Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 07 mei 2007
gepubliceerd op 30 mei 2007

Circulaire betreffende de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2007009504
pub.
30/05/2007
prom.
07/05/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE


7 MEI 2007. - Circulaire betreffende de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan


Aan de dames en heren Procureurs-generaal bij de hoven van beroep;

Aan de dames en heren Ambtenaren van de burgerlijke stand van het Rijk;

Ik vestig uw aandacht op de bepalingen van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2006. Het is belangrijk op te merken dat in het staatsblad van 28 december 2006 de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) werd gepubliceerd die de wet van 1 juli 2006 op een aantal punten wijzigt (zie titel XVII - Justitie, Hoofdstuk 1 - Wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming). Overeenkomstig artikel 26 van de wet van 1 juli 2006, ingevoegd bij artikel 373 van de wet van 27 december 2006, zullen de bepalingen van de wet van 1 juli 2006, in werking treden op 1 juli 2007. Krachtens artikel 374 van de wet van 27 december 2006 treden de wijzigingsbepalingen in werking op dezelfde datum. Deze circulaire strekt ertoe de ambtenaren van de burgerlijke stand voor te lichten over de draagwijdte van de bepalingen die zij mogelijkerwijze moeten toepassen in de uitoefening van hun ambt. Het is geenszins de bedoeling de volledige hervorming van het afstammingsrecht erin uitvoerig te bespreken.

I. Belangrijkste hervormingen Vooreerst moet eraan worden herinnerd dat de nieuwe regelgeving uiteraard slechts van toepassing is onder voorbehoud van de bepalingen van het Wetboek van internationaal privaatrecht. Ik verwijs ter zake naar de circulaire van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeel statuut (Belgisch Staatsblad van 28 september 2004).

Daarenboven wordt de inhoud van de ministeriële circulaire van 22 mei 1987 betreffende de toepassing van de wet van 31 maart 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming (Belgisch Staatsblad van 27 mei 1987) in herinnering gebracht. Deze nieuwe circulaire is slechts van toepassing op de nieuwe bepalingen.

De circulaire van 9 april 1990 betreffende de erkenning bij notariële akte zal daarentegen niet meer van toepassing zijn vermits deze betrekking had op de homologatie van de erkenning die ingevolge de nieuwe wet wordt afgeschaft. Mijn diensten zullen in samenwerking met de Koninklijke Federatie van Notarissen nagaan of specifieke nieuwe instructies zich opdringen in verband met notariële erkenningen.

Teneinde de lectuur van de wet te vergemakkelijken zal op de website van mijn departement (www.just.fgov.be, Justitie van A tot Z, onder het trefwoord afstamming) een officieuze gecoördineerde versie van de nieuwe bepalingen ter beschikking worden gesteld.

Het eerste doel van de hervorming is om in de wet van 31 maart 1987 op de afstamming de discriminaties op te heffen die door de talrijke arresten van het Arbitragehof aan het licht zijn gebracht. Het gaat meer bepaald om de arresten in verband met de erkenning door de vader, het onderzoek naar het vaderschap, de naam van een buitenechtelijk kind, of nog het verbod op de vaststelling van de afstamming tussen verwanten als het huwelijk waardoor het beletsel is ontstaan nietig verklaard of ontbonden is.

De wet gaat echter verder en beoogt tevens het afstammingsrecht te actualiseren en aan te passen aan de huidige maatschappelijke evoluties.

De voornaamste wijzigingen zijn de volgende : 1. Wat betreft de moederlijke afstamming Het is nog altijd de vrouw wiens naam in de akte van geboorte vermeld staat, die als moeder moet beschouwd worden.De termijnen en de hoedanigheden om het moederschap te betwisten worden evenwel in overeenstemming gebracht met die voor de betwisting van het vaderschap (artikel 312 van het Burgerlijk Wetboek zoals gewijzigd door artikel 367 van de wet houdende diverse bepalingen).

Wanneer de naam van de moeder niet in de akte van geboorte vermeld wordt, kan de moeder, net als vroeger, het kind erkennen. De regels voor de erkenning door de moeder en door de vader zijn evenwel eenvormig gemaakt. Ze zijn vermeld in het nieuwe artikel 329bis.

