Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 26 september 2006

Uittreksel uit arrest nr. 54/2006 van 19 april 2006 Rolnummers 3691 en 3785 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, gesteld door de beslagrechter te Neufchâteau en door de beslagrec Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2006203038
pub.
26/09/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 54/2006 van 19 april 2006 Rolnummers 3691 en 3785 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, gesteld door de beslagrechter te Neufchâteau en door de beslagrechter te Mechelen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij beschikking van 19 januari 2005 in zake M.Lefevre tegen het « Hôpital Princesse Paola » en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 21 april 2005, heeft de beslagrechter te Neufchâteau de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Artikel 1675 [lees : 1675/7], § 1, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de beschikking van toelaatbaarheid een toestand van samenloop tussen de schuldeisers doet ontstaan en de opschorting van de loop van de interesten en de onbeschikbaarheid van het vermogen van de verzoeker tot gevolg heeft. Artikel 1675/7, § 3, bepaalt zijnerzijds dat de beschikking van toelaatbaarheid voor de verzoeker het verbod inhoudt om, behoudens de toestemming van de rechter, (...) enige daad te stellen die een schuldeiser zou bevoordelen; paragraaf 4 van dat artikel bepaalt dat de gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid verder lopen tot de verwerping, het einde of de herroeping van de aanzuiveringsregeling, onder voorbehoud van de bepalingen van de aanzuiveringsregeling.

De bepalingen van artikel 334, tweede lid, van de programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004), die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2005, wijken af van de artikelen 1675/7 en 1675/9, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre zij het de Belgische Staat, Administratie der directe belastingen, mogelijk maken een belastingkrediet zonder formaliteit aan te wenden ter betaling van belastingschulden in hoofdsom en interesten, met schending van de regel van de samenloop die de andere schuldeisers moeten ondergaan.

Brengt artikel 334, tweede lid, van de programmawet van 27 december 2004, in samenhang gelezen met de atikelen 1675/7 en 1675/9, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, een discriminatie teweeg in de zin van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». b. Bij beschikking van 30 september 2005 in zake O.Grysolle tegen de NV Dexia Bank en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 11 oktober 2005, heeft de beslagrechter te Mechelen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Maakt artikel 334 van de Programmawet van 27 december 2004 een schending uit van de artikelen 11 en 12 van de Grondwet, in zoverre dit artikel compensatie van fiscale vorderingen mogelijk maakt, onverminderd het bestaan van een situatie van beslag, overdracht, samenloop of insolventieprocedure, doordat, meer bepaald in de procedure collectieve schuldenregeling, deze wetbepaling een onverantwoord onderscheid maakt tussen de verschillende schuldeisers nu voor de andere schuldeisers, de chirografaire, maar ook de bevoorrechte en houders van zakelijke zekerheden, deze mogelijkheid niet bestaat en deze slechts pondspondsgewijs worden vergoed ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3691 en 3785 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 bepaalt : « Elke som die aan een belastingschuldige moet worden teruggegeven of betaald in het kader van de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de inkomstenbelastingen en de ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde of krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling, kan door de bevoegde ambtenaar zonder formaliteit worden aangewend ter betaling van de door deze belastingschuldige verschuldigde voorheffingen, inkomstenbelastingen en ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde, in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, fiscale of administratieve geldboeten, interesten en kosten, wanneer deze laatste niet of niet meer worden betwist.

Het voorgaande lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure ».

Met betrekking tot de aangelegenheid van collectieve schuldenregeling bepalen de artikelen 1675/7 en 1675/9 van het Gerechtelijk Wetboek : «

Art. 1675/7.§ 1. Onverminderd de toepassing van § 3, doet de beschikking van toelaatbaarheid een toestand van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers en heeft de opschorting van de loop van de interesten en de onbeschikbaarheid van het vermogen van de verzoeker tot gevolg.

Tot de boedel behoren alle goederen van de verzoeker op het ogenblik van de beschikking, alsmede de goederen die hij tijdens de uitvoering van de collectieve aanzuiveringsregeling verkrijgt. § 2. Alle middelen van tenuitvoerlegging die strekken tot betaling van een geldsom worden geschorst. De reeds gelegde beslagen behouden echter hun bewarende werking.

Indien de dag van de gedwongen verkoop van de in beslag genomen roerende of onroerende goederen reeds vóór de beschikking van toelaatbaarheid was bepaald en door aanplakking bekendgemaakt, geschiedt deze verkoop voor rekening van de boedel. § 3. De beschikking van toelaatbaarheid houdt voor de verzoeker het verbod in om, behoudens toestemming van de rechter : - enige daad te stellen die een normaal vermogensbeheer te buiten gaat; - enige daad te stellen die een schuldeiser zou bevoordelen, behoudens de betaling van een onderhoudsschuld voor zover deze geen achterstallen betreft; - zijn onvermogen te vergroten. § 4. De gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid lopen verder, onder voorbehoud van de bepalingen van de aanzuiveringsregeling, tot de verwerping, het einde of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. § 5. Onverminderd de toepassing van artikel 1675/15 is iedere daad gesteld door de schuldenaar in weerwil van de gevolgen verbonden aan de beschikking van toelaatbaarheid niet tegenwerpbaar aan de schuldeisers. § 6. De gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid vangen aan de eerste dag die volgt op het opmaken van het bericht van collectieve schuldenregeling bedoeld in artikel 1390quinquies ». «

