Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 11 juni 1999
gepubliceerd op 21 juli 1999

Ministerieel besluit tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden die opgelegd worden aan bepaalde telecommunicatiediensten

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
1999014113
pub.
21/07/1999
prom.
11/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/11/1999014113/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 JUNI 1999. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden die opgelegd worden aan bepaalde telecommunicatiediensten


De Minister van Telecommunicatie, Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op artikel 90, hersteld bij de wet van 19 december 1997, §§ 2 en 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 betreffende de categorieën van telecommunicatiediensten waarvoor exploitatievoorwaarden worden opgelegd;

Gelet op het ministerieel besluit van 11 juni 1999 tot vaststelling van de nadere regels inzake de aangifte van telecommunicatiediensten;

Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;

Gelet op het advies van de Inspecteur van financiën, gegeven op 27 februari 1998;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 29 april 1998;

Gelet op het advies van de Raad van State, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet : de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;2° Instituut : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, opgericht bij artikel 71 van de wet;3° Internettoegang : gegevensdienst waarbij een van de elementen van de dienst bestaat uit het verlenen van connectiviteit met het Internet. HOOFDSTUK II. - Exploitatievoorwaarden vastgesteld krachtens artikel 90, § 2, van de wet Afdeling I. - Essentiële eisen

Art. 2.De aanbieder van een spraakdienst of een gegevensdienst moet wanneer de dienst wordt geleverd over een openbaar telecommunicatienetwerk zijn abonnees op de hoogte stellen van de verplichting om enkel gebruik te maken van goedgekeurde eindapparatuur. Afdeling II. - De voorwaarden verbonden aan de verstrekking van

inlichtingen die nodig zijn voor de verificatie door het Instituut van de naleving van Titel III van de wet

Art. 3.§ 1. De verstrekker van een aan gesloten gebruikersgroepen aangeboden spraakdienst of gegevensdienst moet, indien het gaat om een dienst die geïnterconnecteerd is met een openbaar telecommunicatienetwerk, om de zes maanden elke wijziging in de socio-economische of professionele aard of in de samenstelling van de gesloten gebruikersgroep of -groepen, meedelen aan het Instituut. In voorkomend geval stelt hij het Instituut op de hoogte van het feit dat zulk een wijziging zich niet heeft voorgedaan. § 2. De informatie bedoeld in paragraaf 1 wordt voor het eerst verstrekt binnen zes maanden na de datum van aangifte. § 3. De informatieverstrekking wordt gedagtekend en ondertekend door degene die de aangifte doet. Zij wordt per aangetekende brief aan het Instituut toegestuurd. § 4. De met toepassing van dit artikel verleende documentatie, wordt gratis en definitief ter beschikking gesteld van het Instituut. HOOFDSTUK III. - Exploitatievoorwaarden vastgesteld krachtens artikel 90, § 3, van de wet Afdeling I. - Bescherming van de gebruikers

Art. 4.De verstrekker van een spraakdienst of een gegevensdienst die aan het publiek wordt aangeboden, deelt de type-contracten mee aan het Instituut. Afdeling II. - Samenwerking met de ombudsdienst voor telecommunicatie

Art. 5.§ 1. De verstrekker van een spraakdienst of gegevensdienst die aan het publiek wordt aangeboden, sluit een protocol met de ombudsdienst voor telecommunicatie. Dat protocol bepaalt de nadere regels voor de behandeling van klachten en omvat met name de arbitrageovereenkomst waarvan sprake in artikel 43bis, § 3, 4°, van de wet. Dat protocol wordt aan het Instituut toegezonden. § 2. Ten behoeve van de samenwerking met de ombudsdienst voor telecommunicatie wijst de verstrekker van een spraakdienst of gegevensdienst die aan het publiek wordt aangeboden, een persoon aan die verantwoordelijk is voor de betrekkingen met de ombudsdienst. § 3. De verstrekker van een spraakdienst of gegevensdienst die aan het publiek wordt aangeboden, licht zijn abonnees in over de mogelijkheden om een beroep te doen op de ombudsdienst voor telecommunicatie. Die informatie wordt in overeenstemming met de ombudsdienst verstrekt. Afdeling III. - Beschikbaarstelling van een gedetaileerde en

nauwkeurige factuur en publikatie van de voorwaarden inzake toegang tot de diensten, met inbegrip van de tarieven, de kwaliteit en de beschikbaarheid, en een gepaste kennisgeving in geval van wijziging in die voorwaarden

