Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 08 mei 2002
gepubliceerd op 30 mei 2002

Ministerieel besluit genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
2002014132
pub.
30/05/2002
prom.
08/05/2002
ELI
eli/besluit/2002/05/08/2002014132/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 MEI 2002. - Ministerieel besluit genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg


De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Gelet op de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg, inzonderheid op de artikelen 9, 11, § 2, 16, 37, 48, 55, 57, 61, § 2 en 63;

Gelet op het ministerieel besluit van 7 juli 1967 houdende aanneming van beroepsorganisaties inzake vervoer met motorvoertuigen tegen vergoeding van producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal toepasselijk is;

Gelet op het ministerieel besluit van 19 maart 1991 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 18 maart 1991 tot vaststelling van de voorwaarden inzake toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg;

Gelet op het ministerieel besluit van 26 november 1992 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 25 november 1992 houdende algemeen reglement betreffende het vervoer van zaken met motorvoertuigen tegen vergoeding;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 25 februari 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 11 april 2002;

Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad op 25 maart 2002;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 5 december 2001 bij toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit : TITEL I. - Ondernemingen gevestigd in België. Toegang tot het beroep en uitoefening van het beroep HOOFDSTUK I. - Vakbekwaamheid Afdeling 1. - Cursussen van vakbekwaamheid

Artikel 1.De inschrijving voor de cursussen over de in bijlage 2 van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg, hierna genoemd « het koninklijk besluit », bedoelde onderwerpen, met inbegrip van de handboeken, geschiedt tegen betaling van een som van ten hoogste 732 euro, de belasting op de toegevoegde waarde niet inbegrepen.

Het in dit artikel bepaalde bedrag moet worden overgeschreven aan het in artikel 11, § 1, 1° van de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg betrokken erkende organisme, hierna genoemd « het erkende organisme »; deze overschrijving moet bij de ontvangst van de door dit organisme toegezonden factuur gebeuren en is slechts terugbetaalbaar in geval van overmacht, tot een beloop van 620 euro. Afdeling 2. - Examen van vakbekwaamheid

Onderafdeling 1. - Examencommissie

Art. 2.De examencommissie bestaat uit een voorzitter en een ondervoorzitter, beiden magistraat of professor van het hoger onderwijs of ambtenaar van ten minste rang 15, alsmede uit ten minste vier assessoren, die aangewezen worden wegens hun bijzondere bekwaamheid.

De ondervoorzitter vervangt de voorzitter bij verhindering van deze laatste.

De voorzitter, de ondervoorzitter en de assessoren worden door de Minister benoemd voor een maximumduur van drie jaar. De mandaten kunnen worden vernieuwd.

Een ambtenaar van het Bestuur van het Vervoer te Land wordt tot secretaris van de examencommissie aangesteld door de directeur-generaal van dit bestuur. De secretaris heeft raadgevende stem.

Van de examencommissie kunnen geen lid zijn: 1° de personen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg of van tussenpersoon in het goederenvervoer uitoefenen, de personen die tewerkgesteld zijn in een onderneming die een van deze werkzaamheden verricht en zij die er een mandaat uitoefenen;2° de leden van het personeel van de beroepsorganisaties van de in 1° bedoelde sectoren.

Art. 3.§ 1. Rekening houdend met de bepalingen van artikel 10, § 2 van het koninklijk besluit, bepaalt de voorzitter van de examencommissie, voor elk onderwerp of elke groep van onderwerpen, de duur van de schriftelijke proef van het examen. § 2. De leden van de examencommissie die in plenaire zitting samenkomen, beraadslagen op geldige wijze indien ten minste de helft van de leden aanwezig is.

De vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter of de ondervoorzitter van de examencommissie of, bij hun afwezigheid, door een assessor aangesteld door de aanwezige leden.

De beslissingen van de examencommissie worden genomen bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de vergadering doorslaggevend.

Onderafdeling 2. - Inhoud en frequentie van de examens. Weging van de punten

Art. 4.De schriftelijke proef van het examen slaat op de onderwerpen bedoeld onder de rubrieken 3° en 5°, a) tot g) van bijlage 2 van het koninklijk besluit.

De mondelinge proef van het examen slaat op vier onderwerpen of groepen van onderwerpen, die worden bepaald bij loting uit die, die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van de in lid 1 bedoelde schriftelijke proef.

Art. 5.De weging van de punten tussen de verschillende gedeelten van het examen wordt als volgt vastgesteld: 1° voor het gedeelte van de schriftelijke proef dat uit vragen over de theorie bestaat: 30% van het totaal van de toe te kennen punten;2° voor het gedeelte van de schriftelijke proef dat uit oefeningen betreffende casestudies bestaat: 30% van het totaal van de toe te kennen punten;3° voor de mondelinge proef : 40% van het totaal van de toe te kennen punten.

Art. 6.De examenzittingen hebben plaats volgens de noodwendigheden en ten minste eenmaal per jaar.

Onderafdeling 3. - Voorbereiding van de examens

Art. 7.De examenzittingen worden minstens één maand vóór de datum aangekondigd in het Belgisch Staatsblad .

