Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief
gepubliceerd op 15 april 2003

Aanvullende omzendbrief van 3 april 2003 bij de omzendbrief van 1 juli 2002 tot wijziging en cordinatie van de omzendbrief van 6 juni 1962 houdende de algemene onderrichtingen betreffende de getuigschriften van goed zedelijk gedrag

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie
numac
2003000256
pub.
15/04/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE


Aanvullende omzendbrief van 3 april 2003 bij de omzendbrief van 1 juli 2002 tot wijziging en cordinatie van de omzendbrief van 6 juni 1962 houdende de algemene onderrichtingen betreffende de getuigschriften van goed zedelijk gedrag


Aanvullende omzendbrief van 3 april 2003 bij de omzendbrief van 1 juli 2002 tot wijziging en coördinatie van de omzendbrief van 6 juni 1962 houdende de algemene onderrichtingen betreffende de getuigschriften van goed zedelijk gedrag Aan de dames en heren Provinciegouverneurs, Aan de dames en heren Burgemeesters, Mevrouw de Gouverneur, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw de Burgemeester, Mijnheer de Burgemeester, Inleiding De omzendbrief van 21 februari 2003 (Belgisch Staatsblad van 4 maart 2003) had tot doel de vragen te beantwoorden die gerezen zijn bij de omzendbrief van 1 juli 2002 inzake het gemotiveerd advies van de korpschef, meer in het bijzonder wanneer een getuigschrift van goed zedelijk gedrag gevraagd wordt met het oog op de uitoefening van een activiteit die onder begeleiding van minderjarigen valt (getuigschriften van model 2). Deze omzendbrief van 21 februari 2003 was echter beperkt in de tijd, aangezien hij een aanvullende omzendbrief bij die van 1 juli 2002 aankondigde, teneinde de situatie te verduidelijken in verband met de formulering van het gemotiveerd advies.

De voorlopige periode aangekondigd in de omzendbrief van 21 februari 2003 is nu geëindigd, daar de onderrichtingen die hij voorzag, voortaan in onderhavige omzendbrief opgenomen worden.

De huidige aanvullende omzendbrief heeft als doel, enerzijds de modaliteiten te preciseren volgens welke het gemotiveerd advies van de korpschef of van de gedelegeerde officier van politie moet worden uitgebracht, wanneer dit advies verplicht vereist is (wat het geval is voor de getuigschriften van goed zedelijk gedrag van model 2), en anderzijds het voeren van de moraliteitsonderzoeken die dit gemotiveerd advies voorafgaan, te objectiveren, wanneer dergelijk onderzoek door de korpschef noodzakelijk wordt geacht.

Bovendien werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om enerzijds de regels van uitwissing en niet-vermelding van veroordelingen op de getuigschriften van goed zedelijk gedrag toe te lichten en anderzijds de vermeldingen inzake de veroordelingen met uitstel aan te passen.

Tenslotte na de weergave van de inleidende tekst van de omzendbrief van 1 juli 2001 mits enkele aanpassingen, wordt de huidige omzendbrief voor alle duidelijkheid beëindigd met een gecoördineerde versie. 1. Gemotiveerd advies van de korpschef Bij het uitbrengen van het gemotiveerd advies dient op onderstaande wijze te worden gehandeld.a) De korpschef of de door hem gedelegeerde officier van politie raadpleegt de gerechtelijke informatie (strafregister) en de politionele informatie (databanken van de federale en lokale politie) en vraagt het advies van de wijkagent.Dit is het zogenaamd « onderzoek zonder verplaatsing » (geen moraliteitsonderzoek).

Indien deze drie informatiebronnen betekenisvolle informatie bevatten voor feiten waarbij minderjarigen zijn betrokken en voldoende zijn om een negatief advies uit te brengen, wordt een negatief advies door de korpschef of de gedelegeerde officier van politie uitgebracht zonder verder onderzoek ter plaatse. b) Indien deze drie informatiebronnen geen aanwijzingen of geen betekenisvolle informatie opleveren in verband met feiten waarbij minderjarigen betrokken zijn, is er geen enkele aanleiding om tot een moraliteitsonderzoek over te gaan en wordt een positief advies uitgebracht.Dit gebeurt eveneens na een zogenaamd « onderzoek zonder verplaatsing » (geen moraliteitsonderzoek). c) Indien na raadpleging van deze drie informatiebronnen een gegronde twijfel blijft bestaan, kan een moraliteitsonderzoek overwogen worden. De moraliteitsonderzoeken mogen in geen geval systematisch gevoerd worden, dus niet in de gevallen a) en b) .

