Etaamb.openjustice.be
Wet van 03 juli 2005
gepubliceerd op 19 juli 2005

Wet houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2005012166
pub.
19/07/2005
prom.
03/07/2005
ELI
eli/wet/2005/07/03/2005012166/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JULI 2005. - Wet houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende de risicogroepen en het plan inzake de actieve begeleiding en opvolging van werklozen Afdeling 1. - Inspanning ten voordele van de personen die behoren

tot de risicogroepen

Art. 2.Deze afdeling is van toepassing op de werkgevers die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.

Art. 3.De in artikel 2 bedoelde werkgevers zijn voor de jaren 2005 en 2006 een bijdrage van 0,10 % verschuldigd, berekend op grond van het volledige loon van de werknemers tewerkgesteld op grond van een overeenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet.

De Koning kan de categorieën van werkgevers die Hij bepaalt geheel of gedeeltelijk aan het toepassingsgebied van deze afdeling onttrekken.

De in het eerste lid bedoelde inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen. Het begrip risicogroepen wordt bepaald bij de in artikel 4 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 4.§ 1. De in artikel 3 bedoelde inspanning wordt geconcretiseerd door middel van een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in een paritair orgaan of gesloten voor een onderneming of een groep van ondernemingen, voor de jaren 2005 en 2006. § 2. De in § 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst moet gesloten worden overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

Zij moet uitdrukkelijk vermelden dat ze gesloten wordt in toepassing van deze afdeling.

Zij moet neergelegd worden op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, uiterlijk op 1 oktober van het jaar waarop ze betrekking heeft of tegen een andere, door de Koning bepaalde datum. § 3. De partijen die de collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend, moeten jaarlijks een evaluatieverslag en een financieel overzicht van de uitvoering van de in § 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst neerleggen op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg tegen uiterlijk 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de collectieve arbeidsovereenkomst betrekking heeft.

De Koning kan de nadere regelen en voorwaarden vastleggen waaraan het evaluatieverslag en het financieel overzicht moeten voldoen. Deze evaluatieverslagen worden overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Art. 5.§ 1. De werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied van een in artikel 4, § 1, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst vallen, zijn gehouden tot de betaling van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde bijdrage van 0,10 % voor het gedeelte van de werknemers dat niet onder het toepassingsgebied valt van een dergelijke collectieve arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage is voor het eerste en tweede kwartaal 2005 niet verschuldigd en wordt voor het derde en vierde kwartaal 2005 vastgesteld op 0,20 %. § 2. De instellingen belast met de inning en de invordering van de socialezekerheidsbijdragen zijn, ieder wat hen betreft, belast met de inning en de invordering van de in § 1 bedoelde bijdrage, alsook met de overdracht daarvan aan de RSZ-Globaal beheer, bedoeld in artikel 5, 2°, van voornoemde wet van 27 juni 1969.

Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.

Art. 6.Artikel 42, § 1, 1°, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, vervangen bij de wet van 1 april 2003, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° deze werkgevers uit de private sector gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 4 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg, die een inspanning voorziet van ten minste 0,15 % voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006 ». Afdeling 2. - Actieve begeleiding en opvolging van werklozen

Art. 7.§ 1. De werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de arbeiders of de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij toepasselijk zijn, zijn voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006 een bijdrage van 0,05 % verschuldigd, berekend op grond van het volledige loon van de werknemers, tewerkgesteld op grond van een overeenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Deze bijdrage is voor het eerste en tweede kwartaal 2005 niet verschuldigd en wordt voor het derde en vierde kwartaal 2005 vastgesteld op 0,10 %. § 2. De instellingen belast met de inning en de invordering van de socialezekerheidsbijdragen zijn, ieder wat haar betreft, belast met de inning en de invordering van de in § 1 bedoelde bijdrage, alsook met de overdracht daarvan aan de RSZ-Globaal beheer, bedoeld in artikel 5, 2°, van voornoemde wet van 27 juni 1969.

Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.

Art. 8.De opbrengst van de in artikel 7, § 1, bedoelde bijdragen wordt aangewend voor de actieve begeleiding en opvolging van werklozen, bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 30 april 2004 betreffende de actieve begeleiding en opvolging van werklozen.