Art. 8.De kandidaten zenden aan het erkende organisme, binnen de in de examenaankondiging gestelde termijn, een aanvraag tot inschrijving die verplicht moet worden gesteld op een door de secretaris van de examencommissie afgegeven formulier.

De inschrijving voor het examen gebeurt tegen betaling van een som van 87 euro, de belasting op de toegevoegde waarde niet inbegrepen. Dit bedrag moet worden overgemaakt aan het erkende organisme bij ontvangst van de door dit organisme toegezonden factuur en is slechts terugbetaalbaar in geval van overmacht, tot een beloop van 50 euro.

De examens worden afgenomen in het Nederlands, in het Frans of in het Duits, volgens de taal die de kandidaat in zijn aanvraag heeft vermeld.

De kandidaat die geslaagd is voor de schriftelijke proef van een examenzitting en die zich niet aanmeldt voor de mondelinge proef van dezelfde zitting of die voor deze mondelinge proef zakt, wordt enkel voor de volgende twee zittingen vrijgesteld van de schriftelijke proef.

Art. 9.Bij het verstrijken van de termijn bepaald voor het indienen van de aanvragen om inschrijving, sluit de secretaris van de examencommissie de lijst van de kandidaten af en roept ze op voor het examen.

Art. 10.Na bij de leden van de examencommissie elk nuttig advies te hebben ingewonnen, stelt de voorzitter van de commissie de vragen vast van de schriftelijke proef en bepaalt, rekening houdend met de bepalingen van artikel 5, het respectief belang van zowel de schriftelijke als de mondelinge onderwerpen of groepen van onderwerpen.

Art. 11.Zo laat mogelijk vóór de schriftelijke proef wordt de vragenlijst, door toedoen van de secretaris van de examencommissie, afgedrukt op het aantal nodig geachte exemplaren. De exemplaren worden onder verzegelde omslag geplaatst en veilig weggeborgen.

Onderafdeling 4. - Tucht tijdens de examenzittingen

Art. 12.Het toezicht tijdens de examenzittingen wordt uitgeoefend door de voorzitter van de examencommissie of door personen die hij hiertoe aanduidt.

Art. 13.Voor de schriftelijke proef gelden de volgende regels : 1° de kandidaten die zich aanmelden voor de schriftelijke proef moeten de genummerde plaats innemen die hen in de oproepingsbrief wordt aangewezen. Een surveillant vergelijkt de oproepingsbrief met de identiteitskaart van de kandidaat.

Iedere kandidaat ontvangt examencahiers waarop het nummer staat dat hem werd toegekend in de oproepingsbrief; 2° de omslag met de exemplaren van de vragenlijst wordt geopend door de secretaris van de examencommissie of door een surveillant die hij hiertoe aanduidt, in het bijzijn van twee getuigen die niet tot de examencommissie behoren;3° de surveillanten staan in voor de orde in de examenzaal.Zij mogen geen uitleg aan de kandidaten geven. Wanneer hierom wordt gevraagd, verwittigen zij de secretaris van de examencommissie of zijn vertegenwoordiger; 4° de kandidaten die de orde verstoren, bedrog plegen of pogen te plegen, worden door de secretaris van de examencommissie of zijn vertegenwoordiger uitgesloten. Zij mogen, op straffe van onmiddellijke uitsluiting, noch ander dan het hun gegeven papier gebruiken, noch met elkaar of met de buitenwereld communiceren, noch nota's, boeken of elektronische gegevensdragers raadplegen buiten de eventueel toegelaten documentatie.

Wie nota's, boeken, informatica- of telecommunicatieapparatuur bij zich heeft, moet die overhandigen aan de secretaris van de examencommissie of aan zijn vertegenwoordiger; 5° de kandidaten mogen de zitting slechts verlaten na het in de oproepingsbrief vermelde tijdstip. Vanaf dat ogenblik mag geen enkele kandidaat nog tot de examenzaal worden toegelaten; 6° de kandidaten mogen de zaal slechts verlaten na overhandiging van hun examencahiers aan de hiertoe aangeduide surveillant. De oproepingsbrief of een ander passend document wordt dan afgestempeld; 7° als de schriftelijke proef afgelopen is, worden de examencahiers van de kandidaten onder verzegelde omslag geplaatst door een surveillant of door de secretaris van de examencommissie en door deze laatste veilig weggeborgen.

Art. 14.Voor de mondelinge proef worden de kandidaten gegroepeerd volgens de taal van het examen en worden zij opgeroepen in de volgorde bepaald door de voorzitter van de examencommissie.

Onderafdeling 5. - Toekenning van de beoordelingscijfers

Art. 15.§ 1. Voor elk onderwerp of elke groep van onderwerpen wordt het beoordelingscijfer uitgedrukt in een geheel getal van 0 tot 20. § 2. Wat de schriftelijke proef betreft, noteren de verbeteraars op de examencahiers, in de marge naast de antwoorden, het toegekende cijfer gevolgd door hun paraaf. § 3. Wat de mondelinge proef betreft, worden de examinatoren in het bezit gesteld van een lijst van de kandidaten.