Wanneer de moederlijke afstamming noch door erkenning, noch door de akte van geboorte vastgesteld wordt, kan een vordering tot onderzoek naar het moederschap ingesteld worden. Het nieuwe artikel 332quinquies van het Burgerlijk Wetboek voorziet ook hier in gelijke voorwaarden voor het onderzoek naar het moederschap en het onderzoek naar het vaderschap. 2. Wat betreft de vaderlijke afstamming a) vermoeden van vaderschap tijdens het huwelijk Het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot geldt nog altijd.Dat vermoeden wordt echter afgezwakt. De wetgever heeft het aantal artificiële geschillen willen beperken door de aanvangsdatum te wijzigen van de periode van 300 dagen, na het verstrijken waarvan het wettelijk vermoeden van het vaderschap van de echtgenoot, niet meer geldt behoudens gemeenschappelijke verklaring van de ouders op het tijdstip van de aangifte van de geboorte (nieuw artikel 316bis ). Dit is vooral het geval wanneer het kind geboren wordt meer dan 300 dagen na de datum waarop de ouders op verschillende adressen zijn ingeschreven.

Bovendien zal het vaderschap van de echtgenoot niet langer alleen door de moeder, de echtgenoot of het kind kunnen worden betwist, maar ook door de persoon die het vaderschap van het kind opeist (zie ook infra punt 3). b) erkenning Wanneer het vaderschap niet vaststaat ingevolge het huwelijk, kan de vader, net als vroeger, het kind erkennen.De voorwaarden voor de erkenning zijn, net als voor de moederlijke erkenning, vervat in artikel 329bis.

De toestemming van het meerderjarige of ontvoogde kind is nog altijd vereist. Als het kind minderjarig en niet ontvoogd is, is de toestemming vereist van de ouder van wie de afstamming vaststaat alsook de toestemming van het kind indien het de volle leeftijd van 12 jaar heeft bereikt.

In geval van onenigheid kan de persoon die de erkenning aanvraagt een gerechtelijke procedure opstarten. Het verzoek wordt verworpen als de biologische afstamming niet vaststaat.

Indien de verzoeker inderdaad de biologische ouder is, voert de rechtbank een opportuniteitscontrole uit maar dit enkel bij een laattijdige erkenning, dat wil zeggen wanneer het kind de leeftijd van een jaar heeft bereikt. De erkenning kan in dat geval worden geweigerd indien zij kennelijk in strijd is met de belangen van het kind.

Verder is de erkenning niet mogelijk als de verzoeker schuldig is bevonden aan de verkrachting van de moeder tijdens de wettelijke periode van verwekking.

Tot slot werd de homologatieprocedure ingeval van erkenning door een gehuwde man van een kind dat is verwekt bij een vrouw van wie hij niet de echtgenoot is, afgeschaft. De akte van erkenning moet net als bij de moederlijke erkenning ter kennis gebracht worden van de echtgenoot of echtgenote (artikel 319bis ). c) onderzoek naar het vaderschap Wanneer het vaderschap niet vaststaat noch op grond van het huwelijk noch door erkenning kan het vaderschap gerechtelijk worden vastgesteld.De procedure is geregeld door artikel 332quinquies. 3. Wat betreft de betwisting van de afstamming De bepalingen betreffende de betwisting van de afstamming werden gewijzigd om de regels inzake de betwisting van het vaderschap van de echtgenoot en de betwisting van de afstamming vastgesteld door erkenning en van de betwisting van het moederschap vastgesteld door de geboorteakte, nader tot elkaar te brengen.De wet van 1987 heeft de meeste vormen van discriminatie tussen kinderen wat de gevolgen van de afstamming betreft, weggewerkt. Nu is het de bedoeling om de verschillen in behandeling weg te werken met betrekking tot het betwisten van de afstamming die niet met de werkelijkheid overeenstemt. De wet van 1987 behield het recht om het vaderschap van de echtgenoot te betwisten voor aan de moeder, de echtgenoot (of de vorige echtgenoot) en het kind. De erkenning kon daarentegen door iedere belanghebbende worden betwist. De nieuwe artikelen 312, 318 en 330 leggen met betrekking tot de hoedanigheid van de personen en de termijnen om de betwisting te vorderen gelijkaardige voorwaarden op.

In alle gevallen kan de afstamming worden betwist door elk van de ouders ten aanzien van wie de afstamming is vastgesteld (moeder, vader, echtgenoot en vorige echtgenoot), door de persoon die de afstamming opeist en door het kind.

De afstammingsband wordt beter beschermd. Enerzijds blijft het bezit van staat behouden. Anderzijds kunnen andere derden niet meer optreden. Ten slotte wordt, zoals reeds het geval was voor de betwisting van het vaderschap van de echtgenoot, voorzien in een korte vorderingstermijn (in principe van een jaar). Het aanvangspunt van de termijn werd evenwel aangepast in functie van de persoon die de vordering kan instellen (zie de aangehaalde artikelen).

