Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief
gepubliceerd op 29 december 2006

Richtlijnen tot het verlichten en vereenvoudigen van sommige administratieve taken van de lokale politie. - Opheffing en vervanging van de omzendbrief van 16 februari 1999

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie
numac
2006001017
pub.
29/12/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE


1 DECEMBER 2006. - Richtlijnen tot het verlichten en vereenvoudigen van sommige administratieve taken van de lokale politie. - Opheffing en vervanging van de omzendbrief van 16 februari 1999


Aan de heren Provinciegouverneurs, Aan mevrouw de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, Aan de dames en heren Voorzitters van de Politiecolleges, Aan de dames en heren Burgemeesters en Schepenen, Aan de dames en heren Korpschefs van de lokale politie, Aan de dames en heren Eerste Voorzitters van de Hoven van Beroep, Aan Mevrouw en de heren Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep, Aan de dames en heren Voorzitters van de Rechtbanken van eerste aanleg, Aan de dames en heren Procureurs des Konings, Aan de Voorzitter van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, Aan de Voorzitter van Federale Politieraad.

Ter informatie : Aan de heer Commissaris-generaal van de federale politie, Aan de heer Inspecteur-generaal van de lokale en de federale politie, Aan de heer Voorzitter van de Vaste Commissie van de Lokale politie.

Inleiding Overeenkomstig artikel 1 van de wet op het politieambt, vervult een politieambtenaar elke juridische of materiële uitvoerbare handeling van bestuurlijke of gerechtelijke politie.

Artikel 25, eerste lid, van voormelde wet bepaalt verder dat de politieambtenaren en agenten van politie niet kunnen belast worden met andere administratieve taken dan die, die hun uitdrukkelijk worden opgedragen door of krachtens de wet.

Het tweede lid van voornoemd artikel stelt dat, in afwijking van het eerste lid, het aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie toekomt om de administratieve taken vast te leggen ten aanzien waarvan de uitoefening van politiebevoegdheden is vereist voor het volbrengen ervan.

Aan de uitvoering van deze laatste bepaling werd voldaan door de omzendbrief van 16 februari 1999, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 april 1999.

Wij stellen echter vast dat een aanpassing van deze omzendbrief noodzakelijk is en dit onder meer om volgende redenen : - de omzendbrief dient te worden geactualiseerd in functie van de nieuwe politiestructuren ingesteld bij de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ; - de omzendbrief van 16 februari 1999 zou op bepaalde punten zorgen voor interpretatieproblemen.

Het afsluiten van akkoorden tussen de korpschefs van de lokale politie en de burgemeesters betreffende de administratieve taken, was een overgangsmaatregel. Daarenboven heeft dit geleid tot uiteenlopende interpretaties.

Deze maatregel heeft geen bestaansreden meer en wordt niet meer opgenomen in huidige omzendbrief.

Naast de administratieve taken die kaderen in de context van voormeld artikel 25 van de wet op het politieambt, worden in deze omzendbrief ook andere, aanverwante, initiatieven toegelicht.

Immers in het kader van een verhoogde veiligheid voor de burgers, heeft het regeerakkoord van juli 2003 als prioriteit een grotere beschikbaarheid van de politiecapaciteit vooropgesteld onder andere door het aantal administratieve taken te verminderen. Ten gevolge van de werkdruk die deze administratieve taken met zich meebrengen, wordt de kerntaak van de lokale politie, zijnde de basispolitiezorg of een « Community policing » immers gehypothekeerd.

Huidige omzendbrief wil dan ook aan de korpschefs een duidelijk basiskader aanbieden waarop zij kunnen terugvallen om hun operationele personeelsleden zo efficiënt mogelijk in te zetten, zonder hierbij te raken aan de wettelijke opdrachten en kerntaken van de politieambtenaar of agenten van politie.

Deze doelstelling kan gerealiseerd worden door (1) een doorgedreven CALOGisering, maar ook door (2) een rationalisering van de huidige wettelijke bepaalde administratieve opdrachten, (3) door afspraken te maken met andere actoren binnen de gerechtelijke en bestuurlijke zuilen in ons land, zoals de magistratuur, de gerechtsdeurwaarders en administratieve overheden en (4) door oneigenlijke politietaken uit te besteden aan externe partners.

Om tegemoet te komen aan de terechte verwachtingen die blijken uit de adviezen die in het kader van deze omzendbrief werden gevraagd, maar waaraan in deze omzendbrief nog niet kan voldaan worden - omdat er nog bijkomend onderzoek of overleg nodig is of omdat de informatie er niet noodzakelijk in thuis hoort -, zullen er initiatieven worden genomen, bij voorbeeld onder de vorm van een vraagbaak, om informatie te verstrekken over de toepassing van deze omzendbrief en om te zoeken naar mogelijkheden om het werk van de politie verder te rationaliseren. In dit kader kunnen ook « best practices » worden uitgewisseld.

Deze initiatieven kaderen in een permanente evaluatie en evolutie van de omzendbrief.

De Federale Politieraad zal hierin, in samenwerking met de FOD Binnenlandse Zaken, een stimulerende rol opnemen, onder meer met betrekking tot initiatieven waarbij andere overheden, organen of instanties betrokken kunnen zijn.

De omzendbrief zal in ieder geval in zijn geheel tweejaarlijks geëvalueerd worden door de FOD Binnenlandse Zaken in samenwerking met de Federale Politieraad.

Naleving en toezicht a. Het is in het licht van de te bereiken doelstelling wenselijk dat binnen een zo kort mogelijke tijdspanne - rekening houdend met de specificiteit van elke politiezone - de hierna beschreven taken volgens de eveneens hierna beschreven richtlijnen worden uitgevoerd.b. Er dient evenwel bijzondere aandacht te worden besteed aan de taken vermeld onder het punt I: « Taken die op termijn door het personeel van het administratief en logistiek kader moeten worden uitgevoerd ». De notie van administratief en logistiek personeel werd in 1992 ingevoegd door het artikel 217 van de Nieuwe Gemeentewet waarbij het mogelijk werd gemaakt om administratief en logistiek personeel bij de gemeentepolitie aan te werven, zonder dat dit verplicht werd. Vóór de hervorming van de politie werden in vele gemeenten de administratieve taken uitgevoerd door het operationeel personeel van de politie of ook nog door het gemeentepersoneel. Deze laatste personeelsleden zijn niet allemaal overgestapt naar het CALOG-personeel naar aanleiding van de politiehervorming. Voor sommige zones is het CALOGiseringsfase dan ook een vrij ingrijpende operatie.

Wij kunnen ons dus inbeelden dat het niet altijd even eenvoudig zal zijn om een nieuwe taakverdeling in te voeren. Het is in die context dan ook dat wij een zekere tijdspanne willen inlassen en hebben beslist dat de opgesomde categorieën van taken, die in bijlage 1 nader worden omschreven, gefaseerd mogen overgeheveld worden naar het CALOG-personeel doch dit alles uiterlijk tegen einde 2010.

Wij wensen trouwens te refereren naar de ministeriële omzendbrief CP2 van 3 november 2004 waarin vooropgesteld staat dat het CALOG-contingent dient opgedreven te worden naar minimaal 16 % en dit juist met de bedoeling te garanderen dat voldoende CALOG-personeel aanwezig is voor de uitvoering van administratieve taken zodat de operationele politionele inzetbaarheid zichtbaar zal verhogen.

Het is uiteraard steeds mogelijk dat een politieambtenaar of agent van politie om welke reden dan ook al dan niet tijdelijk niet operationeel kan functioneren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij gedeeltelijke medische ongeschiktheid of ingeval van een ordemaatregel. Wij wensen, in afwachting van de uitvoering van artikel 118 van de Wet op de Geïntegreerde politie, voor deze gevallen een gedoogbeleid te voeren, waardoor aan deze ambtenaren al dan niet tijdelijk taken van administratieve aard kunnen worden opgelegd. Het spreekt natuurlijk voor zich dat de korpschef deze beslissing dient te motiveren en de burgemeester of het politiecollege van de beslissing op de hoogte dient te brengen.

