschappij worden herzien overeenkomstig de bepalingen zoals voorzien in de verzekeringspolis.

Deze verzekering « Medische Kosten » is niet van toepassing op de jobstudenten.

Tijdens de duurtijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst zal een evaluatievergadering met de verzekeringsmaatschappij (Fortis AG) worden georganiseerd. Tijdens deze evaluatiebijeenkomst zal bijzondere aandacht worden besteed aan de faciliteiten voor de gezinsleden. HOOFDSTUK XVIII. - Nieuwe functieclassificatie

Art. 48.Met ingang vanaf 1 juni 2011 treedt de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 februari 2011 betreffende de implementatie en de indelingsprocedure van de functieclassificatie in voege. HOOFDSTUK XIX. - Loonvoorwaarden in een volcontinu systeem

Art. 49.De loonvoorwaarden van arbeid(st)ers die werken in een overbruggingsploeg (zaterdag en zondag) in bedrijven die werken in een volcontinu-systeem kunnen op ondernemingsvlak worden vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK XX. - Geldigheidsduur

Art. 50.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2011 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2013, met uitzondering van hoofdstuk II, betreffende de arbeidsduur, hetwelk voor onbepaalde tijd wordt afgesloten.

Dit laatste kan door één der partijen worden opgezegd mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden vóór de vervaldag.

De opzegging wordt bij een per post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de steenbakkerij en aan de organisaties vertegenwoordigd in voornoemd paritair comité.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 29 april 2013.

De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK

^