Etaamb.openjustice.be
Overeenkomst van 16 april 1997
gepubliceerd op 26 november 1997

Verordening tot uitvoering van artikel 80, 5° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1997022701
pub.
26/11/1997
prom.
16/04/1997
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 APRIL 1997. Verordening tot uitvoering van artikel 80, 5° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994


Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 80, 5°;

Gelet op het koninklijk besluit van 31 december 1963 houdende verordening op de uitkeringen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, laatst gewijzigd door de verordening van 18 september 1996;

Na hierover te hebben beraadslaagd op de vergadering van 16 april 1997, Besluit : HOOFDSTUK I. - BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING Afdeling I. - Carenstijd

Artikel 1.De eerste werkdag van een primaire arbeidsongeschiktheid is een carensdag.

Wanneer de gerechtigde over de dag waarop zijn arbeidsongeschiktheid is aangevangen, evenwel recht heeft op zijn normaal loon, is de carenstijd de eerste daaropvolgende werkdag.

Wanneer de eerste dag arbeidsongeschiktheid de gewone inactiviteitsdag is ingevolge de vijfdagenweekregeling, is de carenstijd eveneens de eerste daaropvolgende werkdag.

Er wordt geen carenstijd toegepast : 1° voor de gerechtigde die over de eenentwintig dagen onmiddellijk vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid gedurende ten minste negen werkdagen gecontroleerd onvrijwillig werkloze of erkend werkloze is geweest.Voor de gerechtigde die aan die voorwaarde niet kan voldoen doordat ze zich vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid in een tijdvak van moederschapsbescherming bevond, wordt er geen carenstijd toegepast als ze over de eenentwintig dagen onmiddellijk voorafgaand aan het begin van dat tijdvak, gedurende ten minste negen werkdagen gecontroleerd onvrijwillig werkloze of erkend werkloze is geweest; 2° voor de gerechtigde, bedoeld in artikel 239, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, hierna het koninklijk besluit van 3 juli 1996 genoemd. Afdeling II. - Bepalingen die van toepassing zijn

als er geen erkende dienst voor geneeskundige controle is

Art. 2.Om recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen te verkrijgen, moet de gerechtigde, als bedoeld in artikel 86, § 1 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14.7.1994, hierna de gecoördineerde wet genoemd, zijn ongeschiktheid doen vaststellen onder de hierna bepaalde voorwaarden.

Uiterlijk de tweede kalenderdag na de aanvang van zijn ongeschiktheid moet de gerechtigde over de post aan de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling een geneeskundig getuigschrift zenden dat is ingevuld, gedateerd en ondertekend en dat de redenen van zijn ongeschiktheid vermeldt, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of hem dat getuigschrift tegen ontvangstbewijs afgeven. Dat getuigschrift moet de gegevens vermelden die voorkomen op het model in bijlage I. De gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid gecontroleerd werkloze is, moet binnen de hiervoren vastgestelde termijn, hetzij de door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid over de post aan de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling zenden, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of hem die kennisgeving afgeven tegen ontvangstbewijs, hetzij de in het vorige lid bepaalde formaliteiten vervullen.

De gerechtigde die hervalt in de zin van de artikelen 87 en 93 van de gecoördineerde wet moet van zijn arbeidsongeschiktheid aangifte doen binnen de termijn voorzien in het tweede lid.

Voor de gerechtigde die krachtens de wettelijke of statutaire bepalingen aanspraak heeft op betaling van de eerste veertien of van de eerste dertig dagen arbeidsongeschiktheid ten laste van de werkgever, wordt de termijn evenwel verlengd tot uiterlijk de veertiende of de achtentwintigste kalenderdag te rekenen vanaf de aanvang van de ongeschiktheid.

Art. 3.De gerechtigde van wiens arbeidsongeschiktheid aangifte is gedaan in het kader van de wetgeving op de arbeidsongevallen, is vrijgesteld van de in artikel 2 bepaalde verplichtingen.

Art. 4.§ 1. Wanneer de gerechtigde geacht wordt de in artikel 100 van de gecoördineerde wet bedoelde ongeschiktheidsgraad te bereiken, is hij vrijgesteld van de formaliteiten voorzien in artikel 2 voor de duur van de hierna omschreven tijdvakken : a) het tijdvak van opneming in een verplegingsinrichting, erkend door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, of in een militair hospitaal;b) de in artikel 239, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 bepaalde tijdvakken tijdens welke het de gerechtigde verboden is naar zijn werk te gaan omdat hij in contact is gekomen met iemand die is aangetast door één van de in datzelfde artikel genoemde besmettelijke ziekten. De vrijstelling van aangifte bedoeld onder a) en b) wordt verleend op grond van elk stuk dat die vrijstelling wettigt. § 2. De termijnen voor het indienen van de in het artikel 2 bedoelde getuigschriften worden verlengd tot de tweede kalenderdag volgend op het einde van een van de in § 1 omschreven tijdvakken, indien dit tijdvak aanvangt tijdens de termijnen voorzien in artikel 2.

Spontane aangifte van ongeschiktheid

Art. 5.Wanneer een gerechtigde in de loop van zes opeenvolgende maanden, gerekend van datum tot datum, viermaal uitkeringen van de verplichte verzekering heeft genoten, geeft de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling of in bijkomende orde, de geneesheer-inspecteur van de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, hierna het Instituut genoemd, hem ervan kennis dat hij, bij het optreden van een nieuwe ongeschiktheid, de eerste dag van die ongeschiktheid een formulier "verklaring van arbeidsongeschiktheid", conform het model in bijlage II, moet invullen, dateren en ondertekenen en het dezelfde dag over de post aan de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling moet zenden waarbij de poststempel bewijskracht heeft of hem dit tegen ontvangstbewijs moet afgeven, of dat hij anders binnen dezelfde termijn een geneeskundig getuigschrift moet zenden, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of afgeven tegen ontvangstbewijs, dat de redenen van die ongeschiktheid vermeldt.

De beslissing van de adviserend geneesheer of van de geneesheer-inspecteur van de Dienst voor geneeskundige controle van het Instituut geldt voor een tijdvak van één jaar, maar kan van jaar tot jaar door hem worden vernieuwd.

De adviserend geneesheer mag evenwel van de voorgaande bepalingen afwijken in de hierna vermelde gevallen : 1. wanneer hij vaststelt dat de herhaalde arbeidsongeschiktheden geneeskundig verantwoord zijn;2. wanneer hij beschouwt dat het onder spontane controle plaatsen niet of niet meer noodzakelijk is;3. wanneer hij van oordeel is dat de hiervoren bedoelde procedure dient te worden gevolgd vóór er voor de vierde maal uitkeringen worden verleend. Het geneeskundig dossier moet de verantwoording van de afwijkende beslissing van de adviserend geneesheer bevatten.

Verplichtingen van de gerechtigde

Art. 6.De bewijslast inzake toezending of afgifte aan de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling van één van de bescheiden, bedoeld in de artikelen 2, 4 en 5, rust op de gerechtigde.