Daarnaast bevinden zich in deze omzendbrief een aantal taken waarvoor het aan de korpschef toekomt om te bepalen of hij ze al dan niet nog door politieambtenaren of agenten van politie laat uitvoeren, en in welke mate. Het betreft hier de zogenaamde « grijze zone ». Deze heeft vooral betrekking op het calogiseringsproces, maar ook op bijvoorbeeld afspraken met gemeentelijke diensten. Hier zal telkens een afweging moeten worden gemaakt in termen van efficiëntie en meerwaarde. Het kan bijvoorbeeld in de volgende omstandigheden nuttig zijn dat de administratieve taak toch aan een politieambtenaar of agent van politie wordt toevertrouwd : - het behouden van contacten met de bevolking in het kader van de kerntaken van de politie, - het verbeteren van de informatievergaring, - het realiseren van een integrale veiligheidsbenadering. c. Om een voortgang te kunnen verzekeren in deze materie en de ondernomen acties zichtbaar te maken, achten wij het nodig om als volgt te werk te gaan : Er dient vooreerst een stappenplan te worden gemaakt waarin uitgelegd wordt welke wijzigingen tegen eind 2010 zullen worden uitgevoerd.Dit stappenplan dient klaar te zijn ten laatste 3 maanden na de inwerkingtreding van deze omzendbrief.

Het bevat in eerste instantie een analyse van de huidige stand van zaken met betrekking tot de opdrachten die in huidige omzendbrief worden omschreven. Zo dient bijvoorbeeld te worden omschreven welke taken door operationele personeelsleden worden uitgevoerd maar die eigenlijk verplicht voor het CALOG-personeel bestemd zijn.

Vervolgens dient de korpschef na te gaan op welke manier hij de omzendbrief zal implementeren. Hierbij is het belangrijk dat hij rekening houdt met voorzienbare personeelswijzigingen, zoals pensioneringen, mobiliteit binnen zijn korps en ook dat hij de nodige contacten legt met de bestuurlijke en gerechtelijke overheden, ....

Na één jaar dienen er al veranderingen merkbaar te zijn ten opzichte van het voorgaande jaar.

Het is vervolgens de bedoeling dat de korpschefs via een jaarverslag - dat binnenkort verplicht bij wet zal worden opgelegd door een aanvulling van het artikel 45 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een politiedienst, gestructureerd op twee niveaus - telkens een stand van zaken geven over de implementatie van deze omzendbrief.

De korpschefs zullen hierbij zo nodig een beroep kunnen doen op ondersteuning door de bevoegde diensten van de federale politie, meer bepaald CGL. Het stappenplan wordt overlegd alsook later, aan de hand van het jaarverslag, opgevolgd in de zonale veiligheidsraad. Op deze manier kan de korpschef de richtlijnen van de omzendbrief op een geleidelijke en zinvolle wijze doorvoeren, en dit op een flexibele en aan de lokale specificiteit aangepaste wijze. Ook kunnen zo de keuzes met betrekking tot de « grijze zones » overlegd en geëxpliciteerd worden. Het stappenplan kan ook een instrument zijn bij de opmaak van onderbouwde begrotingsvoorstellen en het integrale korpsbeheer.

Wij vragen dan ook aan de burgemeester of het politiecollege en aan de zonale veiligheidsraad om hieraan de nodige aandacht te besteden.

I. TAKEN DIE OP TERMIJN DOOR HET PERSONEEL VAN HET ADMINISTRATIEF EN LOGISTIEK KADER MOETEN WORDEN UITGEVOERD Er zijn binnen een politiekorps een groot aantal niet-operationele of administratieve taken die door CALOG-personeel kunnen worden uitgevoerd doch die tot op heden nog al te veel worden toebedeeld aan de politieambtenaar of agent van politie.

De korpschef dient er binnen de hoger omschreven termijn voor te zorgen dat de taken verbonden aan de hieronder opgesomde domeinen aan het CALOG-personeel worden toevertrouwd. Hij heeft hierin de eindverantwoordelijkheid. De taakuitbreiding naar het CALOG-personeel toe dient eveneens zichtbaar te worden gemaakt bij de kaderwijzigingen van de politiezone. Het stappenplan zal bijgevolg steeds in aanmerking moeten worden genomen bij beslissingen over kaderwijzigingen. Wij herinneren trouwens nogmaals aan de ministeriële omzendbrief CP2 van 3 november 2004 die een uitbreiding van het CALOG-kader tot minimaal 16 % voorziet.

Concreet gaat het om volgende domeinen : - I.1. Administratieve taken verbonden aan de opdrachten van de politie - I.2. Secretariaatstaken inherent aan de organisatie van de politiekorpsen - I.3. ICT (technisch beheer) en logistiek - I.4. Personneelsbeheer - I.5. Budget en financiën Voor een lijst met voorbeelden per domein verwijzen wij naar bijlage 1 van deze omzendbrief.

Niets belet dat ook leidinggevende taken/functies in deze context worden toevertrouwd aan Calog-personeel.

II. Omschrijving van de administratieve opdrachten die ingevolge een bijzondere wet moeten worden uitgevoerd door EEN politieambtenaar II.1. Bevolkings- en vreemdelingenregister Wettelijke basis: Wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (B.S. 03/09/91).

Artikelen 8 en 9 van het besluit van 16 juli 1992.

De lokale politie verricht alle onderzoeken en opsporingen in voormeld domein, in het kader van haar opdracht van algemeen toezicht zoals dat haar bij artikel 14 van de wet op het politieambt is opgelegd.

De politieambtenaar moet in staat zijn de demografische verschuivingen en de adreswijzigingen in zijn wijk te volgen. Hij geeft zijn advies op basis van objectieve vaststellingen. De onderzoeken naar de adreswijzigingen beperken zich tot de materiële vaststellingen ter plaatse.

De lokale politie zal het resultaat van haar onderzoeken voor verder gevolg doorgeven aan de bevoegde gemeentelijke dienst. Deze zal instaan voor de afgifte van de documenten. Zo zal de politie enkel tussenkomen op het niveau van de onderzoeken en niet op dat van de afgifte van documenten of attesten.

De opdracht van de politie houdt ook in dat zij (pro)actief handelt door voorstellen te richten aan de bevoegde overheden (College van Burgemeester en Schepenen, Inspectie van het bevolkingsregister bij de FOD) om schrappingen van ambtswege of inschrijvingen van ambtswege uit te voeren.

Daarenboven kan men niet genoeg het belang van deze politieactiviteit benadrukken in de strijd tegen de huisjesmelkers, de fictieve domiciliëring, sociale en fiscale fraude enz.

Anderzijds is het niet meer dan normaal dat de lokale politie de ambtenaar van de burgerlijke stand helpt met bijkomende informatie voor het opstellen van zijn verslag inzake een schijnhuwelijk. Dit kan de Procureur des Konings overtuigen om een verder onderzoek te gelasten.

Er moet worden bijgevoegd dat de politie niet met een systematische controle van een wijk of een deelgemeente mag belast worden.

Het kan ook niet dat de politie door de gemeente verplicht wordt de eigenaars van leegstaande panden te wijzen op de belasting geheven door de gemeente ter bestrijding van de leegstand of dat zij, ten behoeve van de gemeenten, lijsten van eigenaars moet opstellen.

II.2. Moraliteitsonderzoek Het gaat hier om specifieke moraliteitsonderzoeken buiten deze in strafzaken. Die onderzoeken moeten de bevoegde overheid toelaten met kennis van zaken een bepaalde beslissing te nemen : - in het kader van een aanwerving, benoeming of bevordering (magistraten, bedrijfsrevisoren, politieambtenaren, privé-detectives, notarissen, deurwaarders, enz.); - om de vergunningen tot het voorhanden hebben van een wapen toe te kennen; - om een nationale orde toe te kennen; - bij het openen van een slijterij.

De politieambtenaar of agent van politie baseert zijn verslag op objectieve vaststellingen. Het dossier dient reeds te zijn aangelegd door de bestuurlijke en gerechtelijke overheden die dit onderzoek hebben aangevraagd en moet al de beschikbare documenten bevatten (meer bepaald door gebruik te maken van de geautomatiseerde gegevensbanken).

Het is echter aanbevolen dat het Openbaar Ministerie slechts een moraliteitsonderzoek vraagt, wanneer zij op basis van de eigen gegevens waarover zij beschikt, onvoldoende is ingelicht.

