Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 september 2006

Uittreksel uit arrest nr. 107/2006 van 21 juni 2006 Rolnummer 3945 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Verviers. Het Arbitragehof, I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2006202913
pub.
15/09/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 107/2006 van 21 juni 2006 Rolnummer 3945 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Verviers.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 6 maart 2006 in zake A. Grondal tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 maart 2006, heeft de Rechtbank van Koophandel te Verviers de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 met name de artikelen 11 en 12 van de Grondwet, in zoverre het de schuldvergelijking van fiscale schuldvorderingen mogelijk maakt, niettegenstaande het bestaan van een toestand van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure, doordat die wettelijke bepaling, meer bepaald in het kader van de procedure die uit de faillissementswet voortvloeit, een onverantwoord onderscheid invoert onder de respectieve schuldeisers, aangezien de andere schuldeisers, de gewone, maar ook de bevoorrechte, alsook de houders van een zakelijke zekerheid die mogelijkheid niet hebben en slechts worden vergoed volgens hun rang, waarbij eventueel met hun waarborg rekening wordt gehouden ? ».

Op 19 april 2006 hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en M. Bossuyt, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. (...) III. In rechte (...) B.1. Hoewel de prejudiciële vraag verwijst naar de artikelen 11 en 12 van de Grondwet, kan uit de overwegingen van het verwijzingsvonnis met zekerheid worden afgeleid dat het Hof daarin wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 334, tweede lid, van de programmawet van 27 december 2004, in zoverre het de schuldvergelijking van fiscale schuldvorderingen mogelijk maakt, niettegenstaande het bestaan van een toestand van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure, en meer bepaald in zoverre het in het kader van de procedure van het faillissement aldus een onderscheid onder schuldeisers teweegbrengt.

B.2. Artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 bepaalt : « Elke som die aan een belastingschuldige moet worden teruggegeven of betaald in het kader van de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de inkomstenbelastingen en de ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde of krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling, kan door de bevoegde ambtenaar zonder formaliteit worden aangewend ter betaling van de door deze belastingschuldige verschuldigde voorheffingen, inkomstenbelastingen en ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde, in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, fiscale of administratieve geldboeten, interesten en kosten, wanneer deze laatste niet of niet meer worden betwist.

Het voorgaande lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure ».

B.3. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 blijkt dat de wetgever een maatregel heeft willen nemen om de fiscale achterstand te doen verdwijnen en dat hij meer bepaald heeft willen voorkomen dat belastingkredieten worden terugbetaald aan een belastingschuldige die voor een andere belasting nog schuldenaar is van de belastingadministratie (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1437/001, DOC 51-1438/001, p. 212). De wetgever heeft dus voorzien in een wettelijke schuldvergelijking die afwijkt van de regel van de gelijkheid van de schuldeisers zoals die met name is bepaald in artikel 1298 van het Burgerlijk Wetboek of in artikel 17, 2°, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1437/027, pp. 37 en 38).

Uit de parlementaire voorbereiding van de programmawet van 27 december 2004 blijkt overigens meer in het algemeen dat de wetgever rekening heeft willen houden met de problemen als gevolg van de chronische fiscale schuldenlast en het tegelijk mogelijk heeft willen maken de invordering van de belasting voor onbepaalde tijd uit te stellen, wanneer de belastingplichtige te goeder trouw handelt en niet meer erin slaagt zijn schuld te betalen, en « te pogen minstens een gedeelte van de schuld terug te vorderen » (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-966/4, pp. 23-24).

Om dat doel te bereiken, heeft de wetgever met name, met artikel 332 van de programmawet, in titel VII, hoofdstuk VIII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 een afdeling IVbis « Onbeperkt uitstel van de invordering van directe belastingen » ingevoegd.

B.4.1. Door te voorzien in een mechanisme van wettelijke schuldvergelijking wijkt artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 af van de regel van de gelijkheid van de schuldeisers die zich bevinden in een toestand van samenloop, zoals die met name is bepaald in artikel 17, 2°, van de faillissementswet van 8 augustus 1997.

Dat verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de hoedanigheid van de schuldeiser, die in het ene geval de Schatkist is en die in het andere geval een andere schuldeiser is.

De maatregel is in verhouding met de in B.3 vermelde doelstellingen : aangezien de opbrengst van de belasting wordt aangewend voor overheidsuitgaven die zijn gericht op het algemeen belang, moet worden aangenomen dat kan worden afgeweken van de regels van het gemeen recht inzake schuldvergelijking.

B.4.2. Het betwiste mechanisme van de wettelijke schuldvergelijking is ten slotte geen onevenredige maatregel die de situatie van de andere schuldeisers aantast, gelet op de doelstellingen die erin bestaan de fiscale achterstand weg te werken en de invorderingsprocedure doeltreffender te maken, doelstellingen die de wetgever overigens ertoe brengen het onbeperkte uitstel van de invordering van sommige belastingen mogelijk te maken.

Het Hof merkt overigens op dat de evolutie van het insolventierecht en van het zekerhedenrecht het aantal mechanismen heeft doen toenemen die, in afwijking van het beginsel van gelijkheid van de schuldeisers, aan de laatstgenoemden de mogelijkheid bieden zich in te dekken tegen het risico van insolventie van hun schuldenaars.

B.5.1. De eiser voor de verwijzende rechter voert aan dat die verantwoording niet pertinent zou zijn wanneer de schuldvergelijking gebeurt tussen fiscale schulden met betrekking tot een periode vóór het faillissement en een fiscale schuldvordering met betrekking tot een periode na het faillissement, ontstaan uit de voortzetting van de activiteit door de curator.

B.5.2. De prejudiciële vraag betreft evenwel niet het specifieke geval van het faillissement van een vennootschap waarvan de voortzetting van de activiteiten na de faillietverklaring door de rechtbank van koophandel zou zijn toegestaan. Het Hof wordt enkel in het algemeen ondervraagd over een schuldvergelijking tussen de fiscus en de andere schuldeisers van de gefailleerde, te dezen een natuurlijke persoon, waarbij de eerstgenoemde, in tegenstelling tot de anderen, kan overgaan tot een schuldvergelijking tussen de schulden en de schuldvorderingen die vóór het faillissement zijn ontstaan, ondanks de toestand van samenloop.

B.5.3. De partijen voor het Hof mogen de draagwijdte van de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vraag niet wijzigen of doen wijzigen. Het Hof beantwoordt die vraag door de verantwoording te onderzoeken voor het verschil in behandeling dat de verwijzende rechter hem heeft voorgelegd en onderzoekt niet de bijzondere gevallen die hij het Hof niet heeft voorgelegd.

B.6. De vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 juni 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^