Een andere belangrijke vernieuwing vindt men tot slot terug in de nieuwe artikelen 318, § 5, en 330, § 3, B.W. : de vordering tot betwisting van de afstamming die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische ouder te zijn is maar gegrond als de afstamming van de verzoeker in de plaats komt van de betwiste afstammingsband zodat voorkomen wordt dat het kind zonder afstammingsband komt te staan. 4. Wijziging van de naamwetgeving (art.335 B.W.) De regels inzake de toekenning van de naam werden aangepast om rekening te houden met de arresten van het Arbitragehof (cfr. infra). 5. Wijziging van de artikelen 80bis en 328 B.W Het artikel 80bis wordt gewijzigd teneinde ook de vermelding van de vader die niet gehuwd is met de moeder in de akte van aangifte van een levenloos geboren kind mogelijk te maken. Tegelijk wordt in artikel 328 voorzien in de mogelijkheid tot erkenning van een overleden kind zonder afstammelingen, voor zover de erkenning geschiedt binnen het jaar na de geboorte van het kind (cfr. infra) 6. Verbod tot vaststelling van de afstamming van een kind wegens het bestaan van een huwelijksbeletsel tussen de ouders. In de diverse procedures tot vaststelling van de afstamming wordt, ingevolge de arresten van het arbitragehof, het verbod geschrapt wanneer het huwelijk waardoor het beletsel is ontstaan, nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding (artikelen 313, 314, 321 en 325 B.W.).

II. Praktische richtlijnen voor de ambtenaren van de burgerlijke stand 1. Opmaken van de akte van geboorte en toepassing van de « nieuwe » vaderschapsregel (vermoeden van vaderschap) a.Algemeen Het beginsel van het « vermoeden van vaderschap » van de echtgenoot zoals bedoeld in artikel 315 van het Burgerlijk Wetboek blijft behouden. Enkel de toepassingsvoorwaarden ervan werden gewijzigd teneinde tegemoet te komen aan de maatschappelijke evolutie, onder andere de aanzienlijke stijging van het aantal scheidingen en echtscheidingen.

In het nieuwe artikel 316bis van het Burgerlijk Wetboek is gesteld dat, tenzij de echtgenoten op het tijdstip van de aangifte van de geboorte een gemeenschappelijke verklaring hebben afgelegd, het in artikel 315 bedoelde vermoeden van vaderschap van de echtgenoot niet meer van toepassing is in de volgende gevallen : ? 1° wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen nadat de rechter de overeenkomst tussen de partijen heeft bekrachtigd in verband met de aan de echtgenoten gegeven machtiging om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken overeenkomstig artikel 1258, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, of na de beschikking van de voorzitter zitting houdend in kort geding die de echtgenoten machtigt om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, of na neerlegging van het verzoekschrift bedoeld in artikel 1288bis van hetzelfde Wetboek (let wel artikel 1258, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt vervangen door artikel 1256 van hetzelfde Wetboek vanaf 1 september 2007, datum van de inwerkingtreding van de wet betreffende de hervorming van de echtscheiding); ? 2° wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen na de datum waarop de echtgenoten, blijkens het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister, op verschillende adressen zijn ingeschreven, voor zover zij nadien niet opnieuw zijn ingeschreven op hetzelfde adres; ? 3° wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen na een krachtens artikel 223 door de vrederechter uitgesproken vonnis waarbij de echtgenoten gemachtigd worden een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, en minder dan 180 dagen na de datum waarop deze maatregel verstreken is, of nadat de echtgenoten feitelijk zijn herenigd. ». b. Met betrekking tot 2°, begint de periode van 300 dagen te lopen vanaf de dag na die waarop de echtgenoten op verschillende adressen zijn ingeschreven in het bevolkingsregister (of in de andere vermelde registers). Ingeval een akte van geboorte wordt opgemaakt van een kind dat geboren is uit een gehuwde vrouw of binnen 300 dagen na de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk moet de ambtenaar van de burgerlijke stand bijgevolg stelselmatig nagaan of de moeder en haar echtgenoot nog steeds op hetzelfde adres zijn ingeschreven. Indien zulks niet het geval is, moet hij nagaan welke termijn verstreken is sedert de inschrijving van de echtgenoten of ex-echtgenoten op verschillende adressen.

De inschrijving in de registers telt, en niet het verzoek om wijziging van inschrijving van de verblijfplaats.

