Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 30 september 2002
gepubliceerd op 07 december 2002

Koninklijk besluit waarbij het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, afgekort Vast Comité I, en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2002000738
pub.
07/12/2002
prom.
30/09/2002
ELI
eli/besluit/2002/09/30/2002000738/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

30 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, afgekort Vast Comité I, en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit waarvan wij de eer hebben het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten (afgekort : Vast Comité I) en zijn Dienst Enquêtes toegang tot de informatiegegevens en gebruik van het identificatienumer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te verlenen.

De rechtsgrond van het besluit wordt gevormd door artikel 5, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten en zijn Dienst Enquêtes zijn door de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten ingesteld. Het ingestelde toezicht heeft als voorwerp de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen verlenen, evenals de coördinatie en de doelmatigheid van de inlichtingendiensten.

Om deze taken uit voeren vertrouwt de wet aan het Vast Comité I en aan zijn Dienst Enquêtes de bevoegdheid toe om toezichtsonderzoeken te doen over de activiteiten en methodes van de inlichtingendiensten (artikelen 3, 2°, 33 en 40).

Het Vast Comité I stelt de toezichtsonderzoeken in hetzij op eigen initiatief, hetzij op vraag van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de bevoegde ministers (artikelen 32 en 33) of ook nog ingevolge een klacht (artikel 34). Luidens artikel 4 van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek, zoals gewijzigd door de wet van 30 juni 1996 (1), kan een parlementaire onderzoekscommissie « eveneens overeenkomstig de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, aan de Vaste Comités P en I de opdracht geven om de nodige onderzoeken te doen ».

De Dienst Enquêtes handelt overeenkomstig de beslissingen van het Vast Comité I of ambtshalve, in welk geval hij zonder verwijl de voorzitter van het Vast Comité I op de hoogte brengt (artikel 40). Het hoofd van de Dienst Enquêtes ontvangt de taken van het Vast Comité I en legt de onderzoeksverslagen voor aan het Vast Comité I (artikel 42). (1) Belgisch Staatsblad van 5 mei 1880 en 23 juli 1996. In dit verband kunnen het Vast Comité I evenals zijn Dienst Enquêtes, klachten en aangiften ontvangen van burgers die rechtstreeks betrokken waren bij een tussenkomst van een inlichtingendienst (artikelen 34 en 40). Elke ambtenaar, elke persoon die een openbaar ambt uitoefent en elk lid van de strijdkrachten die rechtstreeks betrokken is bij de richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan, alsmede bij werkwijzen of handelingen, kan een klacht indienen of aangifte doen zonder daartoe machtiging te moeten vragen aan zijn chefs of aan zijn hiërarchische meerderen.

De wet bepaalt dat de persoon die een aangifte doet, kan eisen dat zijn anonimiteit gewaarborgd wordt. In dat geval kan zijn identiteit enkel binnen de Dienst Enquêtes en het Vast Comité I bekendgemaakt worden.

De eerder aangehaalde wet van 18 juli 1991 laat toe dat zowel het Vast Comité I als zijn Dienst Enquêtes, in het kader van hun onderzoeken, eenieder van wie zij het noodzakelijk achten, kunnen uitnodigen voor een verhoor (artikel 48, 1°). De voorzitter van het Vast Comité I kan daarenboven de leden van de inlichtingendiensten doen dagvaarden door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder. Deze leden zijn verplicht om te getuigen voor het Vast Comité I op straffe van een gevangennisstraf van één maand tot één jaar bij weigering.

De hierboven aangehaalde bepalingen tonen duidelijk aan dat het niet altijd opportuun of zelfs denkbaar is dat in de loop van een voorafgaand onderzoek van een klacht, bij de aanvang of zelfs tijdens één van de volgende stadia van het toezichtsonderzoek, het Vast Comité I of zijn Dienst Enquêtes, inlichtingen inwinnen of verifiëren in verband met personen betrokken bij de onderzoeken (klagers, informanten, de betrokken leden van de inlichtigendiensten...) op rechtstreekse wijze bij de betreffende dienst zelf.

De actuele praktijk bewijst dat een dergelijk rechtstreeks contact schade kan toebrengen aan het goede verloop van het onderzoek of van de kwaliteit ervan en ook van aard kan zijn om onnodig nadeel toe te brengen aan de persoonlijke belangen (beroepsmatig, familiaal of privaat) van de klager of elk ander betrokken persoon. Om bepaalde gegevens van persoonlijke aard te bekomen of te verifiëren zou het minder ingrijpend zijn voor de persoonlijke levenssfeer van de betreffende personen om de gegevens van het Rijksregister te consulteren dan zich rechtstreeks te richten tot de officiële diensten (gerechtelijke instanties of politiediensten...) of over te gaan tot een onderzoek ter plaatse (bijvoorbeeld, gegevens ingewonnen door middel van een buurtonderzoek).

Met als doel om niet enkel op doeltreffende wijze de taken uit te voeren die de wetgever hen oplegt, maar ook om aan de personen (particulieren of leden van de inlichtingendiensten of diegenen die uitgenodigd worden om te verschijnen in het kader van een toezichtsonderzoek) de vertrouwelijkheid die noodzakelijk is ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en zelfs in gebeurlijk geval de gevraagde anonimiteit, te kunnen waarborgen, is het van essentieel belang dat het Vast Comité I en zijn Dienst Enquêtes, snel en rechtstreeks zouden kunnen beschikken over de relevante gegevens die nodig zijn om alle, in dergelijke onderzoeken tussenkomende personen, precies te identificeren.

Het is eveneens van groot belang om door een preciese identificatie van de betrokken personen elke twijfel omtrent een mogelijke verwisseling van personen met bijvoorbeeld dezelfde familienaam op te heffen. Deze noodzaak wordt nog versterkt door de overweging dat niet kan worden uitgesloten dat tijdens een administratief toezichtsonderzoek elementen van strafrechtelijke inbreuken opduiken, waarvan het Vast Comité I of zijn Dienst Enquêtes aangifte aan de gerechtelijke overheden moet doen met toepassing van, naargelang het geval, artikel 29 van het Wetboek van strafvordering of van de bijzondere bepalingen van artikel 46 van de wet van 18 juli 1991 inzake de leden van de Dienst Enquêtes.

