Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 25 mei 2007
gepubliceerd op 04 juni 2007

Circulaire met betrekking tot de wijzigingen aan het Wetboek van de Belgische nationaliteit die werden ingevoerd door de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen I

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2007009549
pub.
04/06/2007
prom.
25/05/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE


25 MEI 2007. - Circulaire met betrekking tot de wijzigingen aan het Wetboek van de Belgische nationaliteit die werden ingevoerd door de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen I


Aan Mevrouw en de Heren Provinciegouverneurs, Aan de Heren Procureurs-generaal bij de hoven van beroep, Aan de Dames en Heren Burgemeesters en Ambtenaren van de burgerlijke stand van het Rijk.

Ik vestig uw aandacht op een aantal bepalingen tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen I, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 december 2006 (zie Titel XVII - Justitie, Hoofdstuk III - Wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit).

Overeenkomstig artikel 388 van de wet van 27 december 2006 zijn de wijzigingsbepalingen van toepassing vanaf de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt. Er moet evenwel worden opgemerkt dat de artikelen 12bis, § 1, 2°, en 22, § 1, ingevoerd bij de artikelen 382, 1°, en 386, 1° en 2°, van de wet van 27 december 2006, pas in werking treden op de door de Koning bepaalde datum.

Ik wens erop te wijzen dat het geenszins gaat om een volledige herziening van het stelsel van de Belgische nationaliteit. De eerste doelstelling van de wet bestond enkel erin sommige bepalingen, waarvan de toepassing in het veld problemen veroorzaakte, te corrigeren en te verduidelijken, zonder de grote keuzes ter discussie te stellen die de wetgever heeft gemaakt in de wet van 1 maart 2000 die het referentiekader moet blijven. Behoudens preciezere aanwijzingen blijven de vorige circulaires van toepassing voor zover zij niet onverenigbaar zijn met deze circulaire.

Ik heb het evenwel raadzaam geacht u hierna enkele verduidelijkingen te verschaffen die de toepassing van de nieuwe bepalingen met betrekking tot nationaliteit zullen vergemakkelijken.

Afdeling I. - Transversale begrippen van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit - Wettelijk verblijf en hoofdverblijfplaats 1. VEREISTE VAN EEN WETTELIJK VERBLIJF VOOR/OP HET TIJDSTIP VAN DE INDIENING VAN HET VERZOEK OF DE VERKLARING 1.1 Voorafgaande opmerkingen Het begrip hoofdverblijfplaats is een terugkerende voorwaarde voor de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Het komt voor in de artikelen 11, 11bis, 12bis, § 1, 1° en 3°, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 21, 22, 23 en 24 WBN. In de praktijk heeft deze voorwaarde tal van controverses veroorzaakt met betrekking tot de vraag of het om een louter feitelijk begrip ging - het gegeven dat op een bepaalde vaste plaats wordt geleefd of activiteiten worden ontwikkeld - of om een administratief begrip (wat zou betekenen dat deze verblijfplaats moet worden gedekt door een wettelijk verblijf).

Met het oog op verduidelijking vernoemt de wet uitdrukkelijk de gevallen waarin de voorwaarde van hoofdverblijfplaats gepaard moet gaan met een wettelijk verblijf. De vereiste van een wettelijk verblijf is bijgevolg een voorwaarde die bovenop de andere wettelijk vereiste voorwaarden komt, in het bijzonder de voorwaarde van verblijfplaats.

In dat geval moet de vreemdeling niet enkel aantonen dat hij een geldig verblijfsrecht heeft in België, maar ook dat hij zijn hoofdverblijf daar heeft gevestigd. « En effet, la résidence principale ne se confond pas nécessairement avec l'inscription dans les registres. Une personne peut disposer d'un droit de séjour en règle en Belgique et ne pas y résider principalement, tout comme elle peut avoir fixé sa résidence principale sur le territoire sans avoir obtenu l'autorisation imposée à cette fin par la législation relative à l'accès au territoire et au séjour ». (Closset, Ch-L., Traité de la nationalité en droit belge, Brussel, Larcier, 2004, 2e uitgave, nr. 382bis ).

Daaruit volgt dat, behalve ingeval in de wet uitdrukkelijk is voorzien in de voorwaarde van wettelijk verblijf, in alle andere gevallen het begrip hoofdverblijfplaats in zijn gangbare betekenis moet worden begrepen (voor een omschrijving van hoofdverblijfplaats, zie infra). 1.2. Vereiste van een wettelijk verblijf OP HET TIJDSTIP van de indiening van het verzoek of de verklaring a. In hoofdstuk I van het Wetboek van de Belgische nationaliteit is een nieuw artikel 7bis ingevoegd naar luid waarvan de vreemdeling die een verzoek of een aanvraag tot het bekomen van de Belgische nationaliteit indient, op het ogenblik van het indienen van dit verzoek of het afleggen van deze verklaring het bestaan van een wettelijk verblijf moet kunnen aantonen. Ik vestig uw aandacht op het gegeven dat artikel 7bis enkel van toepassing is op de verzoeken en verklaringen, te weten : -verzoeken om naturalisatie (19 WBN); - op artikel 11bis WBN gegronde verklaringen tot toekenning van nationaliteit; - verklaringen van nationaliteitskeuze (artikelen 13, 14 en 16 WBN); - nationaliteitsverklaringen (12bis WBN).

De wetgever heeft de termen « verklaring » en « verzoek » juist gekozen voor de formulering van artikel 7bis om de bepalingen met betrekking tot de automatische toekenning van de Belgische nationaliteit, waarvoor geen procedure moet worden ingesteld - zoals bijvoorbeeld artikel 10 WBN -, van het toepassingsgebied ervan uit te sluiten.