Naast de naam van elke kandidaat duiden zij het toegekende cijfer aan en ondertekenen zij de lijst. § 4. De cijfers worden meegedeeld aan de secretaris van de examencommissie; deze legt ze voor aan de voorzitter van de examencommissie met het oog op de deliberatie van deze commissie. § 5. Het proces-verbaal met de naam van de kandidaten en de behaalde cijfers wordt opgemaakt door de secretaris van de examencommissie en ondertekend door de voorzitter van de examencommissie.

Onderafdeling 6. - Uitslag van de examens

Art. 16.De kandidaten worden door de secretaris van de examencommissie ingelicht over de cijfers die zij behaald hebben voor elk onderwerp of elke groep van onderwerpen waarover zij werden ondervraagd alsmede over het percentage van de voor het geheel van de onderwerpen behaalde cijfers. HOOFDSTUK II. - Financiële draagkracht

Art. 17.Het bewijs van hoofdelijke borgstelling zoals bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit, wordt opgemaakt in twee exemplaren, zijnde een origineel en een kopie: 1° conform de modellen bepaald in de bijlagen 1 en 2, wanneer het een verklaring betreft omtrent het oorspronkelijke bedrag van de gestelde borgtocht of omtrent een verhoging van dit bedrag;2° conform de modellen bepaald in de bijlagen 3 en 4, wanneer het een verklaring betreft omtrent ofwel een afneming op het bedrag van de gestelde borgtocht, ofwel een gedeeltelijke vermindering van het bedrag van deze borgtocht, ofwel een opzegging van deze borgtocht. TITEL II. - Vervoervergunningen HOOFDSTUK I. - Ondernemingen gevestigd in België Vergunning nationaal vervoer Afdeling 1. - Afgifte

Art. 18.Elke onderneming die om de afgifte van het origineel of van een kopie van een vergunning nationaal vervoer verzoekt, moet een ondertekende aanvraag richten aan het Bestuur van het Vervoer te Land, Dienst Wegvervoer, Kantersteen 12, 1000 Brussel.

Art. 19.§ 1. De aanvraag tot het verkrijgen van een eerste vergunning nationaal vervoer moet vergezeld gaan van : 1° wanneer de aanvrager een natuurlijke persoon is : a) een fotokopie van een van de getuigschriften van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 5, 3° en 6° van het koninklijk besluit of een eensluidend verklaard afschrift van het bewijs van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 5, 7° van voornoemd koninklijk besluit, wanneer dat bewijs bepaalt dat de belanghebbende ertoe gemachtigd is zijn vakbekwaamheid te doen gelden in een onderneming die uitsluitend nationaal vervoer verricht;dit document moet opgesteld zijn op naam van de aanvrager of op naam van minstens één andere persoon die werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de aanvrager permanent en daadwerkelijk te leiden; b) indien de aanvrager niet zelf houder is van het vereiste getuigschrift of bewijs van vakbekwaamheid : een eensluidend verklaard afschrift van minstens een arbeidsovereenkomst of een andere overeenkomst waarbij een persoon die houder is van het vereiste getuigschrift of bewijs van vakbekwaamheid werd aangesteld om de vervoerswerkzaamheden van de onderneming permanent en daadwerkelijk te leiden als bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit;de handtekeningen van de betrokken partijen moeten worden gelegaliseerd door het bevoegde gemeentebestuur; c) indien niet is voldaan aan de bepalingen van artikel 12, § 1 van het koninklijk besluit : een attest van een bank of van een daarmee gelijkgestelde financiële instelling waaruit blijkt dat de persoon die werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de aanvrager permanent en daadwerkelijk te leiden, volmacht heeft op de rekening van de aanvrager;d) een voor een openbaar bestuur bestemd getuigschrift van goed zedelijk gedrag of, indien dit getuigschrift niet wordt afgegeven door het land van oorsprong of herkomst van de betrokkene, een van de documenten bedoeld in artikel 4, §§ 1, 2 en 3 van het koninklijk besluit. Dit document moet opgesteld zijn op naam van de aanvrager alsmede op naam van elke persoon die werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de aanvrager te leiden of die de facto zijn onderneming leidt; overeenkomstig artikel 4, § 4 van het koninklijk besluit, moet dit document minder dan drie maanden vóór zijn overlegging zijn afgegeven; e) een uittreksel uit het centraal handelsregister waaruit blijkt dat de aanvrager geen verbod heeft opgelopen krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen.

