Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 30 maart 2000
gepubliceerd op 31 maart 2000

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid, ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van ambtenarenzaken
numac
2000012174
pub.
31/03/2000
prom.
30/03/2000
ELI
eli/besluit/2000/03/30/2000012174/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 MAART 2000. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, inzonderheid op de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 februari 2000;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 22 maart 2000;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gegeven op 25 februari 2000;

Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut van sociale zekerheid en sociale voorzorg inzonderheid op artikel 15;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de inwerkingtreding op 1 april 2000 van hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid en door de noodzaak de wet en de uitvoeringsbesluiten ter kennis te brengen van de jonge werknemers en van hun werkgevers vóór hun datum van inwerkingtreding;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 28 maart 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet : de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;2° Minister : de Minister van Werkgelegenheid;3° plaatselijke besturen : de gemeenten, de intercommunales, behalve deze waarvan de activiteiten commercieel of industrieel zijn, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen van centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciën, en de interprovinciales, behalve deze waarvan de activiteiten commercieel of industrieel zijn;4° personeelsbestand : a) de personen die op de laatste dag van het kalenderkwartaal tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst met uitzondering van zij die tewerkgesteld zijn met een vervangingsovereenkomst overeenkomstig artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en zij die werknemers vervangen die een loopbaanonderbreking genieten;b) de personen die, op de laatste dag van het kalenderkwartaal, op een andere wijze dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeidsprestaties verrichten onder het gezag van een andere persoon. Met de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, om te voldoen aan een tijdelijke toename van het werk, om de uitvoering te verzekeren van een uitzonderlijk werk of om te voorzien in de vervanging van een vaste werknemer waarvan de overeenkomst afgelopen is, wordt rekening gehouden voor het personeelsbestand van de gebruiker. Zij worden buiten beschouwing gelaten voor het personeelsbestand van het uitzendbedrijf; 5° private werkgevers behorend tot de non-profitsector : de werkgevers die : a) onder de bevoegdheid vallen van de volgende paritaire comités : - aanvullend paritair comité voor de werklieden nr.100; - aanvullend paritair comité voor de bedienden nr. 200; - paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf nr. 304; - paritair comité voor de gezondheidsdiensten nr. 305; - paritair comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp nr. 318; - paritair comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen nr. 319; - paritair comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen nr. 327; - paritair comité voor de socio-culturele sector nr. 329; b) en die opgericht zijn : - als vereniging zonder winstoogmerk; - als feitelijke vereniging; - als vennootschap met een sociaal oogmerk waarvan de statuten bepalen dat de vennoten geen enkel vermogensvoordeel nastreven.

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van deze bepaling verstaat men onder seizoenbedrijf : 1° het bedrijf waarvan de activiteiten elk jaar slechts gedurende een gedeelte van het jaar plaatsvinden of dat bedrijf dat elk jaar, gedurende een gedeelte van het jaar dat ten minste gelijk is aan een maand, minder dan 10 % van zijn gemiddelde jaarlijkse personeelsbestand tewerkstelt;2° het bedrijf waarvan de activiteiten elk jaar intenser plaatsvinden gedurende bepaalde seizoenen dan gedurende de rest van het jaar, en dat niet bedoeld wordt in 1°, voor zover de toename van het aantal werknemers ten minste 10 % bedraagt van het gemiddelde jaarlijkse personeelsbestand, dat deze toename regelmatig en voorzienbaar is wat betreft het voorkomen en de omvang ervan en dat zij het gevolg is van een activiteitsaangroei in het bedrijf, die te wijten is aan de aard van deze activiteiten of aan de noodzaak aan een seizoengebonden vraag te beantwoorden. § 2. Het seizoenbedrijf bedoeld in § 1, 1°, voldoet aan de verplichting voorzien door artikel 39, § 2, van de wet, wanneer het aantal nieuwe werknemers dat het tewerkstelt, gedurende de periode tijdens welke het ten minste 10 % van het gemiddeld jaarlijks personeelsbestand tewerkstelt, overeenkomt met een voltijdse bezetting van 3 % van zijn personeelsbestand.