Art. 7.Vanaf de toezending of de afgifte aan de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling van het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, van de bescheiden bedoeld in artikel 5, of van de kennisgeving van arbeidsongeschiktheid, moet de gerechtigde op het adres dat op die bescheiden is opgegeven, ter beschikking blijven van de diensten van de verzekeringsinstelling en van het Instituut.

Hij mag zich pas verplaatsen na ontvangst van de in artikel 11 bedoelde kennisgeving van de beslissing van de adviserend geneesheer.

Aanvangsdatum van de ongeschiktheid

Art. 8.De aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door de adviserend geneesheer die zijn beslissing neemt, rekening houdend met alle gegevens in zijn bezit, inzonderheid met : - hetzij de datum die door de behandelend geneesheer op het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, of door de werkgever op het inlichtingsblad is vermeld; - hetzij de datum die is vermeld op de in artikel 63, § 2 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 bedoelde kennisgeving van de wetsverzekeraar; - hetzij de datum die door de gerechtigde is vermeld op de verklaring van arbeidsongeschiktheid.

De aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid mag door de adviserend geneesheer evenwel niet worden betwist in de behoorlijk vastgestelde gevallen die zijn bedoeld in artikel 4 of als de ongeschiktheid is vastgesteld met een door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid, alsmede in het geval van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving van de wetsverzekeraar.

Niet tijdige aangifte

Art. 9.Wanneer de gerechtigde de in artikelen 2, 4, § 2 en 5 bepaalde formaliteiten niet tijdig heeft vervuld, gaat het recht op uitkeringen in vanaf de eerste werkdag na de datum van toezending van het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, van de verklaring van arbeidsongeschiktheid of van de kennisgeving van arbeidsongeschiktheid, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of vanaf de eerste werkdag na die waarop de gerechtigde die bescheiden aan de adviserend geneesheer heeft afgegeven.

In behartigenswaardige gevallen kan de in het vorige lid bepaalde sanctie door de verzekeringsinstelling worden opgeheven, op eensluidend advies van de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen van het Instituut of van de door hem gedelegeerde ambtenaar.

Inlichtingsblad en verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering

Art. 10.§ 1. Zodra de verzekeringsinstelling kennis heeft van de aanvang van een arbeidsongeschiktheid, zendt zij aan de gerechtigde een inlichtingsblad, in voorkomend geval een verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering, alsook een bewijs van arbeidshervatting of van werkloosheid, conform de modellen in bijlage III, bijlage IV en bijlage VIII. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moeten de ondernemingen die voor het inlichtingsblad of voor voormelde verklaring betreffende de verzekeringsvoorwaarden vereenvoudigde formulieren wensen te gebruiken, een aanvraag hiertoe indienen bij de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen, of de door hem aangestelde ambtenaar, die een beslissing zal nemen na onderzoek van elk voorstel.

De gerechtigde stuurt aan zijn verzekeringsinstelling zo spoedig mogelijk het inlichtingsblad en de verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering terug, nadat ze naar behoren zijn ingevuld en ondertekend door zijn werkgever, door hemzelf en, in voorkomend geval, door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, de Kas voor werkloosheidsuitkeringen of de uitbetalingsinstelling van de vergoedingen inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten. § 2. De verzekeringsinstelling vraagt evenwel enkel om mededeling van de gegevens die het haar mogelijk moeten maken om na te gaan of er is voldaan aan de voorwaarden van verzekering die zijn gesteld voor het toekennen van de uitkeringen, indien die gegevens haar nog niet zijn bezorgd.

Het bewijs dat is vereist voor de toepassing van de artikelen 128 tot 131 van de gecoördineerde wet, kan worden gevormd door de verzekerbaarheidsgegevens die electronisch worden overgemaakt aan de verzekeringsinstelling of door de aanwijzingen verstrekt met het inlichtingsblad of met de verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering. Dat bewijs kan in voorkomend geval ook door andere bescheiden worden gevormd die terdege zijn gewaarmerkt en door de werkgever zijn gevoegd bij het inlichtingsblad bij de verwezenlijking van het risico arbeidsongeschiktheid.

Geneeskundige beslissingen in geval van aanvang of van voortduren van een arbeidsongeschiktheid

Art. 11.Onverminderd de bepalingen van de artikelen 177 en 190 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 geeft de adviserend geneesheer aan de gerechtigde kennis van zijn beslissing, uiterlijk de derde kalenderdag na de dag van ontvangst van één van de in de artikelen 2, 5 en 13, § 1, c) en d), bedoelde bescheiden.

Dezelfde termijn moet worden nageleefd in het geval van de in artikel 63, § 2, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 bedoelde kennisgeving.

Die termijn wordt evenwel op vijf kalenderdagen gebracht, hetzij bij niet tijdige aangifte van de arbeidsongeschiktheid, hetzij in geval van tussenkomst van de geneesheer-inspecteur van de Dienst voor geneeskundige controle op verzoek van de adviserend geneesheer.

De kennisgeving wordt gedaan met een formulier conform het model in bijlage V of VI, naargelang het gaat om een beslissing waarbij de staat van arbeidsongeschiktheid wordt erkend of niet wordt erkend. De beslissing tot erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid vermeldt, in voorkomend geval, de plaats waar en de datum en het uur waarop de gerechtigde zich voor een onderzoek moet aanmelden.

De adviserend geneesheer zendt terzelfdertijd een afschrift van de kennisgeving aan de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling door toezending van de naar behoren ingevulde bijlage V-2.

Als de adviserend geneesheer beslist de betrokkene te laten controleren door een geneesheer-inspecteur, geeft deze in voorkomend geval onmiddellijk kennis van zijn beslissing aan de betrokkene en aan de adviserend geneesheer. Afdeling III. - Bepalingen die van toepassing zijn

wanneer er een erkende dienst voor geneeskundige controle is Aangifte van ongeschiktheid

Art. 12.In afwijking van artikel 2 moet de gerechtigde wiens werkgever een beroep doet op een erkende dienst voor geneeskundige controle als bedoeld in artikel 91, eerste lid van de gecoördineerde wet, zijn ongeschiktheid alleen aangeven bij die dienst die dan de formaliteiten vervult omschreven in artikel 13.

Geneeskundige beslissingen

Art. 13.§ 1. De geneesheer van de erkende controledienst spreekt zich uit over de ongeschiktheden die bij hem worden aangegeven. Hij gebruikt formulieren die tenminste de gegevens bevatten die voorkomen op de bijlagen IX en X, volgens de volgende modaliteiten : a) weigert de geneesheer van de erkende controledienst de staat van ongeschiktheid van de betrokkene te erkennen, dan geeft hij aan de gerechtigde kennis van zijn beslissing;b) erkent hij het bestaan van de staat van arbeidsongeschiktheid, doch stelt hij er een einde aan op een datum die in het tijdvak valt waarover de gerechtigde krachtens de wettelijke of statutaire bepalingen ten laste van de werkgever aanspraak heeft op de betaling van het gewaarborgd loon tijdens de eerste veertien of dertig dagen van de arbeidsongeschiktheid, dan geeft hij daarvan kennis aan de betrokkene;c) erkent de geneesheer van de erkende controledienst het bestaan van de staat van arbeidsongeschiktheid, doch stelt hij er een einde aan op een bepaalde datum die buiten het in littera b), bedoelde tijdvak valt, dan wordt van de beslissing onmiddellijk kennis gegeven aan de gerechtigde.De geneesheer van de erkende controledienst zendt aan de adviserend geneesheer onverwijld een exemplaar van die kennisgeving, alsook het in bijlage X bedoelde formulier.