Dit betekent dat het moraliteitsonderzoek slechts uitzonderlijk en als laatste middel mag gebruikt worden, wanneer de verkregen informatie uit het onderzoek zonder verplaatsing zo tegenstrijdig is, dat een moraliteitsonderzoek noodzakelijk wordt.

Wanneer in uitzonderlijke gevallen toch een moraliteitsonderzoek gevoerd wordt, zal de korpschef of de gedelegeerde officier in de mate van het mogelijke slechts de aanvrager van het getuigschrift ondervragen zonder zijn omgeving te ondervragen.

Hij zal bovendien het onderwerp van zijn vragen beperken tot het enige doel dat ze voor ogen hebben en er in het bijzonder op toezien dat het privéleven van de personen gerespecteerd wordt.

Het is de lokale politie die het best geplaatst is om een gemotiveerd advies over de betrokkene te geven, daar zij het dichtst bij de inwoners van de gemeente staat en zij hen het beste kent.

Het komt de federale overheid niet toe om te oordelen welk advies dient te worden uitgebracht in individuele gevallen. Elk geval dient ook afzonderlijk beschouwd te worden.

Bijgevolg blijft het de verantwoordelijkheid van de lokale overheid om zelf in elk dossier te bepalen of de vermelding gunstig of ongunstig op het getuigschrift moet worden vermeld en dit binnen het hierboven geschetste kader.

Uiteraard geldt dit kader, waarbij het gemotiveerd advies wordt verstrekt voor het getuigschrift van het model 2, eveneens wanneer overwogen wordt om een gemotiveerd advies te geven bij een getuigschrift van het model 1.

Wel dient in dit laatste geval de beoordeling van de feiten los te worden gezien van een activiteit die onder de begeleiding van minderjarigen valt. 2. De regels van niet-vermelding van veroordelingen op de getuigschriften van goed zedelijk gedrag. Sedert de inwerkingtreding van de omzendbrief van 1 juli 2002 is door de Federale Overheidsdienst Justitie een gedetailleerde tabel uitgewerkt inzake de regels van niet-vermelding van veroordelingen op het getuigschrift van goed zedelijk gedrag.

Het is dan ook aangewezen deze bijlagen op te nemen in de huidige gecoördineerde versie : 1° Samenvattende tabel met de regels van uitwissing en niet-vermelding van veroordelingen op de getuigschriften van goed zedelijk gedrag;2° Gedetailleerde lijst met veroordelingen : lijst A.3. Veroordelingen met uitstel. Ingevolge het advies van de Federale Overheidsdienst Justitie worden de vermeldingen inzake de veroordelingen met uitstel (« voorwaardelijke veroordelingen ») aangepast.

De woorden « voorwaardelijke veroordeling » worden vervangen door de woorden « veroordeling met uitstel ».

De veroordelingen met uitstel moeten vermeld worden, ongeacht of de uitsteltermijn al dan niet verstreken is, na toepassing van de regels van uitwissing en niet-vermelding bepaald onder punten V en VI van de gecoördineerde omzendbrief.

Bijgevolg wordt voetnota 7 van modellen 1 en 2 als volgt aangepast : « De regels van vermelding van de veroordelingen worden bepaald onder punten V en VI van de omzendbrief van 3 april 2003 (Belgisch Staatsblad 15 april 2003). » De wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister is in het Belgisch Staatsblad van 24 augustus 2001 bekendgemaakt.

Deze wet werd toegelicht door de Minister van Justitie bij de omzendbrief van 30 augustus 2001 betreffende het Centraal Strafregister (Belgisch Staatsblad van 14 september 2001).

In afwachting van de invoegetreding van de artikelen 9 en 10 van de wet, blijven de gemeentebesturen getuigschriften van goed zedelijk gedrag afleveren.

