Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 22 september 2017

Uittreksel uit arrest nr. 67/2017 van 1 juni 2017 Rolnummer 6427 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 48 en 207 van de programmawet van 2 augustus 2002, gesteld door het Arbeidshof te Bergen. Het Grondwettelijk Hof, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2017204058
pub.
22/09/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 67/2017 van 1 juni 2017 Rolnummer 6427 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 48 en 207 van de programmawet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 02/08/2002 pub. 29/08/2002 numac 2002003381 bron ministerie van financien Programmawet sluiten, gesteld door het Arbeidshof te Bergen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 12 mei 2016 in zake de nv van publiek recht « Proximus » (voorheen « Belgacom ») tegen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ), waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 mei 2016, heeft het Arbeidshof te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Zijn de artikelen 48 en 207 van de programmawet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 02/08/2002 pub. 29/08/2002 numac 2002003381 bron ministerie van financien Programmawet sluiten, in samenhang gelezen met artikel 46 van de wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen en het uitvoeringsbesluit van 18 juni 1976 ervan, meer bepaald de artikelen 2, 3, 4, derde lid, 5 en 6 ervan, in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien zij in die zin moeten worden geïnterpreteerd dat zij aan de ondernemingen die krachtens het voormelde artikel 48 op 1 juli 2002 ondernemingen zijn geworden die zijn bedoeld in de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen, een verplichting opleggen om een compenserende bijdrage te betalen die is berekend op de vier kwartalen van het eerste jaar van hun onderworpenheid aan die regelgeving, terwijl de vanaf 1976 in diezelfde wet van 28 juni 1966 bedoelde andere ondernemingen enkel een bijdrage verschuldigd waren die is berekend op de laatste twee kwartalen van het eerste jaar van hun eerste onderworpenheid aan die maatregel ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 48 en 207 van de programmawet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 02/08/2002 pub. 29/08/2002 numac 2002003381 bron ministerie van financien Programmawet sluiten, in samenhang gelezen met artikel 46 van de wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen en met de artikelen 2, 3, 4, derde lid, 5 en 6 van het koninklijk uitvoeringsbesluit ervan van 18 juni 1976.

B.1.2. Artikel 48 van de programmawet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 02/08/2002 pub. 29/08/2002 numac 2002003381 bron ministerie van financien Programmawet sluiten bepaalt : « In artikel 2 van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd : ' De autonome overheidsbedrijven bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven worden ook gelijkgesteld met "ondernemingen". ' ».

Krachtens artikel 207 van dezelfde programmawet heeft dat artikel uitwerking met ingang van 1 juli 2002.

B.1.3. Artikel 46 van de wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen bepaalde bij het aannemen ervan : « Onder de voorwaarden die Hij bepaalt, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit genomen vóór 1 juli 1976 en na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen, het bedrag van de bijdragen verminderen die ten laste vallen van de werkgevers die Hij aanduidt, en die voortvloeien uit de toepassing van artikel 17 van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van artikel 57 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970 en op voorwaarde in gelijkwaardige inkomsten te voorzien ten laste van de werkgevers die Hij bepaalt ».

B.1.4. In de versie ervan die van toepassing is op het voor het verwijzende rechtscollege hangende geschil, bepaalde het koninklijk besluit van 18 juni 1976 « tot uitvoering van artikel 46 van de wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen » : «

Artikel 1.Dit besluit vindt toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders toepasselijk is, voor zover deze werkgevers bedoeld worden in ten minste één van de volgende wetten : 1° de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen;2° de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers;3° de wet van 12 mei 1975 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers. Dit besluit is tevens van toepassing op de beoefenaars van vrije beroepen evenals op de vennootschappen die opgericht worden in het kader van de uitoefening van deze beroepen.

Art. 2.Op 1 juli van ieder jaar wordt aan de werkgevers een teruggave toegestaan ten belope van 11,5 pct. van het bedrag van het geheel der bijdragen die driemaandelijks verschuldigd zijn voor ieder der vier kwartalen van het afgelopen kalenderjaar.

Deze teruggave wordt beperkt tot 14 500 F per kwartaal dat in aanmerking wordt genomen indien het geheel der bijdragen die driemaandelijks verschuldigd zijn, begrepen is tussen 220 000 F en 1 050 000 F. Zij wordt beperkt tot 11 000 F per kwartaal dat in aanmerking wordt genomen indien het geheel der bijdragen die driemaandelijks verschuldigd zijn 1 050 000 F overstijgt.