Indien de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling akkoord gaat met de beslissing van de geneesheer van de erkende controledienst, neemt hij akte van die beslissing en zendt hij onverwijld een afschrift van de kennisgeving aan de Dienst voor geneeskundige controle en aan de administratieve Dienst van de verzekeringsinstelling.

Indien de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling niet akkoord gaat, neemt hij een beslissing die de beslissing van de geneesheer van de erkende controledienst ongedaan maakt en geeft hij de gerechtigde daarvan onmiddellijk kennis overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.

Een afschrift van die kennisgeving wordt onverwijld gestuurd aan de erkende controledienst, aan de administratieve Dienst van de verzekeringsinstelling en aan de Dienst voor geneeskundige controle. d) erkent de geneesheer van de erkende controledienst het bestaan van de staat van ongeschiktheid, zonder de datum van de arbeidshervatting vast te stellen, dan betekent hij dit aan de gerechtigde bij middel van het in bijlage IX bedoelde formulier.Bovendien geeft de geneesheer van de erkende controledienst met het onder bijlage X bedoelde document onmiddellijk en uiterlijk de eerste vergoedbare dag door de uitkeringsverzekering, kennis van de geneeskundige vaststellingen en besluiten aan de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling.

In dat geval handelt de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling overeenkomstig het bepaalde in artikel 11. e) ingeval een ongeschiktheid of een herval optreedt die geen aanleiding geeft tot tussenkomst van de werkgever krachtens de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten, geeft de geneesheer van de erkende controledienst onmiddellijk kennis van zijn beslissing aan de gerechtigde en zendt hij aan de adviserend geneesheer een exemplaar van die kennisgeving alsook het in bijlage X bedoelde formulier. De adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling moet zich houden aan de onder c) bedoelde bepalingen die op hem betrekking hebben. § 2. Van de beslissing van de geneesheer van de erkende controledienst wordt, in de gevallen bedoeld in § 1, aan de gerechtigde kennis gegeven, hetzij bij het onderzoek door de geneesheer, hetzij binnen twee kalenderdagen na ontvangst van de bescheiden betreffende de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. § 3. Wanneer een gerechtigde, zonder dat hij de arbeid heeft hervat, door de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling verder arbeidsongeschikt wordt erkend tijdens een tijdvak waarin de werkgever bij de arbeidsongeschiktheidsuitkering, een aanvullende uitkering dient te betalen bij toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 12bis en 13bis, afgesloten op 26 februari 1979 binnen de schoot van de Nationale Arbeidsraad, zendt de adviserend geneesheer een afschrift van zijn beslissing aan de erkende geneeskundige controledienst.

Aanvangsdatum van de ongeschiktheid

Art. 14.Bij een ongeschiktheid waarvoor mogelijk arbeidsongeschiktheidsuitkeringen kunnen worden verleend, wordt de aanvangsdatum van die ongeschiktheid vastgesteld door de geneesheer van de erkende controledienst, behoudens andersluidende beslissing van de adviserend geneesheer. Afdeling IV. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de situaties bedoeld

in de afdelingen II en III, met uitsluiting van de situatie, bedoeld in artikel 13, § 1, b) Controle

Art. 15.De arbeidsongeschikte gerechtigde is ertoe gehouden gevolg te geven aan elke oproeping voor een controle-onderzoek vanwege de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling, vanwege de Dienst voor geneeskundige controle of vanwege de Geneeskundige raad voor invaliditeit.

Indien hij zich niet kan verplaatsen, is hij ertoe gehouden van die onmogelijkheid onmiddellijk mededeling te doen op het adres dat op de oproeping is opgegeven, en hij moet zich vanaf dat tijdstip op het door hem opgegeven adres ter beschikking van de controle houden.

Die verplichting vervalt na verloop van een termijn van vijf kalenderdagen te rekenen vanaf de kennisgeving door de verzekerde van de redenen die hem belet hebben aan de oproeping van de adviserend geneesheer gevolg te geven.

De gerechtigde die tijdens zijn arbeidsongeschiktheid van verblijfplaats verandert, moet de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling binnen twee dagen na deze verandering zijn nieuw adres melden.

Onverminderd de reglementaire verplichtingen betreffende het verkrijgen van een voorafgaandelijke toelating voor het overbrengen van de verblijfplaats, moet de gerechtigde die zijn verblijfplaats tijdens een tijdvak van arbeidsongeschiktheid naar het buitenland wenst over te brengen, de adviserend geneesheer daarvan ten minste vijftien dagen vóór zijn vertrek in kennis stellen.

De adviserend geneesheer moet onverwijld, voor ieder geval, de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling en de Dienst voor geneeskundige controle verwittigen.

Toelating om tijdens de ongeschiktheid een activiteit te hervatten

Art. 16.De gerechtigde die uitkeringen ontvangt, kan overeenkomstig artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, van de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling de toestemming verkrijgen om een met zijn gezondheidstoestand verenigbare activiteit te hervatten.

De toestemming moet door de gerechtigde worden aangevraagd en door de adviserend geneesheer worden verleend vóór elke arbeidshervatting.

Het formulier met de toestemming wordt hetzij aan de gerechtigde meegegeven onmiddellijk na afloop van het geneeskundig onderzoek dat tot de beslissing heeft geleid, hetzij hem als kennisgeving over de post toegestuurd binnen acht kalenderdagen te rekenen vanaf de beslissing.

De adviserend geneesheer moet de graad van ongeschiktheid van die gerechtigde controleren op grond van een geneeskundig onderzoek dat ten minste eens om de zes maanden wordt verricht, tenzij de elementen aanwezig in het medisch dossier een onderzoek op een latere datum verantwoorden.

Deze bepaling geldt zowel voor het tijdvak van primaire ongeschiktheid als voor het tijdvak van invaliditeit.

De door de gerechtigde uitgeoefende beroepsactiviteit in het kader van een herscholing of revalidatie erkend door het College van geneesheren-directeurs wordt gelijkgesteld met een door de adviserend geneesheer toegelaten arbeid.

Met arbeid, verricht met toestemming van de adviserend geneesheer, wordt eveneens gelijkgesteld de beroepsactiviteit die de gerechtigde uitoefent in het raam van artikel 23 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.