Wat het begrip wettelijk verblijf precies omvat in de context van artikel 7bis, zie infra. b. Ten slotte acht ik het tevens nuttig te verduidelijken dat onder « vreemdeling » in de zin van artikel 7bis moet worden verstaan een persoon die belang heeft bij de procedure tot verwerving van de nationaliteit, te weten de « persoon die de verklaring aflegt » in het kader van de procedures tot verkrijging van de Belgische nationaliteit op grond van de artikelen 12bis, 13, 16 en 19 WBN en « het kind » - en niet zijn ouders die de verklaring in zijn naam afleggen in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger - in het kader van de procedures tot toekenning van de Belgische nationaliteit op grond van artikel 11bis WBN. 1.3. Vereiste van een wettelijk verblijf VOOR het verzoek of de verklaring. a. Waar zulks in het verleden niet het geval was, is in de wet voortaan uitdrukkelijk de vereiste gesteld van een wettelijk verblijf van de vreemdeling - uiteraard met de strikte inachtneming van de andere wettelijk bepaalde voorwaarden - zulks in de volgende twee gevallen : - de vreemdeling die moet aantonen dat zijn hoofdverblijfplaats zich sedert ten minste zeven jaar in het Rijk bevindt - artikel 12bis, § 1, 3°, WBN (voor nadere gegevens ter zake, zie infra); - de vreemdeling die een hoofdverblijf van drie jaar moet aantonen opdat zijn verzoek ontvankelijk zou kunnen zijn - artikel 19 WBN (voor nadere gegevens, zie infra).

Artikel 16 WBN is niet gewijzigd aangezien daarin - op grond van de oude wet - van de belanghebbende reeds een wettelijk verblijf werd vereist « van meer dan drie maanden ». 2. VERDUIDELIJKING VAN DE BEGRIPPEN HOOFDVERBLIJF-PLAATS EN WETTELIJK VERBLIJF 2.1. Omschrijving van hoofdverblijfplaats a. Zoals supra uiteengezet, moet dit begrip worden toegepast in alle gevallen waarin ernaar wordt verwezen, zulks los van het gegeven dat deze verblijfplaats gedekt is door een wettelijk verblijf of niet. Ingeval vereist zou zijn dat de hoofdverblijfplaats gedekt is door een wettelijk verblijf, moet worden nagegaan of de belanghebbende, naast het gegeven dat hij een wettige verblijfstitel bezit, tevens zijn verblijfplaats in België heeft gevestigd (tenzij hij ervan vrijgesteld is op grond van een of andere bepaling van het Wetboek krachtens welke verblijf in het buitenland kan worden gelijkgesteld met verblijf in België).

Ik acht het hoe dan ook belangrijk dat deze terugkerende voorwaarde van het Wetboek van de Belgische nationaliteit nauwkeurig wordt gedefinieerd.

Volgens de rechtsleer en de voorbereidende werkzaamheden is de hoofdverblijfplaats « le lieu où la personne vit et a fixé le centre de ses intérêts socio-économiques » (M. LIENARD-LIGNY, Jurisprudence belge de droit international privé - Nationalité et relations familiales 1990-1994, choix de décisions, Revue belge de droit international, 1995/2, blz. 695).

De verblijfplaats is « le lieu où l'on fixe pour un temps son habitation » (PLANIOL, geciteerd door H. DE PAGE en J-P. MASSON, Traité élémentaire de droit civil belge, Deel II, Vol. I, 4de uitgave, Brussel, Bruylant, 1990, blz. 165, nr. 156), « susceptible d'être prouvée par toutes voies de droit » (M. TAVERNE, Le droit de la nationalité in L'étranger et le droit belge, la Charte, februari 1997, compl. 22, blz. 13, nr. 49). 2.2. Omschrijving van wettelijk verblijf De inhoud van het begrip wettelijk verblijf varieert naar gelang van de context waarin het moet worden toegepast.

Concreet moet een onderscheid worden gemaakt naargelang de voorwaarde van wettelijk verblijf vereist is op het tijdstip van de indiening van het verzoek of de verklaring, dan wel betrekking heeft op de periodes die aan het verzoek voorafgingen. a. Wettelijk verblijf vereist OP HET TIJDSTIP van de indiening van het verzoek/de verklaring. Het wettelijk verblijf zoals omschreven in het kader van artikel 7bis heeft betrekking op de gevallen waarin de belanghebbende houder is van een verblijfstitel van meer dan drie maanden die geldig is voor beperkte of onbeperkte duur. Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat de keuze tussen een beperkt of onbeperkt verblijf niet van toepassing is op de categorie vreemdelingen bedoeld in artikel 12bis, § 1, 3°, want krachtens deze bepaling is een onbeperkt verblijf vereist met uitsluiting van enig ander verblijf op het tijdstip van de indiening van het verzoek.

Concreet moeten de vreemdelingen op het tijdstip van de indiening van het verzoek in het bezit zijn van een van de volgende documenten : - een identiteitskaart voor vreemdeling (gele kaart); - een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister voor beperkte of onbeperkte duur (witte kaart); - een verblijfskaart van een onderdaan van een lidstaat der EEG (blauwe kaart). b. Wettelijk verblijf VOOR de indiening van het verzoek/de verklaring b.1 Artikel 12bis, § 1, 3°, en artikel 19 WBN De aangelegenheid van het voorafgaand wettelijk verblijf is in de praktijk bijzonder belangrijk in de gevallen bedoeld in de artikelen 12bis, § 1, 3°, WBN (vereiste van zeven jaar verblijfplaats) en 19 WBN (vereiste van drie jaar verblijfplaats). In die gevallen moet de vreemdeling ten minste gemachtigd zijn geweest tot voorlopig verblijf.