Daarom dringt zich bij de uitvoering van de taken van het Vast Comité I en de Dienst Enquêtes, een toegang op tot de informatiegegevens van het Rijksregister vervat in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Deze gegevens moeten toelaten dat in voorkomend geval de klagers en de burgers betrokken bij het optreden van de inlichtingendiensten, evenals de ambtenaren of de personen werkzaam bij voornoemde diensten, kunnen geïdentificeerd of geverifieerd worden of hun identificatie vervolledigd wordt. De gegevens moeten ook de exacte reproductie mogelijk maken van de gegevens betreffende personen die zijn tussengekomen en die worden weergegeven in de onderzoeksdossiers opgesteld door het Vast Comité I en zijn Dienst Enquêtes.

Wat uitsluitend de Dienst Enquêtes van het Vast Comité I betreft, bepaalt de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten bovendien in het artikel 40, derde lid, dat deze dienst uit eigen beweging of op vordering van de bevoegde procureur des Konings, krijgsauditeur of onderzoeksrechter, onderzoeken instelt samen met andere officieren en agenten van gerechtelijke politie en zelfs met een recht van voorrang op deze, inzake de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van leden van de inlichtingendiensten.

Terzake moet evenwel opgemerkt, zoals de voorbereidende werken vermelden, dat de belangrijkste finaliteit van het toezicht dat door de wet van 18 juli 1991 werd ingesteld, niet het gerechtelijke aspect betreft : « het toezicht dat de regering met dit wetsontwerp wil invoeren heeft niet als voornaamste bedoeling om bij politie- en inlichtingendiensten individuele feiten vast te stellen met het oog op het sanctioneren ervan : dat blijft de volle bevoegdheid van de gerechtelijke of tuchtrechtelijke overheid. Het doel van het toezicht is om eventueel onvolkomenheden in en het falen van het systeem vast te stellen en voorstellen te formuleren om dat te verhelpen » (2).

Toch is het niet minder waar dat in de context van gerechtelijke onderzoeken, de Dienst Enquêtes van het Vast Comité I, waarvan het hoofd en de leden de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en de krijgsauditeur, een volledig volwaardige politiedienst is en bijgevolg toegang moet krijgen tot alle gegevens, waaronder deze van het Rijksregister, waarover andere politiediensten beschikken.

Tot slot is het Vast Comité I bovenop zijn toezichtsbevoegdheden waarvan hiervoor sprake, door de wet van 11 december 1998, ingesteld als beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen (3). Deze rechtsprekende taak is sedert 1 juni 2000 van kracht. (2) Senaat, doc.1258/2 - 9 juli 1991. (3) Belgisch Staatsblad van 7 mei 1999. De te volgen rechtsregels voor het beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen zijn vervat in het koninklijk besluit van 24 maart 2000. In het kader van deze procedure, die moet leiden tot een beslissing van het beroepsorgaan binnen zestig dagen nadat het werd gevat, kan het Vast Comité I ertoe genoopt worden om, binnen deze termijn, gegevens van persoonlijke aard van het onderzoeksdossier van de betrokken inlichtingen - en veiligheidsdienst betreffende de eiser evenals eventueel de met hem samenwonende personen (artikel 16 van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen) te verifiëren. Onder deze gegevens vallen deze van het Rijksregister (artikel 19 van dezelfde wet). Het Vast Comité I moet in zijn hoedanigheid van beroepsorgaan toegang hebben tot alle gegevens waarover deze diensten beschikken om, in gebeurlijk geval, de waarheidsgetrouwheid ervan na te gaan evenals het gebruik dat deze diensten ervan hebben gemaakt in het kader van een veiligheidsonderzoek.

Behalve dit aspect moet het voor het Vast Comité I mogelijk zijn om de identificatiegegevens bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 24 maart 2000 tot regeling van de rechtspleging voor het beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, te kunnen natrekken vanaf de indiening van het beroep. Deze verificatie betreft niet enkel de eiser als natuurlijk persoon maar ook de bestuurders, zaakvoerders of aangestelden voor het bestuur of het beheer, indien de eiser een rechtspersoon is.

De verificatie van deze gegevens moet, zo nodig, ook op ieder ander ogenblik van de procedure kunnen gebeuren teneinde tijdig de betekeningen, kennisgevingen en oproepingen die in de betreffende rechtsregels vervat zijn, te kunnen uitvoeren.

Voor de uitoefening van het geheel van deze juridictionele taak is de toegang van het Vast Comité I en zijn griffier, die ter uitvoering van het koninklijk besluit van 24 maart 2000 aangesteld wordt als griffier van het beroepsorgaan, tot de gegevens vermeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 noodzakelijk.

In het advies dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer op 12 juli 2001 heeft uitgebracht, is zij van oordeel dat : 1° de toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot en met 9°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 gerechtvaardigd is in het kader van een beroepsdossier inzake veiligheidsmachtigingen (artikel 1, § 1, 6°);2° voor de vervulling van de andere doeleinden (artikel 1, § 1, 1° tot 5° en 7°) de toegang tot de informatiegegevens beperkt moet worden tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983;3° de gegevens die in het controlesysteem worden geregistreerd, gedurende een termijn van drie jaar dienen te worden bewaard. Het koninklijk besluit houdt rekening met de opmerkingen die door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit advies werden geformuleerd (artikel 1, § 1, en artikel 6, tweede lid).

In de uitoefening van de hiervoor beschreven opdrachten is het gebruik van het identificatienummer noodzakelijk voor de uitwisseling van gegevens met de diensten en organismen die toegang hebben tot de gegevens van het Rijksregister en die de toelating bekomen hebben om het identificatienummer te gebruiken, in het bijzonder met de inlichtingendiensten die onderworpen zijn aan de organieke wet van 18 juli 1991 op het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en met de overheden die deze diensten besturen.