Ingeval de echtgenoten zijn ingeschreven op hetzelfde adres of geen 300 dagen verstreken zijn sedert de dag waarop zij op verschillende adressen werden ingeschreven (de dag van de inschrijving niet meegerekend), is het vermoeden van vaderschap van toepassing. De akte wordt onmiddellijk op naam van de vader en van de moeder opgemaakt.

Het kind draagt de naam van de vader (artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek).

Ingeval de echtgenoten sedert meer dan 300 dagen op verschillende adressen zijn ingeschreven, moet de ambtenaar van de burgerlijke stand de aangever ervan op de hoogte brengen dat door een gemeenschappelijke verklaring het vermoeden van vaderschap kan worden toegepast.

Desgewenst zal de ambtenaar van de burgerlijke stand beide echtgenoten verzoeken samen te verschijnen om een gemeenschappelijke verklaring af te leggen. c. Met betrekking tot de gevallen bedoeld in artikel 316bis, 1° en 3°, geldt het vermoeden van vaderschap niet ingeval het kind meer dan 300 dagen na de erin vermelde gevallen is geboren, te weten op grond van de rechterlijke beslissingen of processen-verbaal die tijdens de procedure zijn opgemaakt. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft in dit geval geen enkele reden om de aangever specifiek vragen te stellen met betrekking tot deze mogelijkheid. De aangever moet spontaan wijzen op het bestaan van een gerechtelijke procedure. Deze situatie komt vrij vaak voor (echtgenoten die verwikkeld zijn in een echtscheidingsprocedure, ondervinden immers regelmatig moeilijkheden wanneer zij de afstamming wensen vast te stellen van een kind dat de moeder draagt ten gevolge van een nieuwe relatie).

De ambtenaar van de burgerlijke stand kan evenwel de aandacht van de aangever trekken ingeval uit bepaalde aanwijzingen blijkt dat de ontwrichting waarschijnlijk is (ingeval de moeder is ingeschreven op een andere verblijfplaats dan haar echtgenoot sedert een bepaalde tijd - hoe dan ook minder dan 300 dagen, in welk geval 2° van toepassing is).

Opdat het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot niet in aanmerking zou worden genomen, moet de aangever de in de nieuwe wet bedoelde documenten voorleggen : - artikel 316bis, 1° : een proces-verbaal van de rechtbank waarin de overeenkomst tussen de partijen wordt vermeld om afzonderlijke verblijfplaatsen vast te leggen overeenkomstig artikel 1258, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 1256 van het Gerechtelijk Wetboek, vanaf 1 september 2007); of een beschikking in kort geding die de echtgenoten machtigt om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken; of een proces-verbaal bedoeld in artikel 1292 van het Gerechtelijk Wetboek, te weten de eerste verschijning van de echtgenoten voor de rechtbank in het kader van een echtscheiding door onderlinge toestemming; - artikel 316bis, 3° : een beschikking van de vrederechter waarin afzonderlijke verblijfplaatsen worden vastgelegd krachtens artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek.

Het lijkt aangewezen de aangever te verzoeken de originele stukken voor te leggen, zoals ze hem door de griffier ter hand werden gesteld.

De ambtenaar van de burgerlijke stand zal er dan een fotokopie van nemen en deze bij het dossier voegen.

In het geval van artikel 316bis, 3°, mag niet uit het oog worden verloren dat de vrederechters vaak in een tijdsbeperking voorzien. Er moet bijgevolg worden nagegaan of de termijn van 180 dagen niet is verstreken sedert het einde van de werking van de door de vrederechter bepaalde maatregelen.

In elk geval is de door de ambtenaar van de burgerlijke stand verrichte controle formeel.

Ingeval het opmaken van de akte van geboorte niet overeenstemt met de realiteit, beschikken de partijen in ieder geval over de mogelijkheid het vaderschap van de echtgenoot te betwisten op grond van artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek (in het bijzonder artikel 318, § 3, krachtens welk de betwisting in de in artikel 316bis bedoelde gevallen, behoudens tegenbewijs, gegrond wordt verklaard).

Ingeval het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot daarentegen niet in aanmerking wordt genomen (bijvoorbeeld : de echtgenoten leven sedert meer dan 300 dagen gescheiden en hebben nagelaten de gemeenschappelijke verklaring af te leggen waardoor zij uitwerking kunnen geven aan het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot), is een erkenning door de echtgenoot steeds mogelijk.

