Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 26 maart 2003
gepubliceerd op 22 april 2003

Omzendbrief GPI 36 betreffende de schadeloosstelling van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, de blijvende arbeidsongeschiktheid en de herplaatsing ingevolge arbeidsongevallen, evenals de rente verschuldigd aan de rechthebbenden in geval van een dodelijk ongeval

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2003000220
pub.
22/04/2003
prom.
26/03/2003
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


26 MAART 2003. - Omzendbrief GPI 36 betreffende de schadeloosstelling van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, de blijvende arbeidsongeschiktheid en de herplaatsing ingevolge arbeidsongevallen, evenals de rente verschuldigd aan de rechthebbenden in geval van een dodelijk ongeval


Aan Mevrouw en de Heren Provinciegouverneurs, Aan Mevrouw de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofstad, Aan de Dames en Heren Burgemeesters, Aan de Dames en Heren Voorzitters van de Politiecolleges, Aan de Dames en Heren Korpschefs van de lokale politie, Aan de Heer Commissaris-generaal van de federale politie, Ter informatie : Aan de Directeur- generaal van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van de lokale politie, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, Mevrouw, Mijnheer de Voorzitter, Mevrouw, Mijnheer de Korpschef, Mijnheer de Commissaris-generaal, 1. Inleiding Deze omzendbrief strekt ertoe inzake arbeidsongevallen bij de politiediensten, nauwgezet de berekeningswijzen te bepalen van de schadeloosstelling in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, blijvende arbeidsongeschiktheid en herplaatsing, evenals de rente verschuldigd aan de rechthebbenden in geval van een dodelijk ongeval. Ze preciseert op basis van welk referteloon elk van deze schadeloosstellingen wordt berekend. 2. Toepassingsgebied De arbeidsongevallen overkomen aan de personeelsleden van de politiediensten sinds 1 april 2001, zijn onderworpen aan de regelgeving vervat in de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. Deze regelgeving is van toepassing op de leden van het vast, stagedoend, tijdelijk, hulppersoneel of het personeel dat in dienst wordt genomen bij een arbeidsovereenkomst en die behoren tot de federale politie, de korpsen van de lokale politie en de algemene inspectie van de federale politie en lokale politie, met inbegrip van de in artikel 4 § 2, van de wet van 27 december 2000 met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, bedoelde militairen, zolang zij tot het administratief en logistiek kader behoren, hierna « personeelslid » genoemd.

De arbeidsongevallen overkomen vóór 1 april 2001 blijven evenwel onderworpen : - wat de militairen en de vroegere leden van het operationeel korps van de rijkswacht betreft, aan de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen; - wat de andere personeelsleden van de geïntegreerde politie betreft, aan de voorheen op hen toepasselijke regelgeving, op 31 maart 2001 lopende verzekeringsovereenkomsten, administratieve reglementen of welke andere maatregelen ten gunste van de getroffenen of hun rechthebbenden die voor 1 april 2001 zijn beginnen te lopen. 3. Schadeloosstellingen De personeelsleden van de politiediensten die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval, hebben recht op : - de schadeloosstelling van de kosten voor dokter, chirurg, apotheker, ziekenhuis, prothese en orthopedie, teweeggebracht door dit ongeval; - de schadeloosstelling van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, de blijvende arbeidsongeschiktheid en de herplaatsing voortvloeiend uit dit ongeval.

In geval van een dodelijk ongeval, kunnen de rechthebbenden aanspraak maken op : - een vergoeding wegens begrafeniskosten; - een rente voor de overlevende echtgenoot of echtgenote, wees of rechthebbende in een andere hoedanigheid.