Tot slot is het gepast om er aan te herinneren dat ingevolge artikel 6 van de wet van 18 juli 1991, de leden van het Vast Comité I, zijn griffier, de leden van de Dienst Enquêtes en het voltallige administratief personeel, gehouden zijn tot het beroepsgeheim over alle feiten waarover zij kennis hebben in de uitoefening van hun functies, en de miskenning hiervan bestraft wordt middels het artikel 458 van het Strafwetboek.

In dezelfde gedachtengang legt de wet van 11 december 1998 tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, in het artikel 7 een geheimhoudingsplicht op voor de leden en personeelsleden van het Vast Comité I met betrekking tot feiten, handelingen of inlichtingen waarvan zij kennis hebben ingevolge de medewerking die zij verlenen aan de toepassing van de wet. Zij moeten bovendien houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim ».

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bracht de adviezen nrs. 23/95 en 20/2001 uit op 18 juli 1995 en 12 juli 2001.

De Raad van State bracht advies uit op 27 augustus 2002.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

ADVIES 23/95 VAN 18 JULI 1995 VAN DE COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Ontwerp van koninklijk besluit waarbij aan het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten en aan zijn Dienst Enquêtes toegang tot de informatiegegevens en gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister wordt verleend De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 29;

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid artikel 5, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1991, 8 december 1992, 24 mei 1994, 21 december 1994 en 30 maart 1995, en artikel 8, gewijzigd bij de wet van 15 januari 1990;

Gelet op de adviesaanvraag van 10 maart 1995 van de Minister van Binnenlandse Zaken en van Ambtenarenzaken, op 12 juni 1995 aangevuld met bijkomende inlichtingen, medegedeeld door de Voorzitter van het Comité I;

Gelet op het verslag van de heer B. De Schutter, Brengt op 18 juli 1995 het volgende advies uit : I. VOORWERP VAN DE ADVIESAANVRAAG : 1. Het ontwerp van koninklijk besluit dat de Commissie ter advies wordt voorgelegd strekt ertoe het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten (hierna Comité I genoemd) en zijn Dienst Enquêtes : A.toegang te verlenen tot de gegevens van het Rijksregister bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983.

A. 1. De toegang wordt gevraagd door het Comité I (en de griffier) voor de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6°, van de wet van 8 augustus 1983 voor het vervullen van de volgende wettelijke en reglementaire taken : a) het uitvoeren, registreren en klasseren van de onderzoeken naar de activiteiten en de werkwijzen van de inlichtingendiensten, overeenkomstig de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten;b) het behandelen van de klachten en aangiften van gewezen leden van het Vast Comité I en van de Dienst Enquêtes, overeenkomstig artikel 56 van de organieke wet van 18 juli 1991 en de artikelen 74 tot 76 van het huishoudelijk reglement van het Comité I. A. 2. De toegang wordt gevraagd door de Dienst Enquêtes tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, van de wet van 8 augustus 1983 voor het vervullen van de volgende wettelijke en reglementaire taken : a) de onderzoeken naar de activiteiten en werkwijzen van de inlichtingendiensten;b) het onderzoek van de klachten en de aangiften van particulieren die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het optreden van een inlichtingendienst of van ambtenaren, personen die een openbaar ambt uitoefenen en de leden van de krijgsmacht die betrokken zijn bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan;c) de onderzoeken naar de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de inlichtingendiensten, overeenkomstig de organieke wet van 18 juli 1991. B . te machtigen het identificatienummer van de in het Rijksregister ingeschreven natuurlijke personen te gebruiken in het kader van voornoemde opdrachten : B. 1. voor doeleinden van intern beheer, als identificatiemiddel in de dossiers, bestanden en repertoria die worden bijgehouden door het Comité I en zijn Dienst Enquêtes;

B .2. voor doeleinden van externe betrekkingen met : a) de houder van het nummer of zijn wettelijke vertegenwoordigers;b) de openbare overheden en instellingen die ingevolge artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 zelf machtiging hebben gekregen om het nummer te gebruiken in de mate waarin zij optreden in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden. II. ONDERZOEK VAN HET ONTWERP : 2. De informatiegegevens opgeslagen in het Rijksregister en het identificatienummer van dit register zijn persoonsgegevens in de zin van de wet van 8 december 1992. Krachtens artikel 5 van deze wet moet de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer nagaan of de verwerkingen van deze gegevens die het Comité I en zijn Dienst Enquêtes met die gegevens willen uitvoeren verenigbaar zijn met de duidelijk omschreven en wettige doeleinden waarvan sprake is het ontwerp van koninklijk besluit.

A. TOEGANG TOT HET RIJKSREGISTER 3. In artikel 5, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 is bepaald dat " de Koning toegang (verleent) tot het Rijksregister aan de openbare overheden... » .

In de brief die als bijlage gaat bij de adviesaanvraag, stelt de Minister van Binnenlandse Zaken dat "het Vast Comité I en zijn Dienst Enquêtes kunnen beschouwd worden als openbare overheden in de zin van artikel 5, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen". 4. De doeleinden die worden beoogd door het Comité I en zijn Dienst Enquêtes zijn omschreven in artikel 1 van de wet van 18 juli 1991, namelijk "de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen verlenen te waarborgen en te zorgen voor de coördinatie en de doelmatigheid van de (...) inlichtingendiensten".

Daartoe moeten het Comité I en zijn Dienst Enquêtes voornoemde onderzoeken voeren, namelijk toezichtsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken.

A. 1. Toegang van de Voorzitter van het Comité I 5. a) Enerzijds kan de Voorzitter worden belast met het vervullen van taken die hem door de wet zijn toevertrouwd in het kader van toezichtsonderzoeken.Deze laatste hebben betrekking op de activiteiten en de werkwijzen van de inlichtingendiensten (bijvoorbeeld, onderzoek van veiligheidscertificaten, onderzoek naar de toegang van inlichtingendiensten tot informatiebronnen, enz...).