Zonder afbreuk te doen aan de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, en § 3, derde lid, van de wet, wordt dit aantal bepaald op de volgende wijze in verhouding tot het gemiddelde van het personeelsbestand dat wordt tewerkgesteld in voltijdse equivalenten, gedurende de periode van het voorgaande jaar tijdens welke de tewerkstelling ten minste 10 % heeft bereikt van het gemiddelde jaarlijkse personeelsbestand : 1° bij tewerkstelling in de startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet : in voltijdse equivalenten;2° bij tewerkstelling in de startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° en 3°, van de wet : in eenheden. In afwijking van de minimum periodes, bedoeld in artikel 27 van de wet, heeft de startbaanovereenkomst een duur die ten minste gelijk is aan de periode tijdens welke de activiteit wordt uitgeoefend en geeft zij aanleiding tot een tewerkstelling van ten minste 10 % van het gemiddelde jaarlijkse personeelsbestand. § 3. Het seizoenbedrijf bedoeld in § 1, 2°, voldoet aan de verplichting voorzien in artikel 39, § 2, van de wet wanneer het aantal nieuwe werknemers dat het gemiddeld tewerkstelt tijdens het burgerlijk jaar overeenkomst met een voltijdse bezetting van 3% van zijn personeelsbestand.

Zonder afbreuk te doen aan de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, en § 3, derde lid, van de wet, wordt het aantal bepaald op de volgende wijze in verhouding tot het gemiddelde jaarlijkse personeelsbestand, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, in de loop van het voorgaande jaar : 1° bij tewerkstelling met de startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet : in voltijdse equivalenten;2° bij tewerkstelling met de startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° en 3°, van de wet : in eenheden. § 4. Het saldo van de berekening bedoeld in § 2, 2°, en in § 3, 2°, moet aanleiding geven tot het tewerkstellen van een nieuwe werknemer zo dit saldo hoger is dan een halve eenheid.

Art. 3.§ 1. De Minister kan, op voorstel van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of het geheel van de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector die tot eenzelfde sector behoren, geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de toepassing van het hoofdstuk VIII van de wet, voor zover die werkgevers uit de private sector de volgende voorwaarden vervullen : 1° gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 106 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, die in een inspanning voorziet van ten minste 0,15 % ten gunste van de risicogroepen of van de personen op wie een begeleidingsplan of een inschakelingsparcours van toepassing is;2° de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst moet een exacte berekening bevatten van de reële verplichting inzake startbaanovereenkomsten voor werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of voor het geheel van de private werkgevers uit de non-profitsector, waarop de verplichting rust;3° voor aanvragen uitgaande van een sector, moet bij de berekening van de reële verplichting inzake startbaanovereenkomsten geen rekening worden gehouden met de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector die krachtens de artikelen 40 en 41 van de wet zijn vrijgesteld;4° de in 1° bedoelde inspanning moet, waar het over banen gaat, betrekking hebben op een aantal personen dat overeenstemt met de in 2° bedoelde berekening en, waar het over opleidingen gaat, op een gelijkwaardige financiële inspanning. Wanneer het een gedeeltelijke vrijstelling betreft, wordt er rekening gehouden met de verhouding tussen de in het eerste lid, 1°, bedoelde inspanning en de exacte berekening van de in het eerste lid, 2°, bedoelde reële verplichting inzake startbaanovereenkomsten.

De vrijstelling kan worden toegekend voor een hernieuwbare periode van maximum twee jaar.

De Minister kan, na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de afwijking toegekend aan de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of aan het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren en die de bepalingen van de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomsten niet naleven, intrekken. Die beslissing wordt van kracht de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke zij werd genomen. Die beslissing bepaalt eveneens de tijdspanne gedurende welke de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of het geheel van de werkgevers uit de private non-profitsector die tot eenzelfde sector behoren, moeten overgaan tot indienstneming van nieuwe werknemers zoals bepaald in artikel 39, §§ 2 en 3 van de wet. § 2. De werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren, die een vrijstelling van de verplichting om startbaanovereenkomsten te sluiten wensen te bekomen, moeten daartoe een aanvraag bij de Minister indienen.