Ten slotte meen ik dat de nieuwe bepaling van artikel 316bis ook kan worden ingeroepen door echtgenoten of ex-echtgenoten die in het buitenland wonen of die niet zijn ingeschreven in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister. Het komt in dat geval aan betrokkenen toe door alle wettelijke middelen te bewijzen dat zij zich in een gelijkaardige situatie bevinden als de in artikel 316bis, 1° tot 3° bedoelde gevallen (bv. dat het kind geboren is meer dan 300 dagen nadat zij in het kader van een in het buitenland lopende echtscheidingsprocedure bij rechtelijke beschikking gemachtigd werden een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken of nog dat het kind geboren is nadat zij sedert meer dan 300 dagen ononderbroken en nog steeds op een verschillend adres wonen...). Het is aan de betrokkenen om ter zake de nodige sluitende bewijsstukken voor te leggen. Bij gebreke hiervan zal het vermoeden van vaderschap worden toegepast. 2. Gemeenschappelijke verklaring Zoals supra vermeld, wordt op grond van het nieuwe artikel 316bis in bepaalde gevallen voorkomen dat het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot in aanmerking wordt genomen. Het biedt de echtgenoten evenwel de mogelijkheid een gemeenschappelijke verklaring in tegenovergestelde zin af te leggen.

Het gaat niet om een erkenning maar om een verklaring waardoor het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot uitwerking kan hebben.

In de praktijk kan de gemeenschappelijke verklaring worden afgelegd door beide echtgenoten op het tijdstip van de aangifte van de geboorte. In de akte van geboorte wordt dan uitdrukkelijk vermeld dat de vader en de moeder gemeenschappelijk de aangifte van geboorte hebben gedaan.

In bepaalde gevallen is het voor een van beide echtgenoten materieel onmogelijk te verschijnen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand om de verklaring af te leggen. Zulks is inzonderheid het geval indien de moeder zich wegens haar gezondheidstoestand niet kan verplaatsen of nog indien de vader in het buitenland verblijft. In dergelijke gevallen moet het voor de niet-verschijnende echtgenoot mogelijk zijn, zijn verklaring te doen opnemen in een akte opgemaakt door een notaris of in het buitenland door de diplomatieke en consulaire overheden in hun functie van ambtenaar van de burgerlijke stand.

Daarenboven lijkt het mij dat, naar analogie met een erkenning, mag worden aangenomen dat de bedoelde gemeenschappelijke verklaring door de ouders ook voor de geboorte van het kind mag worden afgelegd. De ambtenaar van de burgerlijke stand zal de ouders in dit geval aanraden de verklaring bij voorkeur af te leggen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de vermoedelijke geboorteplaats van het kind opdat deze ambtenaar op het ogenblik van de opmaak van de geboorteakte over deze informatie zou beschikken.

Ingeval de echtgenoten geen gemeenschappelijke verklaring afleggen door nalatigheid of slechte informatie is het voor de echtgenoot steeds mogelijk zijn kind later te erkennen. 3. Erkenning 3.1. Erkenningsvoorwaarden Een van de voornaamste vernieuwingen van de wet is, zoals hoger vermeld, de aanpassing van de voorwaarden voor de erkenning van moederschap en de erkenning van vaderschap.

Met betrekking tot de erkenning van moederschap is in artikel 313, zoals gewijzigd, van het Burgerlijk Wetboek het volgende gesteld : « Indien de naam van de moeder niet in de akte van geboorte is vermeld of bij ontstentenis van zulk een akte, kan zij het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden. » Met betrekking tot de erkenning van vaderschap is in artikel 319, zoals gewijzigd, van het Burgerlijk Wetboek het volgende gesteld : « Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, kan de vader het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden ».

Gelet op de nieuwe voorwaarden inzake de toepassing van het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot, zoals zij thans zijn omschreven in het nieuwe artikel 316bis, heeft artikel 320 overigens geen reden van bestaan meer en is het opgeheven.

Ten slotte zijn de artikelen 319bis, 321 en 328 gewijzigd.

Uit het voorgaande vloeit voort dat de erkenning zowel van moederschap als van vaderschap voortaan wordt geregeld door de volgende regels : ? de vereiste toestemmingen zijn voortaan a) de toestemming van het meerderjarige of het ontvoogde minderjarige kind;b) indien het kind minderjarig en niet ontvoogd is, de toestemming van de ouder (vader of moeder) ten aanzien van wie de afstamming vaststaat;c) indien de erkenning voor de geboorte van het kind gebeurt, de toestemming van de moeder;d) de toestemming van het minderjarige kind dat niet ontvoogd is indien het de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, tenzij het onbekwaam is verklaard of zich in een staat van verlengde minderjarigheid bevindt, dan wel indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft;e) eventueel van de wettelijke vertegenwoordiger, wanneer het kind minderjarig is en niet ontvoogd en het geen bekende ouder heeft, of de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat overleden dan wel in de onmogelijkheid is zijn wil te kennen te geven (cfr.artikel 329bis, § 3, dat in hoofdzaak het oude artikel 319, § 4, overneemt maar de draagwijdte ervan uitbreidt tot de erkenning van het moederschap - zie ook infra punt 3.2. betreffende de mededeling van de erkenning indien de toestemming tot de erkenning niet vooraf werd bekomen).