Dit document moet opgesteld zijn op naam van de aanvrager alsmede op naam van elke persoon die werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de aanvrager te leiden of die de facto de onderneming leidt; dit document moet minder dan drie maanden vóór zijn overlegging zijn afgegeven; f) het bewijs van hoofdelijke borgstelling bedoeld in de artikelen 15 en 16 van het koninklijk besluit.2° indien de aanvrager een rechtspersoon, een feitelijke vereniging of een openbare instelling zonder rechtspersoonlijkheid is : a) een fotokopie van een van de getuigschriften van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 5, 3° en 6° van het koninklijk besluit of een eensluidend verklaard afschrift van het bewijs van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 5, 7° van voornoemd koninklijk besluit, wanneer dit bewijs bepaalt dat de belanghebbende ertoe gemachtigd is zijn vakbekwaamheid te doen gelden in een onderneming die uitsluitend nationaal vervoer verricht;dit document moet opgesteld zijn op naam van minstens één persoon die werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de betrokken onderneming permanent en daadwerkelijk te leiden; b) indien de aanvrager een rechtspersoon is: een uittreksel uit de bijlage tot het Belgisch Staatsblad houdende bekendmaking van: b.1. de oprichtingsakte van de betrokken rechtspersoon alsook de eventuele wijzigingen ervan; b.2. de aanstelling en het eventueel ontslag van de personen belast met het dagelijks bestuur en, in voorkomend geval, met de leiding van de vervoerswerkzaamheden in het bijzonder; indien geen van de in a) bedoelde personen het mandaat van zaakvoerder of afgevaardigde bestuurder uitoefent, moet worden bekendgemaakt dat minstens een van die personen bij arbeidsovereenkomst of bij volmacht werd aangesteld om de vervoerswerkzaamheden te leiden als bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit; c) indien de aanvrager een feitelijke vereniging of een openbare instelling zonder rechtspersoonlijkheid is: een schriftelijke kennisgeving van de personen die werden belast met het dagelijks bestuur en, in voorkomend geval, met de leiding van de vervoerswerkzaamheden in het bijzonder, alsmede een eensluidend verklaard afschrift van de eventueel binnen de onderneming gesloten schriftelijke overeenkomsten dienaangaande;de handtekeningen van de betrokken partijen moeten worden gelegaliseerd door het bevoegde gemeentebestuur; d) een eensluidend verklaard afschrift van de in voorkomend geval gesloten arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 12, § 1, 3° van het koninklijk besluit;de handtekeningen van de betrokken partijen moeten worden gelegaliseerd door het bevoegde gemeentebestuur; e) indien niet is voldaan aan de bepalingen van artikel 12, § 1 van het koninklijk besluit : een attest van een bank of van een daarmee gelijkgestelde financiële instelling waaruit blijkt dat de persoon die in voorkomend geval werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de aanvrager permanent en daadwerkelijk te leiden, volmacht heeft op de rekening van de aanvrager;f) een voor een openbaar bestuur bestemd getuigschrift van goed zedelijk gedrag of, indien dit getuigschrift niet wordt afgegeven door het land van oorsprong of herkomst van de betrokkene, een van de documenten bedoeld in artikel 4, § 1, § 2 en § 3 van het koninklijk besluit. Dit document moet opgesteld zijn op naam van iedere persoon belast met het dagelijks bestuur van de betrokken onderneming of die werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de onderneming te leiden, alsook op naam van elke persoon die de facto de onderneming leidt; overeenkomstig artikel 4, § 4 van het koninklijk besluit, moet dit document minder dan drie maanden vóór zijn overlegging zijn afgegeven; g) een uittreksel uit het centraal handelsregister waaruit blijkt dat de aanvrager geen verbod heeft opgelopen krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen.

Dit document moet opgesteld zijn op naam van iedere persoon belast met het dagelijks bestuur van de betrokken onderneming of die werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van deze onderneming te leiden of die de facto de onderneming leidt; overeenkomstig artikel 4, § 4 van het koninklijk besluit, moet dit document minder dan drie maanden vóór zijn overlegging zijn afgegeven; h) het bewijs van hoofdelijke borgstelling bedoeld in de artikelen 15 en 16 van het koninklijk besluit. § 2. De onderneming die een eerste vergunning nationaal vervoer aanvraagt, moet bovendien de volgende documenten overleggen: a) indien de aanvrager handelaar is: een door de diensten van het handelsregister eensluidend verklaarde fotokopie dat niet ouder is dan drie maanden, van zijn verklaring van inschrijving in het handelsregister met inbegrip van alle eventuele tussengekomen wijzigingen;de inschrijving moet vermelden dat de aanvrager werd gemachtigd om de handelswerkzaamheid van ondernemer van goederenvervoer over de weg en/of ondernemer van verhuizingen uit te oefenen; b) indien de aanvrager onderworpen is aan de belasting over de toegevoegde waarde: een attest van het Ministerie van Financiën met vermelding van zijn inschrijvingsnummer;c) een fotokopie van het inschrijvingsbewijs betreffende het motorvoertuig waarvoor de kopie van de vervoervergunning wordt aangevraagd. Afdeling 2. - Model

Art. 20.De vergunning nationaal vervoer stemt overeen met het model bepaald in bijlage 5. HOOFDSTUK II. - Ondernemingen gevestigd in België.

