Etaamb.openjustice.be
Wet van 02 april 2001
gepubliceerd op 14 april 2001

Wet tot wijziging van de wet op het politieambt, de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en tot wijziging van overige wetten inzake de inplaatsstelling van de nieuwe politiestructuren

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
2001000333
pub.
14/04/2001
prom.
02/04/2001
ELI
eli/wet/2001/04/02/2001000333/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 APRIL 2001. - Wet tot wijziging van de wet op het politieambt, de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en tot wijziging van overige wetten inzake de inplaatsstelling van de nieuwe politiestructuren (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet op het politieambt

Art. 2.In artikel 14, derde lid, van de wet op het politieambt, gewijzigd bij de wet van 7 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst wordt het woord « elles » vervangen door het woord « eux »;2° de woorden « , met de bevoegde overheidsdiensten alsmede met de andere politiediensten », worden vervangen door de woorden « alsmede met de bevoegde overheidsdiensten ».

Art. 3.In artikel 23, § 5, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 7 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « De federale politie » worden vervangen door de woorden « De federale politie en, in de omstandigheden bedoeld in artikelen 61 en 62 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, de lokale politie zorgen voor »;2° de woorden « wanneer ze daartoe gevorderd wordt » worden vervangen door de woorden « wanneer ze daartoe gevorderd worden ».

Art. 4.In artikel 44/1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 7 december 1998, wordt het tweede lid vervangen door de volgende leden : « Bij het vervullen van hun opdrachten van gerechtelijke en van bestuurlijke politie kunnen de politiediensten op de wijze bepaald door de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de persoonsgegevens verzamelen en verwerken bedoeld in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Deze gegevens en inlichtingen kunnen enkel worden medegedeeld aan de overheden bedoeld in artikel 5, de politiediensten, de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie evenals aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die ze nodig hebben voor de uitoefening van hun opdrachten. »

Art. 5.In artikel 44/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 7 december 1998, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 6.In artikel 44/4, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 7 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de volgende zin wordt tussen de eerste en de tweede zin ingevoegd : « In die modaliteiten wordt hoofdzakelijk de duur van de bewaring van voornoemde inlichtingen en gegevens bepaald.»; 2° in de laatste zin worden de woorden « een federale magistraat » vervangen door de woorden « het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 ».

Art. 7.In artikel 44/7 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 7 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, eerste zin, worden de woorden « controle van het beheer van de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4, eerste lid » vervangen door de woorden « controle op de verwerking van de inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid »;2° in het vijfde lid, tweede zin, worden de woorden « na advies van het college van procureurs-generaal » vervangen door de woorden « op voorstel van de federale procureur »;3° het vijfde lid wordt aangevuld als volgt : « In geval van afwezigheid hebben de voorzitter en de leden bovendien elk een plaatsvervanger, aangewezen overeenkomstig de respectieve procedures van de werkende leden.»; 4° in het tiende lid worden de woorden « en van hun plaatsvervangers » ingevoegd tussen de woorden « het statuut van de leden » en de woorden « van dit controleorgaan.».

Art. 8.In artikel 44/8 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 7 december 1998, worden de woorden « federale magistraat belast met toezicht, bedoeld in artikel 44/4, eerste lid » vervangen door de woorden « federale procureur ».

Art. 9.In artikel 44/10 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 7 december 1998, worden de woorden « 44/2, tweede lid » weggelaten. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus

Art. 10.In artikel 4, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt het woord « jaarlijks » vervangen door het woord « tweejaarlijks ».

Art. 11.In artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels inzake de berekening van de in het tweede lid bedoelde evenredige samenstelling.»; 2° het derde lid wordt aangevuld als volgt : « Het aantal leden dat iedere gemeenteraad telt in de politieraad, wordt met inachtneming van de bepalingen van de voorgaande leden vastgesteld door de uittredende politieraad.»

Art. 12.In dezelfde wet wordt een artikel 18bis ingevoegd, luidende : «

Art. 18bis.De burgemeester kondigt onmiddellijk na de in artikel 18 of in artikel 19, tweede lid, bepaalde verkiezing de verkiezingsuitslag af.

Het dossier van de verkiezing van de leden van de politieraad en van hun opvolgers wordt door elke gemeente onverwijld toegezonden aan de bestendige deputatie of aan het college bedoeld in artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.