Art. 6.§ 1. De verstrekker van een spraakdienst of een gegevensdienst die aan het publiek wordt aangeboden, maakt de informatie met betrekking tot de volgende elementen bekend op verzoek van de abonnee : 1° de wijze waarop de abonnee inlichtingen of technische bijstand kan verkrijgen van de dienstenverstrekker, of een klacht kan indienen;2° de werkwijze en het gebruik van de dienst met in voorkomend geval : a) de noodzakelijke aanpassingen en omschakelingen van de reeds aanwezige eindapparatuur;b) de gebruikte technieken en protocollen die de afhandeling van de verkeersstroom bepalen;c) de aard, de vorm, het tijdstip en de technische karakteristieken van de bij de abonnee bezorgde informatie met betrekking tot de afhandeling van de verkeersstroom, in het bijzonder de informatie met betrekking tot de fakturering en routering;3° het geografische gebied dat door de dienst wordt bestreken;4° de gebruikte standaarden voor specifieke eindapparaten die kunnen worden gebruikt voor de dienst;5° de tarieven;6° de gebruiks- en toegangsvoorwaarden. Deze informatie moet nauwkeurig en bijgewerkt zijn. § 2. De verstrekker van een spraakdienst of een gegevensdienst die aan het publiek wordt aangeboden, kan een technische ingreep in het kader van de werking en het gebruik van de dienst zoals bedoeld in § 1, punt 2, slechts uitvoeren wanneer hij aan de volgende vereisten heeft voldaan : 1° de abonnee op de hoogte gebracht hebben van de technische ingreep, nog voor deze heeft plaatsgevonden;2° wanneer er zich bij de abonnee door een erkende installateur geïnstalleerde eindapparatuur bevindt, de nodige maatregelen genomen hebben teneinde de goede werking van deze eindapparatuur niet te verstoren;3° overleg gepleegd hebben met de operator van het telecommunicatienetwerk waarop zijn abonnee is aangesloten.

Art. 7.De aanbieder van een dienst voor gegevensschakeling maakt de parameters die gebruikt worden om de permanentie, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de dienst te definiëren, bekend op verzoek van de abonnee. Afdeling IV

Gedragscode voor aanbieders van Internettoegang

Art. 8.De aanbieder van Internettoegang is gehouden een gedragscode na te leven.

De naleving van voormelde gedragscode kadert binnen de maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van onwettige inhoud en de identificatie van schadelijke inhoud zoals voorzien in artikel 90, § 3, van de wet. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 9.De verplichtingen opgelegd in artikel 3 aan de verstrekkers van spraakdiensten of gegevensdiensten aangeboden aan gesloten gebruikersgroepen indien het gaat om een dienst die geïnterconnecteerd is met een openbaar telecommunicatienetwerk, zijn ook van toepassing op dergelijke diensten die aan het Instituut werden aangegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit, in die zin dat de informatieverstrekking een eerste maal moet gebeuren voor 1 juli 1999.

Art. 10.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 11 juni 1999.

E. DI RUPO

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 17 juli 1998 door de Minister van Telecommunicatie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van ministerieel besluit « tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden die opgelegd worden met betrekking tot bepaalde telecommunicatiediensten », heeft op 9 december 1998 het volgende advies gegeven : ALGEMENE OPMERKING Voor de diensten waarvan sprake is in het onderhavige ontwerp, behoeft uitsluitend aangifte te worden gedaan, overeenkomstig artikel 90, § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. Een afzonderlijke vergunning is dus niet vereist.

Daaruit volgt dat niet-naleving van de exploitatievoorwaarden geen aanleiding kan geven tot het intrekken van een vergunning, of tot het verbod om de bewuste dienst te verstrekken.

De enige « sancties » die kunnen worden opgelegd in geval van niet-naleving van de exploitatievoorwaarden die in het onderhavige ontwerp worden vastgelegd, zijn derhalve de bij wet bepaalde strafrechtelijke sancties of administratieve geldboetes.

