Etaamb.openjustice.be
Wet van 01 april 1999
gepubliceerd op 03 april 1999

Wet houdende wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten

bron
diensten van de eerste minister
numac
1999021143
pub.
03/04/1999
prom.
01/04/1999
ELI
eli/wet/1999/04/01/1999021143/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 MAART 1999. - Wet houdende wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.In artikel 1 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Er wordt, enerzijds, een Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en, anderzijds, een Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ingesteld. Het toezicht heeft in het bijzonder betrekking op de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen waarborgen, alsook op de coördinatie en de doelmatigheid, enerzijds, van de politiediensten en, anderzijds, van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. »

Art. 3.Artikel 2, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de hierna volgende bepalingen : « Het bij deze wet bedoelde toezicht wordt geregeld onverminderd het toezicht of de inspectie geregeld bij of krachtens andere wetten. Als bij of krachtens andere wetten toezicht wordt uitgeoefend of inspectie wordt gehouden, gebeurt het bij deze wet bedoelde toezicht met betrekking tot de activiteiten, methodes, documenten en richtlijnen van de politiediensten en van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, enkel met het oog op de uitvoering van de bij deze wet bepaalde opdrachten. »

Art. 4.Artikel 3, eerste lid, 2°, van dezelfde wet wordt vervangen door de hierna volgende bepaling : « 2° « inlichtingen- en veiligheidsdiensten », de Veiligheid van de Staat en de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht. »

Art. 5.In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de hierna volgende bepaling : « Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, hierna « het Vast Comité P » genoemd, is samengesteld uit vijf werkende leden onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter.Voor elk van hen wordt een plaatsvervanger benoemd. Zij worden allen benoemd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, die hen ook kan afzetten indien zij functies of activiteiten uitoefenen of betrekkingen of mandaten bekleden welke zijn bedoeld in het vierde lid, of wegens ernstige redenen. »; 2° het derde lid, 5°, wordt vervangen door de hierna volgende bepaling : « 5° kunnen aantonen over een relevante ervaring te beschikken van ten minste zeven jaar in het domein van het strafrecht of de criminologie, het publiek recht, of technieken inzake management, verworven in functies die bij de werking, activiteiten en organisatie van de politiediensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten aanleunen, alsook functies met een hoge graad van verantwoordelijkheid te hebben uitgeoefend.»; 3° het derde lid wordt aangevuld met een 6°, luidende : « 6° beschikken over de nodige kwaliteiten van loyaliteit, discretie en integriteit voor de verwerking van gevoelige gegevens of houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim », krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.»; 4° het vijfde lid wordt vervangen door de hierna volgende bepaling : « De voorzitter moet een magistraat zijn.»

Art. 6.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de eerste twee zinnen worden vervangen door de hiernavolgende bepaling : « De griffier wordt benoemd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, die hem kan afzetten of een einde kan maken aan zijn ambt in de in artikel 4 bedoelde gevallen.» 2° het artikel wordt aangevuld met een 8°, luidende : « 8° beschikken over de nodige kwaliteiten van loyaliteit, discretie en integriteit voor de verwerking van gevoelige gegevens of houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim », krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.» 3° het artikel wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de griffier, in handen van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af.»

Art. 7.In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « slechts éénmaal vernieuwbaar » vervangen door de woorden « slechts tweemaal vernieuwbaar »;2° het tweede lid wordt geschrapt;3° in het derde lid worden de woorden « of de Senaat, naargelang van het geval » geschrapt;4° het artikel wordt aangevuld met de hierna volgende leden : « Voor de benoeming van een plaatsvervanger worden de in artikel 4, vierde lid, gestelde voorwaarden door de Kamer van volksvertegenwoordigers gecontroleerd op het ogenblik dat hij in functie treedt. Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden van het Vast Comité P, in handen van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af. »

Art. 8.Artikel 8 van dezelfde wet wordt aangevuld met het hiernavolgende lid : « Wanneer het Vast Comité P uit eigen beweging optreedt, brengt het de Kamer van volksvertegenwoordigers daarvan dadelijk op de hoogte. »