De politie verstrekt in beginsel de informatie waarover zij, zonder bijkomend onderzoek, beschikt. Daartoe raadpleegt zij haar bronnen, rekening houdend met de finaliteit van het onderzoek. Wat de moraliteitsonderzoeken betreft doet zij beroep op de beschikbare kennis van haar medewerkers, in de eerste plaats de wijkwerking. Zij vermeldt telkens dat haar informatie gebaseerd is op de beschikbare gegevens zonder nieuw onderzoek.

Wat specifiek de slijterijen betreft : - sedert de wet van 14 december 2005 houdende administratieve vereenvoudiging (B.S. 28.12.2005) is enkel nog een onderzoek van de moraliteit en een controle van de hygiëne vereist; wat de moraliteit betreft, volstaat een uittreksel uit het strafregister; - het is uiteraard aan de gemeente om de hygiëne te controleren, en dus iemand ter plaatse te sturen; de politie dient dus op dat ogenblik niet meer tussen te komen in de vergunningsprocedure ; - evenwel kan het, in het kader van de wijkwerking nuttig zijn dat de politie een plaatsbezoek brengt, zodat zij weet wie welke instelling uitbaat; de politie legt een dossier aan, eventueel elektronisch, dat foto's van het volledig publiek gedeelte bevat; dit dossier is nuttig op het ogenblik van een incident in het desbetreffende pand; het dossier kan tevens geraadpleegd worden door bvb. de federale politie, evenals door de brandweerdiensten;. deze informatie is eveneens interessant in het kader van de bestuurlijke informatie.

Inzake wapens is evenwel een meer actief onderzoek noodzakelijk. De gouverneur dient immers volgens de wapenwet een met redenen omklede beslissing te nemen op basis van het advies dat binnen de drie maanden na aanvraag wordt gegeven door de korpschef van de lokale politie van de verblijfplaats van de verzoeker.

Wat betreft de toekenning van eervolle onderscheidingen (ondermeer inzake de nationale orden) dient geen moraliteitsonderzoek meer te worden uitgevoerd. Een getuigschrift van goed zedelijk gedrag volstaat.

In het kader van de screening van de kandidaten voor een aanwerving bij de politiediensten zal de lokale politie evenwel een zeer grondig onderzoek voeren, in principe met inbegrip van een persoonlijke contactname. Deze onderzoeken zullen pas door de selectiediensten van de federale politie worden gevraagd nadat reeds een aantal stappen in de selectieprocedures zijn gezet en er dus reeds een eerste selectie is gebeurd.

II.3. Het verkrijgen en het verliezen van de nationaliteit: Wettelijke basis: artikel 24bis van de nationaliteitswet.

Er wordt door de politieambtenaar een verslag verstrekt op basis van de beschikbare objectieve vaststellingen. Zo nodig worden deze gegevens aangevuld na het voeren van een onderzoek.

II.4. Fiches van herbergen, hotels en logementhuizen Wettelijke basis: wet van 17 december 1963 tot inrichting van de controle op reizigers in logementhuizen.

De taak van de politie is hier beperkt tot het gericht doch niet systematisch controleren van de door de logiesverstrekker geregistreerde gegevens, in het kader van haar bestuurlijke en gerechtelijke opdrachten.

II.5. Aangifte van verloren en gevonden voorwerpen In het kader van het voorkomen van diefstal en heling, en van het opsporen van gestolen voorwerpen, neemt de lokale politie, de aangiften van verloren voorwerpen op, en neemt zij de verloren voorwerpen in ontvangst met het oog op het signaleren ervan, waarna zij de voorwerpen overhandigt aan de gemeentelijke overheid die instaat voor het verder beheer ervan (wet van 30 december 1975 betreffende de goederen, buiten particuliere eigendommen gevonden of op de openbare weg geplaatst ter uitvoering van vonnissen tot uitzetting (B.S. 17/01/1976), gewijzigd bij de wet van 30 november 1998 (B.S. 1/01/1999)).

II.6. Protocollaire begeleiding of protocollaire aanwezigheid Wettelijke basis : wet van 5 augustus 1992 op het politieambt (B.S. 22/12/1992) Bij openbare plechtigheden kunnen de politiediensten worden opgedragen te zorgen voor een protocollaire aanwezigheid en voor de begeleiding van overheden en gestelde lichamen.

II.7. Administratieve onderzoeken met het oog op het afleveren van een attest inzake eerherstel Wettelijke basis : art. 629 Wetboek van Strafvordering In het kader van het verzoek tot eerherstel dient de Procureur des Konings onder andere te beschikken over een verklaring van de burgemeester van de gemeente waar de verzoeker gedurende de proeftijd verbleef. Hiertoe voert de politie een onderzoek uit dat zij aan de burgemeester overmaakt.

De Procureur des Konings kan ook ambtshalve of op verzoek van de Procureur-generaal alle nuttige inlichtingen inwinnen.

II.8. Verslag aan de vrederechter en aan de ambtenaar van de burgerlijke stand naar aanleiding van het overlijden van een alleenstaande Het verslag moet opgemaakt worden door de lokale politie. Zij doet ter plaatse de vaststellingen, verzegelt het pand en overhandigt de sleutel aan de vrederechter.

Het opmaken van de inventaris daarentegen is geen taak voor de politie. Deze opdracht wordt door de vrederechter immers aan een notaris gegeven.

II.9. Controle van de echtheid van het rijbewijs en andere officiële documenten Wettelijke basis: omzendbrief OOP 17 van 7 mei 1993 betreffende de preventie van fraude bij het inruilen van buitenlandse rijbewijzen.

De lokale politie is steeds bevoegd voor de controle van de echtheid van het rijbewijs zoals voorzien in de omzendbrief OOP 17 van 7 mei 1993 betreffende de preventie van fraude bij het inruilen van buitenlandse rijbewijzen.

In geval van twijfel over de echtheid van het stuk, zal een grondige controle van de rijbewijzen worden uitgevoerd door CDBV (Centrale Dienst voor de Bestrijding van Valsheden) van de federale politie.

II.10. Bezetting van de openbare weg en opmaken van bestuurlijke reglementen, verordeningen en besluiten - In het kader van evenementen gepland op de openbare weg beperkt de tussenkomst van de politie zich enerzijds tot het geven van een technisch advies over de openbare orde en veiligheid en de gevolgen voor het verkeer in het bijzonder (veiligheid en vlotheid), en anderzijds tot het houden van toezicht op het verloop van deze evenementen. - De technische adviezen inzake veiligheid hebben uiteraard enkel betrekking op de domeinen waarvoor de politie bevoegd is en waarin zij aldus over een specifieke knowhow beschikt. Het kan dus niet gaan om technische adviezen die tot de bevoegdheid van de brandweer horen. - Ook inzake de private bezetting van de openbare weg voor terrassen, stalletjes, kramen, werkzaamheden op of langs de openbare weg, verkeersbelemmeringen, plaatsen van containers enz., beperkt de tussenkomst van de politie zich tot het leveren van de voormelde technische adviezen en het toezicht op de naleving van de politieverordeningen, reglementen en besluiten terzake en de openbare orde en veiligheid in het algemeen. - Het administratief en organisatorisch beheer van evenementen, inclusief het opmaken en het beheren van gemeentelijke politieverordeningen, dringende ordonnanties (verkeersveiligheid, ...), reglementen of besluiten van de burgemeester (wielerwedstrijden, ...) en het afleveren van de toelatingen, behoort tot de taken van de gemeentelijke overheid.

Toch zijn de opdrachten van het gemeentebestuur en van de lokale politie zodanig verweven dat moet aangemoedigd worden dat de zones en de gemeenten een praktische werkwijze afspreken om de administratieve overlast voor de burgers en voor de openbare diensten tot een minimum te beperken. In dit kader kan het bijvoorbeeld aangewezen zijn dat de aanvrager zich rechtstreeks richt tot de lokale politie en dat de politie vervolgens zelf het dossier aanvult met haar advies en doorstuurt naar het gemeentebestuur. Het tegenovergestelde is eveneens mogelijk.

Samenwerking tussen politie en de lokale overheid wordt dus sterk aanbevolen.