Het lijkt mij derhalve gepast om van nu af aan de afgifte van getuigschriften van goed zedelijk gedrag in overeenstemming te brengen met de uittreksels uit het Centraal Strafregister die door de gemeentebesturen in uitvoering van de artikelen 9 en 10 van de wet van 8 augustus 1997 zullen afgeleverd worden, zodra deze bepalingen in werking treden.

Uit deze nieuwe bepalingen vloeit voort dat bij de afgifte van de uittreksels uit het strafregister geen onderscheid meer zal gemaakt worden naar gelang van de hoedanigheid van de bestemmeling van dit document. Bijgevolg is het van geen belang meer dat een uittreksel voor een openbaar bestuur of voor een particulier bestemd is.

De vermeldingen die op de uittreksels uit het strafregister dienen vermeld te worden zullen echter voortaan verschillen naargelang het uittreksel gevraagd wordt voor de uitoefening van een activiteit die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt of voor de uitoefening van een andere activiteit.

Twee nieuwe modellen van getuigschriften van goed zedelijk gedrag worden in bijlage aan deze omzendbrief gevoegd.

In afwachting van de uitvoering bij koninklijk besluit van de artikelen 9 en 10 van de wet van 8 augustus 1997 dient de omzendbrief van 6 juni 1962 betreffende de getuigschriften van goed zedelijk gedrag dus aangepast te worden.

Deze omzendbrief van 6 juni 1962, die is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 4 juli 1962, is gewijzigd bij de omzendbrieven van 23 juni 1965, 20 juli 1981, 8 december 1987, 12 januari 1988, 15 april 1988, 20 februari 1989, 5 augustus 1991, 9 augustus 1995, 5 juli 1996 en 16 februari 1999.

Gelet op de talrijke wijzigingen die in de omzendbrief van 6 juni 1962 betreffende de getuigschriften van goed zedelijk gedrag aangebracht werden, leek het opportuun een gecoördineerde versie van deze omzendbrief op te maken.

De inhoudelijke wijzigingen aan de omzendbrief van 6 juni 1962 kunnen op onderstaande wijze worden samengevat. 1° Bij de aflevering van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag dient geen onderscheid meer gemaakt te worden naar gelang van de hoedanigheid van de bestemmeling (openbaar bestuur of particulier) van het getuigschrift van goed zedelijk gedrag. Zoals hierboven reeds gesteld, zullen de vermeldingen uit het strafregister op de getuigschriften van goed zedelijk gedrag vanaf heden verschillen naar gelang van de soort activiteit waarvoor een getuigschrift wordt aangevraagd.

Het is aan de belanghebbende, die het getuigschrift aanvraagt, om aan het gemeentebestuur mede te delen voor welke activiteit het getuigschrift van goed zedelijk gedrag is vereist.

De bevoegde ambtenaar van de gemeente vermeldt de opgegeven verklaring van de activiteit op het getuigschrift.

Enkel de belanghebbende is verantwoordelijk voor de opgegeven verklaring van de soort activiteit. De bevoegde ambtenaar hoeft hieromtrent geen controle uit te oefenen. 2° Momenteel voorziet de reglementering dat vóór de afgifte van het getuigschrift van goed zedelijk gedrag door de burgemeester of door de bij naam aangewezen en vastbenoemde ambtenaren die gelast zijn met het beheer van het strafregister, een gemotiveerd advies door de korpschef of de door hem gedelegeerde officieren van de lokale politie dient verstrekt te worden. Dit gemotiveerd advies van de korpschef is voortaan enkel verplicht wanneer het getuigschrift van goed gedrag en zeden gevraagd wordt voor de uitoefening van een activiteit die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt.

Ingeval het getuigschrift gevraagd wordt voor de uitoefening van een andere activiteit, kan de korpschef een gemotiveerd advies geven; dergelijk gemotiveerd advies is in dat geval niet verplicht. In dit geval beoordeelt de lokale overheid zelf over de noodzaak om een gemotiveerd advies te verstrekken.

Het gemotiveerd advies wordt niet vermeld en er wordt evenmin naar gerefereerd in het getuigschrift.