Art. 3.Ieder [e] werkgever is ertoe gehouden jaarlijks aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid voor ieder der kwartalen van het afgelopen kalenderjaar een compenserende bijdrage te storten, gelijk aan 1,55 pct. van de schijf van het geheel der driemaandelijkse verschuldigde bijdragen boven de 1 050 000 F.

Art. 4.De Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid deelt aan iedere werkgever, door middel van een bericht dat hij hem toezendt in de loop van het tweede kwartaal van het jaar, het bedrag mede dat hij dient te ontvangen of te betalen op grond van de toepassing van de artikelen 2 en 3. Ieder bedrag dat de 1 500 F niet bereikt, wordt verwaarloosd.

Het bedrag dat de werkgever dient te ontvangen, wordt op het krediet van zijn rekening geboekt op datum van 1 juli en dient in rekening te worden gebracht bij de verschuldigde bijdragen over het tweede kwartaal van het jaar.

Het te betalen bedrag is verschuldigd op 30 juni. Alle wettelijke en reglementaire beschikkingen met betrekking tot de inning, de navordering, de burgerlijke sancties, de verjaring en het voorrecht der sociale zekerheidsbijdragen, zijn op dit bedrag toepasselijk.

Art. 5.Dit besluit is voor de eerste maal toepasselijk op de bijdragen verschuldigd voor het derde kwartaal 1976.

Overgangsbepaling

Art. 6.Met afwijking van de artikelen 2, eerste lid, en 3, heeft de bedoelde teruggave of compenserende bijdrage, die moet toegestaan worden of die verschuldigd is op 1 juli 1977, enkel betrekking op de bijdragen van het derde en het vierde kwartaal van 1976 ».

B.2.1. Met het oog op een herverdeling van de sociale lasten maakt artikel 46 van de voormelde wet van 30 maart 1976 het de Koning mogelijk het bedrag te verminderen van de socialezekerheidsbijdragen die ten laste van de kleine en middelgrote ondernemingen vallen, op voorwaarde dat in gelijkwaardige inkomsten ten laste van andere ondernemingen wordt voorzien. De Koning heeft die bepaling ten uitvoer gelegd bij het voormelde besluit van 18 juni 1976 dat, enerzijds, voorziet in een teruggave die wordt toegestaan op het geheel van de bijdragen, teruggave die wordt beperkt wanneer het bedrag van de verschuldigde bijdragen een bepaalde grens overschrijdt, en, anderzijds, een bijkomende bijdrage invoert op het bedrag van de bijdragen wanneer dat bedrag dezelfde grens overschrijdt. De ondernemingen waarop die regelgeving betrekking heeft, worden vastgesteld bij artikel 1 van dat koninklijk besluit.

B.2.2. Artikel 48 van de programmawet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 02/08/2002 pub. 29/08/2002 numac 2002003381 bron ministerie van financien Programmawet sluiten is opgenomen in een geheel van bepalingen die « tot doel [hebben] een volledige onderwerping aan alle takken van de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers mogelijk te maken van de contractuele personeelsleden van de federale autonome overheidsbedrijven (namelijk de bedrijven bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zijnde Belgacom, de NMBS, De Post, Belgocontrol en BIAC) » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1823/002, p. 3).

B.2.3. Door de autonome overheidsbedrijven onder het toepassingsgebied van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen te doen vallen, heeft artikel 48 van de programmawet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 02/08/2002 pub. 29/08/2002 numac 2002003381 bron ministerie van financien Programmawet sluiten als gevolg gehad dat die ondernemingen werden onderworpen aan de regelgeving met betrekking tot de compenserende bijdrage die in het voormelde koninklijk besluit van 18 juni 1976 is vervat.

B.3.1. Het verwijzende rechtscollege is van oordeel dat « het beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten niet eraan in de weg staat dat een wetsbepaling die op een bepaalde datum in werking is getreden, voorziet in de berekening van een bijdrage die vanaf die datum op grond van een vroegere situatie verschuldigd is ». Het merkt daarenboven op dat er geen enkele overgangsbepaling bestaat die erin voorziet dat de door de autonome overheidsbedrijven te betalen compenserende bijdragen enkel betrekking zouden hebben op de bijdragen die verschuldigd zijn vanaf hun onderworpenheid, namelijk vanaf 1 juli 2002.