II.11. Adresaanvragen door de gerechtsdeurwaarder of andere openbare besturen Alle normale informatiebronnen zullen moeten worden gebruikt alvorens een beroep te doen op de politie. Enkel wanneer het onmogelijk is om deze informatie te verkrijgen, zal de lokale politie de inlichtingen doorgeven waarover zij beschikt. Ditzelfde geldt om artikel 1503 van het Gerechtelijk Wetboek te kunnen toepassen.

Wat betreft de andere vragen om informatie van de gerechtsdeurwaarders aan de politie, buiten de adresaanvragen, is de politie niet gehouden hieraan gevolg te geven.

II.12 Gemeentelijk strafregister Reglementaire basis: Ministeriële omzendbrief van 6 juni 1962 betreffende de afgifte van de getuigschriften van goed zedelijk gedrag (B.S. 4 juli 1962) en ministeriële omzendbrief van 8 mei 1968 betreffende het gemeentelijk strafregister (B.S. 31 mei 1968);

Omzendbrief van 1 juli 2002 betreffende de uitreiking van de getuigschriften van goed zedelijk gedrag (B.S. 6/7/2002);

Omzendbrief van 21 februari 2003 betreffende de uitreiking van de getuigschriften van goed zedelijk gedrag (B.S. 4 maart 2003).

Het bijhouden van het gemeentelijk strafregister en de uitreiking van de getuigschriften van goed zedelijk gedrag vereisen geen uitoefening van politiebevoegdheid. Zij mogen derhalve niet meer toevertrouwd worden aan de lokale politie.

Overeenkomstig de omzendbrief van 5 juli 1996 tot wijziging van de algemene onderrichtingen van 6 juni 1962 betreffende de getuigschriften van goed zedelijk gedrag, valt de afgifte van het getuigschrift van goed zedelijk gedrag onder de bevoegdheid van de burgemeester van de gemeente waarin de betrokkene in het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister is opgenomen. Indien de betrokkene buiten België verblijft, behoort de afgifte van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag tot de bevoegdheid van de burgemeester van de gemeente waar hij voor zijn vertrek laatst was opgenomen. De burgemeester kan deze bevoegdheid delegeren aan bij naam aangewezen en vastbenoemde ambtenaren die gelast zijn met het beheer van het gemeentelijk strafregister.

Naar aanleiding van de omzendbrief van 1 juli 2002 betreffende de uitreiking van de getuigschriften van goed zedelijk gedrag, is het gemotiveerde advies van de korpschef of van de door hem gedelegeerde officier van politie enkel verplicht wanneer het getuigschrift gevraagd wordt met het oog op de uitoefening van een activiteit met betrekking tot de begeleiding van minderjarigen (getuigschrift model 2).

Voor de getuigschriften model 1 moet een systematisch beroep op het advies van de korpschef vermeden worden.

Wanneer het Centraal Strafregister volledig geïnformatiseerd zal zijn, zullen de getuigschriften van goed zedelijk gedrag trouwens vervangen worden door uittreksels uit het strafregister en zullen de federale overheidsdiensten rechtstreeks het centraal strafregister kunnen raadplegen.

III. Samenwerking Politie -GerecHtsdeurwaarders Bepaalde artikelen van het gerechtelijk wetboek leggen de tussenkomst of de aanwezigheid van een politieambtenaar of agent van politie op in het kader van de betekening van gerechtsdeurwaardersexploten, vaststellingen van overspel, gedwongen tenuitvoerleggingen en uitvoerend beslag op onroerende goederen (de artikelen 35, 37, 1016bis, 1504, 1505, 1507, 1580).

In het kader van de opdrachten die hen worden toevertrouwd kunnen de ministeriële ambtenaren eveneens overeenkomstig artikel 44 van de Wet op het Politieambt, in alle omstandigheden de politiediensten vorderen om hen te beschermen tegen gewelddaden en feitelijkheden die tegen hen kunnen worden gepleegd of hen in staat stellen de moeilijkheden weg te nemen waardoor zij zouden worden belet hun opdracht te vervullen.

In bijlage 2 aan deze omzendbrief vindt u een kaderprotocol dat werd gesloten tussen de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders en de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie en waarin de principes en modaliteiten worden omschreven volgens de welke de politiediensten de hiervoor vermelde wettelijke opdrachten geacht worden uit te voeren.

Rekening houdend met de kenmerken en de specificiteit van elke politiezone, kan een bijkomend protocol gesloten worden tussen elke arrondissementskamer en de politiezone, door tussenkomst van de syndicus-voorzitter en de korpschefs of hun respectievelijke afgevaardigden, zonder evenwel af te wijken van de regels van deze omzendbrief of de inhoud van het kaderprotocol. Een kopie van dit bijkomend protocol zal naar de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken en naar de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders worden gestuurd.

De belangrijkste principes uit het kaderprotocol kunnen als volgt worden samengevat : - de preventieve vordering tot het verlenen van de sterke arm dient door de gerechtsdeurwaarder op voorhand geëvalueerd te worden op basis van de elementen van het dossier of enige andere aanwijzing waarover hij beschikt. Uit deze evaluatie moet het bestaan blijken van een ernstig risico m.b.t. de fysieke integriteit of een dermate uitzonderlijke omstandigheid dat de aanwezigheid van de politie noodzakelijk is. Deze vordering mag geen automatisme worden; - indien bijstand wordt gevorderd voor niet dringende rechtsplegingen, zal de gerechtsdeurwaarder de korpschef of de terzake verantwoordelijke hiervan tijdig verwittigen zodat de politiedienst zich kan organiseren; - ingeval van dringende rechtsplegingen, is de politiedienst gehouden tot onmiddellijke tussenkomst doch ook in deze gevallen zal de gerechtsdeurwaarder de politiedienst binnen de kortst mogelijke tijdspanne verwittigen; - vooraleer bij de politiediensten informatie in te winnen over de verblijfplaats van een persoon, zal de gerechtsdeurwaarder zelf alle mogelijke middelen waarover hij wettelijk beschikt aanwenden om deze informatie te bekomen. Wat betreft de andere vragen om informatie van de gerechtsdeurwaarders aan de politie, buiten de adresaanvragen, is de politie niet gehouden hieraan gevolg te geven.

Indien zou blijken dat systematisch afgeweken wordt van de richtlijnen in deze omzendbrief en de afspraken gemaakt binnen het kaderprotocol, dient de korpschef dit te melden aan de syndicus-voorzitter van de arrondissementskamer.

IV. Verlichten en vereenvoudigen van TAKEN VERBONDEN AAN GERECHTELIJKE opdrachten IV.1. Algemeen Bij het vervullen van hun opdrachten van gerechtelijke politie, worden aan de politieambtenaren ook vaak administratieve taken toegewezen teneinde het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter in staat te stellen hun opsporingsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken integraal af te handelen.

Vaak zijn ook administratieve taken verbonden aan de uitvoering van straffen.

Zonder afbreuk te doen aan het vorderingsrecht van de gerechtelijke overheid, worden bovendien bepaalde kantschriften gericht aan de politie als niet zinvol en capaciteitsrovend ervaren omdat de gevraagde inlichtingen door de parketten of onderzoeksrechters rechtstreeks aan de betrokken partijen of diensten kunnen worden gevraagd.

Om de politiediensten te ontlasten worden de gerechtelijke overheden dan ook algemeen verzocht om waar mogelijk: - systematisch gebruik te maken van de informatica die hun ter beschikking wordt gesteld, bijvoorbeeld het Rijksregister, het strafregister, dienst nummerplaten, RIB (seiningen), SIDIS (computer van het gevangeniswezen),enz. - hun vragen tot inlichtingen rechtstreeks aan de betrokkenen te richten; zo zouden bijvoorbeeld « vragen naar de staat van burgerlijke aansprakelijkheid van een werkgever » of « verhoor van leasing- of verzekeringsmaatschappijen » kunnen gebeuren door het opsturen van een typeformulier.

IV.2. Redactie van processen-verbaal en verslagen Het uittikken van bepaalde teksten zoals een gedeelte van een proces-verbaal of een verslag kan toevertrouwd worden aan Calog-personeel, voor zover dit kadert in een verhoogde efficiëntie en/of een meerwaarde biedt en dit niet wettelijk verboden is.

Uiteraard gebeurt dit onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van de vaststellende politieambtenaar.