Art. 1675/9.§ 1. Uiterlijk drie dagen na de uitspraak van de beschikking van toelaatbaarheid moet de griffier deze bij gerechtsbrief ter kennis brengen van : - 1° de verzoeker onder toevoeging van de tekst van artikel 1675/7, evenals aan zijn echtgenoot-niet verzoeker; - 2° de schuldeisers en de personen die een persoonlijke zekerheid hebben gesteld onder toevoeging van een afschrift van het verzoekschrift, van een formulier van aangifte van schuldvordering, van de tekst van § 2, van dit artikel en van de tekst van artikel 1675/7; - 3° de schuldbemiddelaar onder toevoeging van een afschrift van het verzoekschrift en van de als bijlage toegevoegde stukken; - 4° de betrokken schuldenaars onder toevoeging van een afschrift van de tekst van artikel 1675/7. Zij worden ervan op de hoogte gebracht dat iedere betaling, vanaf ontvangst van de beschikking, in handen van de schuldbemiddelaar moet gebeuren.

Deze kennisgeving geldt als betekening. § 2. De aangifte van schuldvordering moet uiterlijk een maand na toezending van de beschikking van toelaatbaarheid bij de schuldbemiddelaar worden verricht, hetzij bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbericht, hetzij bij aangifte op zijn kantoor met ontvangstbericht gedagtekend en ondertekend door de bemiddelaar of zijn gemachtigde.

Die aangifte omschrijft de aard van de schuldvordering alsmede de verantwoording ervan, het bedrag ervan in hoofdsom, interesten en kosten, de eventuele redenen van voorrang, alsook de procedures waartoe ze aanleiding kan geven ».

B.2. In de twee prejudiciële vragen wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 334, tweede lid, van de programmawet van 27 december 2004, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 1675/7 en 1675/9, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre het de schuldvergelijking van fiscale schuldvorderingen mogelijk maakt, niettegenstaande het bestaan van een toestand van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure, en meer bepaald in zoverre het in het kader van de procedure van de collectieve schuldenregeling aldus een onderscheid onder schuldeisers teweegbrengt.

B.3. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 blijkt dat de wetgever een maatregel heeft willen nemen om de fiscale achterstand te doen verdwijnen en dat hij meer bepaald heeft willen voorkomen dat belastingkredieten worden terugbetaald aan een belastingschuldige die voor een andere belasting nog schuldenaar is van de belastingadministratie (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1437/001, DOC 51-1438/001, p. 212). De wetgever heeft dus voorzien in een wettelijke schuldvergelijking die afwijkt van de regel van de gelijkheid van de schuldeisers zoals die met name is bepaald in artikel 1298 van het Burgerlijk Wetboek of in artikel 17, 2°, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1437/027, pp. 37 en 38).

Uit de parlementaire voorbereiding van de programmawet van 27 december 2004 blijkt overigens meer in het algemeen dat de wetgever rekening heeft willen houden met de problemen als gevolg van de chronische fiscale schuldenlast en het tegelijk mogelijk heeft willen maken de invordering van de belasting voor onbepaalde tijd uit te stellen, wanneer de belastingplichtige te goeder trouw handelt en niet meer erin slaagt zijn schuld te betalen, en « te pogen minstens een gedeelte van de schuld terug te vorderen » (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-966/4, pp. 23-24).

Om dat doel te bereiken, heeft de wetgever met name, met artikel 332 van de programmawet, in titel VII, hoofdstuk VIII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 een afdeling IVbis « Onbeperkt uitstel van de invordering van directe belastingen » ingevoegd.

B.4.1. Door te voorzien in een mechanisme van wettelijke schuldvergelijking wijkt artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 af van de regel van de gelijkheid van de schuldeisers die zich bevinden in een toestand van samenloop, zoals die met name is bepaald in de artikelen 1675/7 en 1675/9 van het Gerechtelijk Wetboek, die betrekking hebben op de collectieve schuldenregeling, en in artikel 1298 van het Burgerlijk Wetboek.

Dat verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de hoedanigheid van de schuldeiser, die in het ene geval de Schatkist is, en die in het andere geval een andere schuldeiser is.

De maatregel is in verhouding met de in B.3 vermelde doelstellingen : aangezien de opbrengst van de belasting wordt aangewend voor overheidsuitgaven die gericht zijn op het algemeen belang, moet worden aangenomen dat kan worden afgeweken van de regels van het gemeen recht inzake schuldvergelijking.

B.4.2. Het betwiste mechanisme van de wettelijke schuldvergelijking is ten slotte geen onevenredige maatregel die de situatie van de andere schuldeisers aantast, gelet op de doelstellingen die erin bestaan de fiscale achterstand weg te werken en de invorderingsprocedure doeltreffender te maken, doelstellingen die de wetgever overigens ertoe brengen het onbeperkte uitstel van de invordering van sommige belastingen mogelijk te maken.

Het Hof merkt overigens op dat de evolutie van het insolventierecht en van het zekerhedenrecht het aantal mechanismen heeft doen toenemen die, in afwijking van het beginsel van gelijkheid van de schuldeisers, aan de laatstgenoemden de mogelijkheid bieden zich in te dekken tegen het risico van insolventie van hun schuldenaars.

B.5. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 april 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^