De kolom « Opmerkingen », vermeld op de getuigschriften van goed zedelijk gedrag, biedt de overheid bevoegd om het getuigschrift af te geven de mogelijkheid om haar genuanceerde beoordeling te geven betreffende het gedrag en de zeden van de betrokkene.

In dit verband kan de lokale overheid rekening houden met alle mogelijke feitelijke gegevens die haar in staat stellen om een correcte beoordeling te geven over het algemeen gedrag en de zeden van de betrokkene. 3° In afwachting van de uitvoering van de artikelen 9 en 10 van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister en in afwachting van de geïnformatiseerde verbinding tussen de gemeenten en het centraal strafregister, zullen de gemeentebesturen manueel nagaan of de betrokkene, die een getuigschrift vraagt, veroordelingen heeft opgelopen die op het getuigschrift dienen vermeld te worden. Bij twijfel over welke veroordeling(en) al of niet op een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voor een bepaalde persoon dient (dienen) te worden vermeld of weggelaten, wint de gemeentelijke ambtenaar het advies in van de korpschef van de lokale politie of de door hem gedelegeerde officieren van politie. De uiteindelijke beslissing hieromtrent moet, zo nodig, genomen worden door de procureur des Konings of zijn substituten van het parket bij de Rechtbank van eerste aanleg. 4° De omzetting van geldboetes van frank in euro gebeurt overeenkomstig de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet (Belgisch Staatsblad van 29 juli 2000;zie ook www.just.fgov.be, rubriek euro).

De veroordelingen tot een geldboete moeten in Belgische frank of in euro worden vermeld naar gelang van de munteenheid in de welke ze zijn uitgesproken.

Het bedrag van de geldboete dat in rekening moet worden genomen voor de niet-vermelding of uitwissing is het initiële bedrag.

Voorbeeld : een geldboete van 25 euro komt overeen met een geldboete van 25 F. In het eerste geval is deze geldboete gelijk aan : 25 euro x 5 (vermenigvuldigingscoëfficiënt voor de huidige opdeciemen) = 125 euro .

In het tweede geval is deze geldboete gelijk aan : 25 F x 200 (vermenigvuldigingscoëfficiënt voor de vorige opdeciemen, vóór 1 januari 2002) = 5.000 F. 125 euro = + 5.000 F Bij de inwerkingtreding van de artikelen 9 en 10 van de wet van 8 augustus 1997 zal een nieuwe omzendbrief opgemaakt worden teneinde de nodige duidelijkheid te verschaffen.

GECOORDINEERDE VERSIE I. Overheid bevoegd om het getuigschrift af te geven De afgifte van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag valt onder de bevoegdheid van de burgemeester van de gemeente waarin de betrokkene in het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister is ingeschreven, dan wel, indien hij buiten België verblijft, voor zijn vertrek laatst was ingeschreven.

De burgemeester kan deze bevoegdheid delegeren aan bij naam aangewezen en vastbenoemde ambtenaren die gelast zijn met het beheer van het strafregister in de gemeente.

Vóór de afgifte van een getuigschrift dat gevraagd wordt om een activiteit uit te oefenen die onder de opvoeding, de psycho-, medische en sociale begeleiding, de jeugdbijstand, de kinderbescherming, de animatie of de omkadering van minderjarigen valt, dient de korpschef van de lokale politie of de door hem gedelegeerde officieren van politie een gemotiveerd advies te verstrekken.

Wanneer het getuigschrift wordt gevraagd om een andere activiteit uit te oefenen, kan de korpschef van de lokale politie of de door hem gedelegeerde officieren van politie een gemotiveerd advies verstrekken.

Dit gemotiveerd advies wordt niet vermeld en er wordt evenmin naar verwezen in het getuigschrift.

II. Wie mag het getuigschrift aanvragen ? Iedere inwoner van de gemeente, hetzij Belg hetzij vreemdeling, mag een getuigschrift van goed zedelijk gedrag aanvragen. Dergelijke aanvragen mogen vanzelfsprekend slechts ingewilligd worden voor zoverre zij betrekking hebben op de aanvrager zelf.

Het getuigschrift mag eveneens aangevraagd worden voor een overleden persoon door iedere rechthebbende, die van een werkelijk belang kan doen blijken.