Bijvoorbeeld : - het volledig en letterlijk uittikken van audiovisuele of auditieve verhoren in het kader van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek door een Calog-personeelslid die hiervoor de nodige competenties heeft en gebonden is door het beroepsgeheim en dit alles onder de verantwoordelijkheid van de politieambtenaar die het verhoor afnam en die de uitgetikte tekst verwerkt in een proces-verbaal dat hij ondertekent; - sommige types van PV's in verkeerszaken; - allerlei administratieve verslagen, bvb deze opgesteld in het kader van de wijkwerking, van allerlei opdrachten van Burgerlijke Stand en Bevolking, enz.

IV.3. Kennisgeving gerechtelijke stukken De oproepingsbrieven, berichten van terechtzitting, voorstellen tot minnelijke schikking en diverse andere stukken worden het best per post verzonden, in voorkomend geval aangetekend met of zonder ontvangstbewijs.

Voorbeelden: - kennisgevingen aan benadeelde partijen, - oproepingen van getuigen, - kennisgevingen van genadebesluiten, - kennisgevingen aan slachtoffers, - documenten m.b.t. het ondergaan van de proeven n.a.v. een uitgesproken verval van het recht tot sturen.

Slechts in bijzondere omstandigheden moet er een beroep worden gedaan op de lokale politie.

Voorbeelden : - verscheidene verzendingen zijn zonder gevolg gebleven; - de voortzetting van de procedure zou in het gedrang komen in geval de betrokkene niet reageert op de verzendingen per post; - de benadeelde woont op hetzelfde adres als de verdachte; - oproeping van een gedeeltelijk of volledig anonieme getuige.

IV.4. Solvabiliteitsonderzoek De lokale politie zal pas dergelijk onderzoek instellen op aanvraag van de gerechtelijke autoriteiten of indien dit is opgelegd door de wet. Het systematisch beroep doen op de politie voor dergelijke onderzoeken is immers niet meer gegrond, rekening houdend met het feit dat er diverse diensten bevoegd zijn voor het verlenen van de gevraagde informatie.

IV.5. Niet-betaling van minnelijke schikkingen (VSBG's), strafrechtelijke geldboetes In geval van niet-betaling naar aanleiding van het opleggen van een minnelijke schikking (VSBG) of van de veroordeling tot een strafrechtelijke boete, zal de ontvanger der Domeinen en van de strafrechtelijke geldboetes systematisch tenminste 2 herinneringen sturen naar de betrokkene, waarin de mogelijkheden inzake het verlenen van uitstel en de eventuele gevolgen in geval van niet-betaling zijn vermeld.

Indien het dossier ingeval van niet-betaling wordt overgemaakt aan het Openbaar Ministerie zal in principe geen beroep meer worden gedaan op de politiediensten om de overtreder nogmaals te laten verhoren en aan te manen om alsnog te betalen.

Een verhoor zal enkel nog gebeuren indien de overtreder, met het oog op een vervolging, voorheen nog niet werd verhoord over de ten laste gelegde feiten.

In geval van niet-betaling van geldboetes ingevolge veroordelingen door de politierechtbank, wordt de politie pas ingeschakeld om het vervangend rijverbod te betekenen.

IV.6. Controle van adressen In het kader van de dossiers « niet-aangifte van een adreswijziging », zullen de gerechtelijke overheden zelf eerst het Rijksregister raadplegen vooraleer verdere opdrachten te geven aan de politiediensten.

Indien uit de raadpleging van het Rijksregister blijkt dat betrokkene inmiddels regelmatig werd ingeschreven in het bevolkingsregister, kunnen dan opdrachten tot bv. seining vermeden worden.

Wanneer de gerechtelijke overheid een verhoor of andere onderzoeksdaad gelast en de politiedienst vaststelt dat de betrokken persoon op een ander adres in een andere politiezone verblijft, dan wordt het dossier teruggezonden naar de gerechtelijke overheid met mededeling van het nieuwe adres. Dit adres wordt vermeld op het kantschrift of op een uittreksel uit het rijksregister van de natuurlijke personen, dat gedagtekend en ondertekend is door een politieambtenaar. Er dient hiervoor geen navolgend proces-verbaal te worden opgesteld.

Bij het opmaken van kantschriften zal, indien sedert de datum van de feiten of de laatste onderzoeksdaad in een dossier vier maanden verstreken zijn, de gerechtelijke overheid ook eerst zelf via haar informaticasysteem nagaan of de betrokken persoon nog op het laatst gekende adres verblijft, zodat de opdracht naar de juiste politiezone kan gestuurd worden.

IV.7. Intrekking van een klacht en controle van schadeloosstelling Indien een verzekeringsmaatschappij tussenkomt in een strafrechtelijk dossier, en gekend is door het Openbaar Ministerie, zal deze de politie niet meer om een bevestiging van de schadeloosstelling of van de intrekking van de klacht vragen. Dit verzoek zal rechtstreeks worden ingediend bij de tussenkomende verzekeringsmaatschappij met het oog op het verkrijgen van een document van intrekking ondertekend door de benadeelde, waarin duidelijk staat dat deze schadeloos is gesteld.

In de andere gevallen van intrekking van klachten blijft de gewone procedure gehandhaafd.

IV.8. Afgifte van akten van de Burgerlijke stand en dienst Bevolking voor het Openbaar Ministerie Het Openbaar Ministerie zal zich rechtstreeks wenden tot de diensten van de burgerlijke stand of de bevolkingsdienst (« burgerzaken »), desgevallend tot de griffie van de rechtbank van eerste aanleg.

IV.9. Verlof tot begraven of verassen Wettelijke basis: art. 81 en 82 Burgerlijk Wetboek.

In zoverre de dienstdoende magistraat over voldoende informatie beschikt om te beslissen dat hij zich niet verzet tegen de afgifte van een verlof tot begraven of verassen door de ambtenaar van de burgerlijke stand, kan hij zijn beslissing nemen op basis van een telefonisch verslag bevestigd door een proces-verbaal of een ander gebruikelijk stuk dat per fax of elektronisch is verstuurd. In ieder geval wordt het origineel proces-verbaal 's anderendaags via de gebruikelijke weg bezorgd.

IV.10. Teruggave van in beslag genomen voorwerpen Nadat het Openbaar Ministerie zijn akkoord heeft gegeven voor de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, roept de griffie de belanghebbende via een aangetekende brief met ontvangstbewijs op om zich bij de griffie aan te melden. Het stuk zal voorzien zijn van een strookje dat teruggestuurd dient te worden indien de belanghebbende afstand doet van zijn bezittingen.

In de brief wordt erop gewezen dat indien niet binnen een termijn van drie maanden wordt geantwoord, de voorwerpen overgemaakt worden aan de Domeinen. Indien een persoon zijn bezitting wenst terug te krijgen, kan hij of zij zelf stappen ondernemen (het proces-verbaal bevat gewoonlijk de vermelding opzettelijk of niet-opzettelijk achtergelaten).

IV.11. Betekening van de opvorderingsbesluiten (wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd) Hoewel de sectoren deze procedure zelf moeten voorzien in het kader van hun paritaire commissie, is het mogelijk om in het kader van deze wetgeving een beroep te doen op de lokale politie, maar slechts in geval van hoogdringendheid en wanneer geen andere oplossing voorhanden is.

IV.12. Het opsporen van erfgenamen Momenteel komt het voor dat het Openbaar Ministerie opdracht geeft aan de politie om erfgenamen op te sporen. Indien evenwel een notaris is aangesteld, belast met de vereffening-verdeling, komt deze taak niet meer toe aan de politie.

Bepaalde situaties kunnen evenwel de tussenkomst van de politie rechtvaardigen : Bv. indien de vervolging wordt ingesteld n.a.v. een dodelijk verkeersongeval, kan het parket aan de politie een overzicht van de erfgenamen vragen (met oog op informatieverstrekking inzake burgerlijke partijstelling), ten minste voor zover dit niet nuttig kan opgemaakt worden door een notaris.