Het heeft derhalve geen zin om als exploitatievoorwaarden de naleving van wets- of verordeningsbepalingen voor te schrijven die trouwens elders al bestaan.

BIJZONDERE OPMERKINGEN Aanhef Eerste lid.

Men schrijve « inzonderheid op artikel 90, hersteld bij de wet van 19 december 1997, §§ 2 en 3, » in plaats van « inzonderheid op artikel 90, §§ 2 en 3 zoals gewijzigd door de wet van 19 december 1997; ».

Het is overigens niet de gewoonte wijzigingsteksten te citeren met vermelding van hun opschrift. De woorden « tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven teneinde het reglementaire kader aan te passen aan de verplichtingen die inzake vrije mededinging en harmonisatie op de markt voor telecommunicatie, voortvloeien uit de van kracht zijnde beslissingen van de Europese Unie » dienen dan ook te vervallen.

Tweede en derde lid.

Aangezien noch het koninklijk besluit betreffende de categorieën van telecommunicatiediensten waarvoor exploitatievoorwaarden worden opgelegd, noch het ministerieel besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake de aangifte van telecommunicatiediensten, beide nog in de ontwerpfase, een rechtsgrond vormen voor het ontworpen besluit, behoren beide leden te vervallen.

Vierde lid (dat het tweede lid wordt).

Men schrijve « Gelet op het advies van » in plaats van « Op advies van ».

Zesde lid (dat het vierde lid wordt).

Men schrijve : « Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van... ».

Zevende lid (dat het vijfde lid wordt).

Men schrijve in de Franse tekst : « Conseil d'Etat », in plaats van « Conseil d'état ».

Bepalend gedeelte Artikel 1 De definitie van « gesloten gebruikersgroep » wordt reeds gegeven in de wet van 21 maart 1991, namelijk in artikel 68, 28°. Die definitie dient derhalve te vervallen.

Hoofdstuk II Het opschrift van dit hoofdstuk doet verwarring ontstaan omtrent de inhoud ervan. De verplichtingen genoemd in artikel 3 en in artikel 4, § 2, zijn enkel van toepassing op verstrekkers van aan gesloten gebruikersgroepen aangeboden diensten. Het hoofdstuk zou derhalve beter het volgende opschrift dragen : « Exploitatievoorwaarden vastgesteld krachtens artikel 90, § 2, van de wet. ».

Artikel 2 Indien paragraaf 2 in die zin moet worden begrepen dat hij de naleving wil opleggen van de wetsbepalingen die door de dienstverstrekker worden genoemd, moet die bepaling vervallen overeenkomstig de algemene opmerking.

Als men er daarentegen naar streeft de dienstverstrekker alle noodzakelijke technische maatregelen te laten treffen om ervoor te zorgen dat de gebruikers van zijn dienst die bepalingen naleven, is de bepaling veel te ruim gesteld. De technische maatregelen die door de dienstverstrekker dienen te worden getroffen, behoren nader te worden bepaald.

Artikel 3 1. In paragraaf 1, eerste lid, van de Franse tekst schrijve men « un service interconnecté à un réseau public de télécommunications » in plaats van « un service interconnecté au réseau de télécommunications public commuté ». In datzelfde lid dient het woord « officieel » te vervallen.

Het tweede lid van dezelfde paragraaf is geen exploitatievoorwaarde.

Bovendien is de wettelijke definitie van « gesloten gebruikersgroep » betrekkelijk vaag en laat ze de overheden die belast zijn met de toepassing ervan, dus beoordelingsvrijheid. Wanneer het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, dat belast is met de controle en het toezicht op de wetgeving inzake telecommunicatie, heeft te oordelen of een dienst al dan niet aan het publiek wordt aangeboden, zal het steunen op de inlichtingen die het heeft ontvangen van de dienstverstrekker, die beweert zich uitsluitend te moeten richten tot gesloten gebruikersgroepen, maar tevens op enige andere inlichting waarvan het kennis zou hebben. Hetzelfde zal gelden voor de rechter, die straf zal hebben te stellen op eventuele niet-naleving van de exploitatievoorwaarden die opgelegd worden aan verstrekkers van diensten die aan het publiek worden aangeboden. Het tweede lid geeft bijgevolg een ruimere strekking aan de wet, in zoverre het bepaalt dat de dienst « slechts erkend (is) als niet-openbaar wanneer dit duidelijk en ondubbelzinnig blijkt uit de verstrekte informatie ». Het behoort bijgevolg te vervallen. 2. In paragraaf 2 schrijve men : « § 2.De informatie bedoeld in paragraaf 1 wordt voor het eerst verstrekt binnen zes maanden na de datum van aangifte. ». 3. De paragrafen 3 en 4 kunnen in een enkele paragraaf worden ondergebracht. Artikel 4 In paragraaf 1 schrijve men « anticoncurrentiegedrag » in plaats van « anti-concurrentieel gedrag ».

