Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 30 januari 2006
gepubliceerd op 16 februari 2006

Koninklijk besluit betreffende het in aanmerking nemen voor het pensioen van diverse weddenbijslagen toegekend aan magistraten

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2006022150
pub.
16/02/2006
prom.
30/01/2006
ELI
eli/besluit/2006/01/30/2006022150/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

30 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit betreffende het in aanmerking nemen voor het pensioen van diverse weddenbijslagen toegekend aan magistraten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer aan Uwe Majesteit een koninklijk besluit voor te leggen, genomen ter uitvoering van artikel 8, § 2, vierde lid, van de algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen van 21 juli 1844, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen.

Overeenkomstig artikel 8, § 1, tweede lid, van voormelde algemene wet van 21 juli 1844 wordt de referentiewedde die tot grondslag dient voor de berekening van het pensioen bepaald op basis van de wedden zoals deze vastgelegd zijn in de weddenschalen die verbonden zijn aan de ambten waarin betrokkene vast was benoemd.

Krachtens artikel 8, § 1, vierde lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 wordt voor het bepalen van de referentiewedde in voorkomend geval eveneens rekening gehouden met de in artikel 8, § 2, van die wet bepaalde weddenbijslagen die verbonden zijn aan het ambt waarin de betrokkene vast was benoemd. Overeenkomstig artikel 8, § 2, eerste lid, 8°, van die algemene wet worden aldus de weddenbijslagen die met toepassing van het Gerechtelijk Wetboek aan magistraten worden toegekend - de weddenbijslagen voor het waarnemen van hogere functies bedoeld in de artikelen 358 en 359 van dat wetboek uitgezonderd - in aanmerking genomen voor de vaststelling van de referentiewedde die als grondslag dient voor de berekening van het pensioen.

Artikel 8, § 2, derde lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 beperkt dit voordeel evenwel tot de weddenbijslagen zoals zij tot op 31 december 1998 - d.i. daags vóór de inwerkingtreding van voornoemde wet van 25 januari 1999 - van kracht waren. Deze beperking impliceert uiteraard ook dat volkomen nieuwe weddenbijslagen die na 31 december 1998 in het Gerechtelijk Wetboek worden ingevoegd, niet in aanmerking kunnen genomen worden voor de berekening van het pensioen.

Artikel 8, § 2, vierde lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 verleent aan de Koning de bevoegdheid om, bij een in ministerraad overlegd koninklijk besluit : - de lijst aan te vullen van de weddenbijslagen die in aanmerking komen voor de vaststelling van de referentiewedde; - af te wijken van het derde lid van die bepaling door, voor de weddenbijslagen die Hij aanwijst, te beslissen dat de verhogingen ervan na 31 december 1998 eveneens in aanmerking komen voor de berekening van de referentiewedde.

Artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek.

Gelet op voornoemd artikel 8, § 2, derde lid, van de algemene wet van 21 juli 1844, mogen de in artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde weddenbijslagen slechts in aanmerking genomen worden voor de berekening van de pensioenen, voor zover zij na 31 december 1998 ongewijzigd zijn gebleven. Het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van de in dat artikel bepaalde weddenbijslagen werden evenwel vanaf 1 januari 2000 vervangen bij artikel 6 van de wet van 29 april 1999 tot wijziging, wat de wedden van de magistraten van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek. Tegelijkertijd werden de weddenschalen van tal van magistraten verhoogd.

Als gevolg van deze wetswijziging stemmen de vanaf 1 januari 2000 in artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde weddenbijslagen niet meer overeen met de in artikel 8, § 2, eerste lid, 8°, van de algemene wet van 21 juli 1844 bedoelde weddenbijslagen van vóór 31 december 1998. Deze nieuwe weddenbijslagen kunnen daarom niet opgenomen worden in de referentiewedde die als grondslag dient voor de berekening van de pensioenen.