In het kader van dergelijke onderzoeken rijst soms de vraag naar de nauwkeurige identificatie van de individuen, hoewel zulks geen essentieel element is in deze onderzoeken.

Het Comité I zou daartoe andere werkwijzen in overweging kunnen nemen.

Bovendien kan de identiteit van de personeelsleden van de inlichtingendiensten met wie men naar aanleiding van dergelijke onderzoeken te maken krijgt gemakkelijk worden gecontroleerd bij de diensten zelf.

Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat voor het vervullen van dergelijke opdrachten, de toegang van de Voorzitter van het Comité I tot de informatiegegevens 1° tot 6° bedoeld in artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister, niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité I. 5. b) Anderzijds wordt de Voorzitter, in het kader van een onderzoek (eventueel van gerechtelijke aard) naar aanleiding van een klacht van een gewezen lid van het Comité I of van zijn Dienst Enquêtes, krachtens artikel 56 van de wet van 18 juli 1991 en artikel 76 van het huishoudelijk reglement van voornoemd Comité, belast met het vervullen van onderzoekstaken. Ingeval vragen door de Dienst Enquêtes worden behandeld, blijkt bovendien uit de door het Comité I bezorgde inlichtingen dat het aan de Voorzitter is om uit te maken of een verhoor wenselijk is, dan wel of de Dienst Enquêtes met bijkomende onderzoeksmaatregelen moet worden belast.

Bijgevolg is de vraag om te beschikken over middelen om de personen die bij een onderzoek betrokken zijn nauwkeurig te identificeren volledig verantwoord en zijn de doeleinden van de verwerking toereikend, ter zake dienend en niet overmatig.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat voor het vervullen van dergelijke opdrachten, de toegang van de Voorzitter van het Comité I tot de informatiegegevens 1° tot 6° van artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité I. A. 2. Toegang van de leden van het Comité I 6. De vraag naar de nauwkeurige identificatie van individuen kan rijzen naar aanleiding van gerechtelijke onderzoeken of onderzoeken naar de acties en de werkwijzen van de inlichtingendiensten. Uit de documenten die door het Comité I werden bezorgd, blijkt evenwel niet dat de leden met die identificatie zijn belast.

De aanvraag tot toegang tot de gegevens van het Rijksregister wordt uitsluitend verantwoord door de behoefte om efficiënt toe te zien op de regelmatigheid van de onderzoeken die de Dienst Enquêtes werden toevertrouwd.

Er werd niet aangetoond dat toegang tot de gegevens van het Rijksregister een toereikend en ter zake dienend middel is om aan dit doeleinde tegemoet te komen. Het Comité I zou daartoe andere werkwijzen in overweging kunnen nemen.

Bovendien kon in het kader van dit toezicht niet worden opgemaakt dat de verwerking van gegevens proportioneel van aard is.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat de toegang van de leden van het Comité I tot de informatiegegevens 1° tot 6° bedoeld in artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité I. A. 3. Toegang van de griffier van het Comité I 7. De vraag naar de nauwkeurige identificatie van individuen kan rijzen naar aanleiding van gerechtelijke onderzoeken of onderzoeken naar de activiteiten en de werkwijzen van de inlichtingendiensten. Uit de documenten die door het Comité I werden bezorgd, blijkt evenwel niet dat de griffier van het Comité met die taak is belast.

De taken waarmee de griffier is belast, zijn omschreven in artikel 62 van de wet van 18 juli 1991 en in de artikelen 23 tot 25 van het huishoudelijk reglement, namelijk het secretariaat van de vergaderingen van het Comité waarnemen, de processen-verbaal opstellen, instaan voor de verzending van de stukken en voor de bewaring van het archief.

De vraag om de griffier toegang te verlenen tot de informatiegegevens van het Rijksregister wordt in de bijkomende inlichtingen verstrekt door het Comité trouwens niet ruimer verantwoord.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat, waar het de taken bedoeld in het ontwerp van koninklijk besluit betreft, de toegang van de griffier van het Comité I tot de informatiegegevens 1° tot 6° van artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister, niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité I. A. 4. Toegang van de Dienst Enquêtes en de leden ervan 8. a) Enerzijds kan de Dienst Enquêtes worden belast met de uitoefening van zijn wettelijke bevoegdheden in het kader van toezichtsonderzoeken of meer bepaald in het kader van de onderzoeken naar de activiteiten en de werkwijzen van de inlichtingendiensten. Om die onderzoeken tot een goed einde te brengen kan de vraag rijzen naar de nauwkeurige identificatie van de individuen, hoewel zulks geen essentieel element is in deze onderzoeken.

Het Comité I zou daartoe andere werkwijzen in overweging kunnen nemen.

Bovendien kan de identiteit van de personeelsleden van de inlichtingendiensten met wie men naar aanleiding van dergelijke onderzoeken te maken krijgt gemakkelijk worden gecontroleerd bij de inlichtingendiensten zelf.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat voor het vervullen van dergelijke opdrachten, de toegang van de leden van de Dienst Enquêtes tot de informatiegegevens 1° tot 6° van artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister niet verenigbaar is met de doeleinden die nagestreefd worden door het Comité I. 8. b) Anderzijds kan het voorkomen dat de Dienst Enquêtes zijn wettelijke bevoegdheden moet uitoefenen in het kader van gerechtelijke onderzoeken die noodzakelijk zijn geworden : - naar aanleiding van klachten en aangiften van particulieren die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het optreden van een inlichtingendienst of van ambtenaren, personen die een openbaar ambt uitoefenen en de leden van de krijgsmacht die betrokken zijn bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels ervan;of - naar aanleiding van misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de inlichtingendiensten, krachtens de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en de inlichtingendiensten.

Artikel 40 e.v. van de wet kennen de leden van de Dienst Enquêtes trouwens de middelen toe die nodig zijn voor het uitvoeren van opdrachten van gerechtelijke politie. In artikel 45 van dezelfde wet wordt hen de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en de Krijgsauditeur toegekend.

