Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 juni 2000
gepubliceerd op 13 juli 2000

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de hervorming van de administratieve sancties

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2000012547
pub.
13/07/2000
prom.
29/06/2000
ELI
eli/besluit/2000/06/29/2000012547/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 JUNI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de hervorming van de administratieve sancties (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997, 13 februari 1998, 22 december 1998 en 26 maart 1999 en artikel 8, opnieuw opgenomen bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de wetten van 13 februari 1998 en 7 april 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 51, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 juni 1992, 2 oktober 1992, 22 november 1995 en 22 december 1995; 52, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992; 52bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1995; 56, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 januari 1995, 22 november 1995 en 22 december 1995; 79, § 5, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 november 1996 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 december 1996 en 25 juni 1997, 153, 154, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1999, 155, 156 en 157;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 27 januari 2000;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financïen, gegeven op 2 februari 2000;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 3 februari 2000;

Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad op 4 februari 2000 over het verzoek aan de Raad van de State om advies uit te brengen binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 4 mei 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van de State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 51 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 juni 1992, 2 oktober 1992, 22 november 1995 en 22 december 1995, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 1. De werknemer die werkloos is of wordt wegens omstandigheden afhankelijk van zijn wil kan uitgesloten worden van het genot van de uitkeringen overeenkomstig de artikelen 52 tot 54.

Onder « werkloosheid wegens omstandigheden afhankelijk van de wil van de werknemer » wordt verstaan : 1° het verlaten van een passende dienstbetrekking zonder wettige reden;2° het ontslag dat het redelijke gevolg is van een foutieve houding van de werknemer;3° het zich zonder voldoende rechtvaardiging niet aanmelden bij een werkgever, indien de werkloze door de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling opgeroepen werd zich bij de werkgever aan te melden, of de weigering van een passende dienstbetrekking;4° het zich zonder voldoende rechtvaardiging niet aanmelden bij de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling en/of beroepsopleiding, indien de werkloze door deze dienst werd opgeroepen om zich aan te melden;5° de weigering van de werkloze deel te nemen aan een begeleidingsplan of aan een inschakelingsparcours hem voorgesteld door de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling en/of beroepsopleiding;6° de stopzetting of de mislukking van het in 5° bedoelde begeleidingsplan of inschakelingsparcours ten gevolge van een foutieve houding van de werkloze. De bepalingen inzake werkverlating en ontslag zijn niet van toepassing : 1° wanneer de werknemer vóór zijn uitkeringsaanvraag een nieuwe dienstbetrekking heeft uitgeoefend gedurende ten minste vier weken;2° wanneer de werknemer het voordeel kan inroepen van artikel 30, derde lid, 2° of 3° of 42, § 2, 2° of 3°, op voorwaarde dat de werknemer aantoont dat zijn voormalige werkgever niet bereid is hem opnieuw tewerk te stellen. Een beroepsopleiding en de stage bedoeld in het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met een dienstbetrekking. § 2. Na advies van het beheerscomité bepaalt de Minister : 1° de criteria van de passende dienstbetrekking;2° de procedure welke dient te worden gevolgd in geval van betwisting over de lichamelijke of mentale geschiktheid van de werknemer om een dienstbetrekking uit te oefenen.».

Art. 2.In artikel 52 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992, worden de §§ 1 en 2 vervangen door de volgende bepalingen : « § 1. De werknemer die werkloos is of wordt ingevolge een ontslag in de zin van artikel 51, § 1, tweede lid, 2°, kan uitgesloten worden van het genot van de uitkeringen gedurende ten minste 4 en ten hoogste 26 weken. § 2. De werknemer die, binnen het jaar na de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot een beslissing in toepassing van § 1 of van artikel 52bis, § 1, genomen voor de datum van de nieuwe gebeurtenis opnieuw werkloos wordt in de zin van § 1, wordt uitgesloten van het genot van de uitkeringen gedurende ten minste 8 en ten hoogste 52 weken. ».