B.3.2. Bij zijn arrest van 17 november 2014Relevante gevonden documenten type arrest prom. 17/11/2014 pub. 16/12/2014 numac 2014000872 bron federaal agentschap voor nucleaire controle Besluit houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector type arrest prom. 17/11/2014 pub. 02/10/2015 numac 2015000520 bron federaal agentschap voor nucleaire controle Besluit houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector. - Duitse vertaling sluiten dat in de voor het verwijzende rechtscollege hangende zaak is gewezen, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat « de compenserende bijdrage een jaarlijkse bijdrage is die moet worden berekend op het geheel van de bijdragen verschuldigd voor elk kwartaal van het afgelopen kalenderjaar.

Het arrest, waarin, om ' [de RSZ] te veroordelen tot het terugbetalen van de som van 438 889,69 euro, vermeerderd met de gerechtelijke interesten, als compenserende bijdrage die ten onrechte is gestort voor het eerste halfjaar van 2002 ', wordt geoordeeld dat ' de verplichting om de compenserende bijdrage te storten ontstaat bij het verstrijken van elk kwartaal, ook al wordt de bijdrage maar eenmaal per jaar betaald en ook al wordt zij pas opeisbaar op 30 juni van het jaar na het jaar waarop zij betrekking heeft ', schendt artikel 3 van het koninklijk besluit van 18 juni 1976 » (Cass., 17 november 2014, S.12.0057.F, eigen vertaling).

B.4.1. Het Hof wordt verzocht het verschil in behandeling te onderzoeken, dat door de gezamenlijke toepassing van de aldus geïnterpreteerde voormelde bepalingen is ontstaan, tussen de ondernemingen die aan die regelgeving werden onderworpen vanaf de inwerkingtreding ervan in 1976 en de autonome overheidsbedrijven die vanaf het jaar 2002 aan de compenserende bijdrage werden onderworpen.

Dat verschil in behandeling bestaat erin dat de compenserende bijdrage die op 30 juni 1977 verschuldigd was door alle ondernemingen die aan de in het geding zijnde regelgeving waren onderworpen, enkel is berekend op de bijdragen van de laatste twee kwartalen van het jaar 1976, terwijl de autonome overheidsbedrijven die de compenserende bijdrage voor de eerste maal op 30 juni 2003 verschuldigd waren, de compenserende bijdrage hebben moeten betalen die op de voor de vier kwartalen van het jaar 2002 verschuldigde bijdragen is berekend.

B.4.2. Het in de in het geding zijnde verschil in behandeling vindt zijn oorsprong in de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 18 juni 1976, die voorzien in een overgangsregeling die een uitzondering vormt op het beginsel volgens hetwelk de compenserende bijdrage een jaarlijkse bijdrage is die wordt berekend op het geheel van de bijdragen verschuldigd voor elk kwartaal van het kalenderjaar dat voorafgaat aan dat waarin de compenserende bijdrage verschuldigd is. Die regeling, die specifiek is voor de op 30 juni 1977 verschuldigde compenserende bijdrage, wordt niet vastgesteld bij artikel 46 van de wet van 30 maart 1976, dat geen enkele precisering bevat over de eerste toepassing van de afwijking van de verdeling van de sociale lasten tussen ondernemingen die de Koning gemachtigd is om in werking te stellen.

B.5. Het Hof vermag zich slechts uit te spreken over het al dan niet verantwoorde karakter van een verschil in behandeling, ten aanzien van de bepalingen van de Grondwet op de naleving waarvan het Hof vermag toe te zien, wanneer dat verschil aan een norm met wetgevend karakter kan worden toegeschreven.

Noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, noch enige andere grondwettelijke of wettelijke bepaling verleent het Hof de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vraag of een koninklijk besluit al dan niet bestaanbaar is met die bepalingen van de Grondwet.

B.6. De prejudiciële vraag behoort niet tot de bevoegdheid van het Hof.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoort niet tot de bevoegdheid van het Hof.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 1 juni 2017.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^