V. OPDRACHTEN DIE KUNNEN UITBESTEED WORDEN AAN PRIVATE ONDERNEMINGEN OF UITGEVOERD WORDEN DOOR BESTUURLIJKE OVERHEDEN Wij leggen ter overweging voor aan de korpschefs en de bevoegde autoriteiten dat bepaalde door de politie uitgevoerde taken eveneens tot de bevoegdheid van andere ambtenaren, personen of bewakingsondernemingen behoren.

Door middel van overleg en het aangaan van samenwerkingsverbanden met deze partners, is het mogelijk de ambtenaren of politieagenten van deze taken te ontlasten, zonder afbreuk te doen aan de respectieve bevoegdheden of verantwoordelijkheden.

Hierna worden enkele voorbeelden aangehaald van dergelijke wettelijk ingestelde mogelijkheden. De korpschefs en de lokale overheden worden aangeraden om na te gaan of één of meer van deze initiatieven een meerwaarde kunnen bieden in hun organisatie.

Deze overweging kadert in de permanente zorg voor een geïntegreerde veiligheid.

Bij wijze van voorbeeld : 1° Ingevolge artikel 1, §1, van de wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid behoren activiteiten van toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen ten behoeve van private personen tot de core business van private bewakingsfirma's. Hierbij kan gedacht worden aan statische bewaking van gebouwen, maar ook aan activiteiten van mobiele bewaking zoals interventie na alarm of controle van gebouwen (bijvoorbeeld vakantietoezicht, nachtelijke controles van onbewoonde gebouwen, ...). Bewakingsondernemingen zijn, mits bijzondere toestemming van de minister van Binnenlandse zaken, ook gemachtigd om bepaalde bewakingsactiviteiten (bijvoorbeeld bewaking van gemeentelijke gebouwen) uit te oefenen ten behoeve van overheden. Daarnaast zijn zij, ingevolge de wetswijziging van 7 mei 2004, ook gemachtigd: - bepaalde activiteiten van verkeersbegeleiding te verrichten. De bewakingsactiviteit van verkeersbegeleiding bestaat uit de begeleiding van groepen fietsers (bijvoorbeeld wielertoeristen), automobilisten (bijvoorbeeld optochten van old-timer-voertuigen), deelnemers aan sportwedstrijden (bijvoorbeeld wielerwedstrijden) en scholieren (bijvoorbeeld bij het verlaten van de school). Bewakingsagenten hebben hier dezelfde verkeersbevoegdheden als signaalgevers, gemachtigde opzichters, werkopzichters, wegkapiteins en groepsleiders; - bepaalde vaststellingen te verrichten op het openbaar domein, meer bepaald vaststellingen die uitsluitend betrekking hebben op de onmiddellijk waarneembare toestand van goederen die zich bevinden op het openbaar domein (bijvoorbeeld controle op het betalend parkeren).

De bewakingsfirma moet uitdrukkelijk aangesteld zijn in een openbaar gemaakte beschikking, uitgevaardigd door de opdrachtgevende overheid. 2° De wet van 17 juni 2004 kent aan gemeentelijke ambtenaren die hiertoe aangesteld worden door de gemeenteraad de bevoegdheid toe om vaststellingen te doen van overtredingen op gemeentelijke verordeningen die (uitsluitend) gestraft worden met een administratieve sanctie.3° Artikel 148 van het Decreet van het Vlaams Gewest houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening bepaalt dat onverminderd de bevoegdheden van de agenten en de officieren van gerechtelijke politie, de stedenbouwkundige inspecteurs, de andere door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren, alsmede de door de gouverneur aangewezen ambtenaren van de provincie en van de gemeenten in zijn provincie, bevoegd zijn om de in deze titel omschreven inbreuken op te sporen en vast te stellen door een proces-verbaal dat geldt tot bewijs van het tegendeel.4° Artikel 301 van het Brussels Wetboek voor Ruimtelijke Ordening (BWRO) bepaalt dat behalve de ambtenaren van gerechtelijke politie, de ambtenaren en beambten belast met het beheer en de politie over de wegen, de door de Regering aangewezen technische ambtenaren en beambten van de gemeenten en van het Gewest, bevoegd zijn om de in de artikelen 300 en 304 omschreven misdrijven op te sporen en bij proces-verbaal vast te stellen.5° Artikel 156 van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium bepaalt dat behalve de ambtenaren van gerechtelijke politie, de ambtenaren en beambten belast met het beheer en de politie over de wegen, de door de provinciegouverneur aangewezen technische ambtenaren en beambten van de gemeenten, alsmede de daartoe door de Regering aangewezen ambtenaren en beambten van het Gewest, bevoegd zijn om de in artikel 153, 154, in het vierde lid van dit artikel en in het vijfde lid van artikel 158 omschreven misdrijven op te sporen en vast te stellen. VI. Opdrachten die niet door een politieambtenaar, een Agent VAN POLITIE of een CALOG-medewerker mogen worden uitgevoerd Er zijn een aantal administratieve taken die als een niet-politionele taak dienen beschouwd te worden, en dan ook niet door hetzij een politieambtenaar, hetzij een agent van politie, hetzij een CALOG-medewerker mogen uitgevoerd worden.

VI.1. Afgifte van bewijzen van onvermogen Sinds de wijziging van artikel 676,3° van het Gerechtelijk Wetboek bij de wet van 23 november 1998 betreffende de juridische bijstand (B.S. 31/12/1999), moeten de bewijzen van onvermogen niet meer afgegeven worden door de politiediensten. Deze afgifte gebeurt door het O.C.M.W. VI.2. Toelating tot het plaatsen van lichtreclames en reclameborden Deze taak behoort tot de bevoegdheid van het gemeentebestuur. Indien nodig, kan het advies van de politie worden aangevraagd.

VI.3. Wettiging van de handtekening, eensluidend verklaring van een kopie, (met uitzondering van proces-verbaal), aflevering van bewonerskaarten en parkeerkaarten Deze taken behoren tot de bevoegdheid van het gemeentebestuur.

VI.4. Reactie op het vrij rondlopen van verwaarloosde of gevaarlijk dieren De politiediensten doen een beroep op gespecialiseerde diensten met het oog op het vangen en onderbrengen van verwaarloosde of gevaarlijke dieren. De gemeenten dienen overeenkomsten af te sluiten met de gespecialiseerde diensten die, qua technische uitvoering terzake en qua materiaal voor het vangen en onderbrengen van deze dieren, beter uitgerust zijn dan de politie.

Uitsluitend met het oog op een grotere efficiëntie kan de interventieploeg evenwel beslissen om de dieren zelf te vangen en/of in te staan voor de eerste tijdelijke opvang bij gemeente of politie.

VI.5. Afgifte van attesten voor het neutraliseren van bijenzwermen Deze taken behoren tot de bevoegdheid van de gemeentelijke milieudiensten.

VI.6. Inning van taksen en plaatsing van ambulante handelaars Deze taak behoort tot de bevoegdheid van het gemeentebestuur.

VI.7. Openen van een slijterij Het moraliteitsattest wordt afgegeven door de bevolkingsdienst van het gemeentebestuur.

Zie ook punt II.2 van deze OB. VI.8. Betekeningen inzake verkiezingen Deze taak behoort tot de bevoegdheid van het gemeentebestuur. Wat de verkiezingen betreft kan de politie echter in geval van nood belast worden met het bestellen van brieven van de voorzitter aan de leden van de verschillende stem- en telbureaus.

VI.9. Afgifte van certificaten in opdracht van de Rijks- dienst voor Kinderbijslag VI.10. Werklozencontrole VI.11. Onderzoeken en verrichtingen met het oog op : - de afgifte van vergunningen inzake gevaarlijke, hinderlijke en ongezonde inrichtingen; - de afgifte van bouw- en verkavelingvergunningen; - de afgifte van vergunningen voor het storten van chemisch en ander afval; - het beheer van de adreswijzigingen op de inschrijvingsbewijzen (zie K.B. van 27 december 1993 - B.S. 18/01/94); - de nummering van gebouwen; - onbewoonbaarverklaring.

VI.12. Bestellen van : - uitnodiging om de identiteitskaart af te halen; - uitnodiging om de arbeidskaart af te halen; - uitnodiging voor de gemeenteraad; - kiesbrief; - provinciale en gemeentelijke formulieren voor belastingsaangifte.

VI.13. Betekenen van : - onbewoonbaarverklaringen; - akten inzake de uitvoering van werken aan eigendom.