De personen die toestemming moeten geven, moeten hun eventuele weigering niet verantwoorden bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Ingeval de persoon die het kind wenst te erkennen de vereiste toestemmingen niet krijgt, kan hij, behalve in de gevallen bedoeld in bovenstaande punten a) en e), voor de rechtbank van eerste aanleg een rechtsvordering instellen tegen de personen die toestemming moeten geven.

Ten slotte wordt erop gewezen dat, zoals reeds het geval was in het kader van de circulaire van 22 mei 1987 betreffende de toepassing van de wet van 31 maart 1987 tot wijziging van verscheidene bepalingen betreffende de afstamming, de toestemming van de in artikel 329bis bedoelde personen kan worden gegeven, hetzij in de akte van erkenning (cf. art. 62, § 1, eerste lid, 3°, van het Burgerlijk Wetboek), hetzij in een afzonderlijke akte opgemaakt door een notaris, door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte van erkenning ontvangt of door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woon- of verblijfplaats van de persoon die zijn toestemming moet geven. ? De artikelen 313, § 2, en 321 van het Burgerlijk Wetboek werden aangevuld zodat het voortaan mogelijk is dat een erkenning geschiedt, zelfs wanneer daaruit zou blijken dat tussen de moeder en de vader een huwelijksbeletsel bestaat waarvan de Koning geen ontheffing kan verlenen, ingeval het huwelijk nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding. Zo zou een man bijvoorbeeld het kind van zijn schoondochter kunnen erkennen na de echtscheiding of het overlijden van de echtgenoot van deze laatste. ? Zoals thans reeds het geval is, kan de erkenning geschieden door een onbekwame (artikel 328, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). ? Zij kan ook altijd geschieden ten gunste van een verwekt kind, dan wel van een overleden kind indien het afstammelingen heeft nagelaten (artikel 328, tweede lid). Voortaan - en dit is nieuw - kan zij evenwel ook geschieden ten gunste van een overleden kind zonder afstammelingen, op voorwaarde dat de erkenning geschiedt binnen het jaar dat volgt op de geboorte van het kind (artikel 328, tweede lid, zoals gewijzigd).

Inzake de erkenning van vaderschap kan nog worden vermeld ? dat de formaliteit van homologatie door de rechtbank afgeschaft is voor de erkenning door een gehuwde man van een kind dat is verwekt bij een vrouw van wie hij niet de echtgenoot is. Bijgevolg moet niet meer worden vermeld in de akte van erkenning dat zij is « opgemaakt onder voorbehoud van homologatie ». Niettemin zal de ambtenaar van de burgerlijke stand een afschrift van de akte, bij een per post aangetekende brief, ter kennis moeten brengen van de echtgenoot van de erkenner (zie infra). ? dat de erkenning niet kan plaatsvinden indien tegen degene die het kind wenst te erkennen een strafvordering is ingesteld wegens verkrachting op de persoon van de moeder tijdens de wettelijke periode van verwekking (artikel 329bis, § 2, nieuw vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). Ingeval deze strafvordering leidt tot een veroordeling wegens verkrachting kan de erkenning geenszins plaatsvinden, ook niet via de rechtbank. Er moet worden onderstreept dat het niet aan de ambtenaar van de burgerlijke stand is na te gaan of een dergelijke strafvordering werd ingesteld. In zulk geval weigert de moeder meestal haar toestemming en in voorkomend geval wordt de vraag inzake de mogelijkheid van de erkenning voor de rechtbank gesteld. 3.2. Mededeling van de erkenning De door de ambtenaar van de burgerlijke stand te vervullen formaliteiten inzake de mededeling van de erkenning zijn vermeld in de artikelen 62, § 3, 313, § 3, 319bis en 329bis, § 3.

Artikel 62, § 3, dat niet werd gewijzigd, verplicht de ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van erkenning opmaakt, daarvan binnen drie dagen kennis te geven aan de echtgenoot van de erkenner.

De nadere regels inzake deze mededeling zijn omschreven in de artikelen 313, § 3, en 319bis.