Art. 9.In artikel 9 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « en aan de Senaat » tweemaal geschrapt;2° het artikel wordt aangevuld met de hierna volgende leden : « Het Vast Comité P mag enkel op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de bevoegde minister advies uitbrengen over een ontwerp van wet, van koninklijk besluit, van circulaire of over enig ander document waarin de beleidslijnen van de bevoegde ministers worden geformuleerd. Wanneer het Vast Comité P optreedt op verzoek van de bevoegde minister, wordt het verslag pas na afloop van de conform artikel 11, 3°, bepaalde termijn aan de Kamer van volksvertegenwoordigers overgelegd. De voorzitter van de in artikel 66bis bedoelde betrokken begeleidingscommissie wordt evenwel, vóór het verstrijken van de in artikel 11, 3°, bedoelde termijn, op de hoogte gebracht van het verzoek van de minister aan het Vast Comité P en van de inhoud van het verslag. »

Art. 10.Artikel 10 van dezelfde wet wordt aangevuld met het hiernavolgende lid : « Indien een klacht of een aangifte tegelijkertijd door de algemene inspectie van de federale en van de lokale politie en door de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P wordt behandeld, en de persoon die de klacht heeft ingediend of de aangifte heeft gedaan, niet uitdrukkelijk om het optreden van het Comité heeft verzocht, kan het Comité besluiten niet op die klacht of op die aangifte in te gaan. »

Art. 11.Artikel 11, 3°, van dezelfde wet wordt aangevuld met de hierna volgende woorden : « Die termijn mag niet minder dan zestig dagen bedragen. »

Art. 12.Artikel 12 van dezelfde wet wordt aangevuld met de hiernavolgende volzin : « Indien het onderzoek het gevolg is van een verzoek van een bevoegde minister, is zijn instemming vereist vóór de overzending van het onderzoeksdossier, behalve indien de in artikel 11, 3°, bedoelde termijn is verstreken. »

Art. 13.Artikel 13 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « De openbaar gemaakte verslagen en besluiten bevatten dit advies van de bevoegde ministers en van de bevoegde overheden. »

Art. 14.In artikel 14 van dezelfde wet wordt na het eerste lid het volgende lid ingevoegd : « De procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de federale procureur of de procureur-generaal bij het hof van beroep, al naar het geval, brengt de voorzitter van het Comité P op de hoogte telkens als tegen een lid van een politiedienst een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek wegens misdaad of wanbedrijf wordt ingesteld. »

Art. 15.In dezelfde wet wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidende : «

Art. 14bis.Het Vast Comité P stelt ook onderzoeken in naar de activiteiten en de werkwijzen van de algemene inspectie van de federale en van de lokale politie. Onverminderd deze opdracht pleegt het overleg met de algemene inspectie, teneinde zijn wettelijke opdrachten van toezicht op de politiediensten te vervullen. De algemene inspectie van de federale en van de lokale politie stuurt ambtshalve een kopie van de klachten en aangiften die zij betreffende de politiediensten heeft ontvangen, naar het Vast Comité P. Indien het verzoek om toezicht uitgaat van een bevoegde minister, is zijn instemming vereist vóór elke mededeling.

De bevoegde tuchtrechtelijke overheden brengen het Comité maandelijks omstandig op de hoogte van enige tuchtmaatregel of ordemaatregel die is uitgesproken tegen een lid van een politiedienst. »

Art. 16.In artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « en over het hoofd van deze dienst, en » ingevoegd tussen de woorden « voor de politiediensten » en de woorden « vertrouwt hem »;2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer zij evenwel een opdracht van gerechtelijke politie vervullen, staan het hoofd en de leden van de Dienst Enquêtes onder toezicht van, al naar gelang van het door de wet gemaakte onderscheid, de procureur-generaal bij het hof van beroep, de federale procureur of de auditeur-generaal bij het Militair Gerechtshof.»

Art. 17.Tussen het derde en het vierde lid van artikel 16 van dezelfde wet wordt het hiernavolgende lid ingevoegd : « De uitvoering van de gerechtelijke onderzoeken mag de uitvoering van de andere opdrachten van de Dienst Enquêtes niet in het gedrang brengen. Daartoe bepaalt de minister van Justitie, conform artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek en op voorstel van het Vast Comité P, of, enerzijds, de Dienst Enquêtes P, dan wel, anderzijds, de algemene inspectie van de federale en van de lokale politie of de politiediensten prioritair worden belast met het onderzoek naar de wanbedrijven en misdaden welke leden van de politiediensten ten laste worden gelegd. »

Art. 18.Artikel 20 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Om benoemd te kunnen worden, moeten zij beschikken over de nodige kwaliteiten van loyaliteit, discretie en integriteit voor de verwerking van gevoelige gegevens of houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim », krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen. »

Art. 19.In dezelfde wet wordt een artikel 20bis ingevoegd, luidende : «

Art. 20bis.Het Vast Comité P wijst, onder de leden van de Dienst Enquêtes P en op voordracht van het hoofd van de Dienst Enquêtes P, de onderzoekers aan die speciaal zullen worden belast met het uitvoeren van de gerechtelijke onderzoeken, bedoeld in artikel 16, derde en vierde lid.