In de memorie van toelichting bij de wet wordt het voorbeeld aangehaald van de attesten van immatriculatie en de bijlage 35. De bijlagen 25 en 26 die aan de asielzoeker worden afgegeven, kunnen uiteraard ook in aanmerking worden genomen voor de berekening van de vereiste verblijfsduur.

Enkele concrete voorbeelden : - De vreemdeling die in de zin van de wet van 15 december 1980 als vluchteling is erkend, mag uiteraard een nationaliteitsverklaring/een verzoek om naturalisatie in de zin van deze bepalingen indienen, voor zover hij uiteraard aantoont dat hij zijn verblijfplaats sedert zeven/twee jaar op het grondgebied heeft gehad. Voor de berekening van de verblijfsduur vóór de verklaring/het verzoek moet de periode gedurende dewelke de vluchteling in asielprocedure was, in aanmerking worden genomen en niet de datum waarop de status is toegekend, zulks wegens de declaratieve werking van de toekenning van de vluchtelingenstatus. Dezelfde redenering gaat ook op voor de persoon die als staatloze is erkend. - De vreemdeling die zonder onderbreking voorlopige verblijfstitels heeft gekregen die zijn hoofdverblijfplaats dekten en die na regularisatie een verblijfstitel van beperkte of onbeperkte duur (verzoek tot naturalisatie) of van onbeperkte duur (nationaliteitsverklaring) verkreeg, mag tevens deze verklaring afleggen of dit verzoek tot naturalisatie doen. Voldoen met name aan de voorwaarde van wettelijk verblijf gedurende de zeven/drie jaar verblijf zoals vereist door het artikel 12bis § 1, 3°/artikel 19 WBN, de personen die gedurende deze periode in België verbleven gedekt door één of meerdere van de volgende documenten : ? Oranje kaart - bijlage 4 - attest van immatriculatie model A. ? Bijlage 35 - bijzonder verblijfsdocument afgeleverd naar aanleiding van een herzieningsaanvraag tegen een beslissing tot verwijdering uit het Rijk. ? Bijlagen 25/26/25bis /26bis (asielprocedure). b.2 Artikel 16 WBN Zoals reeds uiteengezet, is artikel 16 WBN niet gewijzigd door de wet.

Ik vermeld het evenwel aangezien in § 2, 2° van deze bepaling een gezamenlijk verblijf van zes maand vereist wordt in hoofde van de vreemde echtgenoot op voorwaarde dat deze op het moment van de verklaring sedert ten minste drie jaar gemachtigd werd tot een verblijf van meer dan drie maanden of om zich te vestigen in het Rijk.

Het verblijf van meer dan drie maanden waarvan sprake beoogt zowel het beperkt verblijf (van een student bijvoorbeeld) als het onbeperkt verblijf.

Afdeling II. - Onderzoek van de wijzigingsbepalingen van de hoofdstukken II en III van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit 1. ARTIKEL 10 WBN 1.1. Toegangsvoorwaarden Artikel 10 WBN is krachtens de wet aangevuld met een nieuw lid waarin is gesteld dat de Belgische nationaliteit niet langer kan worden toegekend aan het kind dat in België is geboren uit ouders met een vreemde nationaliteit ingeval het kind de nationaliteit van zijn ouders kan verkrijgen, mits zij administratieve handelingen verrichten bij de diplomatieke of consulaire overheden van hun land van herkomst.

Deze regel wordt uiteraard niet toegepast in omstandigheden waarin de ouders de handelingen die nodig zijn met het oog op de toekenning van hun nationaliteit aan hun kind absoluut niet kunnen verrichten.

Enkele voorbeelden : - De ouders van een in België geboren kind die een asielaanvraag hebben ingediend teneinde de vluchtelingenstatus toegekend te krijgen in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en zelfs een verzoek tot verkrijging van de subsidiaire bescherming in de zin van voornoemde wet moeten worden vrijgesteld van de verplichting handelingen te verrichten die beogen hun kind aan te geven bij hun in België gevestigde diplomatieke overheden zolang de ingestelde procedure - waarbij er noodzakelijkerwijs geen contact is met de overheden van hun land van herkomst - aan de gang is. A fortiori geldt hetzelfde voor personen die officieel als vluchteling zijn erkend, alsmede voor personen die subsidiaire bescherming genieten. A contrario kan een in België geboren kind van wie de asielaanvraag van de ouders uiteindelijk is afgewezen, niet overeenkomstig artikel 10, vierde lid, de Belgische nationaliteit behouden die hem tijdens de procedure eventueel was toegekend, aangezien er in beginsel niet langer hindernissen zouden mogen bestaan opdat deze laatste de oorspronkelijke nationaliteit van zijn ouders zou kunnen bezitten. - Bepaalde buitenlandse wetgevingen voorzien in een formele termijn waarbinnen het in het buitenland geboren kind van hun onderdaan verplicht moet worden geregistreerd bij de diplomatieke overheden. De registratie binnen een bepaalde termijn vormt een onontbeerlijke formaliteit voor de toekenning van de nationaliteit aan het kind. Het eerste lid van artikel 10 zal dus van toepassing zijn in het specifieke geval van een asielzoeker van wie de asielaanvraag is afgewezen en voor wie de formele termijn om zijn kind te laten registreren, verstreken is. 1.2. Overgangsregeling De oude versie van artikel 10 is nog steeds van toepassing op het geval van kinderen die in België zijn geboren vóór de inwerkingtreding van de wet en die op dat bepaalde tijdstip staatloos zouden zijn geweest ingeval de Belgische nationaliteit hen niet had kunnen worden toegekend.