Wanneer een personeelslid van de federale politie slachtoffer is geworden van een arbeidsongeval en nadien via mobiliteit overgaat naar de lokale politie of vice versa, dan blijft de overheid waaronder het op het ogenblik van het ongeval ressorteert, instaan voor de daaraan gebonden schadeloosstelling. 4. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid Krachtens artikel 3 bis van de voormelde wet van 3 juli 1967, geniet het personeelslid, onder voorbehoud van de toepassing van een meer gunstige wets- of verordeningsbepaling, gedurende de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid tot de datum van volledige hervatting van het werk, het voordeel van de bepalingen die voor een tijdelijke volledige ongeschiktheid door de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen zijn vastgesteld. Terzake vergelijkt men de schadeloosstelling bedoeld in voormelde wet van 10 april 1971 in geval van tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid met die vervat in het statuut waarvoor zij geopteerd hebben, om vervolgens de meest voordelige schadeloosstelling toe te kennen. 4.1. Schadeloosstelling voorzien bij de wet van 10 april 1971 4.1.1. Beginselen Overeenkomstig de artikelen 22 en 34 tot 40 van voormelde wet van 10 april 1971, heeft het personeelslid recht op een dagelijkse vergoeding gelijk aan 90 % van het gemiddelde dagloon.

Het gemiddelde dagloon is gelijk aan het basisloon gedeeld door 365.

Het basisloon komt overeen met het loon waarop het personeelslid, in de functie waarin het is tewerkgesteld op het tijdstip van het ongeval, recht heeft tijdens het jaar dat het ongeval voorafgaat. 4.1.2. Referteloon Het referteloon is bijgevolg het basisloon. Het bestaat uit het totaal van de voordelen die men verkregen heeft tijdens de referteperiode en bedraagt, vanaf 1 januari 2003, maximaal 25.893, 45 EUR. Dit maximumbedrag wordt elk jaar op 1 januari aangepast aan de schommelingen van de index der consumptieprijzen.

Het basisloon omvat ieder bedrag of ieder in geld waardeerbaar voordeel dat rechtstreeks of onrechtstreeks door de werkgever aan het personeelslid wordt toegekend ingevolge de tussen hen bestaande arbeidsverhouding, evenals het vakantiegeld.

De toekenning van dit bedrag of voordeel kan in het bijzonder voortvloeien uit een geschreven of mondelinge individuele overeenkomst, een reglement, een gebruik, een statuut, een wet of een door de werkgever eenzijdig aangegane verplichting, behalve wegens overwegingen vreemd aan de beroepsactiviteit van het personeelslid.

Voorbeelden : de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de uurtoelage voor bijkomende dienstprestaties, de toelage voor dienstprestaties uitgevoerd op een zaterdag, een zondag, een feestdag of tijdens de nacht, de tweetaligheidstoelage, de weddebijslag voor de uitoefening van een mandaat of van een hoger ambt, diplomatoelage, wachttoelage, toelage voor bijzondere functies, toelage post (verbindingsofficier),...

De volgende bedragen, vergoedingen en voordelen maken evenwel geen deel uit van dit basisloon : - de bedragen die worden uitgekeerd als terugbetaling van de verplaatsingskosten die het personeelslid werkelijk heeft gemaakt, ten laste van de werkgever; - de voordelen toegekend in de vorm van arbeidsgereedschap of werkkleding, alsmede de bedragen die de werkgever aan het personeelslid betaalt ten einde zich te kwijten van zijn verplichting om arbeidsgereedschap of werkkleding te bezorgen; - de vergoedingen aan het personeelslid verschuldigd wanneer de werkgever zijn wettelijke, contractuele of statutaire verbintenissen niet nakomt; - de voordelen toegekend ter aanvulling van de sociale zekerheidsregeling, met uitzondering van het aanvullend vakantiegeld.

Voorbeelden : de vergoedingen voor werkelijke onderzoekskosten, voor onderhoud van het uniform, voor maaltijd-, verblijf-, traject- en verhuiskosten, maaltijdcheques,...