Die aanvraag moet de volgende gegevens bevatten : a) indien de aanvraag uitgaat van één of meerdere werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren : 1° de naam van de werkgevers uit de private sector en/of elk der werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren evenals hun adres en hun juridische vorm;2° een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van de werkgever(s) uit de private sector behorend tot de non-profitsector en het nummer van het (de) bevoegde paritaire comité(s);3° de nodige stukken waaruit blijkt dat de werkgever uit de private sector en/of elk der werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector aan de in § 1 bepaalde voorwaarden voldoen;4° per werkgever uit de private sector behorend tot de non-profitsector : het advies van de ondernemingsraad of van het comité voor preventie en bescherming op het werk of van de vakbondsafvaardiging;b) indien de aanvraag uitgaat van het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren : 1° de naam en een precieze beschrijving van die werkgevers uit de private sector;2° de nodige stukken waaruit blijkt dat het geheel van die werkgevers uit de private sector aan de voorwaarden van § 1 voldoen;3° de specifiëring en de theoretische berekening van de verplichting om startbaanovereenkomsten te sluiten voor de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector die krachtens artikelen 40 en 41 van de wet vrijgesteld zijn van de verplichting om nieuwe werknemers tewerk te stellen;4° het advies van het (de) betrokken paritaire comité(s). De Minister bezorgt die aanvragen, ter advies, aan het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren en die krachtens artikel 10bis van voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 of krachtens dit artikel reeds werden vrijgesteld, moeten een evaluatierapport voorleggen waarin de in het kader van voornoemde vrijstelling geleverde inspanning wordt aangetoond. § 3. Voor de toepassing van dit artikel is er sprake van negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid, wanneer bij een werkgever uit de private sector behorend tot de non-profitsector of bij het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren en die overeenkomstig dit artikel een volledige of gedeeltelijke vrijstelling hebben bekomen, het tijdens de vrijstellingsperiode vastgestelde tewerkstellingsvolume lager is dan dat vastgesteld op 30 juni van het jaar dat de door de vrijstelling gedekte periode voorafgaat. § 4. De startbaanovereenkomsten die lopen op de datum van de indiening van de aanvraag om vrijstelling, worden tot hun beëindiging uitgevoerd. § 5. De Directie van de Inschakeling in het Arbeidsproces van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid is met de opvolging van die vrijstellingen belast.

Art. 4.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, en § 3, derde lid, van de wet, moet elke werkgever uit de openbare sector en, wanneer hij behoort tot de non-profitsector, elke werkgever uit de private sector een aantal nieuwe werknemers tewerkstellen a rato van 1,5 % van het personeelsbestand dat hij in dienst had, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, op 30 juni van het voorgaande jaar wanneer dit personeelsbestand ten minste 50 werknemers telt, behalve wat de Federale Staat en de overheidsinstellingen die er van afhangen betreft, die 2000 nieuwe werknemers moeten tewerkstellen.

De toewijzing van de nieuwe werknemers aan globale projecten die tegemoet komen aan behoeften van de samenleving, overeenkomstig artikel 43 van de wet, kan echter de verplichting wijzigen die door het eerste lid individueel wordt opgelegd aan de werkgevers uit de overheidssector. § 2. Het aantal nieuwe werknemers, bedoeld in § 1, wordt als volgt berekend : 1° bij tewerkstelling met de startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet : in voltijdse equivalenten;2° bij tewerkstelling met de startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° en 3°, van de wet : in eenheden. § 3. Het saldo van de berekening bedoeld in § 2, 2°, moet aanleiding geven tot het tewerkstellen van een nieuwe werknemer zo dit saldo hoger is dan een halve eenheid. § 4. Elke werkgever uit de overheidssector is de compenserende vergoeding verschuldigd bedoeld in artikel 47 van de wet, overeenstemmend met de niet-naleving van zijn verplichting bepaald in de §§ 1, 2 en 3.

Art. 5.De Federale Staat en de overheidsinstellingen die er van afhangen wijzen bij voorrang de nieuwe werknemers toe aan de volgende globale projecten die tegemoetkomen aan maatschappelijke behoeften : 1° hulp en informatie aan de treinreizigers, verbetering van de veiligheid en verfraaiing van de stations en van de onbewaakte stopplaatsen;2° heraanleg en onderhoud van parken, groenzones en parkeerterreinen rond de gebouwen die toebehoren aan de Regie der Gebouwen;3° selectieve ophaling van afval in de besturen van de Federale Staat en van de overheidsinstellingen die er van afhangen;4° voedselhulp aan de meest behoeftige bevolking door gratis bedeling van voedingsmiddelen. De Directie van de Inschakeling in het Arbeidsproces van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Terwerkstelling en Arbeid is belast met de opvolging van de globale projecten.