Gelet op de omvang van de taken die de Dienst Enquêtes moet uitvoeren uit eigen beweging of op vordering van de gerechtelijke overheden en gelet op de verscheidenheid van de personen waarmee zij in de uitoefening van hun taken contact kunnen hebben (leden van de inlichtingendiensten, klagers, getuigen, enz...) moet de dienst kunnen beschikken over middelen die een nauwkeurige en zekere identificatie mogelijk maken.

Naast de gewone gegevens met betrekking tot de identificatie van de particulieren, zullen gegevens over de "samenstelling van het gezin" wellicht toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn ingeval de Dienst Enquêtes de regelmatigheid moet nagaan van veiligheidsonderzoeken die door de inlichtingendiensten werden gevoerd naar aanleiding van de aanvraag van een veiligheidscertificaat door een particulier.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat voor het vervullen van dit soort van opdrachten, de toegang van de leden tot de informatiegegevens 1° tot 9° van artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister verenigbaar is met de doeleinden nagestreefd door het Comité I. B. Gebruik van het identificatienummer 9. Krachtens artikel 5 van de wet van 8 december 1992, moet de Commissie nagaan of het identificatienummer van het Rijksregister, dat een persoonsgegeven is, het voorwerp kan uitmaken van een verwerking die verenigbaar is met de doeleinden vermeld in het ontwerp van koninklijk besluit. B. 1. Gebruik door de Voorzitter van het Comité I - Als identificatiemiddel in de bestanden, repertoria en dossiers die worden gehouden in het kader van de toezichtsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken. - Als identificatiemiddel in het kader van de externe betrekkingen. 10. Naar aanleiding van de analyse in verband met de toegang tot het Rijksregister, heeft de Commissie gesteld dat het belang van de taken die de Voorzitter van het Comité I werden toevertrouwd, meer in het bijzonder wanneer de Dienst Enquêtes het bevel wordt gegeven bijkomende taken uit te voeren of bij de behandeling van een klacht van een gewezen lid van het Comité, de toegang tot voornoemd Register verantwoordde. Het gebruik van een uniek identificatiemiddel, zoals het identificatienummer van het Rijksregister, hetzij in het kader van het intern dossierbeheer dan wel in het kader van externe betrekkingen, is evenwel een nieuwe toepassing die los staat van de toegang.

Derhalve en voor zover de Commissie een gunstig advies uitbracht in verband met de toegang van de Voorzitter van het Comité I, is de Commissie van oordeel dat het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister door de Voorzitter, zoals omschreven in hoofdstuk II van dit ontwerp, verenigbaar is met de doeleinden van het Comité I. B. 2. Gebruik door de leden van het Comité I - Als identificatiemiddel in de bestanden, repertoria en dossiers die worden gehouden in het kader van toezichtsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken. - Als identificatiemiddel in het kader van externe betrekkingen. 11. Waar het de behandeling van onderzoeken (toezichtsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken), betreft, heeft de Commissie gesteld dat de taken die de leden van het Comité I krachtens de wet van 18 juli 1991 en op grond van het huishoudelijk reglement zijn toevertrouwd, geen verband hielden met de identificatie van particulieren. Bijgevolg wordt de toereikende, ter zake dienende en niet overmatige aard van het gebruik van een uniek identificatiemiddel betwist, zowel wat het intern beheer betreft, als de externe betrekkingen.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat het gebruik van bedoeld identificatienummer niet verenigbaar is met de doeleinden die nagestreefd worden door het Comité I. B. 3. Gebruik door de griffier van het Comité I - Als identificatiemiddel in de bestanden, repertoria en dossiers die worden gehouden in het kader van toezichtsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken. - Als identificatiemiddel in het kader van externe betrekkingen. 12. Krachtens de wet van 18 juli 1991 en het huishoudelijk reglement is de griffier belast met het beheer van het administratief personeel van het Comité I. Uit de documenten bezorgd door het Comité I blijkt niet dat de griffier zou kunnen worden betrokken bij onderzoeken, maar belast is met het waarnemen van het secretariaat van de vergaderingen van het Comité, het opstellen van de processen-verbaal en instaat voor de verzending van de stukken en voor de bewaring van het archief.

Er werd niet bewezen dat het gebruik van een uniek identificatiemiddel zoals het identificatienummer van het Rijksregister daartoe noodzakelijk is.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat, waar het de taken betreft bedoeld in het ontwerp van koninklijk besluit, het gebruik van voornoemd identificatiemiddel door de griffier niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité I. B. 4. Gebruik door de Dienst Enquêtes en door de leden ervan - Als identificatiemiddel in de bestanden, repertoria en dossiers die worden gehouden in het kader van toezichtsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken. - Als identificatiemiddel in het kader van externe betrekkingen. 13. a) Naar aanleiding van de analyse in verband met de toegang heeft de Commissie gesteld dat de identificatie van individuen in het kader van een toezichtsonderzoek (cf.supra) wellicht toereikend en ter zake dienend is, maar overmatig is, gelet op de betrekkelijkheid ervan.

Gelet op de bijkomende aard van de verwerking van het identificatienummer van het Rijksregister, hetzij in het kader van het intern dossierbeheer, dan wel in de externe betrekkingen, is de Commissie van oordeel dat het gebruik van voornoemd identificatienummer niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité I. 13. b) Naar aanleiding van de analyse van de toegang tot het Rijksregister heeft de Commissie daarentegen gesteld dat de Dienst Enquêtes en de leden ervan, in het kader van gerechtelijke onderzoeken ruime opdrachten en middelen werden toevertrouwd. Het gebruik van een uniek identificatiemiddel, in voorkomend geval het identificatienummer van het Rijksregister, voor het intern dossierbeheer of de externe betrekkingen van het Comité vergroot de identificatiemogelijkheden geboden door de toegang.