Einde van de ongeschiktheid

Art. 17.Onverminderd de bepalingen betreffende de vaststelling en de kennisgeving van het einde van de staat van invaliditeit, bedoeld in titel III, hoofdstuk I, afdeling II van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, geeft de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling, of de geneesheer-inspecteur, die bij een geneeskundig onderzoek vaststelt dat de gerechtigde niet meer in staat van arbeidsongeschiktheid is, of die oordeelt dat die gerechtigde de arbeid op een bepaalde datum kan hervatten, hem dadelijk tegen bewijs van ontvangst een formulier "einde arbeidsongeschiktheid" af, conform het model in bijlage VII. Deze beslissing gaat in daags na de dag van de afgifte, behoudens als de adviserend geneesheer of de geneesheer-inspecteur een latere datum heeft vastgesteld.

Indien de gerechtigde evenwel weigert vorenbedoeld formulier te tekenen, waarbij de datum van einde van de arbeidsongeschiktheid wordt bevestigd, wordt dit formulier hem onverwijld ter post aangetekend toegezonden.

Indien het geneeskundig onderzoek dat door de adviserend geneesheer is verricht, andere geneeskundige onderzoeken of aanvullende inlichtingen heeft vereist, wordt het formulier "Einde arbeidsongeschiktheid" eveneens ter post aangetekend aan de gerechtigde gezonden. De arbeidsongeschiktheid wordt geacht voort te duren tot en met de dag na die van de verzending van dat formulier aan de gerechtigde, behoudens als de adviserend geneesheer een latere datum heeft vastgesteld.

De adviserend geneesheer deelt zijn beslissing onmiddellijk mee aan de administratieve diensten van zijn verzekeringsinstelling met een formulier conform het model in bijlage VII-2.

Getuigschrift van arbeidshervatting of van werkloosheid

Art. 18.Tenzij de geneesheer van de erkende controledienst de betrokkene de arbeid doet hervatten in het tijdvak dat is bedoeld in artikel 13, § 1, b), geeft de gerechtigde aan zijn verzekeringsinstelling binnen acht dagen na het einde van elke arbeidsongeschiktheid een bewijs conform het model in bijlage VIII af, dat is ingevuld, gedateerd en ondertekend door zijn werkgever of door de diensten van de instelling die de werkloosheidsuitkeringen betaalt en waarin de datum is opgegeven waarop de betrokkene de arbeid heeft hervat of zich ter werklozencontrole heeft aangemeld.

Gaat het om een spontane werkhervatting, dan verwittigt de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling de adviserend geneesheer daarvan. Deze verwittigt de Dienst voor geneeskundige controle wanneer het gaat om een werkhervatting in het tijdvak van primaire ongeschiktheid. Hetzelfde geldt bij overlijden of pensionering van de gerechtigde.

Verlenging van de termijnen

Art. 19.Wanneer de laatste dag van de in de afdelingen I, II, III en IV bepaalde termijnen een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. Afdeling V. - Data van uitbetaling

van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen

Art. 20.§ 1. De primaire ongeschiktheidsuitkering wordt voor de eerste maal uitbetaald binnen dertig dagen na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid en daarna uiterlijk binnen de eerste vijf dagen van de maand voor de maand die voorafgaat. § 2. De invaliditeitsuitkering wordt door de verzekeringsinstelling ten vroegste betaald op de derde laatste werkdag van de maand voor de lopende maand en uiterlijk binnen de eerste vijf dagen van de maand voor de maand die voorafgaat.

Voor de toepassing van deze paragraaf worden alle dagen, behalve de zaterdagen, zondagen en feestdagen, als werkdagen beschouwd. Afdeling VI. - De uitkering voor begrafeniskosten

Art. 21.§ 1. De uitkering voor begrafeniskosten is verschuldigd tegen overlegging van de gekwiteerde bescheiden betreffende de betaling van de begrafeniskosten.

Wordt geacht de begrafeniskosten werkelijk te hebben gedragen, de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het op zijn naam opgemaakte gekwiteerde bescheid betreffende de levering van de lijkkist overlegt.

Bij ontstentenis van dat bescheid wordt geacht de begrafeniskosten te hebben gedragen, de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het op zijn naam opgemaakte gekwiteerde bescheid betreffende de kosten voor de begrafenis of voor gelijkaardige ceremonieën overlegt.

Indien verscheidene personen samen de begrafeniskosten hebben gedragen, wordt de uitkering betaald aan de overlevende echtgenoot of, bij diens ontstentenis, aan de in graad dichtste erfgenaam. § 2. Het bewijs van overlijden van de gerechtigde, bedoeld in artikel 110 van de gecoördineerde wet, blijkt uit het informatiegegeven bedoeld in artikel 3, eerste lid, 6° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, bekomen bij het Rijksregister. Afdeling VII. - Berekening van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen

Art. 22.Voor de toepassing van de bepalingen van deze verordening worden alle dagen van het jaar, behoudens de zondagen en de wettelijke feestdagen, als werkdagen beschouwd.

Voor het vaststellen van de dagen waarvoor uitkeringen kunnen worden verleend, worden de wettelijke feestdagen op dezelfde grond in aanmerking genomen als de werkdagen.

Art. 23.Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid verbonden is, hetzij door een arbeidscontract, hetzij door een leercontract, of die arbeidt onder gelijkaardige voorwaarden, is het gederfde loon het normaal loon dat hij krachtens het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot vaststelling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen zou genieten, indien de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid een wettelijke feestdag was en indien de voorwaarden om daarop aanspraak te hebben, geacht werden te zijn vervuld.

Voor de forfaitair per maand betaalde werknemer wordt het in het eerste lid bedoelde loon geacht 1/26 van het maandloon te zijn.

Voor de niet forfaitair per maand betaalde werknemer wiens wekelijkse arbeidsregeling over vijf dagen is gespreid, wordt het in het eerste lid bedoelde loon vermenigvuldigd met 5/6.

Voor de niet forfaitair per maand betaalde werknemer, met een niet constante dagelijkse of wekelijkse arbeidsduur, of die afwisselend in ploegen werkt, is het in het eerste lid bedoelde loon gelijk aan de verhouding tussen het normale loon van de arbeidscyclus en het aantal werkdagen van die cyclus.

Art. 24.§ 1. a) Voor de per taak beloonde houthakker wordt het gederfde loon verkregen door het loon dat is verschuldigd voor de prestaties geleverd tijdens het kwartaal vóór dat waarin de arbeidsongeschiktheid is aangevangen, te delen door het aantal arbeidsdagen van dat kwartaal. b) Indien de gerechtigde bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid niet als houthakker tewerkgesteld is geweest tijdens het kalenderkwartaal ervoor, dan wordt het gederfde loon verkregen door het loon, verschuldigd over het kwartaal waarin de arbeidsongeschiktheid is aangevangen, te delen door het aantal arbeidsdagen in dat kwartaal. § 2. In het aantal arbeidsdagen dat is bedoeld in § 1, zijn niet begrepen de dagen waarover werkloosheidsuitkeringen zijn verleend, de dagen waarover arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn betaald en de dagen jaarlijkse vakantie.