VI.14. Aanplakken van : - aanvragen hinderlijk bedrijf; - toelating hinderlijk bedrijf; - bouwvergunningen.

VI.15. Inlichtingen verstrekken betreffende : De tellingen en statistieken inzake landbouw, dieren, overnachtingen, drijfkracht, personeel, tabakszaken, uitdragers, gezinssamenstelling, etc.

VI.16. Opmaken en afgifte van : - diverse attesten; - toelatingen tot het slachten van dieren; - erfrechtverklaringen.

VI.17. Administratie van : - rijbewijzen; - vreemdelingenregister; - leurkaarten; - reispassen en identiteitskaarten.

VI.18. Administratieve onderzoeken inzake : - niet-inlevering van door de gemeentelijke bibliotheek uitgeleende boeken e.a.; - inentingen tegen koepokken en polio; - achterstallige betalingen van belastingen; - eretekens; - stortplaatsen.

VI.19. Optreden als autobestuurder ten behoeve van de gemeentebesturen, burgemeesters of andere publieke personen;

VI.20. Opmaak van inlichtingenbulletins ten behoeve van gerechtelijke overheden met gegevens die buiten de taken van de lokale politie vallen (gegevens uit het bevolkingsregister, akten burgerlijke stand, strafregister, vreemdelingenregister, register rijbewijzen).

Deze omzendbrief treedt in werking de tiende dag volgend op zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Wij verzoeken mevrouw en de heren Procureurs-generaal en de dames en heren Gouverneurs te zorgen voor de verspreiding van deze omzendbrief bij de betrokken overheden en diensten.

De dames en heren Provinciegouverneurs worden bovendien verzocht in het bestuursmemoriaal de datum bekend te maken van de publicatie van deze omzendbrief in het Belgisch Staatsblad.

De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Justitie, Mme L. ONKELINX

Bijlage 1 I.1. Administratieve taken verbonden aan de opdrachten van de politie, doch die op zich geen politiebevoegdheid vereisen : - verzending van de PV's; - de administratieve opvolging van verkeers-PV's; - de administratieve opvolging van de waarschuwings-PV's; - het opvolging van de onmiddellijke inningen door de politie van het wegverkeer; - het administratief behandelen van de aangiften van het bezit van alarminstallaties; - het beheer van de documenten en de documentatiecentra, met inbegrip van het opstellen van de rechtzettingen en de aanvullingen; - de administratie van het wapenregister; - het beheer van de niet-afgehaalde deurwaardersexploten; - het administratief beheer van de hotelfiches; - het opstellen en het beheer van de statistieken; - de administratieve ondersteuning in het kader van de controle op voorwaardelijk en voorlopig in vrijheidgestelde personen, ...; - ondersteuning bij de organisatie en uitvoering van preventieve acties; - het eerste telefonisch onthaal, minstens tijdens de diensturen en het eerste onthaal op het commissariaat.

I.2.. Secretariaatstaken inherent aan de organisatie van de politiekorpsen : - de interne postbedeling; - het inschrijven van de binnengekomen stukken; - het inschrijven en het versturen van uitgaande briefwisseling; - de administratieve ondersteuning bij de dienstplanning, dactylografie, het opvragen van informatie, ...; - het klassement en het archiefbeheer; - het beheer van de reglementen, richtlijnen en omzendbrieven, nota's betreffende de organisatie van het korps en de interne richtlijnen. - secretariaat van BOC (basisoverlegcomités), politieraad en politiecollege, van de selectiecommissie, enz.

I.3. ICT (technisch beheer) en logistiek - het logistiek beheer van het technisch systeem van de geautomatiseerde omgeving; webmaster; - het logistiek beheer van de telefonie; - het logistiek beheer van de radiofonie (ASTRID e.a.); - het uitvoeren van meldkameractiviteiten, onder leiding van een lid van het operationele kader; - het onderhoud van de gebouwen, het materiaal, het groen, de voertuigen, etc.; - herstellingen en het administratief beheer van de herstellingen; - het beheer van de inventarissen; - het logistiek beheer en de openbare aanbestedingen van alle investeringsmiddelen en de verbruiksgoederen; - het beheer van de verzekeringen; - catering.

I.4. Personeelsbeheer - ondersteuning Human Resources Management ; - het beheer, het bijhouden en het opvolgen van de personeelsdossiers van de politiezone; - de mobiliteitsadministratie; - het lokaal medisch beheer (ziekteverlof, arbeidsgeneeskunde); - het beheer en het verspreiden van informatie inzake de personeelsstatuut; - de organisatie en het beheer van de opleidingsplannen, de voortgezette en de baremische opleidingen, ter uitvoering van de beslissingen van de korpschef of zijn vervanger; - het beheer van de tucht- en evaluatiedossiers; - het beheer en verwerking van de gegevens omtrent de verloning en de inconveniënten.

I.5. Budget en financiën : Het betreft administratieve taken uitgevoerd ter ondersteuning van de bijzonder rekenplichtige en die verbonden zijn aan : - het beheer van het kledijfonds; - het beheer van de boekhouding en de rekeningen; - de administratie omtrent verloning, inconveniënten, enz.; - de budgetcontrole; - het opvolgen van de ontvangsten en uitgaven; - het opstellen en het opvolgen van de dossiers overheidsopdrachten; - de technische voorbereiding van de begroting ; - het uitvoeren van de bijkomende begrotingsadministratie; - opstellen en opvolgen van subsidiedossiers; - het opvolgen van terugbetaling van de onkostennota's.

Bijlage 2 Kaderprotocol Tussen : De Federale Overheidsdienst BINNENLANDSE ZAKEN Leuvenseweg 3 te 1000 Brussel En: De NATIONALE KAMER VAN GERECHTDEURWAARDERS gezeteld te 1050 - BRUSSEL, Henri Jasparlaan, 93, Is overeengekomen : A) Dat onderhavig kaderprotocol, afgesloten tussen de FOD BINNENLANDSE ZAKEN en DE NATIONALE KAMER VAN GERECHTSDEURWAARDERS, gewijd is aan de morele verplichting die is aangegaan door de ambtenaren van de politiediensten en de gerechtsdeurwaarders om de hun in het kader van hun samenwerking toekomende respectievelijke rechten en plichten in acht te nemen.

B) Dat alle herhaaldelijke niet-nalevingen hiervan, geconstateerd door een van de partners, dienen officieel door laatstgenoemde ter kennis te worden gebracht aan de in gebreke blijvende partij ten einde de situatie zo snel mogelijk te regelen. In geval van een duidelijke blokkering van de situatie, kunnen de feiten in kwestie het voorwerp uitmaken van een klacht met bewijsstukken, hetzij bij de syndicus van de Arrondissementskamer waartoe de onwillige gerechtsdeurwaarder behoort, hetzij bij de voorzitter van het politiecollege waartoe de onwillige lokale politiedienst behoort met het oog op het zo snel mogelijk herstellen van de goede onderlinge beroepsrelaties die in gevaar zijn gekomen.

C) Dat te allen tijde de relaties tussen de politiediensten en de gerechtsdeurwaarders zoals vastgelegd in de ministeriële omzendbrief van 1 december 2006, gekenmerkt moeten worden door een goed doordachte samenwerking en tot stand moeten worden gebracht met wederzijds respect voor de aanwezige beroepslichamen.

D) Dat de samenwerking tussen de verschillende betrokken gezagsdragers altijd dient te geschieden, behalve in geval van overmacht, in het belang van de justitiabelen.

E) Dat de bepalingen uit genoemde omzendbrief, en meer in het bijzonder die vermeld onder punt en II 1, II 5, II 11 en III, in principe, strikt geïnterpreteerd dienen te worden en de absolute referentie vormen.

Bovendien: 1) In het geval ambthalve tussenkomst van de politiediensten vereist is overeenkomstig de artikelen 35, 37, 1016bis, 1504, 1505, 1507 en 1580 van het Gerechtelijk Wetboek, er voor de toepassing van de omzendbrief in kwestie onderscheid gemaakt moet worden tussen de zogenaamde dringende' rechtsplegingen en de gewone' rechtsplegingen. De dringendheid', die hoofdzakelijk beoordeeld wordt op basis van de aard van de versnelde rechtspleging en op feitelijke en wettelijke elementen die uit het dossier van de aanklagende partij blijken, heeft geen enkele invloed op de verplichting van de gerechtsdeurwaarder om op te treden overeenkomstig de bepalingen van artikel 517 van het Gerechtelijk Wetboek, ook al zal het beheer van een dergelijk dossier onvermijdelijk beïnvloed worden door de beschikbaarheid van laatstgenoemde met betrekking tot de organisatie van het werk voor zijn onderzoek en andere lopende opdrachten.