Hoofdstuk III Het opschrift van dit hoofdstuk zou beter als volgt worden gesteld : « Exploitatievoorwaarden vastgesteld krachtens artikel 90, § 3, van de wet. ». Afdeling I

Het opschrift van deze afdeling neemt de bewoordingen van artikel 88, tweede lid, d), van de wet van 21 maart 1991 over.

Uit artikel 5 van het ontwerp blijkt evenwel dat de steller ervan niet de voorafgaande goedkeuring van de modelcontracten door het Instituut, maar uitsluitend de mededeling ervan als exploitatievoorwaarde wenst op te leggen.

Aangezien het opleggen van exploitatievoorwaarden voor de minister zonder meer een mogelijkheid is (artikel 90, § 3, tweede zin), kan worden aanvaard dat de minister alleen kennisgeving van die modelcontracten vergt, zonder voorafgaande goedkeuring ervan door het Instituut te eisen.

Om geen verwarring te doen ontstaan omtrent de draagwijdte van de verplichting, is het geraden het opschrift te beperken tot de woorden « De bescherming van de gebruiker ».

Artikel 5 Volgens artikel 90, § 1 : « (Worden) diensten die worden verleend aan één of meer gesloten gebruikersgroepen (...) niet beschouwd als aan het publiek aangeboden diensten. ».

Bijgevolg, in plaats van : « De aanbieder van een spraakdienst of een datadienst die niet aan gesloten gebruikersgroepen wordt aangeboden », schrijve men : « De verstrekker van een spraakdienst of datadienst die aan het publiek wordt aangeboden ».

Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 6 en 7.

Artikel 6 In verband met een bepaling die gelijkenis vertoont met paragraaf 1 en die staat in een ontwerp van koninklijk besluit « houdende de voorwaarden tot vervaardiging, uitgave en verspreiding van de telefoongidsen », heeft de afdeling wetgeving in advies L. 28.067/4, dat ze op 30 september 1998 heeft gegeven, het volgende gesteld : « Onderdeel 2°, waarin de declarant verplicht wordt met de ombudsdienst een protocol te sluiten dat de in artikel 43bis, § 3, 4°, van de wet van 21 maart 1991 bedoelde « arbitrageovereenkomst » omvat, geeft aanleiding tot twee opmerkingen.

In de eerste plaats is deze bepaling in strijd met artikel 113 van de voormelde wet, dat bepaalt dat het uitgeven van telefoongidsen gewoon moet worden aangegeven. De uitgever verplichten een « protocol » of een overeenkomst met de ombudsdienst te sluiten, komt erop neer dat de instemming van deze dienst wordt vereist om op wettige wijze telefoongidsen te kunnen vervaardigen, verkopen of verspreiden.

Bovendien blijkt duidelijk, zowel uit het voormelde artikel 43bis als uit de grondwetsbepalingen die aan de hoven en rechtbanken de geschillen houdende burgerlijke rechten toewijzen (artikel 144) en die bepalen dat « niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent » (artikel 13), dat het beroep doen op de arbitrage van de ombudsdienst de vrije instemming impliceert van alle partijen bij het geschil. De toestemming van de onderneming die een telecommunicatiedienst levert, kan haar bijgevolg niet worden opgelegd als voorwaarde om die dienst te leveren. ».

Dezelfde opmerking geldt, mutatis mutandis, voor paragraaf 1 van het onderzochte artikel.