Deeltijdse werknemer

Art. 25.Voor de deeltijdse werknemer is het gederfde loon gelijk aan het normale loon van de arbeidscyclus, zoals deze is vastgesteld in de schriftelijk arbeidsovereenkomst of in het arbeidsreglement, gedeeld door het aantal werkdagen van die cyclus.

Voor de forfaitair per maand betaalde deeltijdse werknemer wordt het in het eerste lid bedoelde loon geacht 1/26 van het maandloon te zijn.

Tijdelijke leerkracht

Art. 26.Voor de tijdelijke leerkracht is het gederfde loon 1/312 van het jaarloon op basis waarvan hij zou zijn betaald op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid.

Arbeider bij tussenpozen en seizoenarbeider

Art. 27.§ 1. Voor de uitzendkracht en de seizoenarbeider die voldoen aan de bij artikel 23, eerste lid, bepaalde voorwaarden, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend op het in artikel 23 bepaalde loon, aangepast als volgt : - het bedrag van het loon wordt vermenigvuldigd met een breuk met als teller de som van het aantal dagen dat de gerechtigde tewerkgesteld is geweest tijdens de vier inhoudingstijdvakken vóór het kalenderkwartaal waarin hij arbeidsongeschikt is geworden en het aantal gelijkgestelde dagen, en met als noemer 312. - indien de gerechtigde bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid sedert minder dan het in het vorige lid bedoelde tijdvak uitzendkracht of seizoenarbeider is, wordt in de noemer enkel rekening gehouden met de werkdagen van het tijdvak dat ingaat de dag waarop hij die hoedanigheid heeft verkregen, en eindigt de dag vóór de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid, en wel naar rato van zesentwintig dagen voor elke volledige maand en van het aantal werkdagen voor de onvolledige maanden.

Voor het vaststellen van de noemer worden de wettelijke feestdagen op dezelfde grond in aanmerking genomen als de werkdagen. § 2. Met tewerkgestelde dagen als bedoeld in § 1 worden gelijkgesteld, de dagen van gewone activiteit waarop de gerechtigde zou hebben gearbeid indien hij niet in de onmogelijkheid had verkeerd om die activiteit uit te oefenen wegens : a) arbeidsongeschiktheid als bepaald in artikel 100 van de gecoördineerde wet;b) zwangerschapsrust als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 4° van de gecoördineerde wet;c) gecontroleerde onvrijwillige werkloosheid als bedoeld in artikel 246 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996;nochtans moet iedere halve dag werkloosheid die is opgegeven op het bewijs van een vrijwillig deeltijdse werknemer, wiens maandloon minder bedraagt dan het refertemaandloon van de werkloosheid, als een volledige dag worden beschouwd; d) andere situaties die krachtens artikel 203, vierde lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 worden gelijkgesteld met arbeid;e) voortgezette verzekering als bedoeld in de artikelen 247 tot 251 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996;f) tijdvak van moederschapsbescherming, bedoeld in de artikelen 114 en 114bis van de gecoördineerde wet.

Art. 28.Voor de gerechtigde die is tewerkgesteld krachtens een arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid, wordt het gederfde loon berekend zoals bepaald in de artikelen 23, 25 of 27, naargelang hij respectievelijk voltijds, deeltijds of als uitzendkracht is tewerkgesteld.

Art. 29.Voor de huisarbeider wordt het gederfde loon berekend zoals bepaald in artikel 5 van bovenbedoeld koninklijk besluit van 18 april 1974. Wanneer de periode van vier weken vóór de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid evenwel één of meer vakantiedagen bevat, dient de periode van vier weken onmiddellijk voor die vakantiedag of -dagen als refertetijdvak in aanmerking te worden genomen. Ontbreken van loon

Art. 30.§ 1. Voor de gecontroleerde volledige werkloze gerechtigde wiens werkloosheidsuitkering op basis van het tijdens een tewerkstelling verdiende loon werd berekend of zou zijn berekend zo er geen toepassing was geweest van artikel 115, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, hierna het koninklijk besluit van 25 november 1991 genoemd, is het gederfde loon gelijk aan het gemiddeld dagloon dat op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid zou worden in aanmerking genomen voor het vaststellen van het bedrag van de werkloosheidsuitkering.

Voor de gerechtigde bedoeld in artikel 127, § 1, 1°, en § 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, wordt het overeenkomstig het vorige lid vastgestelde gederfde loon verhoogd met een bedrag dat overeenstemt met de in vorengenoemd artikel 127, § 1, 1° bedoelde anciënniteitstoeslag, aangepast aan het indexcijfer op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid en gedeeld door 0,6. § 2. Voor de gerechtigde die bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid niet aan de in de artikelen 23 tot 30, § 1 gestelde voorwaarden voldoet, is het gederfde loon gelijk aan het minimumloon dat voor een bediende van categorie I is vastgesteld door het aanvullend nationaal paritair comité voor bedienden, rekening houdend met de leeftijd van de gerechtigde op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid.

Overeenkomstig artikel 96, tweede lid van de gecoördineerde wet, wordt dat loon eveneens in aanmerking genomen om het bedrag te berekenen van de invaliditeitsuitkering van de leerling die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid gebonden was door een leerovereenkomst als bedoeld in de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst. § 3. a) Voor de gerechtigde die bij toepassing van artikel 103 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 uitkeringen geniet over halve dagen, wordt het in § 1 of § 2 bedoelde gederfde loon vermenigvuldigd met een breuk met als teller het aantal halve werkloosheidsuitkeringen toegekend tijdens de vier weken vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, en met als noemer 48; indien de gerechtigde bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid sedert minder dan vier weken deze hoedanigheid heeft, dient men in de teller rekening te houden met het aantal halve werkloosheidsuitkeringen die, indien de gerechtigde niet arbeidsongeschikt was geworden, zouden zijn toegekend over het tijdvak dat ingaat de dag waarop hij deze hoedanigheid heeft verkregen en dat vier weken later een einde neemt. b) Voor de gerechtigde die aan het einde van zijn laatste tijdvak van tewerkstelling de hoedanigheid had van seizoenarbeider of uitzendkracht, wordt het in § 1 of § 2 bedoelde gederfde loon aangepast overeenkomstig hetgeen in artikel 27 is bepaald.c) Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid niet aan de in de artikelen 23 tot 27 gestelde voorwaarden voldoet om een andere reden dan werkloosheid, en die aan het einde van zijn laatste tijdvak van tewerkstelling deeltijds was tewerkgesteld, wordt het in § 2 bedoelde gederfde loon vermenigvuldigd met een breuk met als teller het gemiddeld aantal arbeidsuren per week, zoals vastgesteld in de schriftelijke arbeidsovereenkomst of in het arbeidsreglement, en met als noemer het gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van een werknemer die in dezelfde onderneming of bij ontstentenis in dezelfde bedrijfstak in een gelijkaardige functie voltijds tewerkgesteld is.

Art. 31.Voor de in artikel 30 bedoelde gerechtigden, wier arbeidsongeschiktheid aanvangt uiterlijk de veertiende dag na het einde van een toestand als bedoeld in de artikelen 23 tot 27 en 34, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen bij het einde van die toestand.