Art. 9.De Koning kan de categorieën van werkgevers die Hij bepaalt geheel of gedeeltelijk aan het toepassingsgebied van deze afdeling onttrekken. HOOFDSTUK III. - Brugpensioen Afdeling 1. - Voltijds brugpensioen

Art. 10.In artikel 110, § 1, eerste lid, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001 en 1 april 2003, worden de woorden "in de periode van 1 januari 2003 tot 31 december 2004" vervangen door de woorden "in de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006". Afdeling 2. - Halftijds brugpensioen

Art. 11.In artikel 112, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001 en 1 april 2003, worden de woorden "voor de periode van 1 januari 2003 tot 31 december 2004" vervangen door de woorden "voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006".

Art. 12.§ 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen met betrekking tot het halftijds brugpensioen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999, 10 augustus 2001 en 1 april 2003, worden de woorden "voor de periode van 1 januari 2003 tot 31 december 2004" vervangen door de woorden "voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006". § 2. In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001 en 1 april 2003, worden de woorden "30 juni 2002" vervangen door de woorden "30 juni 2004". § 3. In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001 en 1 april 2003, worden de woorden "31 december 2004" vervangen door de woorden "31 december 2006". HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen

Art. 13.In artikel 14 van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « De inkomsten van het Fonds kunnen ook bestaan uit een financiering van de federale overheid. »

Art. 14.Artikel 19 van dezelfde wet, opgeheven door de wet van 28 juli 1971, wordt hersteld in de volgende lezing en wordt ingevoegd in hoofdstuk IV : «

Art. 19.§ 1. In afwijking van artikel 1, is dit artikel van toepassing op de ondernemingen in de zin van artikel 2 waar gedurende het laatst verlopen kalenderjaar gemiddeld tussen tien en negentien werknemers tewerkgesteld waren.

De wijzen van berekening van het gemiddelde van de tijdens een kalenderjaar tewerkgestelde werknemers worden bepaald overeenkomstig artikel 1, tweede lid.

De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na advies van de Nationale Arbeidsraad het in het eerste lid bepaalde aantal werknemers verminderen tot 5. § 2. De werknemers, tewerkgesteld door de ondernemingen, bedoeld in § 1, die het voorwerp uitmaken van een sluiting van onderneming in de zin van artikel 2, hebben recht op de ontslagvergoeding bepaald bij artikel 6 voor zover de onderneming failliet werd verklaard overeenkomstig artikel 6 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 voorafgaand aan de datum van de sluiting.

Deze ontslagvergoeding wordt toegekend onder dezelfde voorwaarden als deze die worden bepaald bij of krachtens de artikelen 4, 5, 5bis en 8. »

Art. 15.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2005.

Artikel 14 is van toepassing op de ondernemingen waarvan de datum van sluiting, bepaald overeenkomstig artikel 2, zesde lid, van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen, zich situeert na zijn inwerkingtreding. HOOFDSTUK V. - Arbeidsorganisatie - overuren

Art. 16.In artikel 26bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, achtste lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr.225 van 7 december 1983, wordt aangevuld als volgt : « Deze grens van 65 uren kan verhoogd worden tot 130 uren overeenkomstig de procedure vastgesteld door de Koning in uitvoering van § 2bis. » 2° § 2bis, ingevoegd bij de wet van 10 juni 1993, wordt vervangen als volgt : « Op vraag van de werknemer worden 65 uren per kalenderjaar, gepresteerd overeenkomstig artikel 25 of artikel 26, § 1, 3° niet aangerekend bij de berekening van het gemiddelde vastgesteld bij § 1, eerste lid. De werknemer moet zijn vraag gesteld hebben nog voor de betaalperiode gedurende welke de prestaties werden verricht, verlopen is.

De 65 uren per kalenderjaar kunnen worden verhoogd tot 130 uren in het kader en volgens de procedure vastgelegd door de Koning. » 3° in § 3, laatste lid worden de woorden "wegens het bepaalde in het achtste lid" vervangen door de woorden "wegens het bepaalde in het derde lid".