Art. 3.Artikel 52bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1995, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 1. De werknemer kan uitgesloten worden van het genot van de uitkeringen gedurende ten minste 4 weken en ten hoogste 52 weken indien hij werkloos is of wordt in de zin van artikel 51, § 1, tweede lid, ten gevolge van : 1° een werkverlating;2° een werkweigering of het zich niet aanmelden bij een werkgever;3° het zich niet aanmelden bij de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling en/of beroepsopleiding;4° de stopzetting of de mislukking van het begeleidingsplan of inschakelingsparcours in de zin van artikel 51, § 1, tweede lid, 6°. § 2. De werknemer kan het recht op uitkeringen verliezen indien hij werkloos is of wordt ten gevolge van : 1° een werkverlating in de zin van artikel 51, § 1, tweede lid, 1°, met het opzet uitkeringen aan te vragen;2° een werkweigering of het zich niet aanmelden bij een werkgever, in de zin van artikel 51, § 1, tweede lid, 3°, met het opzet uitkeringen te blijven genieten;3° de weigering deel te nemen aan een begeleidingsplan of inschakelingsparcours in de zin van artikel 51, § 1, tweede lid, 5°. De werknemer verliest het recht op uitkeringen wanneer hij opnieuw werkloos wordt in de zin van § 1 binnen het jaar na de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot een beslissing in toepassing van § 1, genomen voor de datum van de nieuwe gebeurtenis.

De uitsluiting bepaald bij de vorige leden houdt eerst op wanneer de werknemer opnieuw voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden gesteld door de artikelen 30 tot 34.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt nochtans geen rekening gehouden met : 1° arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen welke voorafgaan aan de gebeurtenis die tot de toepassing van deze paragraaf aanleiding gaf;2° dagen waarvoor een uitkering werd verleend in toepassing van de wetgeving op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, behalve wanneer zij onmiddellijk worden voorafgegaan door een ononderbroken periode van 26 arbeidsdagen, of van 26 halve arbeidsdagen indien het een vrijwillig deeltijdse werknemer betreft. ».

Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een artikel 53bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 53bis.§ 1. Voor de gebeurtenissen, bedoeld in artikel 51, kan de directeur zich beperken tot het geven van een verwittiging.

De verwittiging, bedoeld in het vorige lid, wordt aan de werkloze betekend. § 2. Voor de gebeurtenissen bedoeld in artikel 51, kan de directeur de uitsluitingsbeslissing gepaard laten gaan met een geheel of gedeeltelijk uitstel.

De termijn van het uitstel wordt uitgedrukt in weken. § 3. De directeur kan de maatregelen, bepaald in de §§ 1 en 2 enkel toepassen, indien, binnen de twee jaar die de gebeurtenis voorafgaan, geen gebeurtenis plaatsgevonden heeft die aanleiding heeft gegeven tot de toepassing van artikel 52 of 52bis. ».

Art. 5.In artikel 56 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 januari 1995, 22 november 1995 en 22 december 1995, worden de §§ 2 en 3 vervangen door de volgende bepalingen : « § 2. De beslissing tot uitsluiting op grond van § 1, tweede lid, heeft uitwerking vanaf de dag waarop de werknemer de voorwaarden heeft gesteld; de uitsluiting geldt voor de duur van de onbeschikbaarheid.

In afwijking van het eerste lid heeft de beslissing tot uitsluiting eerst uitwerking vanaf de maandag volgend op de afgifte ter post van de brief waarbij zij ter kennis wordt gebracht van de werkloze indien zij betekend wordt buiten de termijn van één maand en tien dagen die ingaat de dag waarop het werkloosheidsbureau kennis kreeg van de onbeschikbaarheid. Ingeval het verhoor van de werkloze wordt verdaagd, wordt deze termijn op evenredige wijze verlengd. § 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de stage bedoeld in het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, gelijkgesteld met een dienstbetrekking. ».

Art. 6.Artikel 79, § 5, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 november 1996 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 december 1996 en 25 juni 1997, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 5. De ambtshalve ingeschreven werkloze die ingelicht werd over deze inschrijving volgens de bepalingen van § 4, dient een toegewezen passende activiteit te verrichten. Het passend karakter van de activiteit wordt bepaald, rekening houdend met de criteria vastgesteld krachtens artikel 51, § 2.

De werkloze die, door het niet-naleven van het eerste lid, uitgesloten is uit het recht op uitkeringen in toepassing van de artikelen 52 of 52bis en die nog voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden en aan alle andere toekenningsvoorwaarden, wordt voor de toepassing van de wedertewerkstellingsprogramma's verder beschouwd als een werkloze die uitkeringen geniet. ».

Art. 7.Artikel 153 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 153.De werkloze die onverschuldigde uitkeringen heeft of kan ontvangen, kan van de uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 1 week en ten hoogste 13 weken, doordat hij : 1° een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd;2° een verplichte verklaring, anders dan deze bedoeld in artikel 134, § 3, niet of te laat heeft afgelegd. Bij herhaling mag de duur van de uitsluiting niet minder bedragen dan het dubbele van de vorige sanctie, zonder 26 weken te overschrijden. ».