De in het vorige lid bepaalde termijn wordt geschorst gedurende het tijdvak van de krachtens de voormelde toestanden genomen jaarlijkse vakantie, voorzover dat onmiddellijk volgt op het einde van de tewerkstelling of van de periode waarover de gerechtigde een vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst geniet, alsmede gedurende het tijdvak tijdens hetwelk de gerechtigde onder de wapens is geroepen of is wederopgeroepen.

Art. 32.Wanneer de gerechtigde bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid sedert meer dan veertien dagen niet meer onder de regeling van de Belgische verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen staat, is het loon dat als basis dient voor de berekening van de invaliditeitsuitkering die krachtens een internationaal verdrag of een internationale verordening inzake sociale zekerheid, geheel of gedeeltelijk ten laste van die regeling komt, het in artikel 30, § 2 bedoelde loon.

Het in het vorige lid bedoelde loon wordt aangepast overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 30, § 3, b) of c), voor de gerechtigde die aan het einde van zijn laatste tijdvak van tewerkstelling, voorzover dit gesitueerd is na 1 juli 1982, de hoedanigheid had van seizoenarbeider of uitzendkracht of deeltijds was tewerkgesteld.

Bijzondere situaties

Art. 33.§ 1. Wanneer de gerechtigde zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 32, eerste lid, 4° van de gecoördineerde wet en bij de aanvang van haar rust de bij één van de artikelen 23 tot 27 gestelde voorwaarden vervulde, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de eerste dag van de arbeidsonderbreking. § 2. Als een tijdvak van arbeidsongeschiktheid onmiddellijk volgt op een tijdvak van moederschapsbescherming als bedoeld in artikel 114 of 114bis van de gecoördineerde wet, moet als gederfd loon voor het berekenen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering het gederfde loon in aanmerking genomen worden dat met toepassing van artikel 45 is bepaald op de eerste dag van het tijdvak van moederschapsbescherming. De bepalingen van artikel 42, § 1, tweede lid, die niet in aanmerking werden genomen voor de berekening van de moederschapsuitkering tijdens een tijdvak van moederschapsbescherming als bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet zijn nochtans van toepassing voor de berekening van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het geval bedoeld in deze paragraaf.

Art. 34.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 103 van de gecoördineerde wet wordt voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een vergoeding wegens verbreking van een arbeidsovereenkomst geniet, het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de dag van het ontslag. § 2. Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst geniet en tevens hetzij verbonden is door een arbeids- of een leerovereenkomst hetzij onder gelijkaardige voorwaarden arbeidt, wordt de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid berekend op grond van het in één van de artikelen 23 tot 27 bedoelde loon met betrekking tot die laatste tewerkstelling.

Bij het verstrijken van het tijdvak dat is gedekt door de vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst mag dat loon evenwel niet kleiner zijn dan het in § 1 bedoelde loon.

Art. 35.Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid deeltijds is tewerkgesteld en tevens een onderbrekingsuitkering geniet in toepassing van artikel 102 of 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, wordt de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid berekend overeenkomstig artikel 25.

Bij het verstrijken van het tijdvak waarvoor de gerechtigde deze onderbrekingsuitkering ontvangt, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering evenwel berekend op grond van het gederfde loon dat in aanmerking zou worden genomen zo de gerechtigde zijn prestaties in de voltijdse arbeidsregeling niet had verminderd.

Het vorige lid is nochtans slechts van toepassing inzoverre de periode van vermindering van de arbeidsprestaties die werd overeengekomen het tijdvak waarvoor de gerechtigde de onderbrekingsuitkeringen geniet, niet overtreft.

Art. 36.Voor de gerechtigde die bij het optreden van zijn arbeidsongeschiktheid halftijds werkt en werkloosheidsuitkeringen geniet in het kader van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was opgetreden de dag vóór de halvering van de arbeidsprestaties.

Gedurende de periode echter waarin de voornoemde gerechtigde zijn recht op werkloosheidsuitkeringen behoudt krachtens artikel 10, derde lid van het voormelde koninklijk besluit van 30 juli 1994 zonder dat hij het gewaarborgd loon geniet als bedoeld in artikel 52, § 1 of § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend overeenkomstig artikel 25.

Art. 37.Wanneer de gerechtigde bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een wachtvergoeding geniet die wordt toegekend wegens sluiting van de onderneming of een vergoeding wegens collectief ontslag zoals bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 mei 1973 betreffende het collectieve ontslag, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de dag van het ontslag.

Art. 38.Wanneer de gerechtigde naast een hoofdactiviteit één of meer nevenactiviteiten heeft, is het gederfde loon gelijk aan de som van de gederfde lonen berekend op grond van de artikelen 23 tot 27.

Art. 39.Voor de gerechtigde die in toepassing van de artikelen 48 en 50 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, werkloosheidsuitkeringen geniet en tevens een nevenactiviteit heeft, is het gederfde loon gelijk aan de som van het gederfde loon berekend op grond van artikel 30 en het gederfde loon berekend op grond van één van de artikelen 23 tot 27.

Voor de dagen arbeidsongeschiktheid waarover gewaarborgd loon wordt betaald, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering enkel berekend op grond van artikel 30.

Art. 40.Voor de minder-valide werknemer die het genot van de werkloosheidsuitkeringen behoudt gedurende een tewerkstelling in een beschermde werkplaats, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend op grond van artikel 30.

Is het in de artikelen 23 of 25 bedoelde loon hoger dan het hiervoren bedoelde loon, dan dient evenwel dat loon in aanmerking te worden genomen.

Art. 41.Voor de gecontroleerde volledige werkloze gerechtigde die een beroepsopleiding volgt in een erkend of door de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding opgericht centrum, in een technische onderwijsinrichting of in een onderneming, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend met toepassing van artikel 30.

Art. 42.§ 1. Voor de deeltijds werknemer met behoud van rechten die aanspraak heeft op een inkomensgarantieuitkering overeenkomstig de bepalingen van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991, is het gederfde loon gelijk aan de som van, enerzijds, het product van de vermenigvuldiging van het in artikel 30 bedoelde gederfde loon met een breuk met als teller het brutobedrag van de tijdens de refertemaand toegekende inkomensgarantieuitkering en als noemer het bedrag van de referteuitkering, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 75bis, eerste en derde lid en 75quater van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering en, anderzijds, het gederfde loon bedoeld in artikel 25 of, als het om een tijdelijke leerkracht gaat, in artikel 26.

Ingeval het in het eerste lid bedoelde loon minder is dan het loon waarop de gerechtigde aanspraak zou kunnen maken krachtens artikel 30, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering evenwel berekend op basis van laatst bedoeld loon. Deze bepaling is alleen van toepassing in de loop van een tijdvak van arbeidsongeschiktheid tijdens hetwelk het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet beperkt wordt in toepassing van artikel 211 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.