Derhalve en voor zover de Commissie een gunstig advies uitbracht in verband met de toegang van de leden van de Dienst Enquêtes, is de Commissie van oordeel dat het gebruik door de Voorzitter van het identificatienummer van het Rijksregister, zoals omschreven in hoofdstuk II van dit ontwerp, verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité I. III. AANWIJZING VAN DE HOUDERS DIE TOEGANG HEBBEN TOT DE GEGEVENS VAN HET RIJKSREGISTER EN GEMACHTIGD ZIJN OM HET IDENTIFICATIENUMMER TE GEBRUIKEN : 14. Ter zake van de veiligheidsmaatregelen, dringt de Commissie er sterk op aan dat het ontwerp van koninklijk besluit wordt gewijzigd, in die zin dat de Dienst Enquêtes van het Comité I wordt verplicht een systeem uit te werken waarin de raadplegingen van de gegevens van het Rijksregister worden bewaard (logging) om de eventuele controles op het gebruik van het systeem te vergemakkelijken. IV. CONCLUSIE 15. Na de aanvragen van het Comité I en zijn Dienst Enquêtes te hebben geanalyseerd in het licht van de wet van 8 december 1992, inzonderheid van het bepaalde in artikel 5, concludeert de Commissie dat de Voorzitter van het Comité en de leden van de Dienst Enquêtes van het Comité I, ingeval zij optreden in het kader van gerechtelijke onderzoeken, voldoen aan de voorwaarden om toegang te verkrijgen tot de gegevens van het Rijksregister en gebruik te maken van het identificatienummer. De eerder opgesomde voorwaarden sluiten evenwel niet uit dat aan de medewerkers van de Voorzitter van het Comité (bijvoorbeeld, de griffier), die optreden in hetzelfde kader, toegang kan worden verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister en dat zij gemachtigd worden om het identificatienummer ervan te gebruiken, onder de verantwoordelijkheid van de Voorzitter en voor zover ze, in het raam van hun werkzaamheden de Voorzitter moeten bijstaan op het stuk van het intern administratief beheer van het Comité.

Om deze redenen 16. Onder voorbehoud van de opmerkingen geformuleerd in de nummers 5 tot 14 van dit advies, brengt de Commissie een gunstig advies uit. De secretaris, J. Paul.

De voorzitter, P. Thomas.

ADVIES 20/2001 VAN 12 JULI 2001 VAN DE COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Ontwerp van koninklijk besluit waarbij het vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op artikel 22 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op artikel 29;

Gelet op de adviesaanvraag van 3 april 2001 van de Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op het verslag van de heer B. De Schutter;

Brengt op 12 juli 2001 het volgende advies uit : I. VOORWERP VAN DE ADVIESAANVRAAG : A. Het ontwerp van koninklijk besluit dat de Commissie ter advies wordt voorgelegd strekt ertoe het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten en zijn Dienst Enquêtes toegang te verlenen tot de gegevens van het Rijksregister bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983.

A. 1. De toegang wordt gevraagd voor de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9° van de wet van 8 augustus 1983 voor het vervullen van de wettelijke en reglementaire taken i.v.m. 1. onderzoek van klachten en aangiften van particulieren, rechtstreeks betrokken bij het optreden van een inlichtingendienst;2. alsook die uitgaande van ambtenaren, personen die een openbaar ambt uitoefenen en de leden van de krijgsmacht die betrokken zijn bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan;3. het behandelen van de klachten en aangiften van gewezen leden van het Vast Comité I en van de Dienst Enquêtes, overeenkomstig artikel 56 van de organieke wet van 18 juli 1991 en de artikelen 74 tot 76 van het huishoudelijk reglement van het Comité I;4. de identificatie van personen waarvan het verhoor in toezichtsonderzoeken noodzakelijk wordt geacht;5. de verificatie van gegevens van personen voorkomend in de onderzoeken geopend door het Vast Comité I. A. 2. Toegang uitsluitend voor het Vast Comité I wordt gevraagd in het kader van zijn taak als beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen (wet 11 december 1998).

A. 3. Toegang uitsluitend voor de Dienst Enquêtes voor uitoefening van taken inzake de onderzoeken naar de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de inlichtingendiensten, overeenkomstig de organieke wet van 18 juli 1991.

B. Het ontwerp strekt er tevens toe dezelfde instanties te machtigen het identificatienummer van de in het Rijksregister ingeschreven natuurlijke personen te gebruiken in het kader van voornoemde opdrachten : voor doeleinden van intern beheer, als identificatiemiddel in de dossiers, bestanden en repertoria die worden bijgehouden door het Comité I en zijn Dienst Enquêtes, voor doeleinden van externe betrekkingen met : a) de houder van het nummer of zijn wettelijke vertegenwoordigers;b) de openbare overheden en instellingen die ingevolge artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 zelf machtiging hebben gekregen om het nummer te gebruiken in de mate waarin zij optreden in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden.2. Op 18 juli 1995 bracht de Commissie het advies 23/95 uit betreffende een eerste versie van dit ontwerp.Dit advies was gunstig, mits rekening gehouden werd met aanpassingen. Het toenmalige ontwerp werd aangepast, maar werd uiteindelijk door de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken niet aan de Ministerraad voorgelegd.

II. ONDERZOEK VAN HET ONTWERP : 3. Huidig ontwerp van koninklijk besluit houdt t.o.v. het vroegere, een uitbreiding in, o.a. wat betreft de gevraagde gegevens (1° tot 9° i.p.v. 1° tot 6° van artikel 3, eerste lid, alsmede artikel 3, tweede lid) en de personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens.

A. TOEGANG TOT HET RIJKSREGISTER 4. In artikel 5, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 is bepaald dat « de Koning toegang (verleent) tot het Rijksregister aan de openbare overheden... ».