Art. 6.§ 1. De plaatselijke besturen, die onderworpen zijn aan een saneringsplan of aan een beheersplan dat een inkrimping van het personeel oplegt en goedgekeurd is door de bevoegde Gewestelijke Regering, kunnen door de Minister ontslaan worden van het geheel of van een gedeelte van de toepassing van het hoofdstuk VIII van de wet en van haar uitvoeringsbesluiten.

Zij richten aan de Minister een verzoek tot vrijstelling waarbij een kopie wordt gevoegd van het besluit dat het saneringsplan of het beheersplan goedkeurt en het advies van het bevoegde orgaan dat het personeel vertegenwoordigt binnen het plaatselijke bestuur. § 2. De plaatselijke besturen en de werkgevers uit de private sector die behoren tot de non-profitsector die zich in financiële moeilijkheden bevinden, kunnen door de Minister ontslaan worden van het geheel of van een gedeelte van de toepassing van het hoofdstuk VIII van de wet en van haar uitvoeringsbesluiten.

Zij dienen bij de Minister een verzoek tot vrijstelling in waarbij de volgende inlichtingen gevoegd zijn : 1° hun benaming en hun adres;2° de inlichtingen die toelaten de financiële toestand te bepalen;3° de toestand van de werkgelegenheid op het ogenblik van het verzoek, meer bepaald de verdeling over de verschillende personeelscategorieën;4° de evolutie van het werkgelegenheidsvolume in de loop van de drie jaren die het verzoek voorafgaan;5° het advies van het bevoegde orgaan dat het personeel vertegenwoordigt. § 3. De Minister verleent de vrijstelling of weigert deze binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop het verzoek tot vrijstelling geldig werd ingediend.

Bij gebrek aan beslissing wordt het verzoek geacht toegestaan te zijn.

Er kan geen nieuw verzoek tot vrijstelling ingediend worden gedurende de zes maanden die volgen op de weigering van de vrijstelling. De vrijstelling kan toegestaan worden voor een hernieuwbare periode van ten hoogste twee jaar. § 4. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van het verzoek tot vrijstelling worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum. § 5. De Directie van de Inschakeling in het Arbeidsproces van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de opvolging van de vrijstellingen.

Art. 7.§ 1. De werkgever uit de private sector die zich in moeilijkheden bevindt, kan ontslaan worden door de Minister van het geheel of van een gedeelte van de verplichting nieuwe werknemers in dienst te nemen, zoals bedoeld in artikel 39 van de wet. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder werkgever uit de private sector die zich in moeilijkheden bevindt, de werkgever uit de private sector die de voorwaarden vervult, voorzien door artikel 9, §§ 1 tot 3, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen om erkend te worden als bedrijf in moeilijkheden of in herstructurering en de werkgever uit de private sector van wie de financiële situatie ernstig is aangetast door een geval van overmacht.

Wordt gelijkgesteld met een werkgever uit de private sector die zich in moeilijkheden bevindt, de instelling waarop de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités niet van toepassing is, waarvoor een saneringsplan bestaat dat goedgekeurd is door de Ministerraad of door een deelregering. § 3. De werkgever uit de private sector dient bij de Minister een uitvoerig met redenen omkleed verzoek tot vrijstelling in, waarbij de documenten zijn gevoegd die getuigen dat hij een van de voorwaarden vervult, bedoeld in § 2 en, in voorkomend geval, het herstructureringsplan bedoeld in artikel 9, § 4, van het voornoemde koninklijk besluit van 7 december 1992. § 4. De Minister verleent de vrijstelling of weigert deze binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop het verzoek tot vrijstelling geldig werd ingediend.

Voorafgaandelijk kan hij het advies inwinnen van de raadgevende commissie die opgericht is bij de dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid door artikel 9, § 5, tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 7 december 1992.

Bij gebrek aan beslissing wordt de vrijstelling geacht toegestaan te zijn.

Er kan geen nieuw verzoek tot vrijstelling ingediend worden gedurende de zes maanden die volgen op de weigering van de vrijstelling.