Voor de periode bedoeld in artikel 103, § 1, 1°, 2° of 3° van de gecoördineerde wet, wordt het gederfde loon vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, waarbij echter geen rekening gehouden wordt met het gederfde loon dat in artikel 25 of 26 is bedoeld.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder refertemaand worden verstaan de kalendermaand, bedoeld in artikel 131bis, § 2, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, onmiddellijk vóór die waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen.

Wanneer het niet mogelijk is om aan de hand van de in het vorige lid bedoelde referteperiode de verminderingscoëfficiënt te bepalen die moet worden toegepast op het gederfde loon bedoeld in artikel 30, dient er rekening te worden gehouden met een andere referteperiode, die loopt vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen tot daags voor het begin van de arbeidsongeschiktheid.

In dat geval is de noemer van de breuk gelijk aan het bedrag van de daguitkering vermenigvuldigd met het aantal werkdagen in die tweede periode en stemt de teller overeen met het brutobedrag van de inkomensgarantieuitkering toegekend voor dezelfde periode. Indien de gerechtigde pas vanaf een latere datum onder vorenbedoelde voorwaarden deeltijds tewerkgesteld is geweest, loopt de referteperiode evenwel pas vanaf die datum. § 2. Heeft de deeltijds werknemer met behoud van rechten geen inkomensgarantieuitkering, als bedoeld in artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991, aangevraagd of heeft hij geen recht op voormelde uitkering, dan is het gederfde loon gelijk aan het gederfde loon bedoeld in artikel 25 of, als het om een tijdelijke leerkracht gaat, in artikel 26.

Bij het verstrijken van het tijdvak van beperking van het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 211 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, mag het bedoelde loon echter niet lager zijn dan het loon waarop de gerechtigde aanspraak zou kunnen maken krachtens artikel 30.

Art. 43.Voor de gerechtigde die, na een tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid van méér dan zes maanden of na een tijdvak van invaliditeit, binnen twaalf maanden volgend op het einde van dat tijdvak, opnieuw arbeidsongeschikt wordt buiten de termijn gesteld in artikel 87, tweede lid of artikel 93, tweede lid van de gecoördineerde wet, mag het gederfde loon niet lager zijn dan het gederfde loon op grond waarvan de uitkering zou zijn berekend indien voornoemd tijdvak ononderbroken had voortgeduurd.

Art. 44.Het in deze afdeling bedoelde loon wordt vastgesteld aan de hand van de gegevens van het inlichtingsblad. Wanneer sommige gegevens hierop ontbreken, wint de verzekeringsinstelling ze in met alle mogelijke rechtsmiddelen.

Zolang de verzekeringsinstelling niet over de gegevens beschikt die nodig zijn om het bedrag van het gederfde loon vast te stellen, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend op grond van het in artikel 30, § 2, bedoelde gederfde loon. Evenwel wordt voor de gerechtigde die laatst als deeltijds werknemer was tewerkgesteld slechts de helft van dat loon in aanmerking genomen. HOOFDSTUK II. - BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DE MOEDERSCHAPSVERZEKERING Afdeling I. - In aanmerking te nemen gederfd loon voor de berekening

van de moederschapsuitkering bedoeld in de artikelen 114 en 114bis van de gecoördineerde wet

Art. 45.§ 1. Het gederfde loon dat in aanmerking genomen moet worden voor het berekenen van de moederschapsuitkering, bedoeld in artikel 113, eerste lid van de gecoördineerde wet, wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 23 tot 44. De bepalingen van artikel 42, § 1, tweede lid zijn echter niet van toepassing voor het berekenen van de moederschapsuitkering tijdens het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet. § 2. Voor de gerechtigde die, bij de aanvang van de periode van moederschapsbescherming, bedoeld in de artikelen 114 en 114bis van de gecoördineerde wet, gebonden is door een leerovereenkomst, bedoeld in de wet van 19 juli 1983 op het leerlingenwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst, wordt het gederfde loon berekend overeenkomstig artikel 30, § 2, eerste lid. § 3. Voor de werkneemster die, in toepassing van artikel 39, vierde lid van de arbeidswet van 16 maart 1971, de verlenging van de arbeidsonderbreking uitgesteld heeft tot het ogenblik waarop het pasgeboren kind naar huis komt, is het gederfde loon dat in aanmerking moet worden genomen, het loon dat op de begindatum van het voormeld tijdvak van moederschapsbescherming, overeenkomstig de bepalingen van de §§ 1 en 2 vastgesteld werd. § 4. Als een tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 of 114bis van de gecoördineerde wet onmiddellijk volgt op een tijdvak van arbeidsongeschiktheid, moet als gederfd loon voor het berekenen van de moederschapsuitkering het gederfde loon in aanmerking genomen worden dat overeenkomstig de artikelen 23 tot 44 is bepaald op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. De bepalingen van artikel 42, § 1, tweede lid zijn echter niet van toepassing voor de berekening van de moederschapsuitkering tijdens het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet.

Art. 46.De werkdagen en de dagen die daarmee gelijkgesteld worden voor de toepassing van artikel 113, eerste lid van de gecoördineerde wet worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 22. Afdeling II. - Data van betaling van de moederschapsuitkering

Art. 47.De moederschapsuitkering wordt uitbetaald op de data, die in artikel 20, § 1, zijn bepaald voor het uitbetalen van de primaire ongeschiktheidsuitkering.

Evenwel wordt de moederschapsuitkering uitbetaald op de data, bepaald in artikel 20, § 2 als die wordt toegekend aan een gerechtigde, bedoeld in artikel 93 van de gecoördineerde wet. Afdeling III. - Te vervullen formaliteiten voor het bekomen van de

moederschapsuitkering tijdens een tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet

Art. 48.§ 1. Zodra de verzekeringsinstelling kennis heeft van de aanvang van het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet, bezorgt ze aan de gerechtigde de in artikel 10, § 1 bedoelde bescheiden.

De gerechtigde stuurt aan zijn verzekeringsinstelling zo spoedig mogelijk het inlichtingsblad en de verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering terug, nadat ze naar behoren zijn ingevuld, en ondertekend door haar werkgever, door haarzelf en, in voorkomend geval, door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, de Kas voor werkloosheidsuitkeringen of de uitbetalingsinstelling van de vergoedingen inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten. § 2. De verzekeringsinstelling vraagt evenwel slechts dan de gegevens waarmee ze kan nagaan of voldaan is aan de voorwaarden voor het toekennen van de moederschapsuitkering, als deze gegevens haar nog niet zijn bezorgd. Het bewijs dat voor de toepassing van artikel 116 van de gecoördineerde wet vereist is, kan worden geleverd met de verzekerbaarheidsgegevens die electronisch aan de verzekeringsinstelling worden overgemaakt, of met de inlichtingen die gegeven zijn door middel van het inlichtingsblad of de verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gestelde verzekeringsvoorwaarden.

Dit bewijs kan in voorkomend geval ook geleverd worden met andere, naar behoren voor echt verklaarde documenten die de werkgever bij het inlichtingsblad gevoegd heeft.