Enkel de kandidaten kunnen een bezwaar indienen tegen deze verkiezingen.

Elk bezwaar tegen de verkiezing moet, op straffe van verval, schriftelijk bij de bestendige deputatie of bij het in het tweede lid bedoelde college worden ingediend binnen tien dagen volgend op de in het eerste lid bedoelde afkondiging van de verkiezingsuitslag.

Het feit dat de verkiezing geldigheid heeft verkregen door het verstrijken van de termijn of de beslissing van de bestendige deputatie of het in het tweede lid bedoelde college, wordt door de gouverneur medegedeeld aan de betrokken gemeenteraad en aan de politieraad. Er wordt bij ter post aangetekende brief kennis van gegeven aan de leden en opvolgers van de politieraad wier verkiezing werd vernietigd, aan de opvolgers wier verkiezingsrang werd gewijzigd en aan de personen die bezwaren hebben ingediend.

Wanneer een vernietiging definitief is geworden, wordt tot een nieuwe verkiezing overgegaan. In dit geval is artikel 18 van toepassing met dien verstande dat de termijn slechts een aanvang neemt de dag volgend op die waarop de vernietiging aan de betrokken gemeenteraad werd medegedeeld. »

Art. 13.In artikel 20, eerste lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de eerste zin wordt opgeheven;2° de woorden « Dit mandaat » worden vervangen door de woorden « Het mandaat van de leden van de politieraad ».

Art. 14.In dezelfde wet wordt een artikel 20bis ingevoegd, luidende : «

Art. 20bis.§ 1. Alvorens in functie te treden, worden de overeenkomstig artikel 18 of artikel 19, tweede lid, verkozen leden van de politieraad tot de eedaflegging opgeroepen door de voorzitter van het politiecollege. Zij leggen in zijn handen de volgende eed af : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk. » In geval van volledige vernieuwing van de politieraad heeft de eedaflegging plaats tijdens de installatievergadering belegd op de datum van de aanvang van het mandaat bedoeld bij artikel 20, eerste lid. Elke andere eedaflegging heeft plaats op de eerste vergadering van de politieraad die volgt op de neerlegging door een lid van zijn mandaat of op de verkiezing van zijn opvolger. § 2. Indien, naar gelang van het geval, de voorzitter van het politiecollege of de burgemeester nalaat de leden van de politieraad tot de eedaflegging op te roepen, dan worden de leden opgeroepen door de gouverneur en leggen ze de eed af in zijn handen of in handen van een door hem aangewezen commissaris.

De gouverneur neemt deze maatregelen binnen dertig dagen nadat hij van het verzuim kennis heeft gekregen.

De kosten van deze procedure komen ten laste van de voorzitter van het politiecollege of de burgemeester die verzuimd heeft uitvoering te geven aan § 1.

De invordering van die kosten geschiedt door, naar gelang van het geval, de bijzondere rekenplichtige of de gemeenteontvanger ten laste van de voorzitter van het politiecollege of de burgemeester, nadat de gouverneur het bevelschrift uitvoerbaar heeft verklaard. »

Art. 15.In dezelfde wet wordt een artikel 21bis ingevoegd, luidende : «

Art. 21bis.Onverminderd de toepassing van artikel 21 wordt het ontslag van een overeenkomstig artikel 18 verkozen lid van de politieraad schriftelijk ingediend bij de politieraad.

De in artikel 21ter bedoelde beslissing van de bestendige deputatie of deze van het college bedoeld in artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, wordt door de gouverneur, bij ter post aangetekende brief met ontvangstmelding, betekend aan het betrokken lid van de politieraad. Deze beslissing wordt eveneens ter kennis gebracht van de burgemeester van de gemeente waarin het betrokken lid gemeenteraadslid is en van de voorzitter van de politieraad. De voornoemde beslissing van de bestendige deputatie of van het college heeft uitwerking vanaf haar betekening aan het betrokken lid van de politieraad. »

Art. 16.Artikel 32, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De gemeente- of politieraad stelt, binnen de voorwaarden door de Koning bepaald, de vergoeding van de bijzondere rekenplichtige vast. »

Art. 17.In artikel 62, 1°, van dezelfde wet worden de woorden « §§ 3 en 4 » vervangen door de woorden « §§ 3, 4 en 5 ».