Dit heeft tot gevolg dat talrijke magistraten die vanaf 1 februari 2000 op pensioen gesteld werden, een lagere referentiewedde hebben en bijgevolg een lager rustpensioen verkrijgen dan hun collega's die, na een vergelijkbare loopbaan, vóór deze datum gepensioneerd werden Dit nadelig effect werd voor een aantal magistraten gedeeltelijk opgevangen door een - nieuwe - verhoging van hun weddenschalen op 1 oktober 2002 bij de wet van 27 december 2002 tot wijziging, wat de wedden van de magistraten van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek. Anderzijds werden echter ook de meeste weddenbijslagen opgenomen in artikel 360bis door deze wet substantieel verhoogd. Hierdoor ontstond opnieuw een groter verschil tussen, enerzijds, de werkelijk ontvangen bezoldiging - basiswedde en weddenbijslagen - en, anderzijds, de referentiewedde die in aanmerking kan genomen worden voor de berekening van het pensioen.

Zo kon een jeugdrechter die gepensioneerd werd op 1 januari 2000 nog aanspraak maken op een rustpensioen van maximaal 42.881,74 euro per jaar (aan spilindex 138,01). Een zelfde jeugdrechter die op 1 januari 2005 op pensioen gesteld wordt, zal, in de huidige stand van de wetgeving, ten hoogste 41.318,32 euro pensioen per jaar ontvangen, terwijl zijn jaarinkomen als magistraat - basiswedde en weddenbijslagen samen - tijdens de laatste vijf jaar van zijn loopbaan toch aanzienlijk hoger zal geweest zijn dan dat van zijn op 1 januari 2000 gepensioneerde collega.

Vermits de referentiewedde die als grondslag dient voor de berekening van de overlevingspensioenen op dezelfde wijze wordt vastgesteld als voor de berekening van een rustpensioen, zullen de nadelige gevolgen van het niet in aanmerking nemen van de nieuwe weddenbijslagen voor magistraten ook doorwerken op het vlak van de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden.

Aan deze onbillijke situatie dient een einde te worden gesteld. Daarom laat het ontwerp toe om de vanaf 1 januari 2000 en vanaf 1 oktober 2002 in artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde weddenbijslagen in aanmerking te nemen voor de berekening van de pensioenen.

Men dient op te merken dat ten gevolge van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons, het artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek met ingang van 1 september 2001 nieuwe weddenbijslagen voor de vrederechters en de toegevoegde vrederechters bevat. Om te vermijden dat deze magistraten hun referentiewedde vanaf 1 september 2001 zouden zien dalen - en bijgevolg ook hun pensioenen die zouden ingaan na die datum - laat het ontwerp toe om, vanaf die datum, ook deze nieuwe weddenbijslagen in aanmerking te nemen voor de berekening van het pensioen.

Artikel 357, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek Op basis van artikel 8, § 2, vijfde lid, 1°, van de algemene wet van 21 juli 1844, ingevoegd bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 juli 2001 betreffende het in aanmerking nemen voor het pensioen van weddenbijslagen toegekend aan magistraten, mag de in artikel 357, § 1, eerste lid, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde weddenbijslag van 2.602,89 euro toegekend vanaf 1 januari 2000 aan de substituut-procureurs des Konings gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden, in aanmerking genomen worden voor de berekening van het pensioen. Het betrof een degressieve weddenbijslag. De cumulatie ervan met de basiswedde en met de in artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde weddenbijslagen werd immers beperkt tot 60.486,06 euro per jaar.

Bij artikel 2 van de wet van 15 juni 2001 tot wijziging van artikel 357 van het Gerechtelijk Wetboek werd de toekenning van deze bijslag vanaf 1 september 2001 afhankelijk gesteld van de effectieve uitoefening van het ambt van fiscaal substituut. Hierdoor werd een nieuwe weddenbijslag voor deze magistraten gecreëerd. Tegelijkertijd werden nog twee andere nieuwe weddenbijslagen van elk 6.544,39 euro ingesteld, bedoeld voor de fiscale substituten die dat ambt gedurende ten minste twee jaar hebben uitgeoefend of die houder zijn van bepaalde diploma's van universitair niveau waaruit een gespecialiseerde opleiding in het fiscaal recht blijkt. De cumulatie van deze nieuwe bijslagen met de basiswedde en met de in artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde weddenbijslagen bleef evenwel beperkt tot 60.486,06 euro per jaar. Dit grensbedrag werd bij artikel 4, 1°, van de reeds vermelde wet van 27 december 2002 met ingang van 1 oktober 2002 opgetrokken tot 62.905,54 euro per jaar.