Art. 8.In artikel 154 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1999, wordt de inleidende zin vervangen door de volgende tekst : « De werkloze die onverschuldigde uitkeringen heeft of kan ontvangen, kan van de uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 1 week en ten hoogste 26 weken, doordat hij : ».

Art. 9.Artikel 155 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 155.Kan van het genot van de uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 1 week en ten hoogste 26 weken, de werkloze die gebruik maakt van : 1° onjuiste stukken teneinde te kwader trouw uitkeringen te verkrijgen waarop hij geen recht heeft;2° een vals stempelmerk. Bij herhaling verliest hij het recht op uitkeringen. De uitsluiting houdt eerst op wanneer de werkloze opnieuw voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden gesteld door de artikelen 30 tot 34.

Voor de toepassing van het tweede lid wordt nochtans geen rekening gehouden : 1° met de arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen, welke voorafgaan aan de gebeurtenis die tot de toepassing van het tweede lid aanleiding gaf;2° met de dagen waarvoor een uitkering werd verleend in toepassing van de wetgeving op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, behalve wanneer zij onmiddellijk worden voorafgegaan door een ononderbroken periode van 26 arbeidsdagen, of van 26 halve arbeidsdagen indien het een vrijwillig deeltijdse werknemer betreft. ».

Art. 10.Artikel 156 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 11.Artikel 157 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 157.Er bestaat geen herhaling in de zin van de artikelen 153 tot 155 wanneer : 1° de inbreuk gepleegd werd vooraleer de beslissing betreffende de vorige inbreuk ter kennis werd gebracht van de werkloze;2° de inbreuk gepleegd werd meer dan één jaar na de vorige inbreuk.».

Art. 12.In hetzelfde besluit wordt een artikel 157bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 157bis.§ 1. Voor de gebeurtenissen, bedoeld in artikelen 153, 154 en 155, kan de directeur zich beperken tot het geven van een verwittiging.

De verwittiging, bedoeld in het vorige lid, wordt aan de werkloze betekend. § 2. Voor de gebeurtenissen, bedoeld in artikel 153, 154 en 155, kan de directeur de uitsluitingsbeslissing voorzien van een geheel of gedeeltelijk uitstel.

De termijn van het uitstel wordt uitgedrukt in weken. § 3. De directeur kan de maatregelen, voorzien in de §§ 1 en 2 enkel toepassen indien, binnen de twee jaar die de gebeurtenis voorafgaan, geen gebeurtenis plaatsgevonden heeft die aanleiding heeft gegeven tot de toepassing van artikelen 153, 154 en 155. ».

Art. 13.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 14.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 juni 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Wet van 14 juli 1951, Belgisch Staatsblad van 16 december 1951.

Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961.

Wet van 16 april 1963, Belgisch Staatsblad van 23 april 1963.

Wet van 11 januari 1967, Belgisch Staatsblad van 14 januari 1967.

Wet van 10 oktober 1967, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967.

Koninklijk besluit nr. 13 van 11 oktober 1978, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1978.

Koninklijk besluit nr. 28 van 24 maart 1982, Belgisch Staatsblad van 26 maart 1982.

Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.

Wet van 30 december 1988, Belgisch Staatsblad van 5 januari 1989.

Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992.

Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994.

Koninklijk besluit van 14 november 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996.

Wet van 13 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1997.

Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.

Wet van 22 december 1998, Belgisch Staatsblad van 10 april 1999.

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Wet van 7 april 1999, Belgisch Staatsblad van 20 april 1999.

Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.

Koninklijk besluit van 29 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 8 juli 1992.

Koninklijk besluit van 2 oktober 1992, Belgisch Staatsblad van 10 oktober 1992.

Koninklijk besluit van 31 januari 1995, Belgisch Staatsblad van 10 februari 1995.

Koninklijk besluit van 22 november 1995, Belgisch Staatsblad van 8 december 1995.

Koninklijk besluit van 22 december 1995, Belgisch Staatsblad van 13 januari 1996.

Koninklijk besluit van 28 november 1996, Belgisch Staatsblad van 10 december 1996.

Koninklijk besluit van 13 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996.

Koninklijk besluit van 25 juni 1997, Belgisch Staatsblad van 3 juli 1997.

Koninklijk besluit van 3 mei 1999, Belgisch Staatsblad van 23 juni 1999.

^