Artikel 313, § 3, dat betrekking heeft op het geval van de erkenning van een kind door een gehuwde moeder werd niet gewijzigd. Gelet op de geest van de wet moet de formaliteit van de mededeling verricht worden ingeval de moeder gehuwd was op het tijdstip van de geboorte van het kind, zelfs indien het huwelijk ondertussen werd ontbonden. Zoals reeds het geval was in het kader van de circulaire van 22 mei 1987, moet de ambtenaar van de burgerlijke stand, ingeval de moeder hertrouwt, de erkenning ter kennis brengen van de persoon waarmee de moeder gehuwd was op het tijdstip van de geboorte.

In het nieuwe artikel 319bis, dat handelt over het geval van de erkenning door een gehuwd man, is bepaald : « Wanneer de vader gehuwd is en een kind erkent dat verwekt is bij een vrouw van wie hij niet de echtgenoot is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.

Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand of door een Belgische notaris, wordt een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand of door een Belgische notaris, wordt ze betekend per deurwaardersexploot op verzoek van de vader, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.

Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn. » Er dient te worden opgemerkt dat ingevolge het nieuwe aangevulde tweede lid van § 3 van artikel 335 de termijn van één jaar waarbinnen een verklaring van naamsverandering kan worden afgelegd begint te lopen op de dag die volgt op de in artikel 319bis, tweede lid, bedoelde kennisgeving of betekening (zie infra). Alhoewel de wet ter zake niets voorziet lijkt het, met het oog hierop, opportuun om bedoelde datum in het zwart in de rand van de akte van erkenning te noteren.

Artikel 329bis, § 3, neemt in hoofdzaak het oude artikel 319, § 4, over en breidt de draagwijdte ervan uit tot de erkenning van moederschap.

Daaruit volgt dat indien het kind een niet ontvoogde minderjarige is en geen gekende ouder heeft, of indien de ouder (vader of moeder) ten aanzien van wie de afstamming vaststaat overleden is, dan wel in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geoen, de ambtenaar van de burgerlijke stand een letterlijk afschrift van de erkenning ter kennis moet brengen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind en van het kind zelf indien het de volle leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, tenzij zij evenwel vooraf in de erkenning hebben toegestemd.

Binnen zes maanden te rekenen vanaf deze kennisgeving kunnen de personen aan wie zij werd gedaan een vordering tot nietigverklaring van de erkenning indienen bij de rechtbank. De griffier stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte van erkenning heeft opgemaakt, onmiddellijk hiervan in kennis.

Indien de in artikel 329bis, § 3, van het Burgerlijk Wetboek vermelde personen niet hebben toegestemd in de erkenning, maar zich niet ertegen hebben verzet binnen de termijn van zes maanden te rekenen vanaf de kennisgeving, wordt daarvan melding gemaakt op de kant van de akte van erkenning. Indien de vordering tot nietigverklaring werd afgewezen bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest wordt daarvan melding gemaakt op de kant van de akte van erkenning. 4. De naam van het kind In artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek worden diverse wijzigingen aangebracht. De eerste wijziging beoogt de kinderen van een gehuwde man die een kind erkent dat tijdens het huwelijk bij andere vrouw dan zijn echtgenote is verwekt, dezelfde rechten te geven inzake de naam. Het gevolg daarvan is dat het kind van wie enkel de afstamming van vaderszijde is vastgesteld of van wie de afstamming van vaderszijde en de afstamming van moederszijde tegelijkertijd zijn vastgesteld, altijd de naam van de vader draagt (artikel 335, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd).

Indien de afstamming langs vaderszijde wordt vastgesteld na de afstamming van moederszijde, wordt geen enkele wijziging aangebracht inzake de naam van het kind (artikel 335, § 3), behalve indien de vader en de moeder samen, of een van hen, indien de andere overleden is, in een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte verklaren dat het kind de naam van zijn vader zal dragen. Voortaan vereist deze akte niet langer de instemming van de echtgenote met wie hij gehuwd was op het tijdstip van de vaststelling van de afstamming, aangezien § 3, tweede lid, werd opgeheven.