Art. 49.§ 1. De gerechtigde bezorgt aan haar verzekeringsinstelling zo vroeg mogelijk het door het gemeentebestuur uitgereikte geboortebewijs of, bij ontstentenis hiervan, een geneeskundige verklaring die de bevalling bevestigt, of een uittreksel uit de geboorteakte.

De gerechtigde bezorgt aan haar verzekeringsinstelling binnen acht dagen na het einde van het tijdvak van moederschapsbescherming, eveneens een bewijs, overeenkomstig het model in bijlage VIII, dat ingevuld, gedateerd en ondertekend is door haar werkgever of door de diensten van de instelling die de werkloosheidsuitkeringen uitbetaalt, en waarop de datum vermeld is waarop de betrokkene de arbeid hervat heeft of zich op de werklozencontrole aangemeld heeft. § 2. De werkneemster die krachtens artikel 39, vierde lid van de arbeidswet van 16 maart 1971 de verlenging van de arbeidsonderbreking uitgesteld heeft tot het ogenblik waarop het pasgeboren kind naar huis komt, bezorgt aan haar verzekeringsinstelling een verklaring waarin de werkgever bevestigt dat de voorwaarden van voornoemde bepaling vervuld zijn en waarin hij vermeldt vanaf welke datum de werkneemster de arbeid onderbreekt.

Binnen acht dagen na afloop van het tijdvak van moederschapsbescherming bezorgt de gerechtigde aan haar verzekeringsinstelling eveneens een naar behoren ingevuld, gedateerd en ondertekend bewijs, overeenkomstig het model in bijlage VIII. Afdeling IV. - Te vervullen formaliteiten voor het bekomen van de

moederschapsuitkering tijdens een tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet

Art. 50.Om aanspraak te kunnen maken op de moederschapsuitkering tijdens een tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet, moet de gerechtigde aan haar verzekeringsinstelling een verklaring voorleggen van haar werkgever, waarin de precieze maatregel inzake moederschapsbescherming wordt opgegeven die ten haren opzichte werd genomen, evenals de wettelijke bepaling waarop de voormelde maatregel is gesteund.

Art. 51.De bepalingen van de artikelen 48 en 49, § 1, tweede lid, zijn eveneens van toepassing voor de gerechtigde die aanspraak wenst te maken op de moederschapsuitkering tijdens het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet.

Art. 52.De bepalingen van hoofdstuk III zijn voor de daarin bedoelde gevallen eveneens van toepassing op de betaling van de moederschapsuitkering. HOOFDSTUK III. - BETALING VAN DE UITKERINGEN AAN DE GEESTESZIEKEN

Art. 53.Wanneer de gehuwde gerechtigde onbekwaam verklaard is of in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, verzoekt de verzekeringsinstelling de echtgenoot eventueel aan de vrederechter machtiging te vragen om de uitkeringen te ontvangen overeenkomstig artikel 220 van het Burgerlijk Wetboek. Alsdan is het vonnis van de Vrederechter door de verzekeringsinstelling uitvoerbaar op betekening van de griffie waarin is vermeld dat de verzekeringsinstelling-schuldenaar moet betalen of de betaling moet stopzetten.

Art. 54.De aan de geesteszieke gerechtigden verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden betaald onder de volgende voorwaarden : 1° wanneer de geesteszieke noch in een psychiatrische dienst, noch in een gezin ter verpleging is opgenomen : a) aan de voogd, wanneer de geesteszieke onbekwaam is verklaard;b) aan de in toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek aangestelde voorlopige bewindvoerder wanneer de onbekwaamverklaring van de geesteszieke is gevorderd;c) aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber of aan zijn zaakwaarnemer wanneer het gaat om een gerechtigde die meerderjarig of een ontvoogde minderjarige is;d) aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent wanneer de gerechtigde een minderjarige is die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft, die, in toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, wegens ernstige geestelijke achterlijkheid in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard;e) aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat, of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft die in toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, wegens ernstige geestelijke achterlijkheid in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard.2° wanneer de geesteszieke in een psychiatrische dienst of in een gezin ter verpleging is opgenomen, worden de uitkeringen in opvolgende orde betaald : a) aan één van de onder 1° a) of b) bedoelde personen;b) aan de voorlopige bewindvoerder die door de vrederechter is aangesteld in toepassing van artikel 488bis, c), § 1, van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 55.De uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid verschuldigd aan de gerechtigden die geïnterneerd zijn bij toepassing van de artikelen 7 of 21 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers moeten onder de volgende voorwaarden worden betaald : 1° wanneer de geïnterneerde geplaatst is in een inrichting tot bescherming van de maatschappij : a) aan de voogd, wanneer betrokkene onbekwaam is verklaard;b) aan de voorlopige bewindvoerder aangesteld bij toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer de onbekwaamverklaring van de geïnterneerde is gevorderd;c) aan de voorlopige bewindvoerder aangesteld door de Commissie tot bescherming van de maatschappij of aangesteld door de vrederechter bij toepassing van artikel 29 van de voormelde wet van 1 juli 1964;d) bij ontstentenis van enige aanstelling : - aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber, of, in de laatste plaats, aan zijn zaakwaarnemer, ongeacht of dit de directeur van de inrichting dan wel een ander persoon is, wanneer de gerechtigde een ontvoogde minderjarige of een meerderjarige is; - aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, wanneer het een minderjarige betreft die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat; - aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat; 2° wanneer de geïnterneerde in een psychiatrische dienst opgenomen is, worden de uitkeringen betaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 54.

Art. 56.De arbeidsongeschiktheidsuitkeringen verschuldigd aan de gerechtigden die in een gevangenis zijn opgesloten worden betaald : - aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber, of, in de laatste plaats, aan zijn zaakwaarnemer, ongeacht of dit de directeur van de inrichting dan wel een ander persoon is, wanneer de gerechtigde een ontvoogde minderjarige of een meerderjarige is; - aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, wanneer het een minderjarige betreft die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat; - aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat.

Art. 57.Alvorens de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aan de in artikel 54 bedoelde gerechtigden te betalen, doen de verzekeringsinstellingen bij de directeur van de instelling waarin de geesteszieke is opgenomen, of in geval van verpleging in een gezin, bij de vrederechter, navraag naar naam en adres van de persoon die gemachtigd is om deugdelijk kwijting te geven voor de verschuldigde prestaties. Voor nadere waarborgen raadplegen ze, in voorkomend geval, de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. HOOFDSTUK IV. - INWERKINGTREDING

Art. 58.Deze verordening treedt in werking de eerste dag van de maand na die waarin zij bekendgemaakt is in het Belgisch Staatsblad en is van toepassing op de arbeidsongeschiktheden die een aanvang nemen ten vroegste op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

De bepalingen van het koninklijk besluit van 31 december 1963 houdende verordening op de uitkeringen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen blijven van toepassing op arbeidsongeschiktheden die een aanvang hebben genomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Art. 59.Het koninklijk besluit van 31 december 1963 houdende verordening op de uitkeringen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen wordt opgeheven. » De Administrateur-generaal, J. DE COCK. De Voorzitter, W. BEIRNAERT. Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^