Vergunning communautair vervoer Afdeling 1. - Afgifte

Art. 21.Elke onderneming die om de afgifte van het origineel of van een kopie van een vergunning communautair vervoer verzoekt, moet een ondertekende aanvraag richten aan het Bestuur van het Vervoer te Land, Dienst Wegvervoer, Kantersteen 12, 1000 Brussel.

Art. 22.§ 1. De aanvraag tot het verkrijgen van een eerste vergunning communautair vervoer moet vergezeld gaan van : 1° indien de aanvrager een natuurlijke persoon is: a) een fotokopie van een van de getuigschriften van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 5, 1°, 2°, 4° en 5° van het koninklijk besluit of een eensluidend verklaard afschrift van het bewijs van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 5, 7° van het koninklijk besluit, voorzover dit bewijs bepaalt dat de belanghebbende ertoe gemachtigd is zijn vakbekwaamheid te doen gelden in een onderneming die internationaal vervoer verricht;dit document moet opgesteld zijn op naam van de aanvrager of op naam van minstens één andere persoon die werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de aanvrager permanent en daadwerkelijk te leiden; b) de documenten bedoeld in artikel 19, § 1, 1°, b) tot f) en § 2.2° indien de aanvrager geen natuurlijke persoon is : a) een fotokopie van een van de getuigschriften van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 5, 1°, 2°, 4° en 5° van het koninklijk besluit of een eensluidend verklaard afschrift van het bewijs van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 5, 7° van het koninklijk besluit, voorzover dit bewijs bepaalt dat de belanghebbende ertoe gemachtigd is zijn vakbekwaamheid te doen gelden in een onderneming die internationaal vervoer verricht;dit document moet opgesteld zijn op naam van minstens één persoon die werd aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de betrokken onderneming permanent en daadwerkelijk te leiden; b) de documenten bedoeld in artikel 19, § 1, 2°, b) tot h) en § 2. § 2. Indien de aanvrager evenwel reeds houder is van een vergunning nationaal vervoer, moet de aanvraag tot het verkrijgen van een eerste vergunning communautair vervoer vergezeld gaan van: 1° het origineel en alle kopieën van zijn vergunning nationaal vervoer;2° de documenten bedoeld in § 1 voorzover zij nog niet werden voorgelegd om de vergunning nationaal vervoer te verkrijgen. Afdeling 2. - Model

Art. 23.De vergunning communautair vervoer stemt overeen met het model bepaald in bijlage 6. HOOFDSTUK III. - Ondernemingen gevestigd in België. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de vergunningen nationaal vervoer en de vergunningen communautair vervoer Afdeling 1. - Afgifte van een vervoervergunning

Art. 24.§ 1. Wanneer de kopie van een vergunning nationaal vervoer of van een vergunning communautair vervoer wordt gevraagd voor een motorvoertuig dat wordt gehuurd voor een periode van hoogstens zes maanden, moet de onderneming in haar aanvraag de gewenste geldigheidsduur van de kopie vermelden. § 2. Op verzoek van de Minister of van zijn gemachtigde, is de aanvrager of de houder van een vergunning nationaal vervoer of van een vergunning communautair vervoer ertoe gehouden om elk ander document over te leggen met het oog op de controle van de uitvoering van het koninklijk besluit. § 3. Zonder hierom verzocht te worden, moet de onderneming die houdster is van een in § 2 bedoelde vervoervergunning de Minister of zijn gemachtigde in kennis stellen van elke wijziging in het dagelijks bestuur van de onderneming of in de leiding van de vervoerswerkzaamheden ervan. Afdeling 2. - Bijkomende kopie van een vervoervergunning

Art. 25.De aanvraag tot het verkrijgen van een bijkomende kopie van een vergunning nationaal vervoer of van een vergunning communautair vervoer moet vergezeld gaan van: 1° naar gelang het geval, het document bedoeld in hetzij artikel 19, § 1, 1°, f) , hetzij in artikel 19, § 1, 2°, h);2° het document bedoeld in artikel 19, § 2, c). Afdeling 3. - Vervanging van een vervoervergunning

Art. 26.§ 1. De onderneming die houdster is van een vergunning nationaal vervoer of van een vergunning communautair vervoer moet onmiddellijk de vervanging van het origineel, van een kopie of van de kopieën van deze vergunning aanvragen bij het Bestuur van het Vervoer te Land, Dienst Wegvervoer, Kantersteen 12, 1000 Brussel: 1° wanneer de op die documenten voorkomende vermeldingen onleesbaar zijn geworden of wanneer ze onjuist zijn geworden tengevolge van een wijziging van de naam, de rechtsvorm of het adres van de onderneming;2° wanneer de op een kopie vermelde nummerplaat niet meer overeenstemt met het gebruikte voertuig. § 2. Wanneer de vermeldingen op het origineel of op één of meer kopieën van een in § 1 bedoelde vervoervergunning onleesbaar of onjuist zijn geworden, moet de aanvraag om vervanging ervan vergezeld gaan van: a) de te vervangen documenten;b) in voorkomend geval, een uittreksel uit het bevolkingsregister of een uittreksel uit de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad dat de betrokken wijziging vermeldt. § 3. Wanneer de nummerplaat op een kopie van een in § 1 bedoelde vervoervergunning niet meer overeenstemt met het gebruikte motorvoertuig, moet de aanvraag om vervanging van die kopie vergezeld gaan van: a) de te vervangen kopie van de vervoervergunning;b) een fotokopie van het inschrijvingsbewijs van het motorvoertuig waarvoor de vervanging van de kopie van de vervoervergunning gevraagd wordt. Afdeling 4. - Duplicaat van een vervoervergunning