Uit de praktijk blijkt dat deze voorwaarden - geval van staatloosheid van het kind vóór hij 18 jaar is - in de meeste gevallen vervuld zijn op het tijdstip van de geboorte van het kind.

Deze redenering is gegrond op het gegeven dat voor de toekenning van de Belgische nationaliteit zoals bedoeld in voornoemde bepaling op zich geen enkele vrijwillige handeling door de belanghebbende bij de bevoegde overheden vereist is. De toekenning geschiedt namelijk door de werking van de wet automatisch voor alle personen die de in de wet bepaalde voorwaarden vervullen. Zodra bedoelde voorwaarden vervuld zijn, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand enkel officieel akte nemen van de toekenning van de Belgische nationaliteit door een inschrijving als Belg in de bevolkingsregisters.

De vraag welke wet van toepassing is, moet bijgevolg worden opgelost door verwijzing naar de geboorte van het kind (of naar het moment waarop het kind staatloos werd) en niet door verwijzing naar het tijdstip waarop de ouders van het kind het « verzoek » tot toekenning van de nationaliteit indienen. 2. ARTIKEL 11bis WBN 2.1. Toegangsvoorwaarden In artikel 381 van de wet wordt de draagwijdte van artikel 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit verduidelijkt aangezien het uitdrukkelijk erin voorziet dat minstens één van de ouders of adoptanten van het kind voor wie de Belgische nationaliteit wordt gevraagd op het moment van de verklaring moet toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk. Deze voorwaarde komt bijgevolg bovenop de voorwaarden die reeds vereist waren voor de ouders of adoptanten.

Met deze verduidelijking van de bepaling wordt beoogd de paradoxale situatie te voorkomen waarin een kind door de toekenning van de Belgische nationaliteit een status zou krijgen waardoor hem een onbeperkt verblijfsrecht in België wordt toegekend terwijl geen van zijn ouders dat recht heeft. 2.2. Procedure a. Op grond van de wet is artikel 11bis, § 3, WBN met betrekking tot de procedure gewijzigd.Het gaat in grote lijnen om een « dubbel » van de in artikel 12bis omschreven procedure van nationaliteitsverklaring, zoals hierna uiteengezet. Er moet evenwel worden gewezen op enkele verschillen die reeds bestonden in het oude stelsel en die verband houden met de specifieke aard van de procedure. b. Aangezien de huidige tekst niet uitdrukkelijk erin voorziet, wijs ik erop dat de ouders aan de ambtenaar van de burgerlijke stand uitdrukkelijk moeten vragen het dossier aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg over te zenden ingeval het parket zich verzet tegen de toekenning van de Belgische nationaliteit of ingeval het dossier niet binnen vijf werkdagen wordt overgezonden. 2.3. Overgangsregeling De verklaringen tot toekenning van nationaliteit aan een kind dat jonger is dan 12 jaar welke dateren van vóór de inwerkingtreding van de wet, te weten vóór 28 december 2006, moeten overeenkomstig de vroeger toepasselijke bepalingen worden behandeld. 3. NATIONALITEITSVERKLARING 12bis WBN 3.1. Toegangsvoorwaarden Artikel 382 van de wet heeft de toegangsvoorwaarden bepaald in § 1, 2° en 3°, van artikel 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit gewijzigd. a. Categorie vreemdelingen bedoeld in 2° van § 1 van artikel 12bis Vóór de inwerkingtreding van de wet had artikel 12bis, § 1, 2°, enkel betrekking op de in het buitenland geboren meerderjarige vreemdeling van wie een ouder op het tijdstip van de verklaring de Belgische nationaliteit bezat. In dit verband heeft artikel 382 van de wet twee belangrijke wijzigingen ingevoerd.

Teneinde een einde te maken aan twee manifeste gevallen van discriminatie heeft de wet in de eerste plaats het toepassingsgebied van deze bepaling uitgebreid tot kinderen die als minderjarige werden geadopteerd door vreemdelingen van wie er een Belg is geworden tijdens de meerderjarigheid van het kind, en tot buitenlandse kinderen die in België zijn geboren als kind van een ouder die op het tijdstip van de verklaring Belg is.

Bovendien wordt er duidelijk een onderscheid gemaakt naargelang de aanvrager al dan niet in het buitenland verblijft. Er wordt onderstreept dat deze mogelijkheid die de vreemdeling wordt geboden om zijn Belgische nationaliteitsverklaring in te dienen vanuit zijn land van herkomst bij de Belgische diplomatieke zending of consulaire post van zijn verblijfplaats in het buitenland, uitdrukkelijk in de wet is bepaald. Ook de procedure inzake nationaliteitsverklaring vermeld in § 2 van artikel 12bis is waar nodig aangepast. Indien de verklaarder zijn verblijfplaats in België heeft, moet hij op het tijdstip van de verklaring aantonen dat zijn ouder de Belgische nationaliteit bezit.