Art. 18.Het artikel 62 van dezelfde wet wordt aangevuld met een 10°, luidende : « 10° uitzonderlijk en tijdelijk, versterking verlenen bij omvangrijke opdrachten van bestuurlijke politie. »

Art. 19.In artikel 94 van dezelfde wet worden de woorden « bedoeld in artikel 93, 3° en 4°, » ingevoegd tussen de woorden « de gedeconcentreerde diensten van de federale politie » en « zijn die van de gerechtelijke arrondissementen ».

Art. 20.In artikel 107, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « waarin, voor de hernieuwing van de aanwijzing van de commissaris-generaal, deze laatste geen zitting houdt » ingevoegd na de woorden « federale politieraad ».

Art. 21.In dezelfde wet wordt een artikel 140bis ingevoegd, luidende : «

Art. 140bis.De personeelsleden van de politiediensten kunnen, op vrijwillige basis, voor de door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalde langdurige opdrachten in het buitenland worden ingezet. Die opdrachten kunnen bestaan uit het verlenen van humanitaire hulp of het verstrekken van opleidingen.

In geval van hoogdringendheid kunnen de personeelsleden van de politiediensten, op vrijwillige basis, voor de in het eerste lid bedoelde opdrachten worden ingezet op de enkele voorwaarde dat de Ministerraad daartoe beslist. »

Art. 22.In dezelfde wet wordt een artikel 140ter ingevoegd, luidende : «

Art. 140ter.De Centrale Dienst voor Vaste Uitgaven (CDVU) is belast met de berekening van de vaste uitgaven die betrekking hebben op de personeelsleden van de federale politie en die met betrekking tot de personeelsleden van de lokale politie van de gemeente of van de meergemeentezone.

Onder vaste uitgaven wordt verstaan : 1° de geldelijke verplichtingen van de federale politie en van de politiezones die ontstaan uit hoofde van hun hoedanigheid van werkgever;2° de pensioenen, renten en pensioencomplementen. Deze opdracht omvat : 1° de berekening van de wedden, van de aanverwante rechten en van de pensioenen;2° het vervullen van de sociale en fiscale aangifteverplichtingen;3° het berekenen van de wettelijke en reglementaire inhoudingen en bijdragen;4° de betaling van de pensioenen, renten en pensioencomplementen;5° voor wat de federale politie betreft, de betaling van de wedden, van de aanverwante rechten en van de sociale en fiscale inhoudingen aan de diverse rechthebbenden, overeenkomstig de algemene bepalingen die gelden voor de federale overheidsdiensten;6° voor wat de lokale politie betreft, het uitvoeren van de betaling voor rekening van de zone of het aanleveren van de vereiste betalingselementen aan het sociaal secretariaat GPI bedoeld in artikel 140quater;7° de afhandeling van de geschillendossiers;8° het opmaken van de boekhoudkundige stukken, van de betalingsstukken en van de nodige verantwoordingsstukken. De CDVU voert, voor wat de wedden en de aanverwante rechten betreft, de beslissingen uit die de personeelsdienst van de federale politie of deze van de lokale politie nemen, elk voor wat hun personeel betreft.

Deze beslissingen worden hem overgemaakt door het sociaal secretariaat GPI. Wat de pensioenen, renten en pensioencomplementen betreft, voert de CDVU de beslissingen genomen door de Administratie der Pensioenen uit. »

Art. 23.In dezelfde wet wordt een artikel 140quater ingevoegd, luidende : «

Art. 140quater.Om het de CDVU mogelijk te maken zijn opdracht te vervullen, delen de in artikel 140ter, vierde lid, bedoelde personeelsdiensten of de personen aan wie zij hiertoe delegatie verlenen, de nodige gegevens mee aan een dienst die daartoe binnen de federale politie wordt opgericht. Deze dienst wordt « sociaal secretariaat van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus » genoemd en afgekort als « sociaal secretariaat GPI ».

Het sociaal secretariaat GPI staat in voor de verdere verwerking van de door de personeelsdiensten verstrekte gegevens. De aard, de vorm en de periodiciteit van de mee te delen gegevens worden door het sociaal secretariaat GPI, in samenwerking met de CDVU, bepaald.