Wanneer het personeelslid is tewerkgesteld krachtens een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid, wordt het basisloon vastgesteld uitsluitend met inachtneming van het loon dat verschuldigd is overeenkomstig die arbeidsovereenkomst. 4.1.3. Referteperiode De referteperiode gedurende dewelke het basisloon in aanmerking moet worden genomen, stemt overeen met het jaar dat het ongeval voorafgaat.

Wanneer een personeelslid bijvoorbeeld een arbeidsongeval heeft op 4 september 2002, zal de in acht te nemen referteperiode voor de berekening van het basisloon deze zijn tussen 4 september 2001 en 3 september 2002.

Deze referteperiode is volledig en geheel wanneer het personeelslid op het ogenblik van het arbeidsongeval, in de uitgeoefende functie, voltijds gewerkt heeft gedurende het gehele jaar dat aan het arbeidsongeval voorafgaat.

Wanneer dit niet het geval is, wordt het loon waarop het personeelslid werkelijk recht heeft, aangevuld met een hypothetisch loon, overeenkomstig de bepalingen van artikel 36 van voormelde wet van 10 april 1971. 4.2. Schadeloosstelling voorzien in het statuut 4.2.1. Referteloon Wanneer het personeelslid tijdelijk arbeidsongeschikt is, blijft het zijn loon ontvangen. Naast dit loon heeft het eveneens recht op de volgende weddebijslagen, toelagen en vergoedingen : - weddebijslag voor de uitoefening van een mandaat en weddebijslag voor de uitoefening van een hoger ambt tot zijn vervanging; - de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de weddebijslag en de premie verschuldigd in het raam van het stelsel van de vierdagenweek of het stelsel van de halftijdse vervroegde uittreding; - toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd op een zaterdag, een zondag, een feestdag of tijdens de nacht, de functietoelage, de toelage voor de opleider, de toelage Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de tweetaligheidstoelage, de selectietoelage (voor de periode van toekenning), het zeegeld, de bijkomende toelage (baremische vrijwaringsclausule), de overgangstoelage (commandant - brigadecommandant), de bijkomende toelage (gerechtelijke zuil), de compenserende toelage (onkosten) en de bijkomende toelage 2D; - in het 'oud statuut' in de zin van artikel 4 van de voormelde wet van 27 december 2000 : de diplomatoelage, de wachttoelage, toelage voor de onmiddellijke bescherming van de vorsten, toelage voor bijzondere functies, toelage opleider, huisvestingstoelage, toelage piloot, luchtvaarttoelage, toelage motorrijder, posttoelage (verbindingsofficier); - een postvergoeding, de vergoeding voor telefoon, voor onderhoud van politiehond, voor onderhoud van het uniform, voor werkelijke onderzoekskosten en voor vaste dienst bij SHAPE, behalve, voor de twee laatste vergoedingen, wanneer de afwezigheid ten gevolge van het arbeidsongeval langer duurt dan dertig dagen; - in het 'oud statuut' in de zin van artikel 4 van voormelde wet van 27 december 2000 : functievergoeding SIE, vergoeding Belnato-SHAPE, vergoeding BOB, behalve, voor de twee laatste vergoedingen, wanneer de afwezigheid ten gevolge van het arbeidsongeval langer duurt dan dertig dagen.

Elke andere toelage of vergoeding is derhalve uitgesloten van de berekening. 4.2.2. Referteperiode De toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd tijdens de nacht, het weekend of op een feestdag worden toegekend naar gelang van de daadwerkelijk uitgevoerde prestaties door het personeelslid.

Aangezien het personeelslid, wanneer het tijdelijk arbeidsongeschikt is, niet meer in staat is om dergelijke prestaties te verrichten, dient men zich te beroepen op deze die het uitgevoerd heeft vóór het ongeval en dient men een referteperiode te bepalen op basis waarvan de desbetreffende toelagen zullen kunnen worden berekend.