Indien hij zijn verblijfplaats in het buitenland heeft, moet hij aan twee bijzondere extra voorwaarden voldoen, te weten : 1° enerzijds werkelijke banden met zijn Belgische ouder of adoptant hebben bewaard.Bij de beoordeling van de vereiste werkelijke banden met de Belgische ouder of adoptant moet de nodige soepelheid in acht worden genomen. Het bewijs dat banden zijn bewaard, kan met alle rechtsmiddelen worden geleverd. Een verklaring van de Belgische ouder die het bewaren van de familiebanden met zijn kind bevestigt, de overlegging van briefwisseling tussen de belanghebbende en zijn Belgische ouder, recente foto's, een overzicht van telefoongesprekken, het bewijs bij de ouders van de belanghebbende te hebben verbleven (via de overlegging van vliegtuigtickets) of het bewijs van toekenning van materiële of financiële hulp (bijvoorbeeld regelmatige stortingen van onderhoudsgeld) vormen allemaal elementen waarmee het bestaan van werkelijke banden kan worden bewezen.

Deze nieuwe regel is ingegeven door de vaststelling dat meerderjarige vreemdelingen de Belgische nationaliteit aanvroegen terwijl zij geen enkele band meer hadden met hun Belgische ouder. 2° anderzijds moet de ouder of de adoptant ook zijn hoofdverblijfplaats in België hebben.b. Categorie vreemdelingen bedoeld in 3° van § 1 van artikel 12bis WBN Artikel 12bis, § 1, 3°, WBN heeft betrekking op de personen die kunnen aantonen dat zij sedert ten minste zeven jaar hun hoofdverblijfplaats in België hebben, gedekt door een wettelijk verblijf, en die zich op het tijdstip van de indiening van hun nationaliteitsverklaring kunnen beroepen op een onbeperkt verblijf. De vereiste van een wettelijk verblijf dat de zeven jaar voorafgaand aan de aanvraag dekt, werd ingevoerd door artikel 299 van de programmawet van 27 december 2004, B.S. 31 december 2004. Met het oog op de duidelijkheid heeft de wet deze bepaling gewijzigd teneinde de interpretatie die de wetgever in 2004 eraan gaf, uitdrukkelijk te huldigen.

In de praktijk heeft deze bepaling aanleiding gegeven tot heel wat verschillende interpretaties. Met het oog op een uniforme behandeling van dit soort aanvragen lijkt het mij dan ook nodig de nadere regels voor de toepassing van deze bepaling te verduidelijken.

De bepaling voorziet in twee voorwaarden voor toegang tot de in artikel 12bis, § 1, 3°, bedoelde procedure : - De vreemdeling moet aantonen dat hij op het tijdstip van de verklaring sedert ten minste zeven jaar zijn hoofdverblijfplaats in België heeft. - Op het tijdstip waarop hij zijn verklaring indient, moet hij ook kunnen aantonen dat hij toegelaten werd tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of toegelaten werd om er zich te vestigen.

Op dat vlak is de bepaling duidelijk : de onbeperkte verblijfsvergunning is enkel vereist op het tijdstip van de verklaring. Het is dan ook geenszins vereist dat de zeven jaar voorafgaand aan de aanvraag uitsluitend gedekt zijn door een onbeperkte verblijfsvergunning. Een dergelijke interpretatie zou immers ingaan tegen de letter van de wettekst. Zo behoort een buitenlandse student van wie de verblijfsstatus werd gewijzigd in een verblijf van onbeperkte duur ontegensprekelijk tot deze categorie.

Op geregelde tijdstippen rijst de vraag of voorlopige verblijven als wettelijk verblijf zouden kunnen worden beschouwd. Op dat vlak verwijzen wij naar wat hiervoor reeds is verduidelijkt. 3.2. Procedure De wet heeft wijzigingen aangebracht in de procedure bedoeld in § 2 van artikel 12bis WBN. Ik wil van tevoren onderstrepen dat het begrip ambtenaar van de burgerlijke stand zoals het hierna wordt gebruikt mutatis mutandis betrekking heeft op het hoofd van de diplomatieke zending of de Belgische beroepsconsulaire post. Deze verduidelijking is belangrijk : de diplomatieke overheden zullen immers bij de toepassing van deze bepaling een beslissende rol spelen als gevolg van de in de wet geboden mogelijkheid aan de vreemdeling, die de Belgische nationaliteit wenst te verkrijgen, om zijn aanvraag vanuit het buitenland in te dienen.

De nationaliteitsverklaring moet altijd worden afgelegd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft.

Indien de aangever daarentegen zijn hoofdverblijfplaats in het buitenland heeft, wordt zijn verklaring afgelegd voor het hoofd van de diplomatieke zending of de Belgische consulaire post van deze verblijfplaats. Een afschrift van de verklaring wordt samen met een afschrift van de stavingsstukken door het hoofd van de diplomatieke zending of de Belgische consulaire post van deze verblijfplaats voor advies overgezonden aan het parket van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Nadat hij zich ervan heeft vergewist dat het dossier volledig is, bezorgt de ambtenaar van de burgerlijke stand de belanghebbende een ontvangstmelding ter bevestiging van de indiening van de aanvraag. Ik benadruk het belang van de ontvangstmelding, aangezien dit voortaan het vertrekpunt vormt van de termijn waarbinnen de procureur des Konings advies moet uitbrengen.

Uiterlijk binnen vijf dagen die volgen op de officiële aflegging van voormelde verklaring moet de ambtenaar van de burgerlijke stand een afschrift van het volledige dossier met daarbij een afschrift van het ontvangstbewijs voor advies toezenden aan het parket van de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied. De procureur des Konings geeft hiervan onverwijld ontvangstmelding.

Ik vestig in het bijzonder uw aandacht erop dat de procureur des Konings voortaan beschikt over een termijn van vier maanden te rekenen van de verklaring afgelegd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand om advies uit te brengen over de toekenning van de Belgische nationaliteit.