In casu behoudt het Openbaar Ministerie zich het recht voor om, indien nodig, de sterke arm' om hulp te vragen (artikel 139 van het Gerechtelijk Wetboek) en de politiedienst moet, op zijn beurt, speciaal in het kader van de rechtsplegingen tot bewaring van recht, direct kunnen tussenkomen, behoudens dringende behoefte.

Daarentegen dient de politiedienst, in het kader van de uitvoering van de zogenaamde gewone' rechtsplegingen ingelicht te worden binnen een redelijke termijn om zijn interventie te kunnen organiseren.

Hiertoe dient de vordering geformuleerd door de gerechtsdeurwaarder zo vroeg mogelijk naar de korpschef (of naar zijn afgevaardigde) gestuurd te worden en ten minste 7 werkdagen vóór de gewenste interventie.

Dientengevolge is de korpschef (of zijn afgevaardigde) gehouden zijn antwoord aan de optredende gerechtsdeurwaarder te sturen binnen drie werkdagen vanaf het moment van ontvangst van het verzoek, waarbij er voor gezorgd wordt dat de gevraagde interventie zoveel mogelijk op de door de gerechtdeurwaarder vastgestelde dag en tijd kan plaatsvinden. 2) De toevlucht tot het principe van de preventieve vordering van de politie is toegestaan telkens wanneer ernstige elementen het bestaan van risico's voor de fysieke integriteit van de openbaar ambtenaar aantonen, in zoverre dat deze de goede uitoefening van zijn opdracht in gevaar brengen.3) Wat het beoogde geval ook mag zijn (1 of 2), de gerechtdeurwaarder die zich verplicht weet een opdracht uit te stellen, op te schorten of te annuleren, waarvoor de interventie van een ambtenaar van een lokale politiedienst gevraagd was, ziet erop toe de dienst in kwestie in een zo vroeg mogelijk stadium te verwittigen voor zover het voorkomende feit dat reden geeft tot uitstel, opschorting of annulering, op tijd ter kennis wordt gebracht van de gerechtsdeurwaarder. Zonder contra-indicatie voor het uitvoeren van de opdracht, zorgt de bevraagde lokale politiedienst ervoor dat de gerechtsdeurwaarder die zich bij haar lokalen aandient, prioritair ontvangen wordt.

Inzake de verzoeken om onderzoek naar iemands verblijfplaats Alle mogelijke wegen voor het inwinnen van informatie waartoe de gerechtsdeurwaarder toegang toe heeft voor het vaststellen van de werkelijke verblijfplaats van een justitiabele, moeten bewandeld zijn voordat deze een verzoek om verblijfplaatsonderzoek bij de betrokken lokale politiedienst indient.

Deze aanvraag dient de datum van het bezoek aan de plaats in kwestie, de feiten die dit bezoek rechtvaardigen en de noodzaak om de situatie van de verblijfplaats in kwestie te kennen, te vermelden.

Wat betreft de vragen om informatie van de gerechtsdeurwaarders aan de politie buiten de adresaanvragen, is de politie niet gehouden hieraan gehoor te geven.

Inzake uitzetting Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen uitzettingen die tussenkomen in het kader van een rechtspleging inzake huuropzegging voor de hoofdverblijfplaats (artikelen 1344 bis en s. van het Gerechtelijk Wetboek) en de andere soorten uitzettingen (artikel 1345 van het Gerechtelijk Wetboek).

In het kader van de uitzettingsprocedures inzake huurcontracten, behoudens de uitzonderingen voorzien in de wet, heeft de wetgever strikte termijnen opgelegd waarvan niet kan worden afgeweken.

De gerechtsdeurwaarder is op zijn beurt verplicht zo vroeg mogelijk en tenminste 10 werkdagen op voorhand de betrokken politiedienst te verwittigen, in de persoon van de korpschef of zijn afgevaardigde, alsook de bevoegde gemeentelijke dienst, waarbij de twee laatstgenoemden de verplichting hebben hun antwoord te sturen naar de optredende gerechtsdeurwaarder binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek.

In het kader van de andere rechtsplegingen inzake uitzetting, kan men redelijkerwijs van de gerechtsdeurwaarder en de verschillende betrokken diensten verwachten, bij behoudens wettelijke vertraging, dat zij zich houden aan de termijnen vermeld in de vorige paragraaf.

Het is echter niet uitgesloten dat de gerechtsdeurwaarders moeten optreden op zeer korte termijn zonder dat zij de minste controle over het gerede en dringende karakter van hun tussenkomst hebben.

In dit geval zal de politiedienst derhalve onmiddellijk moeten tussenkomen.

Inzake het veranderen van de sloten en het afgeven van de sleutel Nadat is overgegaan tot het openbreken van de deur in toepassing van het artikel 1504 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de optredende gerechtsdeurwaarder in de politiezones waar een permanentie van 24u/24 is verzekerd, de sleutels in kwestie op dit bureau afgeven, in een gesloten envelop met op de voorkant vermelding van de naam, voornaam en het adres van de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

In dit geval geeft de gerechtsdeurwaarder op het adres waar de deur is opengebroken, duidelijk zichtbaar aan waar de sleutels kunnen worden afgehaald en wat het telefoonnummer is van de politiepermanentie.

Indien deze permanentie niet verzekerd is in de betrokken politiezone, kan een andere manier gezocht worden voor het overhandigen van de nieuwe sleutels en in een aanvullend protocol vastgelegd worden.

Inzake de mogelijkheid van een toegevoegd protocol Rekening houdend met de specifieke kenmerken van sommige politiezones (bijvoorbeeld: gevangenissen, voetbalstadions, enz.....) en van de geografische zones die zij beslaan, kan eventueel een toegevoegd protocol gesloten worden tussen elke arrondissementskamer en de politiezone die zich hieraan verbindt, door tussenkomst van de syndicus-voorzitter en de korpschef of hun respectieve dienstdoende afgevaardigde, zonder evenwel van de regels van de omzendbrief van 1 december 2006 of van de onderdelen van het kaderprotocol tussen de FOD BINNENLANDSE ZAKEN en de NATIONALE KAMER VAN GERECHTSDEURWAARDERS te kunnen afwijken.

Bijgevolg kan deze enkel een eventuele verbetering of aanpassing van de regels die de samenwerking tussen deze twee beroepslichamen regelen, betreffen, of bepaalde uitzonderlijke gevallen regelen die nog niet in aanmerking waren genomen, zonder dat geraakt wordt aan de letter en de geest van het kaderprotocol.

Behoudens overmacht, dient het afsluiten van een dergelijk protocol plaats te vinden binnen zes maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de omzendbrief van 1 december 2006 en dient een kopie van het protocol of van de wijzigingen gestuurd te worden naar de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders en naar de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken (ADVPB Directie Politiebeheer, Waterloolaan 76, 1000 Brussel).

Deze eventuele toegevoegde protocollen zullen gelden voor alle gerechtsdeurwaarders, leden van de arrondissementskamers die het protocol ondertekend hebben en alle politiediensten van de betrokken zone.

De verplichtingen die op deze wijze worden aangegaan kunnen niet ongeldig verklaard worden door het verkiezen van een nieuwe syndicus of door het veranderen van korpschef.

Indien nieuwe omstandigheden het aannemen van een protocol of de aanpassing cq. herziening van een vorig protocol rechtvaardigen, zullen de verdragspartijen bijeenkomen om de formuleringen van deze laatste of de eventueel aan te brengen wijzigingen te bestuderen. In geval van akkoord zal het nieuwe of het gewijzigde protocol binnen een door de partijen overeen te komen termijn in werking treden, waarbij de vroegere bepalingen tot regeling van de samenwerking tussen de twee beroepslichamen van toepassing blijven tot deze datum.

^