Artikel 7 1. Paragraaf 1, eerste lid, behoort te worden onderverdeeld in 1°, 2°, 3°, enz., in plaats van in 1., 2., 3., enz. Dezelfde opmerking geldt voor de indeling ir paragraaf 2 van dat artikel.

Er wordt voorgesteld om in dat lid onderdeel 1. (dat 1° wordt) als volgt te stellen : « 1° de wijze waarop de abonnee inlichtingen of technische bijstand kan verkrijgen van de dienstverstrekker, of een klacht kan indienen; ».

In datzelfde lid schrijve men in onderdeel 2. (dat 2 wordt), c), « de aard, de vorm, het tijdstip en de technische kenmerken » in plaats van « aard, vorm, tijdstip er technische karakteristieken ».

In datzelfde lid behoort aan het begin van de onderdelen 4., 5. en 6. (die 4°, 5 en 6° worden) het bepaald lidwoord te worden toegevoegd.

In paragraaf 1, tweede lid, schrijve men « bijgewerkt » in plaats van « actueel ». 2. In de inleidende woorden van de opsomming in paragraaf 2, schrijve men in de Franse tekst « ne peut » in plaats van « peut uniquement » alsook « que s'il a satisfait » in plaats van « lorsqu'il a satisfait ».Bovendien behoren de woorden « van dit artikel » te vervallen.

In de opsomming in paragraaf 2, vervange men onderdeel 1. (dat 1° wordt) door de volgende tekst : « 1° de abonnee op de hoogte gebracht hebben van de technische ingreep, nog voor deze heeft plaatsgevonden; ».

In onderdeel 2. (dat 2° wordt) schrijve men : « ... eindapparatuur bevindt, in overleg met deze erkende installateur de nodige maatregelen genomen hebben teneinde de goede... » in plaats van « ... eindapparatuur bevindt, neemt hij, in overleg met deze erkende installateur, de nodige maatregelen teneinde de goede... ».

In onderdeel 3. (dat 3° wordt) schrijve men : « overleg gepleegd hebben met... » in plaats van « hij pleegt het nodige overleg met... ».

Artikel 8 Die bepaling legt aan diegene die toegang tot Internet verschaft de verplichting op een gedragscode na te leven.

Die gedragscode is « ofwel deze welke door de aanbieders van internettoegang binnen het kader van de zelfregulering voor de sector werd uitgewerkt ofwel een vooraf door het Instituut goedgekeurde code ».

Zoals de Raad van State reeds meermaals heeft opgemerkt, past het niet dat verordenende bevoegdheid wordt toegekend aan overheden die geen politieke verantwoordelijkheid tegenover een wetgevende vergadering dragen, laat staan aan privaatrechtelijke rechtspersonen.

Daarenboven is het aan de minister tot wiens bevoegdheid telecommunicatie behoort dat de wet van 21 maart 1991 de bevoegdheid verleent om exploitatievoorwaarden te verbinden aan telecommunicatiediensten die aangegeven moeten worden.

De minister moet zelf de hem door de wet opgedragen bevoegdheid uitoefenen. Hij mag noch aan privé-personen, zelfs niet aan het Instituut, de uitwerking opdragen van een « gedragscode » die de waarde van een verordening heeft en die, als ze niet wordt nageleefd, een feit oplevert waarop een strafrechtelijke en administratieve sanctie staat.

Dat dit in casu het geval is, blijkt uit het feit dat de verplichting om een gedragscode na te leven een voorwaarde voor de exploitatie van de betrokken dienst vormt.

Overeenkomstig artikel 90, § 3, van de wet, staat het dan ook aan de minister om zelf met een in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt besluit « de maatregelen » te bepalen « die moeten worden genomen voor de bestrijding van de verspreiding van onwettig inhoud alsmede de maatregelen die de schadelijke inhoud moeten identificeren ».

Artikel 9 Doordat het ontwerp van besluit niet de nadere regels voor de aangifte, maar wel de voorwaarden voor exploitatie van telecommunicatiediensten bepaalt, behoort paragraaf 1 te vervallen.

In paragraaf 2, die de enige paragraaf wordt, dienen de woorden « van dit besluit » na de woorden « opgelegd in artikel 3 », te vervallen.