Deze referteperiode stemt overeen met het jaar dat het ongeval voorafgaat. Om het dagelijks of maandelijks bedrag van deze toelagen te bepalen, past het bijgevolg, het dagelijks of maandelijks gemiddelde te berekenen van de toelagen die zijn toegekend aan het personeelslid voor de dienstprestaties die het werkelijk heeft uitgevoerd tijdens de nacht, het weekend of op een feestdag tijdens het jaar dat het ongeval voorafgaat.

Wanneer deze referteperiode geen twaalf maanden bedraagt, wordt het dagelijks of maandelijks gemiddelde berekend op basis van het aantal maanden gedurende dewelke het personeelslid werkelijk de functies die hem waren toegekend op het tijdstip van het ongeval, heeft uitgeoefend. 5. Blijvende arbeidsongeschiktheid Ingeval van blijvende arbeidsongeschiktheid heeft het personeelslid, op grond van de artikelen 3 en 4 van voormelde wet van 3 juli 1967, bovendien recht op een rente die evenredig is met het aan hem toegekend blijvend percentage arbeidsongeschiktheid. Deze rente wordt vastgesteld op basis van de jaarlijkse bezoldiging waarop het personeelslid recht heeft op het tijdstip van het ongeval.

Wanneer het personeelslid zijn ambt blijft uitoefenen, mag deze rente niet meer bedragen dan 25 %van die jaarlijkse bezoldiging.

Wanneer het personeelslid zijn ambt neerlegt en een rustpensioen ontvangt, kan het deze rente slechts cumuleren met zijn pensioen tot 100 % van zijn laatste bezoldiging, in voorkomend geval aangepast volgens de voor de rust- en overlevingspensioenen geldende regelen.

Wanneer het personeelslid zijn ambt neerlegt zonder recht op een rustpensioen te hebben, geniet het de totale rente. 5.1. Referteloon Het referteloon wordt vastgesteld op grond van de jaarlijkse bezoldiging waarop het personeelslid recht heeft toen het ongeval zich voordeed.

Deze jaarlijkse bezoldiging bedraagt momenteel maximaal 21.047,40 EUR. Dit maximumbedrag kan bij gelegenheid door de Koning en bij maatregel van algemene waardestijging van de lonen in de publieke sector worden gewijzigd.

Op grond van artikel X.III.31 RPPol, moet onder jaarlijkse bezoldiging worden verstaan : de enige wedde, het enig loon of de enige als wedde of loon geldende vergoeding, door de getroffene op het tijdstip van het ongeval verkregen, vermeerderd met de toelagen of vergoedingen die geen werkelijke lasten dekken en op grond van de arbeidsovereenkomst of het wettelijk of reglementair statuut zijn verschuldigd. Deze toelagen en vergoedingen zijn de volgende : - de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de uurtoelage voor bijkomende dienstprestaties, de toelage voor dienstprestaties uitgevoerd op een zaterdag, een zondag, een feestdag of tijdens de nacht, de weddebijslag voor de uitoefening van een mandaat of van een hoger ambt, de toelage voor bereikbaar en terugroepbaar personeel, de toelage voor een ononderbroken dienst van meer dan vierentwintig uur, de functietoelage, de toelage voor opleider, de forfaitaire toelage voor bepaalde personeelsleden die belast zijn met de uitvoering van bepaalde opdrachten in het raam van de uitvoering van het federale immigratiebeleid, de toelage voor de mentor, de toelage Brussels Hoofdstedelijk Gewest', de tweetaligheidstoelage, de toelage voor gelegenheidsluchtvaartprestaties, de toelage voor onderwijsopdrachten, de selectietoelage, het zeegeld, de bijkomende toelage (vrijwaringsclausule), de overgangstoelage (commandant - brigadecommandant), de bijkomende toelage (gerechtelijke zuil), de compenserende toelage (onkosten), de bijkomende toelage 2D en de duiktoelage; - in het 'oud statuut' in de zin van artikel 4 van de voormelde wet van 27 december 2000 : diplomatoelage, wachttoelage, toelage voor de onmiddellijke bescherming van de vorsten, toelage voor bijzondere functies, toelage leeropdracht, toelage deeltijdse leeropdracht, toelage opleider, toelage duiker, toelage escorte (immigratie), dagelijkse toelage gelegenheidsluchtvaartprestaties, huisvestingstoelage, toelage intoxicatie of bestraling, toelage piloot, luchtvaarttoelage, mentortoelage, toelage monitor, toelage motorrijder, toelage neutralisatie ontploffingstuig, toelage ongezond of hinderlijk werk, toelage testpiloot, toelage werken in de hoogte, posttoelage (verbindingsofficier); - de vergoeding voor verplaatsing in het raam van de binnenvaart en de postvergoeding ; - in het 'oud statuut' in de zin van artikel 4 van de voormelde wet van 27 december 2000 : functievergoeding SIE, vergoeding Belnato-SHAPE, vergoeding BOB. Elke andere toelage of vergoeding is derhalve uitgesloten van de berekening.