Het sociaal secretariaat GPI heeft, onder meer, de volgende opdrachten : 1° instaan voor de correcte toepassing van het statuut op alle personeelsleden.Elke niet conforme toepassing moet onverwijld gemeld worden aan de verantwoordelijke personeelsdienst. De algemene directie personeel zal, in voorkomend geval, een gemotiveerd advies voorleggen aan de Minister van Binnenlandse Zaken; 2° voor wat de vragende lokale politie betreft, het meedelen van de berekende gegevens en de berekeningen nodig om de wedden, de aanverwante rechten en de sociale en fiscale inhoudingen aan de rechthebbenden tijdig te kunnen betalen;3° de terugvordering van onverschuldigde betalingen of de mededeling van de daartoe vereiste basisgegevens aan de verantwoordelijke van de zone;4° het bijhouden van een weddedossier betreffende elk verloond personeelslid;5° een algemene informatieopdracht.»

Art. 24.Artikel 147 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « De leden van de federale en van de lokale politie zijn ertoe gehouden gevolg te geven aan de oproepingen van de algemene inspectie. »

Art. 25.Artikel 149, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « In voorkomend geval worden zij aangeworven overeenkomstig de mobiliteitsregeling. »

Art. 26.In dezelfde wet wordt een artikel 149bis ingevoegd, luidende : «

Art. 149bis.De in artikel 149, eerste lid, bedoelde deskundigen leggen de eed af volgens de formule gebruikt voor het Hof van Assisen.

De hen verschuldigde vergoedingen worden uitgekeerd overeenkomstig het tarief van gerechtskosten in strafzaken. »

Art. 27.Artikel 240 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden : « De bij toepassing van het tweede lid verkregen benoeming of aanwijzing houdt voor de kandiderende brigadecommissaris in dat hij met ingang van de dag waarop de benoemings- of aanwijzingsbeslissing hem is ter kennis gebracht of betekend, ongeacht zijn statuut, van rechtswege lid wordt van het officierskader van het operationeel kader en van rechtswege onderworpen is aan alle bepalingen die het statuut vastleggen van de personeelsleden bedoeld in artikel 117. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de graad waarmee de brigadecommissarissen worden bekleed die met toepassing van het tweede lid overgaan naar het operationeel kader van de politiediensten.

De in het derde lid bedoelde beslissing tot benoeming of aanwijzing bepaalt uitdrukkelijk dat vanaf de datum van kennisgeving of betekening ervan de betrokken brigadecommissaris onderworpen is aan alle bepalingen die het statuut vastleggen van de personeelsleden bedoeld in artikel 117.

Voor de toepassing van artikel 248, vierde lid, wordt de brigadecommissaris die zich met toepassing van het tweede lid kandidaat stelt voor een betrekking in een lokaal politiekorps geacht een gewezen lid van de gemeentepolitie te zijn. »

Art. 28.Artikel 241 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden : « De personeelsleden van het Ministerie van Justitie, aangewezen door de Minister van Justitie, gaan over naar het administratief en logistiek kader van de federale politie en dit naar rata van de capaciteit die in dat Ministerie wordt besteed aan het beheer en de werking van de gewezen gerechtelijke politie bij de parketten.

De personeelsleden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken, gaan over naar het administratief en logistiek kader van de federale politie.

De personeelsleden werkzaam in de algemene politiesteundienst, die geen lid zijn van een politiedienst en die worden aangewezen door, naar gelang van het geval, de Minister van Binnenlandse Zaken of de minister van Justitie, gaan over naar het administratief en logistiek kader van de federale politie. ».

Art. 29.Artikel 242, tweede lid, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : « Zij kunnen echter beslissen onderworpen te blijven aan de wetten en reglementen die, naar gelang van het geval, van toepassing zijn op de leden van het operationeel korps van de rijkswacht, op de leden van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht, op de gerechtelijke officieren en agenten van de gerechtelijke politie bij de parketten, op de militairen, overgeplaatste militairen en burgers van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht of van de gerechtelijke politie bij de parketten of op de in artikel 241, derde tot vijfde lid, bedoelde personeelsleden. »

Art. 30.In dezelfde wet wordt een artikel 247bis ingevoegd, luidende : «

Art. 247bis.De gemeente- of de politieraad doet voor het einde van de derde maand na de installatie van de gemeenteraad in de politiezones die bestaan uit één gemeente, of van de politieraad als het een meergemeentezone betreft, de gemotiveerde voordracht voor de bij eerste aanstelling in de zin van artikel 247 te benoemen chef van het lokale politiekorps.