Art. 27.§ 1. In geval van vernietiging, verlies of diefstal van het origineel of van een kopie van een vergunning nationaal vervoer of van een vergunning communautair vervoer, kan de onderneming die houdster was van deze vervoervergunning een duplicaat van dit origineel of van zijn kopie aanvragen bij het Bestuur van het Vervoer te Land, Dienst Wegvervoer, Kantersteen 12, 1000 Brussel. § 2. De aanvraag om een duplicaat van het origineel of van een kopie van een in § 1 bedoelde vervoervergunning moet, naar gelang het geval, vergezeld gaan van: 1° een attest van de bevoegde politie als bewijs van de aangifte van de vernietiging, het verlies of de diefstal van het origineel of de kopie van de vervoervergunning;2° het beschadigde origineel of kopie van de vervoervergunning. Afdeling 5. - Vernieuwing van een vervoervergunning

Art. 28.De onderneming die houdster is van een vergunning nationaal vervoer of van een vergunning communautair vervoer kan de vernieuwing ervan ten minste dertig dagen en ten hoogste zestig dagen vóór het verstrijken van de geldigheidstermijn aanvragen bij het Bestuur van het Vervoer te Land, Dienst Wegvervoer, Kantersteen 12, 1000 Brussel. Afdeling 6. - Zegelrechten en retributies

Art. 29.§ 1. Het met het zegelrecht overeenstemmende bedrag verschuldigd voor de eerste afgifte, de vernieuwing, de vervanging en de afgifte van een duplicaat van het origineel en van de kopieën van de vergunnningen nationaal vervoer en van de vergunningen communautair vervoer, wordt gevraagd op het ogenblik van die verrichtingen.

Dit bedrag wordt op de rekening van het Bestuur van het Vervoer te Land overgeschreven door de houders van de in lid 1 bedoelde vervoervergunningen, binnen de dertig dagen na de uitgifte van het desbetreffende verzoek tot betaling. § 2. De door de houders van de in § 1 bedoelde vervoervergunningen verschuldigde retributie wordt op de rekening van de v.z.w. Instituut voor Wegtransport overgeschreven binnen de dertig dagen na de uitgifte van het desbetreffende verzoek tot betaling. HOOFDSTUK IV. - Ondernemingen gevestigd buiten de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte. - Vergunning internationaal vervoer Afdeling 1. - Afgifte

Art. 30.§ 1. De vergunning internationaal vervoer wordt afgegeven overeenkomstig de bilaterale of multilaterale akkoorden die inzake het vervoer van zaken over de weg door België werden gesloten, met de Staat van inschrijving van het betrokken voertuig. § 2. Bij ontstentenis van een akkoord zoals bedoeld in § 1, moet iedere onderneming die om de afgifte van een vergunning internationaal vervoer verzoekt, een schriftelijke aanvraag richten aan het Bestuur van het Vervoer te Land, Dienst Wegvervoer, Kantersteen 12, B-1000 Brussel (België). Afdeling 2. - Model

Art. 31.§ 1. De vergunning internationaal vervoer afgegeven overeenkomstig de bilaterale of multilaterale akkoorden bedoeld in artikel 30, § 1 stemt overeen met het model bepaald in het kader van deze akkoorden. § 2. De vergunning internationaal vervoer afgegeven bij gebrek aan een akkoord zoals bedoeld in artikel 30, § 1 stemt overeen met het model bepaald in bijlage 7. HOOFDSTUK V. - Ondernemingen gevestigd buiten de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte. - Vergunning cabotagevervoer

Art. 32.De vergunning cabotagevervoer afgegeven overeenkomstig de bilaterale of multilaterale akkoorden stemt overeen met het model bepaald in het kader van deze akkoorden.

TITEL III. - Vrachtbrieven HOOFDSTUK I. - Algemene regel Afdeling 1. - Afgifte

Art. 33.§ 1. Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk II, wordt de zogenaamde « CMR »-vrachtbrief afgegeven, op kosten van de aanvrager, door de volgende instellingen: 1° Koninklijke Federatie van Belgische Transporteurs (FEBETRA), Stapelhuisstraat 5A, 1020 Brussel;2° Koninklijke Beroepsvereniging Goederenvervoerders Vlaams Gewest en Brussels Hoofdstedelijk Gewest (SAV), Land van Rodelaan 20, 9050 Gent; 3° Unie van Professionele Transportondernemingen en Routiers (U.P.T.R.), rue Denis Lecocq, s.n°, 4031 Liège.

