Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 juni 2014
gepubliceerd op 09 juli 2014

Koninklijk besluit nr. 19 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2014003283
pub.
09/07/2014
prom.
29/06/2014
ELI
eli/besluit/2014/06/29/2014003283/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 JUNI 2014. - Koninklijk besluit nr. 19 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 4, vervangen bij de wet van 28 december 1992, en artikel 56bis, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2014 pub. 22/05/2014 numac 2014203009 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance sluiten houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 19 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingsregeling bepaald door artikel 56, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen;

Overwegende dat het Koninkrijk België op grond van artikel 395, lid 1, van de richtlijn 2006/112/EG om machtiging heeft verzocht een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 285 van deze richtlijn teneinde de belastinginning te vereenvoudigen;

Overwegende dat artikel 1 van het uitvoeringsbesluit 2013/53/EU van de Raad van 22 januari 2013 België machtigt om belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 25.000 euro van de btw vrij te stellen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 januari 2014;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 8 januari 2014;

Gelet op advies nr. 56.446/3 van de Raad van State, gegeven op 11 juni 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit: - dat artikel 36 van de wet van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2014 pub. 22/05/2014 numac 2014203009 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance sluiten houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, de drempel inzake de vrijstelling van belasting in het voordeel van kleine ondernemingen op 15.000 euro heeft gebracht vanaf 1 april 2014; - dat onderhavig besluit de toepassingsvoorwaarden en formaliteiten met betrekking tot deze regeling bepaalt, in het bijzonder die met betrekking tot de keuze voor deze regeling; - dat deze voorwaarden en formaliteiten zo vlug mogelijk ter kennis moeten worden gebracht van de belastingplichtigen; - dat dit besluit dus onverwijld moet worden genomen.

Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Overeenkomstig artikel 56bis van het Wetboek kan de belastingplichtige van wie de in België gerealiseerde jaaromzet niet meer bedraagt dan 15.000 euro, belastingvrijstelling genieten voor de leveringen van goederen en diensten die hij verricht.

Wanneer verscheidene personen in onverdeeldheid of in vereniging een economische activiteit uitoefenen, wordt er voor de toepassing van het eerste lid rekening gehouden met het jaarlijks totaalbedrag van de overeenkomstig artikel 56bis, § 4, van het Wetboek bepaalde omzetcijfers die ze realiseren.

Wanneer echtgenoten een onderscheiden economische activiteit uitoefenen, wordt er voor de toepassing van het eerste lid afzonderlijk rekening gehouden met de activiteit van ieder van de echtgenoten, ongeacht hun huwelijksvoorwaarden.

Art. 2.§ 1. De belastingplichtige die een economische activiteit aanvangt, is onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting wanneer hij, onder controle van de administratie, in de bij artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek bedoelde aangifte verklaart dat zijn activiteit naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen aan de voorwaarden die voor de toepassing van die regeling zijn gesteld in artikel 56bis van het Wetboek.

Wanneer evenwel uit de omstandigheden duidelijk blijkt dat aan de voorwaarden gesteld voor de toepassing van de vrijstellingsregeling van belasting niet is voldaan, beslist de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde dat de belastingplichtige onderworpen is aan een andere belastingregeling. § 2. Wanneer voor het verstreken kalenderjaar, de omzet van een belastingplichtige die niet is onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting, niet meer bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 1, is deze belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting vanaf 1 juli van het volgend jaar.

De belastingplichtige die niet wil genieten van deze regeling, stelt het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert, vóór 1 juni, daarvan in kennis bij een ter post aangetekende brief. § 3. De belastingplichtige onderworpen aan de normale belastingregeling of aan de forfaitaire regeling bedoeld in artikel 56 van het Wetboek, die wil genieten van de vrijstellingsregeling van belasting vanaf 1 januari van het volgend jaar, kan daartoe een aanvraag indienen bij het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert in de loop van het laatste kwartaal maar vóór 15 december van het lopend jaar.

De aanvraag wordt verricht bij een ter post aangetekende brief waarin tevens melding wordt gemaakt van het bedrag van de omzet van de eerste drie kwartalen van het lopend jaar, alsmede een raming van de omzet van het vierde kwartaal.

Art. 3.§ 1. De belastingplichtige die overeenkomstig artikel 2, paragrafen 2 en 3, niet langer onderworpen is aan de normale regeling van de belasting of aan de forfaitaire regeling van artikel 56 van het Wetboek, herziet de door hem verrichte aftrek van de belasting geheven: 1° van de goederen, andere dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden vervreemd en van de diensten die nog niet werden gebruikt bij de wijziging van belastingregeling;2° van de nog bruikbare bedrijfsmiddelen die op dat tijdstip bestaan en waarvan de oorspronkelijke aftrek het voorwerp uitmaakt van een herziening. De overgang naar de vrijstellingsregeling van belasting wordt gelijkgesteld met het verlies van de hoedanigheid van belastingplichtige bedoeld in artikel 49, 3°, van het Wetboek. § 2. Het bedrag van de terug te storten belasting wordt bepaald op basis van een inventaris van de voorraad op het tijdstip van de wijziging van belastingregeling en van een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen. Die stukken worden opgemaakt in drie exemplaren waarvan er twee bestemd zijn voor het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert. Ze vermelden op een gedetailleerde wijze de goederen en diensten die voor herziening vatbaar zijn, alsmede de datum waarop die goederen werden geleverd en die diensten werden verstrekt aan de belastingplichtige en het nummer van de aankoopfactuur of van het invoerdocument, de maatstaf van heffing waarover ze met de belasting over de toegevoegde waarde werden belast en het terug te storten bedrag.