Bij artikel 45 van de wet van 3 mei 2003 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek werd het behoud van deze nieuwe weddenbijslagen - onder dezelfde voorwaarden - vanaf 2 juni 2003 gewaarborgd voor de fiscale substituten die aangewezen worden tot eerste substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden. Ook dit betreft een nieuwe weddenbijslag.

Deze nieuwe financiële impulsen nodig om voldoende kandidaten voor deze functies te kunnen aantrekken en ervoor te zorgen dat zij ook in dienst blijven, laat het huidige ontwerp dus toe om bij de vaststelling van het pensioenbedrag ook rekening te houden met de weddenbijslagen die vanaf 1 september 2001 werden ingevoegd in artikel 357, § 1, eerste lid, 4°, en tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek en vanaf 2 juni 2003 in artikel 357, § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

Wetswijziging Het vijfde lid van artikel 8, § 2, van de algemene wet van 21 juli 1844 - ingevoegd bij voornoemd koninklijk besluit van 10 juli 2001 - voorziet thans in een afwijking van de tijdsbeperking bedoeld in het derde lid van die bepaling voor de weddenbijslagen bepaald in artikel 357, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals zij ingesteld of verhoogd werden vanaf 1 januari 2000 (artikel 357, § 1, 1° t.e.m. 5°) of vanaf 1 juni 2000 (artikel 357, § 1, 6°). Met dit ontwerp wordt hieraan een nieuwe afwijking toegevoegd voor de weddenbijslagen bedoeld in artikel 357, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek die ingesteld of verhoogd werden vanaf 1 september 2001, 1 oktober 2002 of 2 juni 2003, evenals voor de weddenbijslagen bepaald in artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek die ingesteld of verhoogd werden vanaf 1 januari 2000, 1 september 2001 of 1 oktober 2002.

Omwille van de leesbaarheid wordt het vijfde lid van artikel 8, § 2, van de algemene wet van 21 juli 1844 integraal vervangen. De nieuwe tekst ervan laat toe om bij de berekening van het pensioen rekening te houden met alle weddenbijslagen bedoeld in de artikelen 357, § 1, en 360bis van het Gerechtelijk Wetboek, zoals zij ingesteld of verhoogd zijn geworden tot op de datum van de laatste wijziging van deze artikelen.

Inwerkingtreding Vermits geen enkele van de in het ontwerp bedoelde weddenbijslagen ingesteld of verhoogd werd vóór 1 januari 2000, wordt aan dit besluit terugwerkende kracht verleend tot op die datum. De pensioenen die ingegaan zijn vanaf 1 februari 2000 dienen ambtshalve en met terugwerkende kracht te worden herzien, rekening houdend met de bepalingen van dit ontwerp.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.

De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

30 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit betreffende het in aanmerking nemen voor het pensioen van diverse weddenbijslagen toegekend aan magistraten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen van 21 juli 1844, inzonderheid op artikel 8, § 2, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 3 februari 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 8 juli 2005;

Gelet op het advies nr. 39.643/2 van de Raad van State, gegeven op 23 januari 2006, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 8, § 2, vijfde lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, ingevoegd bij koninklijk besluit van 10 juli 2001, wordt vervangen als volgt : « In afwijking van het derde lid worden voor de toepassing van § 1, vierde lid, de volgende weddenbijslagen in aanmerking genomen : 1° de weddenbijslagen bedoeld in artikel 357, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, met uitsluiting van elke verhoging ervan na 2 juni 2003;2° de weddenbijslagen bedoeld in artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek, met uitsluiting van elke verhoging ervan na 1 oktober 2002.»

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.

Art. 3.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 30 januari 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

^