Het aantal onderzoekers mag niet minder bedragen dan de helft van het personeelsbestand van de Dienst Enquêtes en niet meer dan twee derde ervan. Het hoofd van de Dienst Enquêtes P mag de uitvoering van de vorderingen die hij van de gerechtelijke overheden in ontvangst neemt niet aan de andere leden van de Dienst Enquêtes opdragen, behalve met de toestemming van de voorzitter van het Vast Comité P. »

Art. 20.In artikel 28 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de hierna volgende bepaling : « Het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, hierna het Vast Comité I genoemd, is samengesteld uit een permanent werkend lid, dat tevens voorzitter is, en twee niet-permanente werkende leden.Het permanent werkend lid oefent zijn functie voltijds uit. Voor elk van hen wordt een plaatsvervanger benoemd. Zij worden allen benoemd door de Senaat, die hen ook kan afzetten indien zij functies of activiteiten uitoefenen of betrekkingen of mandaten bekleden welke zijn bedoeld in het vierde lid, of wegens ernstige redenen. »; 2° het derde lid, 5° wordt vervangen door de hierna volgende bepaling : « 5° houder zijn van een diploma van licentiaat in de rechten en kunnen aantonen over een relevante ervaring te beschikken van ten minste zeven jaar in het domein van het strafrecht of de criminologie, het publiek recht, of technieken inzake management, verworven in functies die bij de werking, activiteiten en organisatie van de politiediensten of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aanleunen, alsook functies met een hoge graad van verantwoordelijkheid te hebben uitgeoefend.»; 3° het derde lid wordt aangevuld met een 6°, luidende : « 6° houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim », krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.»; 4° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : « De voorzitter moet een magistraat zijn.»; 5° het artikel wordt aangevuld met het hiernavolgende lid : « De beslissingen die deze wet of andere wetten aan het Vast Comité I opdragen, worden in plenaire vergadering genomen.»

Art. 21.In artikel 29 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de eerste twee zinnen worden vervangen door de hierna volgende bepaling : « De griffier wordt benoemd door de Senaat, die hem kan afzetten of een einde kan maken aan zijn ambt in de gevallen bedoeld in artikel 28, vierde lid.»; 2° het artikel wordt aangevuld met een 8°, luidende : « 8° houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim », krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.»; 3° het artikel wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de griffier in handen van de voorzitter van de Senaat de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af.»

Art. 22.In artikel 30 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « slechts éénmaal vernieuwbaar » vervangen door de woorden « slechts tweemaal vernieuwbaar »;2° het tweede lid wordt geschrapt;3° het artikel wordt aangevuld met de hierna volgende leden : « Voor de benoeming van een plaatsvervanger worden de in artikel 28, vierde lid, gestelde voorwaarden door de Senaat gecontroleerd op het ogenblik dat hij in functie treedt. Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden van de Vast Comité I, in handen van de voorzitter van de Senaat, de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af. »

Art. 23.In artikel 31, 2°, van dezelfde wet worden de woorden « het Bestuur van » geschrapt.

Art. 24.Artikel 32 van dezelfde wet wordt aangevuld met het hiernavolgende lid : « Wanneer het Vast Comité I uit eigen beweging optreedt, brengt het de Senaat daarvan dadelijk op de hoogte. »

Art. 25.In artikel 33 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de tweede zin van het tweede lid worden de woorden « of de voorzitter ervan namens dit Comité » ingevoegd tussen de woorden « Het Vast Comité I » en de woorden « en de Dienst Enquêtes »;2° in het derde lid worden de woorden « aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en » tweemaal geschrapt.3° het artikel wordt aangevuld met de hierna volgende leden : « Het Vast Comité I mag enkel op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de bevoegde minister advies uitbrengen over een ontwerp van wet, van koninklijk besluit, van circulaire of over enig ander document waarin de beleidslijnen van de bevoegde ministers worden geformuleerd. Wanneer het Vast Comité I optreedt op verzoek van de bevoegde minister, wordt het verslag pas na afloop van de conform artikel 35, 3°, bepaalde termijn aan de Senaat overgelegd. De voorzitter van de in artikel 66bis bedoelde betrokken begeleidingscommissie wordt, vóór het verstrijken van de in artikel 35, 3°, bedoelde termijn, op de hoogte gebracht van het verzoek van de minister aan het Vast Comité I en van de inhoud van het verslag. »