De voornoemde instellingen zijn verplicht de « CMR »-vrachtbrieven af te geven, zelfs aan ondernemingen die van deze instellingen geen lid zijn. § 2. Voor iedere levering wordt door de uitreikende instelling een borderel opgemaakt, waarop de datum van afgifte, de naam en het adres van de geadresseerde, alsmede het aantal en de nummering van de vrachtbrieven aangegeven zijn.

Dit borderel dient gedurende ten minste vijf jaar na de datum van afgifte, door de uitreikende instelling op een zodanige wijze te worden bewaard dat inzage door de Minister of zijn gemachtigde gemakkelijk kan geschieden; op verzoek van de Minister of zijn gemachtigde moet hem een fotokopie van het borderel worden overgezonden. § 3. De vrachtbrieven moeten in de rechterbovenhoek voorzien zijn van een gedrukt nummer voorafgegaan door de letter B; de nummering moet doorlopend zijn en alle exemplaren van eenzelfde vrachtbrief moeten hetzelfde nummer dragen. Afdeling 2. - Model

Art. 34.De CMR-vrachtbrief dient in ten minste drie originele exemplaren, overeenkomstig het model bepaald in bijlage 8, te worden opgemaakt. Afdeling 3. - Gebruik

Art. 35.§ 1. Het eerste exemplaar van de CMR-vrachtbrief is bestemd voor de afzender, het tweede exemplaar voor de geadresseerde en het derde exemplaar voor de vervoerder.

Het tweede en derde exemplaar dienen in het voertuig aanwezig te zijn en de goederen te vergezellen; deze exemplaren dienen te worden voorgelegd op verzoek van de met de controle belaste ambtenaren.

Het derde exemplaar dient gedurende ten minste vijf jaar na de datum van het vervoer door de onderneming te worden bewaard en chronologisch te worden gerangschikt, op een zodanige wijze dat inzage door de ambtenaren belast met het toezicht op de toepassing van de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg en haar uitvoeringsbesluiten gemakkelijk kan geschieden; dit exemplaar kan, voorzover de inzage en de afdruk van het volledige document gemakkelijk kunnen geschieden, op elke andere informatiedrager bewaard worden. § 2. Vóór aanvang van het vervoer, dienen op alle exemplaren van de CMR-vrachtbrief alle rubrieken, uitgezonderd die met het nummer 16 te worden ingevuld.

Na beëindiging van het vervoer, dienen op het derde exemplaar alle rubrieken te worden ingevuld.

In afwijking van de leden 1 en 2, dienen de rubrieken nrs. 6, 7, 8, 9, 11 en 13 slechts te worden ingevuld wanneer het geval zich voordoet.

De bij het vervoer betrokken partijen mogen op de CMR-vrachtbrief alle andere inlichtingen vermelden die zij nodig achten. HOOFDSTUK II. - Bijzondere gevallen

Art. 36.§ 1. In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk I, mogen de ondernemingen voor verhuizingen gebruik maken van hetzij de CMR-vrachtbrief, hetzij de « verhuisvrachtbrief ».

De verhuisvrachtbrief wordt aan de betrokken ondernemingen, op hun aanvraag en hun kosten, afgegeven door de Belgische Kamer der Verhuisondernemers (B.K.V.), Picardstraat 69, bus 4, 1080 Sint-Jans-Molenbeek.

De bepalingen van de §§ 2 en 3 van artikel 33 zijn van toepassing op de verhuisvrachtbrieven. § 2. De verhuisvrachtbrief moet in ten minste twee originele exemplaren worden opgemaakt overeenkomstig het model bepaald in bijlage 9. § 3. Het eerste exemplaar is bestemd voor de klant, het tweede voor de verhuizer.

Beide exemplaren dienen in het voertuig aanwezig te zijn en de verhuisboedel te vergezellen; ze dienen op verzoek van de met de controle belaste ambtenaren te worden voorgelegd.

Het tweede exemplaar dient gedurende ten minste vijf jaar na de datum van het vervoer door de onderneming te worden bewaard en chronologisch te worden gerangschikt, op een zodanige wijze dat inzage door de ambtenaren belast met het toezicht op de toepassing van de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg en haar uitvoeringsbesluiten, gemakkelijk kan geschieden; dit exemplaar kan, voorzover de inzage en de afdruk van het volledige document gemakkelijk kunnen geschieden, op elke andere informatiedrager bewaard worden.

Art. 37.§ 1. In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk I mogen de ondernemingen voor vervoer verricht binnen de grenzen van België eveneens gebruik maken van: 1° de « vrachtbrief voor het vervoer over korte afstand (50 km en minder) », zoals bepaald in bijlage 10, voorzover de afgelegde afstand tussen de eerste laadplaats en de laatste losplaats geen 50 km per zending overschrijdt;2° een vrachtbrief voor elke zending of een lijst van verscheidene zendingen, in beide gevallen minstens met vermelding van de datum van het vervoer, de plaats van laden en lossen van elke zending en de naam en het adres van de vervoerder, de afzender en de geadresseerde: a) bij afhaling of bestelling van zaken aan huis, voorafgaand aan of aansluitend bij een vervoer per spoor;b) bij ophaling of distributie van zaken, voorzover het meer dan vier laadplaatsen of meer dan vier losplaatsen per dag omvat. § 2. De in § 1 bedoelde documenten moeten in de rechterbovenhoek voorzien zijn van een nummer voorafgegaan door de letter B; de nummering moet doorlopend zijn en alle exemplaren van een zelfde document moeten hetzelfde nummer dragen.