Zoals thans het geval is, moet de verklaring worden gedaan binnen een jaar te rekenen vanaf de dag waarop de aangevers kennis hebben gekregen van de vaststelling van de afstamming en voor de meerderjarigheid of de ontvoogding van het kind. De nieuwe wet verduidelijkt dat deze termijn van een jaar begint te lopen op de dag die volgt op de in artikel 319bis, tweede lid, bedoelde kennisgeving of betekening waardoor de erkenning ter kennis van de echtgenoot of de echtgenote wordt gebracht (zie de aanvulling van § 3, derde lid, dat het tweede lid wordt ingevolge de opheffing van het huidige tweede lid). Niets belet m.i. evenwel dat de verklaring voor deze kennisgeving wordt gedaan. Verder spreekt het voor zich dat deze precisering slechts geldt voor het geval dat ingevolge het nieuwe artikel 319bis een kennisgeving of betekening van de erkenning is vereist.

De tweede wijziging bestaat in de toevoeging van een nieuwe paragraaf 4 aan artikel 335, luidende « indien de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer hij de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, mag er zonder zijn akkoord geen enkele verandering aan zijn naam worden aangebracht ». Het gaat om een nieuwe regel die los moet gelezen worden van de vorige paragrafen maar van toepassing is ongeacht de wijze van vaststelling van de afstamming, onder voorbehoud van bijzondere bepalingen (bijvoorbeeld de bijzondere bepalingen die zouden kunnen gelden in geval van adoptie). De nieuwe regel geldt inzonderheid in het geval van een meerderjarig kind dat met succes het vaderschap heeft betwist en dientengevolge tot op heden overeenkomstig artikel 335, § 2, de naam van zijn vader verloor en de naam van zijn moeder verwierf. Voortaan zal in een dergelijk geval de naam van het meerderjarig kind niet meer worden gewijzigd zonder zijn uitdrukkelijk akkoord. Alhoewel de wet ter zake niets voorziet lijkt het aangewezen een schriftelijk document houdende het akkoord van het meerderjarig kind op te maken. 5. Doodgeboren kind Ik vestig uw aandacht op de wijziging aangebracht in artikel 80bis van het Burgerlijk Wetboek waardoor, met betrekking tot de niet-gehuwde vaders, de vermeldingen worden aangevuld die de akte van aangifte van een levenloos kind moet bevatten. Voortaan moet deze akte tevens de in het tweede lid, 2°, opgesomde gegevens vermelden, die betrekking hebben op de vader die niet gehuwd is met de moeder en die het verwekt kind heeft erkend, overeenkomstig artikel 328. De naam, de voornamen en de woonplaats van de vader die niet gehuwd is met de moeder en die het verwekte kind niet heeft erkend kunnen eveneens worden vermeld, op zijn verzoek en met de toestemming van de moeder.

Het gaat in casu niet om de vaststelling van de afstamming (dit blijft tot dusver onmogelijk voor het kind dat niet levend en niet levensvatbaar wordt geboren), maar om de vermelding van de gehuwde of niet-gehuwde vader in de akte van aangifte van een levenloos kind.

Gelet op de geest van de wet moet in de akte van aangifte van een levenloos kind eveneens melding worden gemaakt van de naam van de met de moeder gehuwde vader die de voorwaarden vervult voor de toepassing van artikel 316bis van het Burgerlijk Wetboek, ingeval de ouders in staat zijn om de in dit artikel bedoelde gezamenlijke aangifte te doen of voor de geboorte een gemeenschappelijke verklaring hebben afgelegd, of nog wanneer wegens gegronde redenen zoals hierboven aangegeven de verklaring werd opgenomen in een afzonderlijke akte (zie punt II.2). 6. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen Zowel de wet van 1 juli 2006 als de wijzigingen ervan, opgenomen in de wet van 27 december 2006, treden in werking op 1 juli 2007. De wet heeft geen terugwerkende kracht.

Oplettendheid is geboden in het geval van het kind dat wordt geboren voor de inwerkingtreding van de wet en van wie de aangifte van de geboorte wordt gedaan na de inwerkingtreding ervan. In een dergelijk geval moet de wet die geldt op het tijdstip van de geboorte van het kind worden toegepast ter zake van de vaststelling van de afstamming.

Het nieuwe artikel 316bis is dus niet van toepassing op dergelijke situaties.

De overgangsbepalingen bedoeld in de wet van 1 juli 2006, aangevuld door de wet van 27 december 2006, hebben hoofdzakelijk betrekking op de termijnen tijdens welke de betrokken personen in rechte kunnen optreden teneinde hun rechten te doen gelden, hetzij op basis van de nieuwe bepalingen, hetzij op grond van de vroegere wetgeving. Zij hebben dus slechts onrechtstreeks betrekking op de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Ik zou het ten zeerste op prijs stellen, mocht u wat voorafgaat ter kennis willen brengen van de Procureurs des Konings en ambtenaren van de burgerlijke stand van uw rechtsgebied.

De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX.

^