Art. 26.Artikel 35, 3°, van dezelfde wet wordt aangevuld met de hierna volgende woorden : « Die termijn mag niet minder dan zestig dagen bedragen. »

Art. 27.Artikel 36 van dezelfde wet wordt aangevuld met de hiernavolgende volzin : « Indien het onderzoek het gevolg is van een verzoek van een bevoegde minister, is zijn instemming vereist vóór de overzending van het onderzoeksdossier, behalve indien de in artikel 35, 3°, bedoelde termijn is verstreken. »

Art. 28.Artikel 37 van dezelfde wet wordt aangevuld met het hierna volgende lid : « De openbaar gemaakte verslagen en besluiten bevatten het advies van de bevoegde ministers en van de bevoegde overheden. »

Art. 29.In artikel 39 van dezelfde wet worden de woorden « Het Vast Comité I » vervangen door de woorden « De voorzitter van het Vast Comité I ».

Art. 30.In het tweede lid van artikel 42 van dezelfde wet worden de woorden « het Vast Comité I » vervangen door de woorden « de voorzitter van het Vast Comité I ».

Art. 31.Artikel 45 van dezelfde wet wordt aangevuld met het hiernavolgende lid : « Om benoemd te kunnen worden, moeten zij houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim », krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen. »

Art. 32.In artikel 48, § 4, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « of de ondervoorzitter » geschrapt.

Art. 33.In artikel 58 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de hierna volgende bepaling : « Uit eigen beweging of op voorstel van de griffier benoemt elk Vast Comité de leden van zijn administratief personeel en zet ze af.»; 2° in het tweede lid worden de woorden « over de griffier en » en de woorden « ten aanzien van de leden van zijn personeel » geschrapt.

Art. 34.In artikel 60 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door de hierna volgende bepaling : « Het huishoudelijk reglement van het Vast Comité P wordt goedgekeurd door de Kamer van volksvertegenwoordigers.Het huishoudelijk reglement van het Vast Comité I wordt goedgekeurd door de Senaat. »; 2° het artikel wordt aangevuld met de hierna volgende leden : « Het huishoudelijk reglement voor de gezamenlijke vergaderingen wordt goedgekeurd door de Kamer van volksvertegenwoordigers en door de Senaat. Conform het tweede en het derde lid kunnen de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat de huishoudelijke reglementen wijzigen, na het advies te hebben ingewonnen van het betrokken Vast Comité. Het advies wordt geacht gunstig te zijn, indien het niet is uitgebracht binnen 60 dagen na het verzoek. »

Art. 35.In artikel 61 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 december 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, eerste zin, worden de woorden « De leden van de Vaste Comités » vervangen door de woorden « De leden van het Vast Comité P en de voorzitter van het Vast Comité I »;2° in § 1, eerste lid, tweede zin, worden de woorden « is van toepassing op de leden van de Vaste Comités » vervangen door de woorden « is op hen van toepassing »;3° in § 1, tweede lid, worden de woorden « De leden van de Vaste Comités » vervangen door het woord « Zij »;4° in § 1, derde lid, worden de woorden « een achttiende » vervangen door de woorden « een twintigste »;5° na § 1 wordt een nieuwe § 2 ingevoegd, luidende : « § 2.Tenzij hij uit zijn ambt is ontzet, ontvangt het lid van een Vast Comité wanneer aan zijn ambt een eind wordt gemaakt of wanneer zijn mandaat niet wordt vernieuwd, een forfaitaire toelage wegens ontslag die gelijk is aan de bruto-maandwedde van de laatste achttien maanden.

Wanneer die toelage wordt toegekend vóór de eerste ambtstermijn van vijf jaar verstreken is, wordt zij verhoudingsgewijs verminderd.

