Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 06 april 2005
gepubliceerd op 15 april 2005

Ministerieel besluit betreffende de toekenning van een bijzondere en een afzonderlijke vergoeding in geval van opzettelijke gewelddaden tegen leden van de politie- en hulpdiensten

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2005000136
pub.
15/04/2005
prom.
06/04/2005
ELI
eli/besluit/2005/04/06/2005000136/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

6 APRIL 2005. - Ministerieel besluit betreffende de toekenning van een bijzondere en een afzonderlijke vergoeding in geval van opzettelijke gewelddaden tegen leden van de politie- en hulpdiensten


De Minister van Binnenlandse Zaken, Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, inzonderheid op artikel 42;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 januari 1987 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van opzettelijke gewelddaden tegen leden van de politie- en hulpdiensten en tegen derden die hulp verlenen aan een slachtoffer van een opzettelijke gewelddaad;

Gelet op het ministerieel besluit van 19 juni 1987;

Overwegende dat in artikel 1 van het ministerieel besluit van 19 juni 1987 de Directeur-generaal van de Algemene Directie van de Wetgeving en van de Nationale Instellingen werd aangewezen als overheid, die belast is met het onderzoek en het opmaken van het verslag als bedoeld in artikel 5, § 1 van het koninklijk besluit van 23 januari 1987 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van opzettelijke gewelddaden tegen leden van de politie- en hulpdiensten en tegen derden die hulp verlenen aan een slachtoffer van een opzettelijke gewelddaad;

Overwegende dat deze dossiers in het verleden in de praktijk werden opgevolgd door de Juridische Dienst van voormelde Algemene Directie;

Overwegende dat in het kader van de hervorming van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken de Juridische Dienst bij besluit van 28 november 2002 van de Voorzitster van het Directiecomité (in werking getreden op 1 december 2002) werd overgedragen naar de Coördinatie- en Ondersteuningsdienst van de Voorzitster van het Directiecomité;

Overwegende dat het niet verantwoord is dat de Directeur-generaal van de Algemene Directie Instellingen en Bevolking terzake bevoegd blijft;

Overwegende dat het opportuun wordt geacht dat als overheid, belast met het onderzoek en het opmaken van het verslag als bedoeld in artikel 5, § 1 van voormeld koninklijk besluit van 23 januari 1987, wordt aangewezen enerzijds de Directeur-generaal van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid voor de leden van de diensten van de Civiele Veiligheid en van de brandweer van de gemeenten, van de agglomeraties, van de federaties van gemeenten en van intercommunale verenigingen en anderzijds de Directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid voor de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de diensten van de lokale politie;

Overwegende dat immers de aard van de desbetreffende dossiers nauwer aansluit bij de bevoegdheden van deze diensten;

Overwegende dat voormelde overheden het best geplaatst zijn om de nodige onderzoeken uit te voeren;

Overwegende dat bovendien voormelde overheden nauwer betrokken zijn bij de behandeling van de dossiers betreffende opzettelijke gewelddaden, gericht tegen hun respectievelijke personeelsleden, Besluit :

Artikel 1.§ 1 - De Directeur-generaal van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken wordt aangewezen als overheid die belast is met het onderzoek en het opmaken van het verslag, bedoeld in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit van 23 januari 1987 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van opzettelijke gewelddaden tegen leden van de politie- en hulpdiensten en tegen derden die hulp verlenen aan een slachtoffer van een opzettelijke gewelddaad, wanneer het slachtoffer een lid is van ofwel de diensten van de Civiele Veiligheid, ofwel lid is van de brandweer van de gemeenten, van de agglomeraties, van de federaties van gemeenten of van de intercommunale verenigingen. § 2. - De Directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken wordt aangewezen als overheid die belast is met het onderzoek en het opmaken van het verslag, bedoeld in artikel 5, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 23 januari 1987, wanneer het slachtoffer een personeelslid is van het operationeel kader of van het administratief en logistiek kader van de diensten van de lokale politie.

Art. 2.De in artikel 1 aangewezen overheden ontvangen de aanvragen tot bijzondere en afzonderlijke vergoedingen, bepaald bij artikel 42 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, die hen betreffen en voor de toekenning waarvan de Minister van Binnenlandse Zaken bevoegd is, overeenkomstig artikel 1, 4°, punt b, van het koninklijk besluit van 23 januari 1987; zij geven er ontvangstmelding van aan de verzoekers.

Art. 3.De in artikel 1 aangewezen overheden gaan elk wat hen betreft over tot alle nuttige onderzoeken. Zij behandelen de aanvragen tot toekenning van de vergoeding, door het verzamelen van alle elementen die het recht op de vergoedingen in hoofde van het slachtoffer of zijn rechthebbenden, alsook in hoofde van de kinderen ten laste van het slachtoffer, kunnen staven.

Bij de behandeling door de in artikel 1 bedoelde overheden zal in ieder geval het volgende dienen te worden vastgesteld: het feit dat de schade heeft veroorzaakt, de identiteit van het slachtoffer van het feit dat opzettelijke gewelddaad uitmaakt of van de ontploffing, de aard van de door het slachtoffer verrichte opdracht, de aard van de schade, alsook het oorzakelijk verband tussen het feit dat de opzettelijke gewelddaad uitmaakt of de ontploffing en de opgelopen schade. Tevens dienen de elementen te worden verschaft die het mogelijk maken de vergoedingsgerechtigden te identificeren.

Art. 4.Na afloop van het onderzoek stellen de in artikel 1 aangewezen overheden een met redenen omkleed verslag op waarin de conclusies van de onderzoeken opgenomen zijn en spreken zij zich uit over de al dan niet gegrondheid van de aanvraag tot toekenning van de vergoeding.

Art. 5.Indien de in artikel 1 bedoelde overheden beslissen de aanvraag af te wijzen, geven zij de verzoeker bij een ter post aangetekende brief kennis van een afschrift van hun met redenen omkleed verslag, met de mededeling dat hij beschikt over een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving, om schriftelijk zijn verweermiddelen in te dienen.

Art. 6.Zodra de in artikel 1 aangewezen overheden kennis hebben van de door de verzoeker aangevoerde verweermiddelen, geven zij daarover hun advies en wijzigen zij, indien nodig, het met redenen omkleed verslag of vullen zij het aan.

Art. 7.Bij het einde van de procedure sturen de in artikel 1 aangewezen overheden, elk wat hen betreft, het volledige dossier, vergezeld van een ontwerp van besluit, naar de Minister Binnenlandse Zaken, die beslist overeenkomstig artikel 7 van het voormelde koninklijk besluit van 23 januari 1987.

Art. 8.De in artikel 1 aangewezen overheden geven bij een ter post aangetekende brief aan de verzoeker kennis van de beslissing van de Minister.

In geval van een ongunstige beslissing vermeldt de kennisgeving dat deze beslissing een vordering voor de Hoven en Rechtbanken van de rechterlijke orde niet verhindert.

In geval van een gunstige beslissing worden de in artikel 1 aangewezen overheden ermee belast de nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen.

Art. 9.Het ministerieel besluit van 19 juni 1987 wordt opgeheven.

Brussel, 6 april 2005.

P. DEWAEL

^