Artikel 10 De Raad van State ziet niet in om welke objectieve reden van de vaste regel voor de inwerkingtreding van verordeningsteksten zou moeten worden afgeweken.

SLOTOPMERKINGEN 1. Er is geen reden om een hoofdstuk of een afdeling te laten bestaan uit één enkel artikel.De structuur van de ontworpen tekst zou in het licht van deze opmerking grondig moeten worden herzien. 2. Zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State reeds meermaals heeft opgemerkt (1), worden hoofdstukken en afdelingen met hoofdtelwoorden in Romeinse cijfers genummerd, behalve hoofdstuk I en afdeling I in de Franse tekst, die voluit worden geschreven.Men schrijve dus « Chapitre premier » en « Section premiere » in plaats van « Chapitre Ier » en « Section Ier ». 3. Bovendien dient ervoor te worden gezorgd dat de opschriften van de afdelingen met elkaar harmoniëren.Als het opschrift van afdeling I van hoofdstuk II begint met het woord « Essentiële », zonder bepaald lidwoord, behoort het bepaald lidwoord ook te vervallen aan het begin van het opschrift van de overige afdelingen.

In verband met het opschrift van de hoofdstukken II en III, alsook van afdeling I van hoofdstuk III, wordt verwezen naar de opmerkingen die hierover gemaakt zijn.

Aangezien de ontworpen tekst een ministerieel besluit is, mogen de woorden « van deze wet » niet gebruikt worden in een opschrift dat in die tekst voorkomt. 4. Wanneer in een bepaling een gedeelte van een artikel wordt geciteerd, dient dat te geschieden door zowel op het nummer van het artikel als op de onderverdeling van het artikel die geciteerd wordt een komma te laten volgen.Zo bijvoorbeeld dient in artikel 8, tweede lid, van het ontwerp « artikel 90, § 3, » te worden geschreven, in plaats van « artikel 90, § 3 ». 5. Een artikel behoort niet in paragrafen ingedeeld te worden als geen enkele ervan verschillende leden bevat.Ten slotte schrijve men in de Franse tekst « § ler » als rangtelwoord, in plaats van « § 1 ». 6. Door de band genomen voldoet de Nederlandse tekst van het ontwerp niet uit een oogpunt van correct taalgebruik.Onder voorbehoud van de hiervoren in het advies gemaakte inhoudelijke opmerkingen wordt, naast hetgeen in het corpus van het advies is voorgesteld, bij wijze van voorbeeld het volgende gesignaleerd : Artikel 3 Paragraaf 1.

In Van Dale, GWNT, staat alleen « sociaal-economisch », niet « socio-economisch ». Het woord « overmaken » is in casu verkeerd gebruikt en het woord « desgevallend » is regionaal. Het woord « dergelijke » zou op zijn minst voorafgegaan moeten worden door het onbepaald lidwoord. In het laatste geval zou het evenwel correcter zijn te schrijven : « zulk een wijziging ».

Paragraaf 4.

Informatieverstrekking « doen » is dubbelop.

Paragraaf 5.

De correcte uitdrukking is « met toepassing van », niet « in toepassing van ». De wending « huidig artikel » is niet gangbaar in de wetgevingstechniek.

Artikel 4 De wending « op vraag » is ongebruikelijk. Afdeling III

In het opschrift zou het woord « publikatie » volgens de officiële spelling geschreven moeten worden. Een soortgelijke opmerking geldt voor het woord « fakturering » in art. 7, § 1.

Artikel 7 In paragraaf 1, eerste lid, 2°, schrijve men « werkwijze » in plaats van « werking », « bezorgde informatie » in plaats van « afgeleverde informatie ». VoIgens Van Dale, GWNT, is « routering » een term uit de scheepvaart. In paragraaf 1, eerste lid, 3°, is het woord « bedekt » verkeerd. Bedoeld wordt : « bestreken ». _______ Nota (1) Zie inzonderheid het voormelde advies nr.L. 28.067/4 (blz. 33).

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, kamervoorzitter;

C. Wettinck en P. Lienardy, staatsraden;

F. Delperee, J.-M. Favresse, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. M. Proost, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Amelynck, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.

De griffier, De voorzitter, M. Proost. R. Andersen.

^