De termijn van vier maanden kan echter worden verlengd in twee gevallen : - indien de aanvrager zijn verklaring aflegt voor de Belgische diplomatieke overheden van het land waar hij verblijft, wordt de termijn waarbinnen het parket advies moet uitbrengen van ambtswege met vijftien dagen verlengd; - indien de ambtenaar van de burgerlijke stand het dossier laattijdig overzendt op het einde van de termijn van vier maanden, beschikt het parket over ten minste een maand te rekenen vanaf de overzending - bevestigd door de aflevering van de ontvangstmelding van de aanvraag door het parket - om advies uit te brengen.

Op hetzelfde tijdstip dat de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de procureur des Konings een afschrift van het dossier overzendt, zendt hij hiervan eveneens een afschrift aan de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat, die hiervan onverwijld ontvangstmelding geven. De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt deze twee instanties ervan in kennis dat zij hun eventuele opmerkingen binnen twee maanden na de aflegging van de verklaring aan de procureur des Konings moeten meedelen.

De procureur des Konings kan, binnen vier maanden te rekenen van de verklaring, een negatief advies uitbrengen inzake de verkrijging van de Belgische nationaliteit wanneer er een beletsel is wegens gewichtige feiten, eigen aan de persoon of wanneer de grondvoorwaarden niet vervuld zijn.

Het begrip « beletsel wegens gewichtige feiten eigen aan de persoon » werd reeds eerder uitgelegd in drie eerdere ministeriële circulaires (circulaire van 6 augustus 1984 betreffende het Wetboek van de Belgische nationaliteit, Belgisch Staatsblad 14 augustus 1984, circulaire van 8 november 1991 betreffende de wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, Belgisch Staatsblad 7 december 1991 en omzendbrief van 20 juli 2000 tot aanvulling van de omzendbrief van 25 april 2000 inzake de wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit).

Ik wens van de gelegenheid gebruik te maken om eraan te herinneren dat de bedoelde gewichtige feiten eigen aan de persoon niet noodzakelijk gepaard moeten gaan met een veroordeling of strafrechtelijke inbreuk van de belanghebbende.

De weigering tot toekenning van de nationaliteit kan immers perfect het gevolg zijn van een beletsel zonder dat sprake is van enige strafrechtelijke inbreuk, bijvoorbeeld wegens feiten die aanleiding hebben gegeven tot verwijdering of uitzetting uit het Rijk. Een strafrechtelijke inbreuk of veroordeling van de belanghebbende vormt ook niet ipso facto een beletsel wegens gewichtige feiten eigen aan de persoon. Zo kunnen de anciënniteit van de veroordeling, de mindere ernst of de eventueel verschoonbare aard van de gepleegde inbreuk - naar gelang de omstandigheden - inhouden dat een veroordeling of ten laste gelegde inbreuk niet constitutief is voor gewichtige feiten eigen aan de persoon.

Ten slotte onderstreep ik in het bijzonder dat de vaststelling dat de belanghebbende onvoldoende geïntegreerd is, in geen enkel geval een reden mag vormen om de toekenning van de Belgische nationaliteit te weigeren, aangezien dit criterium door de wet van 1 maart 2000 is geschrapt.

Het behoort toe aan de procureur des Konings om de gewichtige feiten eigen aan de persoon die een beletsel vormen voor de verkrijging van de Belgische nationaliteit in zijn negatief advies te preciseren. Het negatief advies moet met redenen zijn omkleed.

Indien de procureur des Konings meent geen negatief advies te moeten uitbrengen, zendt hij een attest dat er geen negatief advies wordt uitgebracht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand en bij een ter post aangetekende brief aan de belanghebbende.

Bij het verstrijken van de termijn van vier maanden, desgevallend verlengd in voornoemde gevallen en bij ontstentenis van negatief advies of overzending van een attest dat er geen negatief advies werd uitgebracht, moet de ambtenaar van de burgerlijke stand de verklaring ambtshalve inschrijven en vermelden zoals bepaald in artikel 22, § 4, WBN. Verzoek tot aanhangigmaking bij de rechtbank van eerste aanleg De belanghebbende kan het dossier aanhangig maken bij de rechtbank van eerste aanleg in de twee onderstaande gevallen : 1/ Bij een negatief advies van de procureur des Konings : indien de procureur des Konings meent een negatief advies te moeten uitbrengen, stelt hij de ambtenaar van de burgerlijke stand en - bij een ter post aangetekende brief - ook de belanghebbende daarvan in kennis.

Laatstgenoemde wordt in dezelfde brief ervan op de hoogte gebracht dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn dossier zal toezenden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, behalve indien hij verzoekt om aanhangigmaking bij de rechtbank van eerste aanleg binnen vijftien dagen na ontvangst van het negatief advies. Deze automatische toezending betekent dat de verklaring wordt omgezet in een naturalisatieaanvraag (zie punt 2.2 infra). 2/ Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand of het hoofd van de diplomatieke zending of consulaire post het dossier niet binnen vijf werkdagen na ontvangst van de verklaring aan het parket heeft toegezonden, kan de verklaring niet worden ingeschreven. Het zou immers abnormaal zijn dat de nationaliteit van rechtswege kan worden verkregen zonder dat het parket de mogelijkheid heeft gehad te controleren of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor verkrijging van de Belgische nationaliteit. Indien deze situatie - die overigens uitzonderlijk is - zich zou voordoen, moet de ambtenaar van de burgerlijke stand de belanghebbende onmiddellijk per aangetekende brief meedelen dat zijn dossier niet aan het parket werd toegezonden en dat zijn aanvraag automatisch zal worden toegezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en zal worden omgezet in een naturalisatieaanvraag, tenzij de belanghebbende binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief (de poststempel heeft terzake bewijskracht) te kennen geeft dat hij het dossier aanhangig wil maken bij de rechtbank van eerste aanleg.