Onverminderd de toepassing van de artikelen 52 en 89 en indien niet is voldaan aan de bepalingen van het eerste lid, wordt, met ingang van de eerste maand na het verstrijken van de in het eerste lid bepaalde termijn, de uitbetaling van de in artikel 41 bedoelde federale toelage van rechtswege opgeschort en dit ten belope van een twaalfde ervan per begonnen maand. In voorkomend geval kan de federale Staat reeds uitgevoerde uitbetalingen terugvorderen.

Zodra een gemeenteraad of een politieraad de in het eerste lid bepaalde gemotiveerde voordracht heeft gedaan of indien toepassing werd gemaakt van artikel 247ter, tweede of derde lid, zodra de korpschef is benoemd, houdt de opschorting van de uitbetaling van de in artikel 41 bedoelde federale toelage op met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin de gemotiveerde voordracht is geschied. De met toepassing van het tweede lid niet betaalde twaalfden van de federale toelage blijven evenwel vervallen tenzij de minister van Binnenlandse Zaken, op gemotiveerd voorstel van de gouverneur, besluit dat het niet vervullen van het bepaalde in het eerste lid, het gevolg van overmacht is. In dit laatste geval worden de vervallen bedragen uitbetaald. »

Art. 31.In dezelfde wet wordt een artikel 247ter ingevoegd, luidende : «

Art. 247ter.Onverminderd de toepassing van artikel 89 en van artikel 247bis, tweede lid, richt de Minister van Binnenlandse Zaken na het verstrijken van de in artikel 247bis, eerste lid, bepaalde termijn, een verzoek tot de in gebreke blijvende gemeente of meergemeentezone om over te gaan tot de voordracht van een geschikt bevonden kandidaat voor de eerste aanwijzing als chef van de lokale politie. In dit verzoek maakt hij melding van het bepaalde in het tweede lid.

Indien de gemeenteraad of de politieraad weigert, nalaat of in de onmogelijkheid verkeert een geschikt bevonden kandidaat voor te dragen vóór 1 november 2001, dan wordt aan deze voordracht voorbijgegaan en stelt de Koning de korpschef van de lokale politie aan uit de lijst van de met toepassing van de in artikel 247 bepaalde voorwaarden en regels geschikt bevonden kandidaten en na kennis te hebben genomen van de adviezen waarvan de inwinning is opgelegd krachtens het in uitvoering van artikel 247 genomen besluit.

Indien blijkt dat op 1 november 2001 nog geen lijst van de kandidaten is opgemaakt die geschikt werden bevonden, kan de Minister van Binnenlandse Zaken zelf, op kosten van de gemeente of meergemeentezone, de in uitvoering van artikel 247 bepaalde eerste aanwijzingsprocedure aanvatten dan wel voortzetten, met dien verstande dat hij hierbij in de plaats treedt van, naar gelang van het geval, de gemeenteraad, de politieraad, de burgemeester, het politiecollege of de voorzitter van het politiecollege, voor elke beslissing die met betrekking tot deze aanwijzingsprocedure door deze organen moet worden genomen of voor elke handeling die door deze moet worden gesteld. De Koning stelt vervolgens de korpschef van de lokale politie aan uit de lijst van de met toepassing van dit lid geschikt bevonden kandidaten en na kennis te hebben genomen van de adviezen waarvan de inwinning is opgelegd krachtens het in uitvoering van artikel 247 genomen besluit.

De invordering van de in het derde lid bepaalde kosten geschiedt overeenkomstig artikel 89, tweede lid. »

Art. 32.In artikel 248 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het 5° opgeheven;2° het vierde lid wordt aangevuld als volgt : « Indien er evenwel onvoldoende officieren zijn voor het aldus begeven van de ambten van hoger officier, geldt vervolgens voor die ambten een evenredige verdeling tussen de gewezen leden van de gemeentepolitie en de leden van de federale politie, in functie van hun respectieve inbreng.»; 3° een vijfde lid wordt ingevoegd, luidende : « Voor de eerste vaststelling bedoeld in artikel 12, vierde lid, worden de bevoegdheden van de politieraad door de gouverneur uitgeoefend.»