Van de toekenning van die toelage worden uitgesloten : 1° de leden op wie artikel 65 van toepassing is;2° de leden die, vóór hun benoeming bij een Vast Comité, lid waren van een politiedienst of van een inlichtingen- en veiligheidsdienst en naar die dienst terugkeren.» 6° na de nieuwe § 2 wordt een nieuwe § 3 ingevoegd, luidende : « § 3.De niet-permanente werkende leden van het Vast Comité I hebben recht op presentiegeld gelijk aan een dertigste van de bruto-maandwedde van de voorzitter van dat Comité. » 7° § 2 wordt vernummerd tot § 4.

Art. 36.In dezelfde wet wordt een artikel 61bis ingevoegd, luidende : «

Art. 61bis.De voorzitter van elk Vast Comité leidt, met inachtneming van de collegialiteit, de vergaderingen van dat Comité en zorgt voor het dagelijks bestuur van de werkzaamheden. Hij ziet toe op de toepassing van het huishoudelijk reglement, op de goede werking van het Comité, alsook op de goede uitvoering van de opdrachten van dat Comité. De voorzitter zorgt er tevens voor dat de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke politie de uitvoering van de toezichtsonderzoeken niet hindert. Daartoe voert hij met de bevoegde gerechtelijke overheden het nodige overleg. »

Art. 37.Artikel 62 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 62.Onder toezicht van het betrokken Vast Comité staat de griffier van elk Comité in voor het secretariaat van de vergaderingen van het Comité, stelt de notulen ervan op, zorgt voor de verzending van de stukken, de bewaring en de bescherming van het geheim van de documentatie en van het archief. Hij is belast met de leiding over het administratief personeel, voor zover hem het gezag daarover is overgedragen overeenkomstig artikel 58, tweede lid, en met het beheer van de infrastructuur en van het materieel van het Comité, hij stelt de begroting van het Comité op en houdt de boeken van het Comité bij. »

Art. 38.Artikel 64 van dezelfde wet wordt vervangen door de hierna volgende bepaling : «

Art. 64.De leden van de Vaste Comités, de griffiers, de leden van de Diensten Enquêtes en het administratief personeel zijn verplicht de geheimen te bewaren waarvan zij kennis krijgen tijdens het vervullen van hun opdracht. Het geheim blijft bestaan, zelfs wanneer zij hun functie hebben beëindigd.

Onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek worden zij gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van honderd frank tot vierduizend frank of met een van die straffen alleen, indien zij die geheimen onthullen in andere omstandigheden dan die bepaald bij de wet of bij het huishoudelijk reglement. »

Art. 39.In artikel 65, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1993 en 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « en tot hoofd van een Dienst enquêtes van een van deze Vaste Comités »;2° het derde en het vierde lid vervangen door de volgende leden : « De magistraat van het openbaar ministerie die wordt benoemd tot lid van een Vast Comité of tot hoofd van een Dienst enquêtes behoudt zijn plaats op de ranglijst en wordt geacht zijn ambt of functie te hebben uitgeoefend.Gedurende de opdracht ontvangt hij de wedde verbonden aan zijn ambt in de rechterlijke orde niet meer.

Voor zover het een voltijdse opdracht betreft, kan in de vervanging van een magistraat bij het hof van beroep of bij het arbeidshof worden voorzien door een benoeming en, in voorkomend geval, een aanwijzing in overtal.

Is de betrokken magistraat van het openbaar ministerie een korpschef dan is artikel 323bis, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing. »

Art. 40.In dezelfde wet wordt een artikel 66bis ingevoegd, luidende : «

Art. 66bis.§ 1. De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat stellen ieder een vaste commissie in, belast met de begeleiding van, respectievelijk, het Vast Comité P en het Vast Comité I. De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat bepalen de regels inzake de samenstelling en de werkwijze van elke commissie in hun respectieve reglementen. § 2. Elke commissie oefent de uiteindelijke controle uit op de werking van het betrokken Vast Comité, ziet toe op de inachtneming van de bepalingen van deze wet en van de huishoudelijke reglementen.

De commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers oefent bovendien de opdrachten uit waarmee de Kamer van volksvertegenwoordigers is belast bij de artikelen 8, 9, 11, 2° en 3°, 12, 32, eerste lid, 33, zevende lid, 35, 2° en 3°, 36 en 60.