Zij dienen in het voertuig aanwezig te zijn en de goederen te vergezellen; zij moeten op verzoek van de met de controle belaste ambtenaren worden voorgelegd.

Zij dienen gedurende ten minste vijf jaar na de datum van het vervoer door de onderneming te worden bewaard en chronologisch te worden gerangschikt, op een zodanige wijze dat inzage door de ambtenaren belast met het toezicht op de toepassing van de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg en haar uitvoeringsbesluiten, gemakkelijk kan geschieden; deze documenten mogen, op elke andere informatiedrager worden bewaard voorzover de inzage en de afdruk van de volledige documenten gemakkelijk kunnen geschieden.

TITEL IV. - De Commissie goederenvervoer over de weg

Art. 38.Wanneer de Commissie goederenvervoer over de weg een advies dient te geven, zoals bedoeld in artikel 39, § 2, 3° et 4° van de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg, moet de voorzitter van dezelfde taalrol zijn als de persoon of de onderneming die het voorwerp is van het advies.

Art. 39.Wanneer de Commissie goederenvervoer over de weg een advies dient te geven, zoals bedoeld in artikel 39, § 2, 3° en 4° van de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg, stuurt de Minister of zijn gemachtigde een verslag, waarin ten minste de omstandigheden van de zaak beknopt worden weergegeven, naar het secretariaat van de commissie.

Ten minste vijftien werkdagen vóór de datum van de vergadering van de commissie: 1° maakt het secretariaat van de commissie aan de voorzitter en aan ieder werkend lid van de commissie het in lid 1 bedoelde verslag over bij een ter post aangetekende zending;hij deelt tevens de datum mee van de vergadering; 2° deelt het secretariaat van de commissie aan de betrokken persoon, bij een ter post aangetekende zending, de datum mee waarop hij voor de commissie kan verschijnen en zich aldaar laten bijstaan of vertegenwoordigen. De betrokken persoon, alsmede, in voorkomend geval, de persoon die hem bijstaat of vertegenwoordigt, mag gedurende de acht werkdagen die de datum van de vergadering van de commissie voorafgaan het verslag over de betrokkene raadplegen op het secretariaat van de commissie; zij kunnen eveneens een afschrift van dit verslag bekomen.

Art. 40.§ 1. De Commissie goederenvervoer over de weg beraadslaagt op geldige wijze indien de voorzitter of de ondervoorzitter of hun plaatsvervanger en minstens zes leden, waarvan twee vertegenwoordigers van de vervoersondernemers en twee vertegenwoordigers van de in de vervoersondernemingen tewerkgestelde werknemers, aanwezig zijn. § 2. De commissie kan elke persoon wiens advies zij wenst in te winnen raadplegen, voor haar vergaderingen oproepen of bij haar werkzaamheden betrekken. § 3. De adviezen van de commissie worden bij meerderheid van stemmen uitgebracht; bij staking van stemmen is die van de betrokken voorzitter of zijn plaatsvervanger doorslaggevend.

Zowel de meerderheids- als de minderheidsadviezen worden overgemaakt aan de Minister of zijn gemachtigde.

Art. 41.Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door de Dienst Wegvervoer van het Bestuur van het Vervoer te Land.

TITEL V. - Het Overlegcomité goederenvervoer over de weg

Art. 42.De voorzitter is de leidend ambtenaar van het Bestuur van het Vervoer te Land.

Art. 43.De voorzitter roept het comité bijeen, stelt de agenda vast en leidt de werkzaamheden.

Art. 44.Het comité mag werkgroepen oprichten die met de studie van bijzondere problemen worden belast.

Het comité en de werkgroepen mogen alle personen van wie zij het advies wensen in te winnen, raadplegen, oproepen voor hun vergaderingen of bij hun werkzaamheden betrekken.

Art. 45.Van de vergaderingen van het comité wordt een verslag gemaakt.

Art. 46.De deelneming aan de werkzaamheden van het comité wordt niet vergoed.

TITEL VI. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 47.Opgeheven worden : 1° het ministerieel besluit van 7 juli 1967 houdende aanneming van beroepsorganisaties inzake vervoer met motorvoertuigen tegen vergoeding van producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal toepasselijk is;2° het ministerieel besluit van 19 maart 1991 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 18 maart 1991 tot vaststelling van de voorwaarden inzake toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg;3° het ministerieel besluit van 26 november 1992 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 25 november 1992 houdende algemeen reglement betreffende het vervoer van zaken met motorvoertuigen tegen vergoeding.

Art. 48.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003.

Brussel, 8 mei 2002.

De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^