Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 31 augustus 1999
gepubliceerd op 30 oktober 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding en van het koninklijk besluit van 25 juli 1990 tot regeling van de uitstrooiing van de as van de verbrande lijken in de territoriale zee

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1999000726
pub.
30/10/1999
prom.
31/08/1999
ELI
eli/besluit/1999/08/31/1999000726/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

31 AUGUSTUS 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding en van het koninklijk besluit van 25 juli 1990 tot regeling van de uitstrooiing van de as van de verbrande lijken in de territoriale zee


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 28 december 1989 tot wijziging van artikel 24 van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, voorziet dat de as van de verbrande lijken op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee kan worden uitgestrooid onder de voorwaarden die de Koning bepaalt.

Ter uitvoering hiervan werd het koninklijk besluit van 25 juli 1990 tot regeling van de uitstrooiing van de as van de verbrande lijken in de territoriale zee genomen. Artikel 4 van dit besluit voorziet dat de uitstrooiing uitsluitend door de gemeentebeambte verricht wordt. Deze ontvangt de asurn en verricht de asuitstrooiing door middel van een daartoe bestemd toestel.

In de praktijk zorgt deze bepaling voor moeilijkheden. Door het samenspel van de wisselvalligheid van de windrichting, de stroming, de golfslag, de vaarsnelheid van het schip en het feit dat de persoon die de asuitstrooiing uitvoert zich zeker op minstens anderhalve meter boven het wateroppervlak bevindt, gebeurt het zeer vaak dat de as van de overledene gedeeltelijk aan de romp van het schip blijft kleven en ook over de aanwezigen - waaronder de familieleden van de overledene - waait. Dit doet zich zelfs voor bij een kalme zee, wat niet vaak voorkomt.

Uiteraard wordt dit door de aanwezige personen als uiterst onaangenaam en kwetsend ervaren.

Het voorwerp van het koninklijk besluit, waarvan ik de eer heb het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt er dus toe om de huidige handelwijze van asuitstrooiing niet langer meer toe te passen en voortaan enkel het gebruik van in zee oplosbare urnen toe te staan. In dit geval zal de asuitstrooiing voortvloeien uit het storten van de urn in zee.

Deze methode van asuitstrooiing op zee wordt reeds in de ons omringende landen, die aan de zee grenzen, gebruikt.

Te dien einde wijzigt het hierbij gevoegde ontwerp van koninklijk besluit artikel 8 van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, en artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 juli 1990 tot regeling van de uitstrooiing van de as van de verbrande lijken in de territoriale zee.

De huidige tekst van artikel 8 van het voormelde koninklijk besluit van 19 januari 1973 bepaalt dat wanneer de verstrooiing in zee moet geschieden, de as samen met het vuurvaste voorwerp, waarop het volgnummer van de verbranding voorkomt, in een urn, die hermetisch gesloten wordt en waarop eveneens het volgnummer van de verbranding vermeld staat, wordt geborgen.

Dit kan niet langer het geval meer zijn bij de voorgestelde manier van asuitstrooiing op zee.

Het gewijzigde artikel 8 voorziet dat de as in een urn, die uit in water oplosbare materialen moet bestaan en conform artikel 16, § 3, (iv), van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België moet zijn, geborgen wordt.

De eerste paragraaf van laatstgenoemd artikel bepaalt dat het storten in de zeegebieden is verboden; overeenkomstig de derde paragraaf van dit artikel is het verbod niet van toepassing op de urnen van verbrande menselijke lijken en inerte materialen van natuurlijke oorsprong bestaande uit vast, chemisch onbehandeld geologisch materiaal, waarvan de chemische bestanddelen niet in het mariene milieu vrijkomen.

De urn wordt aan de buitenzijde verzegeld en het volgnummer van de crematie wordt door middel van een stempel op de buitenkant aangebracht.

Artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 juli 1990 voorziet in zijn huidige redactie dat de verstrooiing op zee uitsluitend door de gemeentebeambte wordt verricht. Deze ontvangt de asurn en verricht de asuitstrooiing door middel van een daartoe bestemd toestel.

De gewijzigde versie van dit artikel bepaalt uiteraard opnieuw dat de verstrooiing op zee uitsluitend door de gemeentebeambte wordt verricht. Betrokkene zal de in zee oplosbare urn ontvangen maar de asuitstrooiing zal in dit geval uit het storten van de urn in zee voortvloeien.