De vaste commissie van de Senaat oefent bovendien de opdrachten uit waarmee de Senaat is belast bij de artikelen 8, eerste lid, 9, zevende lid, 11, 2° en 3°, 12, 32, 33, 35, 2° en 3°, 36 en 60. § 3. De vaste commissies vergaderen samen om : 1° de jaarverslagen van de Vaste Comités, vóór de publicatie ervan, te onderzoeken in aanwezigheid van de leden van elk Comité.De besluiten van de commissie worden bij de verslagen gevoegd; 2° het ontwerp van begroting van de Vaste Comités te onderzoeken;3° de uiteindelijke controle op de werking van de Vaste Comités uit te oefenen in de gevallen bedoeld in de artikelen 52 tot 55. Bovendien kunnen zij samen vergaderen om de resultaten van een door de Kamer van volksvertegenwoordigers aan het Vast Comité I of door de Senaat aan het Vast Comité P gevraagd onderzoek te onderzoeken. § 4. Elke commissie vergadert minstens eenmaal per kwartaal met de voorzitter of de leden van het betrokken Vast Comité. Bovendien kunnen ze vergaderen, ofwel op verzoek van de meerderheid van de leden van de commissie, ofwel op verzoek van de voorzitter van het Vast Comité, ofwel op verzoek van de meerderheid van de leden van het Vast Comité.

Elke aangifte die door een lid van het betrokken Vast Comité wordt gedaan over het gebrekkig functioneren van dat Vast Comité of over de niet-naleving van deze wet of van het huishoudelijk reglement, kan bij de commissie aanhangig worden gemaakt.

De commissie kan aan het betrokken Vast Comité of aan elk lid ervan aanbevelingen doen betreffende de werking van het Vast Comité, de naleving van deze wet of van het huishoudelijk reglement. § 5. De leden van commissies nemen de noodzakelijke maatregelen om de vertrouwelijke aard te waarborgen van de feiten, handelingen of inlichtingen waarvan zij wegens hun functie kennis krijgen en zijn verplicht het vertrouwelijke karakter ervan te bewaren. Zij moeten de geheimen waarvan zij kennis krijgen tijdens de uitoefening van hun mandaat, bewaren, zelfs wanneer zij hun functie hebben beëindigd.

Elke schending van die verplichting tot vertrouwelijkheid en van die geheimhouding wordt gestraft met de sanctie bepaald in het reglement van de Kamer waartoe zij behoren. »

Art. 41.In afwijking van artikel 6 van dezelfde wet en van artikel 7 van deze wet eindigt de benoeming van de leden van het Vast Comité P die in dienst zijn op de datum van inwerkingtreding van deze wet, bij de aanstelling van de nieuwe leden.

In afwijking van artikel 30 van dezelfde wet en van artikel 22 van deze wet eindigt de benoeming van de leden van het Vast Comité I die in dienst zijn op de datum van inwerkingtreding van deze wet, bij de aanstelling van de nieuwe leden.

De in het eerste en het tweede lid bedoelde leden genieten, tijdens de periode waarin zij hun functie zouden uitgeoefend hebben met toepassing van de artikelen 6 en 30 van dezelfde wet, een bezoldiging die gelijk is aan het verschil tussen hun wedde als lid van het Vast Comité en de wedde die zij na het einde van hun ambt ontvangen.

Die bezoldiging wordt verhoudingsgewijs verminderd, wanneer zij wordt toegekend vóór het betrokken lid zijn ambt vijf jaar heeft bekleed.

Art. 42.Vóór de inwerkingtreding van de artikelen 143 tot 149 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, zijn de bepalingen van artikel 15 van deze wet van toepassing op de algemene inspectie van de rijkswacht, de algemene inspectie van de gerechtelijke politie bij de parketten en de diensten intern toezicht van de gemeentepolitie.

Art. 43.In afwijking van de artikelen 20 en 44 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten loopt de detachering van de leden van de Dienst Enquêtes P en van de Dienst Enquêtes I, die verstrijkt tussen de datum van inwerkingtreding van deze wet en 31 december 1999, ten einde op 31 december 1999.

Art. 44.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, behalve de artikelen 29, 30 en 35, die in werking treden op de datum van aanstelling van de nieuwe leden van het Vast Comité I en artikel 39 dat in werking treedt op het ogenblik dat artikel 61 van de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, in werking treedt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Zermatt, 1 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone zitting 1998-1999. Senaat.

Parlementaire Stukken. - Wetsvoorstel, nr. 1-1268/1. - Amendementen, nr. 1-1268/2. - Verslag, nr. 1-1268/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 1-1268/4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-1268/5.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 18 maart 1999.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 2081/1. - Verslag, nr. 2081/2 . - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, nr. 2081/3.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 25 maart en 1 april 1999.

^