De vrijstelling kan toegestaan worden voor een hernieuwbare periode van ten hoogste twee jaar. § 5. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van het verzoek tot vrijstelling worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.

De werkgevers uit de private sector, die erkend zijn zich in moeilijkheden of in herstructurering te bevinden op 31 maart 2000 overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit van 7 december 1992, worden ontslaan van de verplichting nieuwe werknemers in dienst te nemen zoals voorzien in artikel 39 van de wet tot op de vervaldag van deze erkenning. § 6. De Directie van de Inschakeling in het Arbeidsproces van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de opvolging van de vrijstellingen.

Art. 8.§ 1. De werkgever die zich, door een overeenkomst bedoeld in artikel 41 van de wet, gesloten met de Minister, verbindt voltijdse bijkomende banen te creëren die, in de vorm van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, aan de jongeren worden toegekend, zoals bepaald in artikel 23 van de wet, kan door de Minister geheel of gedeeltelijk worden ontslaan van de verplichting nieuwe werknemers in dienst te nemen zoals voorzien in artikel 39 van de wet indien hij de volgende voorwaarden vervult : 1° gedurende de periode die loopt van 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk hij zijn verzoek tot overeenkomst heeft ingediend, tot de datum van het sluiten van de overeenkomst, hetzij het werkgelegenheidsvolume niet heeft verminderd, hetzij de gedeeltelijke werkloosheid heeft verminderd, hetzij, zonder dat er een collectieve afdanking plaatsvond, een failliete onderneming, een onderneming in liquidatie of in moeilijkheden heeft opgeslorpt of overgenomen in de zin van artikel 6, of met een dergelijke onderneming is gefusioneerd;2° gedurende dezelfde periode voldaan hebben aan zijn verplichtingen inzake de startbaanovereenkomst en het brugpensioen;3° voldaan hebben aan zijn verplichtingen ten overstaan van de sociale wetgeving, van de reglementering en van de arbeids- en loonvoorwaarden. § 2. De werkgever kan tijdens de periode, die in de overeenkomst wordt voorzien, het werkgelegenheidsvolume niet verminderen.

Hij kan geen jongeren, aangeworven in uitvoering van de overeenkomst ontslaan in de loop van de twaalf maanden die volgen op de periode die in deze overeenkomst is voorzien, behoudens omwille van dringende redenen of van redenen die voorafgaandelijk als voldoende erkend zijn door de volgende organen : 1° de ondernemingsraad;2° bij gebrek hieraan : het comité voor de preventie en de bescherming op het werk;3° bij gebrek hieraan : de vakbondsafvaardiging;4° bij gebrek hieraan : de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties. § 3. De werkgever dient bij de Minister een verzoek in tot sluiting van een overeenkomst waarbij zich in bijlage de volgende inlichtingen bevinden : 1° zijn benaming, zijn adres en zijn juridische vorm;2° een nauwkeurige beschrijving van zijn activiteiten;3° inlichtingen betreffende economische hulp, de werkgelegenheidstoelagen en de fiscale maatregelen die hij reeds genoot;4° inlichtingen betreffende zijn huidige financiële situatie;5° vooruitzichten inzake werkgelegenheid, investering, uitbreiding of reconversie;6° het advies van de ondernemingsraad of van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of van de vakbondsafvaardiging. § 4. De Minister verleent de vrijstelling of weigert deze binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop het verzoek tot vrijstelling geldig werd ingediend.

Bij gebrek aan beslissing wordt het verzoek geacht toegestaan te zijn.

Er kan geen nieuw verzoek tot vrijstelling ingediend worden gedurende de zes maanden die volgen op de weigering.

De vrijstelling kan toegestaan worden voor een hernieuwbare periode van ten hoogste twee jaar. § 5. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van het verzoek tot sluiting van de overeenkomst worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum. § 6. De Directie van de Inschakeling in het Arbeidsproces van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de opvolging van deze overeenkomsten.

Art. 9.De opbrengst van de compenserende vergoeding, bedoeld in artikel 47 van de wet, wordt elk jaar door de Minister toegekend aan de financiering van het inschakelingsparcours ten voordele van de jongeren die geen diploma, getuigschrift of brevet van het hoger secundair onderwijs bezitten.

Art. 10.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2000.

Art. 11.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Ambtenarenzaken en van Modernisering van de Openbare Besturen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 30 maart 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^