Deze stukken worden binnen de maand vanaf de wijziging van belastingregeling ingediend bij het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert.

Art. 4.De belastingplichtige die op 31 december de vrijstellingsregeling van belasting toepast, stelt vóór 31 maart van het volgend jaar, de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde in kennis van het totaalbedrag van de omzet, gerealiseerd in de loop van het voorgaand kalenderjaar.

In het geval de economische activiteit aanvangt in de loop van het jaar, moet de belastingplichtige bovendien opgeven gedurende welk tijdvak hij die activiteit heeft uitgeoefend.

Deze gegevens worden vermeld in het daartoe bestemde kader van de jaarlijkse opgave van de belastingplichtige afnemers die de belastingplichtige bij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde moet indienen overeenkomstig artikel 53quinquies van het Wetboek.

Art. 5.De belastingplichtige die geregeld leveringen verricht bedoeld in artikel 56bis, § 2, 3°, van het Wetboek, van goederen opgenomen in de bijlage bij dit besluit, kan niet genieten van de vrijstellingsregeling van belasting.

Art. 6.§ 1. Wanneer het totaalbedrag van de omzet, in de loop van een kalenderjaar, meer bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 56bis, § 1, van het Wetboek, is de belastingplichtige onderworpen aan de normale regeling van de belasting of eventueel aan de forfaitaire regeling van artikel 56 van het Wetboek, vanaf de eerste handeling, in haar geheel genomen, waarvoor het bovenbedoeld bedrag wordt overschreden.

Deze belastingplichtige stelt het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert hiervan onmiddellijk in kennis bij een ter post aangetekende brief waarin hij in voorkomend geval aangeeft te opteren voor de forfaitaire regeling van de belasting in de mate dat de voorwaarden zijn vervuld om van die regeling te genieten. Bij ontstentenis van optie zal hij onderworpen zijn aan de normale regeling van de belasting. § 2. De overeenkomstig artikel 56bis, § 6, van het Wetboek bedoelde optie voor de normale regeling van de belasting of de forfaitaire regeling van artikel 56 van het Wetboek, wordt uitgeoefend bij een ter post aangetekende brief gericht aan het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert. Die optie heeft uitwerking te rekenen vanaf het verstrijken van de maand na die waarin de brief wordt verzonden.

Vóór 1 januari van het derde jaar na dat waarin de optie uitwerking heeft gehad, kan de belastingplichtige niet opnieuw overgaan naar de vrijstellingsregeling van belasting. Van die wijziging in de belastingregeling wordt vóór 1 december bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven aan het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert. Die wijziging heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het volgend jaar.

Art. 7.§ 1. De belastingplichtige die overeenkomstig artikel 6 niet langer onderworpen is aan de vrijstellingsregeling van belasting, kan teruggaaf verkrijgen van de belasting over de toegevoegde waarde geheven: 1° van de goederen, andere dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden vervreemd en van de diensten die nog niet werden gebruikt bij de wijziging van belastingregeling;2° van de nog bruikbare bedrijfsmiddelen die op dat tijdstip bestaan en waarvan het herzieningstijdvak bepaald bij artikel 48, § 2, van het Wetboek, of ter uitvoering ervan, niet is verstreken. § 2. De teruggaaf is afhankelijk van de indiening bij het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert, binnen drie maanden vanaf de wijziging van belastingregeling, van een inventaris van de voorraad op het tijdstip van de wijziging en van een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen. Die stukken worden opgemaakt in drie exemplaren waarvan er twee bestemd zijn voor het controlekantoor. Ze vermelden op een gedetailleerde wijze de goederen en diensten die in aanmerking worden genomen voor het berekenen van de voor teruggaaf vatbare belasting, alsmede de datum waarop die goederen werden geleverd en die diensten werden verstrekt aan de belastingplichtige en het nummer van de aankoopfactuur of van het invoerdocument, de maatstaf van heffing waarover ze met de belasting over de toegevoegde waarde werden belast en het terug te geven bedrag.

De teruggaaf wordt slechts toegestaan in de mate waarin de belastingplichtige de aftrek had kunnen verrichten bij toepassing van de artikelen 45 tot 49 van het Wetboek.

De belastingplichtige oefent zijn recht op teruggaaf uit bij het indienen van de aangifte met betrekking tot de handelingen van de laatste maand van het kalenderkwartaal na dat waarin de in het eerste lid bedoelde stukken bij het controlekantoor werden ingediend.

Art. 8.Het koninklijk besluit nr. 19 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingsregeling bepaald door artikel 56, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen wordt opgeheven.

Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2014.

Art. 10.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 juni 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, K. GEENS _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad: Wet van 3 juli 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1969 pub. 02/05/2013 numac 2013000278 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde type wet prom. 03/07/1969 pub. 11/04/2016 numac 2016000216 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969. Wet van 28 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 1e editie.

Wet van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2014 pub. 22/05/2014 numac 2014203009 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance sluiten houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, Belgisch Staatsblad van 22 mei 2014.

Koninklijk besluit nr. 19 van 29 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 4de editie.

Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^