Wanneer het personeelslid een rente cumuleert met een overlevingspensioen, dient het begrip « laatste bezoldiging » begrepen te worden in overeenstemming met het begrip jaarlijkse bezoldiging.

Naast het eigenlijke loon, omvat ze ook dezelfde toelagen en vergoedingen. 5.2. Referteperiode Aangezien bepaalde toelagen en vergoedingen toegekend worden op een andere basis (bijvoorbeeld : op basis van de prestatie of per dag) dan de jaarlijkse basis, dient men eveneens een referteperiode te bepalen op basis waarvan zij in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de jaarlijkse bezoldiging.

Deze referteperiode stemt overeen met het jaar dat het ongeval voorafgaat. 6. Herplaatsing Het personeelslid dat ongeschikt is bevonden om zijn ambt uit te oefenen, maar die andere met zijn gezondheidstoestand verenigbare ambten kan vervullen, kan overeenkomstig de statutaire bepalingen die op hem van toepassing zijn, worden herplaatst. Wanneer het personeelslid is herplaatst, behoudt het het voordeel van de bezoldigingsregeling (baremische loopbaan) die het genoot op het ogenblik van het ongeval. Het mag dit cumuleren met een rente net zoals een personeelslid dat zijn ambt kan voortzetten (zie hoger punt 5). 7. Dodelijke arbeidsongevallen De overlevende echtgenoot of echtgenote heeft recht op een rente gelijk aan 30 % van de jaarlijkse bezoldiging waarop de overledene recht had op het tijdstip van het ongeval. Zolang ze gerechtigd zijn op kinderbijslag en alleszins tot hun 18 jaar, hebben de kinderen die wees zijn van vader of moeder, recht op een rente gelijk aan 15 % van de jaarlijkse bezoldiging waarop de overledene recht had op het tijdstip van het ongeval, zonder dat het totaal 45 % van die bezoldiging mag overschrijden.

Deze percentages zijn respectievelijk vervangen door 20 % en 60 % voor kinderen : - die wees zijn van moeder en vader; - die niet zijn erkend door hun ingevolge een arbeidsongeval overleden moeder; - die werden geadopteerd door één persoon vóór het overlijden; - die werden geadopteerd door twee personen waarvan één van de adoptanten is vóóroverleden.

De andere rechthebbenden, zoals de bloedverwanten in opgaande lijn, de kleinkinderen en de broers en zussen van de overledene, kunnen, onder de voorwaarden voorzien in de voormelde wet van 10 april 1971, genieten van een lijfrente of een tijdelijke rente. 8.1. Referteloon Het referentieloon is de jaarlijkse bezoldiging waarop de overledene recht had op het tijdstip van het ongeval.

Ze stemt overeen met de jaarlijkse bezoldiging waarop het personeelslid recht heeft op het tijdstip van het ongeval in geval van een niet-dodelijk ongeval. Ze dient dus te worden berekend overeenkomstig de punten 5.1. en 5.2.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^