Indien de belanghebbende wil dat zijn aanvraag verder wordt behandeld voor de rechtbank, kan hij bij een ter post aangetekende brief aan de ambtenaar van de burgerlijke stand vragen zijn dossier over te zenden aan de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied. Indien de belanghebbende kiest voor een gerechtelijke procedure, is die keuze natuurlijk definitief en is geen latere omzetting van zijn verklaring in een naturalisatieaanvraag meer mogelijk.

In geval van een negatief advies (eerste geval supra) stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand de procureur des Konings in kennis van het feit dat de belanghebbende kiest voor de aanhangigmaking bij de rechtbank en zendt hij het dossier samen met de stavingsstukken en het advies terzake over aan de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied.

De griffier van de rechtbank moet dan een datum bepalen waarop de zaak zal worden behandeld, na te hebben gecontroleerd of de belanghebbende de verschuldigde griffierechten wel heeft betaald, behalve wanneer laatstgenoemde rechtsbijstand geniet (artikel 664 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek). De griffier zorgt tevens ervoor dat hij de procureur des Konings op de hoogte stelt van de inschrijving van de zaak op de rol van de rechtbank. Op dat tijdstip zal de procureur des Konings zijn administratief dossier bij het dossier van de procedure voegen.

Na de belanghebbende te hebben gehoord of opgeroepen doet de rechtbank uitspraak over de gegrondheid van het negatief advies of over de gegrondheid van de verklaring ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand het dossier niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft overgezonden. De beslissing moet met redenen zijn omkleed.

Door toedoen van de procureur des Konings wordt de belanghebbende in kennis gesteld van de beslissing.

De belanghebbende en de procureur des Konings kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving hoger beroep instellen tegen de beslissing, bij verzoekschrift gericht aan het hof van beroep.

Het hof doet uitspraak na advies van de procureur-generaal en na de belanghebbende te hebben gehoord of opgeroepen.

De dagvaardingen en kennisgevingen geschieden langs de administratieve weg.

Het beschikkend gedeelte van de onherroepelijke beslissing waarbij het negatief advies ongegrond wordt verklaard, wordt door toedoen van het openbaar ministerie aan de ambtenaar van de burgerlijke stand gezonden.

De ambtenaar van de burgerlijke stand moet de verklaring onmiddellijk inschrijven en vermelden, zoals bepaald in artikel 22, § 4, WBN. Hij stelt de belanghebbende in kennis van de inschrijving; de belanghebbende wordt Belg vanaf het tijdstip van de inschrijving.

Omzetting in naturalisatieaanvraag Zoals in het verleden zal de verklaring automatisch worden omgezet in een naturalisatieaanvraag indien de belanghebbende niet verzoekt om aanhangigmaking bij de rechtbank.

De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt het dossier van de belanghebbende, alsook het negatief advies van de procureur des Konings, over aan de griffier van de Kamer van volksvertegenwoordigers, dienst Naturalisaties, Regentlaan 35, te 1000 BRUSSEL. De overzending geldt als naturalisatieaanvraag waarover de Kamer van volksvertegenwoordigers beslist overeenkomstig artikel 21, § 4, WBN en op de in haar reglement bepaalde wijze.

Tijdens de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 22 december 1998 werd onderstreept dat de omzetting van de verklaring in een naturalisatieaanvraag enkel mogelijk is indien de belanghebbende voldoet aan de basisvoorwaarden voor naturalisatie (zie verslag van de heer Vandenberghe, Gedr. St., Senaat, 1998-1999, nr. 1130/3, blz. 10). 3.3 Overgangsregeling Nationaliteitsverklaringen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de wet, te weten vóór 28 december 2006, moeten volgens de vroeger toepasselijke bepalingen worden behandeld. 4. VERKLARING VAN NATIONALITEITSKEUZE De voorwaarden voor toegang tot deze vorm van verkrijging van de Belgische nationaliteit zijn niet gewijzigd. Enkel de procedure inzake nationaliteitskeuze is licht aangepast. De procedure stemt bijna volledig overeen met de procedure die van toepassing is op de nationaliteitsverklaringen (artikel 12bis, § 2). 5. NATURALISATIEAANVRAAG 5.1. Toegangsvoorwaarden a. Wettelijk verblijf De belanghebbende die een naturalisatieaanvraag wil indienen, moet altijd voldoen aan bepaalde leeftijds- (ten minste 18 jaar oud zijn) en verblijfsvoorwaarden (drie jaar). Voordien was in de teksten echter niet bepaald of die verblijfplaats gedekt moest zijn door een wettelijke verblijfsvergunning.

In de wet is uitdrukkelijk bepaald dat de hoofdverblijfplaats van drie jaar gedekt moet zijn door een wettelijk verblijf. Aldus bekrachtigt de wet een handelwijze die ontwikkeld is door de Kamer van volksvertegenwoordigers en waarbij de dossiers van personen van wie het driejarig verblijf in België niet door een wettelijk verblijf is gedekt, worden verworpen.