Art. 33.In dezelfde wet wordt een artikel 248bis ingevoegd, luidende : «

Artikel 248bis.§ 1. De roerende goederen met inbegrip van de onroerende goederen door bestemming, zowel behorend tot het openbaar als tot het privaat domein die worden aangewend voor de uitoefening van de bevoegdheden van de gemeentepolitie worden aan de meergemeentezone overgedragen.

De roerende goederen met inbegrip van de onroerende goederen door bestemming, zowel behorend tot het openbaar als tot het privaat domein die worden aangewend voor de uitoefening van de bevoegdheden van de territoriale brigades van de federale politie worden aan de meergemeentezone of aan de gemeente, naar gelang van het geval, overgedragen. § 2. De in § 1 bedoelde overdrachten worden van rechtswege uitgevoerd.

Zij zijn zonder verdere formaliteiten van rechtswege tegenwerpelijk aan derden, op de datum van de oprichting van de politiezone vastgesteld overeenkomstig artikel 248. § 3. De Koning bepaalt de inventaris- en schattingsregels van de in § 1 bedoelde goederen.

Hij bepaalt het bedrag : 1° van de eventuele bijkomende dotatie die de gemeente aan de meergemeentezone overdraagt, wanneer de waarde van de overgedragen goederen onder de minimale norm ligt die Hij vaststelt;2° van de eventuele bijkomende toelage die de federale Staat, naar gelang van het geval, aan de meergemeentezone of aan de gemeente overdraagt, wanneer de waarde van de overgedragen goederen onder de minimale norm ligt die Hij vaststelt. Wanneer de waarde van de overgedragen goederen de in het tweede lid bedoelde minimale norm overtreft, wordt de voornoemde dotatie verminderd met het verschil tussen de twee bedragen. § 4. De meergemeentezone of de gemeente neemt de rechten en verplichtingen over van de gemeente of van de federale Staat, naar gelang van het geval, betreffende de haar krachtens § 1 overgedragen goederen, met inbegrip van de rechten en verplichtingen verbonden aan hangende en toekomstige gerechtelijke procedures.

De overdragende gemeente of de federale Staat, naar gelang van het geval, blijft echter gehouden voor de verplichtingen waarvan de betaling of de uitvoering opeisbaar was vóór de eigendomsoverdracht van de in dit artikel bedoelde roerende goederen. § 5. De in dit artikel bedoelde goederen worden overgedragen in de staat waarin zij zich bevinden, met inbegrip van de aan deze goederen verbonden lasten en verplichtingen. § 6. Indien er een geschil rijst in verband met een overgedragen goed kan de meergemeentezone of de gemeente, naar gelang van het geval, steeds de overdragende gemeente of de federale Staat bij de zaak betrekken. Deze laatsten kunnen steeds in de zaak vrijwillig tussenkomen. »

Art. 34.In dezelfde wet wordt een artikel 248ter ingevoegd, luidende : «

Art. 248ter.De goederen, die tot de niet-gespecialiseerde individuele uitrusting van een politieambtenaar behoren, worden, naar gelang van het geval, van rechtswege overgemaakt aan de politiezone, de gemeente of de federale Staat, wanneer die politieambtenaar het voorwerp uitmaakt van een maatregel van mobiliteit tussen twee korpsen van de lokale politie, of tussen de laatstgenoemde en de federale politie, of wanneer hij wordt gedetacheerd, aangesteld of bevorderd in een andere politiedienst. »

Art. 35.In artikel 249 van dezelfde wet worden de woorden « Deze overeenkomsten kunnen pas worden afgesloten wanneer de voorwaarden, bepaald in artikel 248, 1° tot 5°, zijn vervuld. » opgeheven.

Art. 36.In dezelfde wet wordt een artikel 250bis ingevoegd, luidende : «

Art. 250bis.Ten laatste op 1 november 2001 keurt, met betrekking tot het fiscale dienstjaar 2002, elke gemeenteraad de in artikel 39, eerste lid, bepaalde begroting goed, dan wel de in artikel 40, derde lid, bedoelde dotatie.