De openbare overheden, daarentegen, zijn in principe niet gerechtigd om rechtstreeks aan de gemeenteoverheden getuigschriften van goed zedelijk gedrag aan te vragen. Van deze regel mag nochtans afgeweken worden in de hiernavolgende gevallen : 1° wanneer een wettelijke of reglementaire bepaling zulks toelaat;2° wanneer de betrokken personen de openbare overheid daartoe uitdrukkelijk gemachtigd hebben;3° wanneer het gaat om het onderzoek van voorstellen tot het toekennen van eretekens of eerbewijzen. III. Aan wie mag het getuigschrift afgegeven worden ? Het getuigschrift mag enkel afgegeven worden aan de persoon omtrent wiens gedrag het gaat en, behoudens in de uitzonderlijke gevallen hierboven voorzien voor de openbare overheden, nooit rechtstreeks aan het openbaar bestuur, het privé-organisme of de particulier die het voorleggen ervan eisen.

Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat niets zich verzet tegen de afgifte aan derde personen van getuigschriften die betrekking hebben op personen die zich wegens ziekte, gebrekkigheid of afwezigheid in de onmogelijkheid bevinden om zelf een getuigschrift aan te vragen of in ontvangst te nemen, voor zover evenwel deze derde personen daartoe door de betrokkenen gemachtigd zijn.

IV. Soorten van getuigschriften van goed zedelijk gedrag.

Er zijn twee soorten getuigschriften van goed zedelijk gedrag naar gelang van het doel waarvoor ze bestemd zijn.

De eerste soort is het getuigschrift, dat is bestemd voor openbare besturen, particulieren en privé-organismen, wanneer het gevraagd wordt in alle andere gevallen dan die waarvoor de tweede soort voorzien is (model 1 in bijlage).

De tweede soort is het getuigschrift, bestemd voor openbare besturen, particulieren en privé-organismen, dat afgegeven wordt wanneer het gevraagd wordt om een activiteit uit te oefenen die valt onder de opvoeding, de psycho-, medische en sociale begeleiding, de jeugdbijstand, de kinderbescherming, de animatie of de omkadering van minderjarigen (model 2 in bijlage).

Het getuigschrift van het model 2 wordt enkel verstrekt wanneer het getuigschrift uitdrukkelijk gevraagd wordt voor het uitoefenen van een activiteit die onder de begeleiding van minderjarigen valt.

Gezien de meldingen die op het getuigschrift moeten voorkomen verschillen naar gelang van de doelstelling van dat getuigschrift, dient de aanvrager het doel van dat getuigschrift te laten kennen en wordt de verklaring van de aanvrager omtrent het doel vermeld op het getuigschrift.

De hoedanigheid van de persoon voor wie het getuigschrift is bestemd, is dus niet het bepalende criterium : het is dan ook mogelijk dat het tweede soort getuigschrift voor een openbaar bestuur bestemd is.

V. Meldingen die op de getuigschriften moeten voorkomen 1. Meldingen die op alle getuigschriften moeten voorkomen a) De volledige identiteit van de betrokken persoon overeenkomstig de op het model voorziene aanduidingen, alsmede zijn verklaring van de activiteit waarvoor het getuigschrift wordt aangevraagd.b) Een verklaring omtrent het gedrag van de betrokkene, dat als goed of als niet goed kan beschouwd worden. In voorkomend geval, kunnen in de kolom « Opmerkingen » feiten en gedragingen worden vermeld, teneinde de melding dat iemand van goed of slecht gedrag is, te milderen of nader toe te lichten, daar de verklaring anders te absoluut zou kunnen zijn. c) Wanneer het vreemdelingen betreft die niet steeds in België verbleven hebben, zal het nuttig zijn, gezien de plaatselijke overheid veelal niet over de vereiste inlichtingen terzake beschikt, in de kolom « Opmerkingen » aan te duiden dat het getuigschrift slechts geldt vanaf de dag waarop de betrokkene zich in de gemeente of in het Rijk heeft gevestigd of er mag verblijven.d) In voorkomend geval, alle effectieve veroordelingen die door de betrokkene opgelopen zijn en die in het strafregister vermeld worden. De veroordelingen met uitstel worden vermeld, ongeacht of de uitsteltermijn al dan niet verstreken is.