In de brief die als bijlage gaat bij de adviesaanvraag van 1995, stelt de Minister van Binnenlandse Zaken dat « het Vast Comité I en zijn Dienst Enquêtes kunnen beschouwd worden als openbare overheden in de zin van artikel 5, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen ». 5. De doeleinden die worden beoogd door het Comité I en zijn Dienst Enquêtes zijn omschreven in artikel 1 van de wet van 18 juli 1991, namelijk « de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen verlenen te waarborgen en te zorgen voor de coördinatie en de doelmatigheid van de inlichtingendiensten ». Daartoe moeten het Comité I en zijn Dienst Enquêtes voornoemde onderzoeken voeren, namelijk toezichtsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken. 6. In het kader van toezichtsonderzoeken kunnen het Vast Comité I en zijn Dienst Enquêtes belast worden met een reeks door de wet toevertrouwde taken, welke betrekking hebben op de activiteiten en werkwijze van de inlichtingendiensten.Verscheidene categorieën personen kunnen bij dergelijke procedures betrokken worden (klagende burgers, ambtenaren, gevraagden voor verhoor, leden van inlichtingendiensten zelf).

Aangevoerd wordt dat het inwinnen van de persoonsgegevens of het verifiëren ervan op rechtstreekse wijze niet altijd opportuun is en dat een rechtstreeks contact schadelijk kan zijn voor zowel het goede verloop van het onderzoek als voor de bezorgdheid de persoonlijke belangen van bv. een klager of een ander betrokken persoon niet te schaden (zie Verslag aan de Koning).

De Commissie is van oordeel dat de toegang tot de gegevens van het Rijksregister toelaat dat snel en rechtstreeks de relevante gegevens met juistheid kunnen bekomen worden.

Bovendien kan de Dienst Enquêtes in het kader van gerechtelijke onderzoeken optreden en in die hoedanigheid optreden als een volwaardige politiedienst. Aldus moet hij dezelfde toegang kunnen hebben tot het Rijksregister als de andere politiediensten.

De nieuwe taak voor het Vast Comité I als beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen (met ingang van 1 juni 2000) houdt evenzeer in dat verificatie van persoonsgegevens van eiser (en eventueel samenwonende personen, bestuurders of zaakvoerders van rechtspersonen) nodig kan zijn.

Deze controle op waarheidsgetrouwheid kan met alle waarborgen best via het Rijksregister.

Blijft wel de vraag of in alle aangelegenheden de toegang tot de gegevens 1° tot 9° verantwoord is i.p.v. de vragen 1° tot 6°. Zo beroep, burgerlijke stand en samenstelling van het gezin wel relevant kunnen zijn in het kader van een beroepsdossier inzake veiligheidsmachtigingen (artikel 1, § 1, 6°), is de Commissie daarentegen van mening dat voor de vervulling van de andere taken de toegang beperkt zou moeten blijven tot de gegevens 1° tot 6°. De Commissie wenst ook aandacht te vestigen op het feit dat het gegeven « beroep » vaak als niet betrouwbaar en dus irrelevant moet beschouwd worden, daar het niet systematisch wordt bijgewerkt. 7. Wat betreft de personen die toegang tot de gegevens bekomen, voorziet het ontwerp dat deze voorbehouden is voor de voorzitter en twee werkende leden van het vast Comité voor taken voorzien in artikel 1, § 1, 1° tot 6°, aan de griffier van het Vast Comité I voor taken van § 1, 6° (beroepsorgaan veiligheidsmachtigingen) en aan de leden van de Dienst Enquêtes alle taken met uitzondering van die i.v.m. het beroepsorgaan (artikel 1, § 2).

De beperking tot enkele leden en de uitsluitende bevoegdheid van de griffier in het licht van de taken i.v.m. de wet van 11 december 1998 vangt de kritiek die de Commissie uitte in haar advies 23/95 op. Wat de toegang door de leden van de Dienst Enquêtes betreft sluit de Commissie zich aan bij de gedachtegang dat ook in het raam van toezichtsonderzoeken naar activiteiten en werkwijzen van de inlichtingendiensten, nauwkeurige identificaties noodzakelijk zijn en dit niet alleen van personen behorende tot die diensten. Toegang lijkt dan ook verantwoord voor toezicht- zowel als gerechtelijke onderzoeken. 8. Mededelingen aan derden is verboden (artikel 2).Worden niet als derden beschouwd de betrokken natuurlijke personen of de openbare overheden en instellingen die zelf de machtiging verkregen hebben. De Commissie heeft geen opmerkingen dienaangaande.

B. GEBRUIK VAN HET IDENTIFICATIENUMMER 9. Volgens artikel 3 worden dezelfde personen als bedoeld in artikel 1, § 2, gemachtigd het RR-nummer te gebruiken, doch : 1° uitsluitend in het vervullen van de taken vermeld onder artikel 1, § 1;2° enkel voor interne beheersdoeleinden;3° of, in extern gebruik, met de houder van het nummer of overheden en instellingen die zelf krachtens artikel 8 van de wet op het Rijksregister het gebruiksrecht bezitten. De Commissie heeft dienaangaande geen opmerkingen. 10. Belangrijk is de bepaling van artikel 6, waarbij de identiteit van een gemachtigde aanvrager per raadpleging in een controlesysteem wordt geregistreerd.Deze controlegegevens worden bewaard zolang het betrokken dossier in behandeling is, verlengd met een periode van 3 maanden na sluiting van het dossier.

De Commissie staat gunstig tegenover deze bijkomende waarborgen maar zou bij voorkeur een termijn van 3 jaar voorzien, aangezien dit haar controletaak meer effectief zou maken. Klachten betreffende onrechtmatige toegang tot de gegevens komen vaak voor, later dan 3 maanden na sluiting van het dossier.

Conclusie : 11. Onder voorbehoud van de opmerkingen geformuleerd onder nummer 6 in fine, brengt de Commissie een gunstig advies uit. De secretaris, B. Havelange.

De voorzitter, P. Thomas.

ADVIES 33.635/2/V VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 13 juni 2002 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "waarbij het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, afgekort Vast Comité I, en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken", heeft op 27 augustus 2002 het volgende advies gegeven : Bij het ontwerp zijn geen opmerkingen te maken.