De in zee oplosbare urn veroorzaakt geen enkele milieuhinder en wordt reeds in andere buurlanden, met name in de Bondsrepubliek Duitsland en in Nederland, tot volle tevredenheid van de begrafenisondernemingen gebruikt en dit, met de nodige eerbied voor de waardigheid van de overledene en de nabestaanden.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 15 maart 1999 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding en van het koninklijk besluit van 25 juli 1990 tot regeling van de uitstrooiing van de as van de verbrande lijken in de territoriale zee", heeft op 23 juni 1999 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de Regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Onderzoek van het ontwerp Aanhef Eerste lid Men schrijve "inzonderheid op artikel 24, tweede lid," in plaats van "inzonderheid op artikel 24".

Dispositief Artikelen 1 en 2 Artikel 24, tweede lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging bepaalt : « De as van de verbrande lijken kan (...) worden uitgestrooid op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee onder de voorwaarden die de Koning bepaalt. » Het ontworpen besluit strekt ertoe de directe verstrooiing van die as te vervangen door het storten in zee van een in water oplosbare, uit zoutkristal bestaande urne die deze as bevat.

Artikel 16 van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden (1) onder de rechtsbevoegdheid van België bepaalt : « § 1. Het storten in de zeegebieden is verboden. § 3. Het verbod is niet van toepassing voor het storten van : (i) as van verbrande menselijke lijken; (iv) inerte materialen van natuurlijke oorsprong, bestaande uit vast, chemisch onbehandeld geologisch materiaal, waarvan de chemische bestanddelen niet in het mariene milieu vrijkomen. » In plaats van te vermelden dat de urnen uit zoutkristal moeten worden vervaardigd, is het verkieslijk te bepalen dat de urnen uit in water oplosbare materialen moeten bestaan en conform artikel 16, § 3, (iv), van de voornoemde wet van 20 januari 1999 moeten zijn.

Zo zou de overeenstemming van het ontworpen besluit met de voornoemde wet gewaarborgd zijn. Met die bewoordingen hoeft ook niet te worden gepreciseerd uit welk materiaal de urnen moeten worden vervaardigd.

Deze precisering zou immers een nieuw technisch voorschrift zijn waarvan de noodzaak zou moeten worden aangetoond.

Overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij zou dat nieuwe technische voorschrift hoe dan ook in het stadium van een ontwerp moeten worden meegedeeld aan de Europese Commissie en zou het overeenkomstig artikel 9 van dezelfde richtlijn pas na een termijn van op zijn minst drie maanden kunnen worden goedgekeurd.

Als de steller van het ontwerp die precisering noodzakelijk acht, behoort aan dit vormvereiste te worden voldaan.

Wat de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 4, derde lid, betreft, zou het ter wille van de overeenstemming met de terminologie van de artikelen 2, 15, en 16 van de voormelde wet van 20 januari 1999, beter zijn de woorden "de onderdompeling van de urn" te vervangen door de woorden "het storten van de urn in zee".

De kamer was samengesteld uit : De heren : J.-J. Stryckmans, eerste voorzitter;

Y. Kreins en P. Quertainmont, staatsraden;

F. Delperée en J. Kirkpatrick, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. J. Gielissen, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Amelynck, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. Stryckmans.

De griffier, J. Gielissen.

De eerste voorzitter, J.-J. Stryckmans. _______ Nota (1) De "zeegebieden" in de zin van deze wet zijn "de territoriale zee, de exclusieve economische zone en het continentaal plat". 31 AUGUSTUS 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding en van het koninklijk besluit van 25 juli 1990 tot regeling van de uitstrooiing van de as van de verbrande lijken in de territoriale zee ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, inzonderheid op artikel 24, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 28 december 1989;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, inzonderheid op artikel 8, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 juli 1990;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 juli 1990 tot regeling van de uitstrooiing van de as van de verbrande lijken in de territoriale zee, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 8 van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vijfde lid worden de woorden "in de zee" geschrapt, 2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid: « Wanneer de verstrooiing in zee geschiedt, wordt de as geborgen in een urn die uit in water oplosbare materialen moet bestaan en conform artikel 16, § 3, (iv), van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder rechtsbevoegdheid van België, moet zijn.De urn wordt aan de buitenzijde verzegeld en het volgnummer van de crematie wordt door middel van een stempel op de buitenkant aangebracht. »

Art. 2.Artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 juli 1990 tot regeling van de uitstrooiing van de as van de verbrande lijken in de territoriale zee, wordt vervangen door de volgende bepaling: «

Art. 4.De verstrooiing wordt uitsluitend door de gemeentebeambte verricht.

Deze ontvangt de in zee oplosbare asurn en de asuitstrooiing vloeit voort uit het storten van de urn in zee. »

Art. 3.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 31 augustus 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^