Hetzelfde geldt voor de terbeschikkingsstellingen van de regering van de recidivisten en gewoontemisdadigers, die in toepassing van hoofdstuk VII van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten genomen zijn.

Indien de betrokkene van een genademaatregel genoten heeft, dient hiervan melding gemaakt te worden tegenover de betrokken veroordeling.

Worden echter niet meer vermeld na een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van de definitieve rechterlijke beslissing die ze uitspreekt : 1° de veroordelingen tot politiestraffen;2° de veroordelingen tot gevangenisstraffen van ten hoogste zes maanden;3° de veroordelingen tot geldboetes die niet hoger oplopen dan 500 euro;4° de geldboetes, die zijn opgelegd krachtens de wetten gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, ongeacht het bedrag ervan. De veroordelingen hierboven vermeld onder punten 1° tot 4° blijven echter na drie jaar wel vermeld indien ze vervallenverklaringen of onbekwaamheden inhouden waarvan de uitwerking een termijn van drie jaar overschrijdt (behalve de vervallenverklaring van het recht tot sturen wegens lichamelijke onbekwaamheid van de bestuurder).

Zo kan bijvoorbeeld worden gewezen op een wettelijke bepaling in het Algemeen Kieswetboek die een automatische onbekwaamheid met zich brengt, waarvan de gevolgen zich over meer dan drie jaar uitstrekken.

Artikel 7, 2°, van het Algemeen kieswetboek stelt immers : « In de uitoefening van het kiesrecht worden geschorst en tot de stemming mogen niet worden toegelaten zolang die onbekwaamheid duurt : (...) 2° Zij die tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden zijn veroordeeld, met uitsluiting van degenen die veroordeeld zijn op grond van de artikelen 419 en 420 van het Strafwetboek. De onbekwaamheid duurt zes jaar wanneer de straf meer dan vier maanden tot minder dan drie jaar bedraagt en twaalf jaar wanneer de straf ten minste drie jaar bedraagt. » Voor de concrete toepassing van de regels van uitwissing en al of niet vermelding van veroordelingen op het getuigschrift wordt verwezen naar de gedetailleerde bijlage bij de huidige omzendbrief.

Het getuigschrift van het model 1 dient uitdrukkelijk te vermelden dat er een ander document (model 2) bestaat, wanneer het getuigschrift gevraagd wordt om toegang te krijgen tot een activiteit die valt onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen. 2. Bijzondere vermeldingen die moeten voorkomen op de getuigschriften gevraagd om toegang te krijgen tot een activiteit die valt onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen (model 2). Wanneer het getuigschrift aangevraagd wordt om toegang te krijgen tot een activiteit die valt onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen, vermeldt het getuigschrift alle veroordelingen en interneringsbeslissingen voor feiten voorzien in artikelen 354 tot 360, 368, 369, 372 tot 386ter, 398 tot 410, 422bis en 422ter van het Strafwetboek wanneer deze feiten ten opzichte van een minderjarige gepleegd worden.

Deze veroordelingen en interneringsbeslissingen worden in dergelijk geval steeds op het getuigschrift vermeld, ongeacht de datum waarop ze werden uitgesproken en, wat de veroordelingen aangaat, ongeacht de uitgesproken straf.

Dit getuigschrift dient uitdrukkelijk de activiteit te vermelden waarvoor het aangevraagd wordt.