Voor de exacte inhoud van het begrip « wettelijk verblijf » wordt verwezen naar wat hiervoor reeds is verduidelijkt. b. Vermindering van de periode van verblijf Zoals in het verleden bedraagt de vereiste duur van het verblijf in België of van het bestaan van een werkelijke band met België slechts twee jaar voor personen van wie de hoedanigheid van vluchteling of van staatloze is erkend.Gelet op de declaratieve werking van de vluchtelingenstatus wijs ik erop dat de duur van de asielprocedure in aanmerking moet genomen worden voor de berekening van de twee jaar verblijf in België. Mutatis mutandis geldt deze redenering ook voor personen die als staatloze zijn erkend. 5.2. Procedure Over het algemeen loopt de naturalisatieprocedure min of meer gelijk met de procedure 12bis met betrekking tot de nationaliteitsverklaring.

In dit verband wordt verwezen naar wat hiervoor is uiteengezet.

Gelet op het specifieke karakter van deze procedure verschilt de procedure echter op de volgende punten van de procedure 12bis : - Het vertrekpunt van de controletermijn van de verschillende adviserende instanties aan wie een advies wordt gevraagd inzake de toekenning van de Belgische nationaliteit, te weten de Veiligheid van de Staat, het parket en de Dienst Vreemdelingenzaken, is in de wet bepaald op de datum van indiening van de naturalisatieaanvraag bij de Kamer van volksvertegenwoordigers; de Kamer van volksvertegenwoordigers speelt immers een centrale rol bij de overzending van de aanvraag aan de verschillende instanties die een advies moeten uitbrengen. - De wet houdt ook rekening met de mogelijkheid waarbij de Kamer het dossier pas op het einde van de termijn van vier maanden overzendt, waardoor de drie adviesorganen hun controle niet kunnen uitoefenen. Om daarvoor een oplossing te bieden, is bepaald dat de termijn in dat geval wordt verlengd met een maand te rekenen van de overzending van het dossier aan de drie adviesorganen aangezien elk van de adviesorganen in dat geval afzonderlijk een advies moet uitbrengen aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, zodat die uitspraak kan doen over de toekenning van de naturalisatie. 5.3. Overgangsregeling Naturalisatieaanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de wet, te weten vóór 28 december 2006, moeten volgens de vroeger toepasselijke bepalingen worden behandeld.

Afdeling III. - Onderzoek van de wijzigingsbepalingen van het hoofdstuk IV van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit 1. ARTIKEL 22 WBN 1.1. Artikel 386 van de wet schrapt het verbod van de dubbele nationaliteit en wijzigt artikel 22, § 1, 1°, WBN. Deze bepaling treedt echter pas in werking op de door de Koning bepaalde datum. 1.2. De wet schrapt tevens de verplichte tienjaarlijkse nationaliteitsverklaring voor Belgen die in het buitenland geboren zijn en die van achttien tot achtentwintig jaar ononderbroken hun hoofdverblijfplaats in het buitenland gehad hebben. Met betrekking tot dat laatste punt wil ik onderstrepen dat Belgen die krachtens de vroeger geldende wetgeving om de tien jaar een verklaring voor het behoud van de Belgische nationaliteit moesten afleggen, deze niet meer zullen moeten vernieuwen. 2. ARTIKEL 23 WBN 2.1. Artikel 23 van het WBN is gewijzigd teneinde te voorzien in de mogelijkheid om de Belgische nationaliteit te ontnemen aan personen die de nationaliteit op frauduleuze wijze verkregen hebben. Het zal voortaan dus mogelijk zijn een vordering tot vervallenverklaring van de nationaliteit in te stellen op grond van daden die gesteld werden vóór het verkrijgen van de nationaliteit, wat vroeger niet mogelijk was. Aangezien de vervallenverklaring een bijzonder zware sanctie is, wordt uiteraard enkel zware bewezen fraude die een beslissende invloed had op de beslissing tot toekenning van de nationaliteit, in aanmerking genomen voor de toepassing van deze bepaling.

De bedoelde gevallen zijn die waarbij de aanvrager valse verklaringen heeft afgelegd om de nationaliteit te verkrijgen, bijvoorbeeld door een valse identiteit aan te nemen. Dit geldt ook voor de gevallen waarbij de vreemdeling op frauduleuze wijze een andere status heeft verkregen waardoor hij toegang krijgt tot de Belgische nationaliteit.

Zo kan een vreemdeling zijn Belgische nationaliteit worden ontnomen indien hij die verkreeg als gevolg van een gezinshereniging in het kader van een huwelijk dat later wegens fraude nietig werd verklaard.

Hetzelfde kan gebeuren voor personen die Belg werden na het verkrijgen van de vluchtelingenstatus en aan wie de vluchtelingenstatus wordt ontnomen wegens fraude die begaan werd in het kader van hun aanvraag (bijvoorbeeld fraude met betrekking tot hun identiteit en hun oorspronkelijke nationaliteit). 2.2. Teneinde te voorkomen dat een persoon de Belgische nationaliteit wordt ontnomen wegens daden uit een ver verleden, voorziet de wet in verjaring van de vordering tot vervallenverklaring binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de datum van verwerving van de Belgische nationaliteit. 2.3. Ter besluit, een vordering tot vervallenverklaring zal mogelijk zijn wanneer de volgende voorwaarden alledrie zijn vervuld : - De vordering tot vervallenverklaring is enkel van toepassing op de gevallen die de Belgische nationaliteit verkregen na de inwerkingtreding van de wet. - De vordering tot vervallenverklaring moet worden ingesteld binnen vijf jaar na de datum van verkrijging van de status. - De vordering tot vervallenverklaring moet gegrond zijn op de hiervoor omschreven elementen. Het is van geen belang of de feiten die als frauduleus worden beschouwd, zich vóór of na de inwerkingtreding van de wet hebben voorgedaan.

De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

^