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, voorzitter van de Raad van State;

P. Hanse en P. Vandernoot, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer M. Joassart, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, R. Andersen.

30 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, afgekort Vast Comité I, en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1995, en op artikel 8, gewijzigd bij de wet van 15 januari 1990;

Overwegende dat de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, gewijzigd bij de wet van 30 november 1998, in het bijzonder de artikelen 32, 33, 34, 40 en 42, van toepassing is;

Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens, gewijzigd bij de wet van 11 december 1998, welke wet op 1 september 2001 in werking is getreden, inzonderheid artikel 4, van toepassing is;

Overwegende dat de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, inzonderheid op artikel 2, van toepassing is;

Overwegende dat de wet van 11 december 1998 tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, inzonderheid op artikel 3, van toepassing is;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 24 maart 2000 tot regeling van de rechtspleging voor het beroepsorgaan inzake veiligheids-machtigingen, inzonderheid op artikel 3, van toepassing is;

Gelet op de adviezen nrs. 23/95 en 20/2001 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 18 juli 1995 en 12 juli 2001;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 maart 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van ten hoogste een maand;

Gelet op advies 33.635/2 van de Raad van State, gegeven op 27 augustus 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Justitie, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toegang tot de informatiegegevens

Artikel 1.§ 1. Aan het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, afgekort het Vast Comité I, en zijn Dienst Enquêtes wordt toegang verleend tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot en met 6°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, voor de onder 1° tot 5° en 7°, vermelde doeleinden en aan het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, afgekort het Vast Comité I, tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot en met 9°, en tweede lid, van dezelfde wet uitsluitend voor de hierna onder 6° vermelde doeleinden : 1° het onderzoek van de klachten en aangiften van particulieren die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het optreden van een inlichtingendienst;2° het onderzoek van de klachten en aangiften van ambtenaren, personen die een openbaar ambt uitoefenen en de leden van de krijgsmacht die betrokken zijn bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan;3° het onderzoek van klachten en aangiften van gewezen leden van het Vast Comité I of de Dienst Enquêtes overeenkomstig artikel 56 van de voormelde wet van 18 juli 1991 en de artikelen 74 en 76 van het huishoudelijk reglement van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten;4° de identificatie van personen waarvan het verhoor noodzakelijk wordt geacht binnen de beperkingen van de toezichtsonderzoeken geopend door het Vast Comité I;5° de verificatie van gegevens van persoonlijke aard in verband met personen die voorkomen in de onderzoeken geopend door het Vast Comité I;6° uitsluitend voor het Vast Comité I, de uitoefening van zijn taak als beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen uit hoofde van de voormelde wet van 11 december 1998;7° uitsluitend voor de Dienst Enquêtes van het Vast Comité I, de onderzoeken naar de misdaden en misdrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de inlichtingendiensten zoals bedoeld in artikel 40, derde lid, van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten. § 2. De toegang tot de informatiegegevens is voorbehouden : 1° aan de voorzitter en twee werkende leden van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten voor de uitoefening van de taken bedoeld in § 1, 1° tot en met 6°;2° aan de griffier van het Vast Comité I uitsluitend voor de uitoefening van de taak als beroepsorgaan bedoeld in § 1, 6°;3° aan het hoofd van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité I voor de uitoefening van de taken bedoeld in § 1, met uitzondering van 6°;4° aan de leden van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité I voor de uitoefening van de taken bedoeld in § 1, met uitzondering van 6°, die, omwille van hun functies en binnen de beperkingen van hun respectievelijke bevoegdheden, schriftelijk en met naam, werden aangeduid door de personen bedoeld onder 3. De toegang tot de opeenvolgende wijzigingen van de informatiegegevens zoals bedoeld onder § 1, is beperkt tot een termijn van vijf jaar voorafgaand aan de mededeling van deze gegevens.

Art. 2.De met toepassing van artikel 1, § 1, bekomen informatiegegevens mogen enkel gebruikt worden voor de in deze paragraaf vermelde doeleinden. Zij mogen niet worden meegedeeld aan derden.

Worden voor de toepassing van artikel 1, § 1, niet beschouwd als derden : 1° de natuurlijke personen waarop deze gegevens betrekking hebben of hun wettelijke vertegenwoordigers;2° de openbare overheden en instellingen die overeenkomstig artikel 5 van de voornoemde wet van 8 augustus 1983 zijn gemachtigd voor de informatiegegevens die hen krachtens deze machtiging mogen worden meegedeeld en die handelen in het kader van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden. HOOFDSTUK II. - Gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister

Art. 3.De in artikel 1, § 2, bedoelde personen zijn gemachtigd om het identificatienummer van de personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven te gebruiken.

De machtiging tot het gebruik van het identificatienummer is beperkt tot het vervullen van de in artikel 1, § 1, vermelde taken.

Art. 4.Het identificatienummer mag enkel voor interne beheersdoeleinden worden gebruikt als identificatiemiddel in dossiers, bestanden en repertoria die gehouden worden door het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten en zijn Dienst Enquêtes in de uitoefening van de taken opgesomd in artikel 1, § 1.

Bij extern gebruik mag het identificatienummer enkel gebruikt worden in de betrekkingen die voor het uitoefenen van deze taken noodzakelijk zijn met : 1° de houder van het nummer of zijn wettelijke vertegenwoordiger;2° de openbare overheden en instellingen die zelf krachtens artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 werden gemachtigd om het identificatienummer te gebruiken in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 5.De lijst van de personen die overeenkomstig artikel 1, § 2, zijn aangesteld met vermelding van hun graad en functie, wordt jaarlijks opgesteld en ter beschikking gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 6.De identiteit van de aanvrager van een raadpleging van het Rijksregister bij het Vast Comité I en zijn Dienst Enquêtes wordt geregistreerd in een controlesysteem.

Deze gegevens worden bewaard gedurende een termijn van drie jaar.

Art. 7.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 30 september 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^