VI. Meldingen die niet op de getuigschriften mogen voorkomen a) Behalve in het geval voorzien onder V, 2 hierboven waarin interneringen op het getuigschrift moeten vermeld worden, de maatregelen, die ten aanzien van abnormalen door de onderzoeks- of rechtsprekende colleges, bij toepassing van de wet van 1 juli 1964 van bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, werden genomen.b) De veroordelingen die aanleiding hebben gegeven tot amnestie.c) De veroordelingen die uitgewist zijn op grond van artikel 619 van het Wetboek van Strafvordering.d) De veroordelingen die aanleiding hebben gegeven tot eerherstel.e) De minnelijke schikkingen die aanleiding hebben gegeven tot het verval van de publieke vordering.f) De vervallenverklaringen uit de ouderlijke macht en de maatregelen die ten aanzien van minderjarigen uitgesproken werden in toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.g) De beslissingen tot opschorting van de uitspraak van de veroordeling getroffen bij toepassing van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. In principe worden deze beslissingen niet ter kennis van de gemeentebesturen gebracht door het parket bij het Hof van beroep of bij de Rechtbank van eerste aanleg. h) De veroordelingen uitgesproken door vreemde rechtbanken. In principe worden die veroordelingen niet ter kennis van de gemeentebesturen gebracht. i) De niet in kracht van gewijsde getreden veroordelingen.j) De veroordelingen en de beslissingen uitgesproken op grond van een opgeheven bepaling, op voorwaarde dat de strafbaarheid van het feit afgeschaft is.k) De veroordelingen bij eenvoudige schuldverklaring uitgesproken in toepassing van artikel 21ter van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.l) De veroordelingen tot een werkstraf.m) De beslissingen tot vrijspraak. VII. Uittreksels uit het strafregister De getuigschriften van goed zedelijk gedrag mogen niet verward worden met de uittreksels uit het strafregister.

Deze uittreksels zijn loutere afschriften uit dit register en bevatten geen verklaring omtrent het gedrag. Zij mogen alleen aan de hogere overheid worden afgegeven wanneer deze overheid ze nodig heeft om de toepassing van een wetsbepaling of reglementaire beschikking te verzekeren.

VIII. Modellen van getuigschriften De twee modellen van getuigschriften van goed zedelijk gedrag worden in bijlage aan onderhavige omzendbrief gehecht.

De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bewijs van goed gedrag en zeden : regels van uitwissing en nietvermelding - model 1 Regel 1 : vonnissen uitgesproken minder dan 3 jaar vóór datum goed gedrag en zeden : worden niet gewist.

Regel 2 : uitgesproken vonnissen meer dan 3 jaar : worden uitgewist (of worden niet vermeld), voor zover de veroordeling niet voorziet in een verval of ontzetting van meer dan 3 jaar, bij vonnis uitgesproken (behalve de vervallenverklaringen van het recht tot sturen, uitgesproken wegens lichamelijke ongeschiktheid, die geen beletsel uitmaken voor de uitwissing) : - elke gevangenisstraf tot (en met) 4 maanden - uitgezonderd veroordelingen voor inbreuken opgenomen in de A-lijst, waar de voorwaarden voor uitwissing nauwer omschreven worden; - elke geldboete tot (en met) 500 F (of euro ) - uitgezonderd veroordelingen voor inbreuken opgenomen in de A-lijst, waar de voorwaarden voor uitwissing nauwer omschreven worden; - elke geldboete op grond van de gecoördineerde wetten door het K.B. 16.03.1968 (wegverkeer).

Regel 3 : bovendien wist men, indien uitgesproken vóór 02.01.1992, en voor zover de veroordeling niet voorziet in een verval of ontzetting van meer dan 3 jaar, bij vonnis uitgesproken (behalve de vervallenverklaringen van het recht tot sturen, uitgesproken wegens lichamelijke ongeschiktheid, die geen beletsel uitmaken voor de uitwissing) : - elke gevangenisstraf tot (en met) 6 maanden voor een onopzettelijk misdrijf; - elke gevangenisstraf tot (en met) 6 maanden met uitstel (volledig) voor een opzettelijk misdrijf (zonder afbreuk te doen aan wat voorzien wordt in de A-lijst); - elke gevangenisstraf tot (en met) 6 maanden met gedeeltelijk uitstel, voor een opzettelijk misdrijf, waarvan het effectieve gedeelte minder bedraagt dan 3 maanden (zonder afbreuk te doen aan wat voorzien wordt in de A-lijst);

Lijst A Opmerking : indien de uitwissing van een geldboete met uitstel is toegestaan, moet het uitstel volledig zijn (het uitstel moet dus op het volledige bedrag van de geldboete slaan); indien een gedeelte van de geldboete effectief is, dan wist men de veroordeling niet uit.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

begin


Publicatie : 2003-04-15 Numac : 2003000256

^