Indien een gemeente of een meergemeentezone niet voldoet aan de in het eerste lid bepaalde verplichting, kan de Minister van Binnenlandse Zaken of de gouverneur, onverminderd de toepassing van artikel 89, zelf naar gelang van het geval, op kosten van de gemeente of van de meergemeentezone, de in het eerste lid bepaalde begroting of gemeentelijke dotatie, bepalen overeenkomstig de in artikel 39, eerste lid, of 40, eerste lid, vastgestelde minimale begrotingsnormen.

De invordering van de in het tweede lid bepaalde kosten geschiedt overeenkomstig artikel 89, tweede lid. »

Art. 37.In dezelfde wet wordt een artikel 250ter ingevoegd, luidende : «

Art. 250ter.Met het oog op de instelling van de lokale politie, keurt de gemeente- of de politieraad uiterlijk voor het einde van de zesde maand na de installatie van de gemeenteraad als het politiezones betreft die bestaan uit één gemeente of van de politieraad als het een meergemeentezone betreft, de in artikel 47, eerste lid, bepaalde personeelsformatie goed en verstuurt dit besluit in uitvoering van artikel 67, eerste lid, binnen dezelfde termijn ter goedkeuring naar de gouverneur.

Indien een gemeente of een meergemeentezone niet voldoet aan de in het eerste lid bepaalde verplichting, kan de minister van Binnenlandse Zaken of de gouverneur, onverminderd de toepassing van artikel 89, zelf, naar gelang van het geval, op kosten van de gemeente of de meergemeentezone, de in het eerste lid bedoelde personeelsformatie bepalen overeenkomstig de in uitvoering van artikel 47, eerste lid, vastgestelde minimumnormen.

De invordering van de in het tweede lid bepaalde kosten geschiedt overeenkomstig artikel 89, tweede lid. »

Art. 38.In dezelfde wet wordt er een artikel 250quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 250quinquies.Met het oog op en tot de inplaatsstelling van de lokale politie en onverminderd de toepassing van artikel 247bis, zal vanaf 1 april 2001 een door de Koning bepaalde federale toelage rechtstreeks aan de gemeenten uitbetaald worden. »

Art. 39.In dezelfde wet wordt een artikel 257quater ingevoegd, luidende : «

Art. 257quater.De personeelsdiensten van de gemeentepolitie verstrekken het sociaal secretariaat GPI, op diens aanvraag, alle informatie nodig met het oog op de opdrachten bedoeld in de artikelen 140ter en 140quater. Zij treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens, betreffende de betrokken personeelsleden, die opgeslagen zijn in eigen informatiesystemen of in informatiesystemen van rekencentra waarop zij vóór de politiehervorming een beroep deden voor de loonberekening, tijdig, op de informatiedrager en in de vorm gewenst door de CDVU, ter beschikking van het sociaal secretariaat GPI worden gesteld. »

Art. 40.In dezelfde wet wordt een artikel 257quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 257quinquies.De Koning bepaalt de modaliteiten volgens dewelke aan personeelsleden, van wie het beheer niet vóór de inwerkingtreding van het in artikel 121 bedoelde statuut kan worden overgenomen door het sociaal secretariaat GPI, voorschotten of compensaties kunnen worden gegeven. ». HOOFDSTUK IV. - Bijzondere statutaire bepaling

Art. 41.De personeelsleden van de politiediensten die de in artikel 5 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, bedoelde beslissing niet hebben getroffen, kunnen die beslissing alsnog treffen tot drie maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 121, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, waarbij, na die vervaldatum, hun rechtspositieregeling zal worden geregulariseerd met ingang van 1 april 2001. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding

Art. 42.Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 2 april 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2000-2001 : Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire bescheiden.- 50-1126/1 : Wetsontwerp. - 50-1126/2 : Bijlage. - 50-1126/3 : Amendementen. - 50-1126/4 : Verslag. - 50-1126/5 : Tekst aangenomen door de commissie. - 50-1126/6 : Amendement. - 50-1126/7 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Parlementaire Handelingen. - Integraal verslag : 21 en 22 maart 2001.

Senaat : Parlementaire bescheiden. - 2-700/1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers. - 2-700/2 : Amendementen. - 2-700/3 : Verslag. - 2-700/4 : Tekst aangenomen door de commissie. - 2-700/5 : Amendementen. - 2-700/6 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat.- 29 maart 2001.

^