Art. 17.De werknemers en de werkgevers die onder de toepassing vallen van een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op basis van artikel 26bis, § 2bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, neergelegd op de griffie van de Algemene Directie van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg nog voor de inwerkingtreding van de wijziging die bij deze wet wordt aangebracht, mogen de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst blijven toepassen tot deze overeenkomst ophoudt uitwerking te hebben. Tot dat ogenblik kan deze overeenkomst niet meer gewijzigd worden, tenzij om het aantal overuren te brengen op maximum 65 uren of om de duur van de overeenkomst te verlengen.

Naast dit maximum van 65 overuren, mogen de bij het eerste lid bedoelde werkgevers en de werknemers de nieuwe bepaling van artikel 26bis, § 2bis, eerste lid, toepassen voorzover het totaal van deze twee regimes 130 uren niet overschrijdt. Het nieuwe artikel 26bis, § 2bis, derde lid, is op hen niet van toepassing.

Art. 18.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK VI. - Alternatieve financiering

Art. 19.Artikel 66, § 1, van de programmawet van 2 januari 2001, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 2001, 30 december 2001, 2 augustus 2002, 24 december 2002, 22 december 2003 en 27 december 2004, wordt aangevuld met de volgende leden : « De Koning kan; bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag van de alternatieve financiering verhogen met het oog op de financiering van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers.

De Koning kan het bedrag van de alternatieve financiering verhogen met het oog op de financiering van het fonds ter bevordering van de toegang tot arbeid voor personen met een handicap, opgericht bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. »

Art. 20.Artikel 66, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 30 december 2001, 2 augustus 2002, 24 december 2002, 22 december 2003 en 27 december 2004, wordt aangevuld als volgt : « 12° het bedrag van de verhoging bedoeld in § 1, elfde lid, bestemd voor het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers; 13° het bedrag van de verhoging bedoeld in § 1, twaalfde lid, bestemd voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.»

Art. 21.In artikel 52 van de programmawet van 27 december 2004 vervallen de woorden "tweede lid,". HOOFDSTUK VII. - Fonds ter bevordering van de toegang tot arbeid voor personen met een handicap

Art. 22.§ 1. Bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid wordt een fonds ter bevordering van de toegang tot arbeid voor personen met een handicap opgericht.

Dit fonds wordt beheerd door een beheerscomité, dat samengesteld is uit vertegenwoordigers van de sociale partners en deskundigen inzake het tewerkstellingsbeleid voor personen met een handicap. Deze laatsten zetelen met raadgevende stem. De ministers die Werkgelegenheid en Arbeid respectievelijk Sociale Zaken onder hun bevoegdheid hebben, kunnen elk een regeringscommissaris aanstellen in het beheerscomité.

De Koning bepaalt de nadere regelen betreffende de aanduiding van de leden van het beheerscomité, bedoeld in het vorige lid. § 2. Het fonds heeft tot doel, zonder dat de beschikbare middelen kunnen worden overschreden, personen met een handicap aan het werk te houden of aan het werk te helpen door middel van het toekennen van een financiële tegemoetkoming aan werkgevers die een persoon of personen met een handicap te werk stellen of willen te werk stellen.

De Koning bepaalt, na advies van het beheerscomité bedoeld in § 1, de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen betreffende de aanvraag en de toekenning van de tegemoetkoming.

De criteria en voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de tegemoetkoming kunnen uitsluitend de bevordering van de tewerkstelling van personen met een handicap als uitgangspunt of doel hebben. § 3. De financiële middelen van het fonds bestaan : 1° toegewezen ontvangsten afkomstig uit de alternatieve financiering van de sociale zekerheid;2° de terugvorderingen van tegemoetkomingen die ten onrechte werden uitgekeerd. § 4. De Koning wijst de ambtenaren aan die toezien op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie. HOOFDSTUK VIII. - Fiscale bepalingen inzake overwerk en ploegenarbeid

Art. 23.In Titel II, Hoofdstuk III, afdeling I, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een onderafdeling Illbis ingevoegd met als opschrift "Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag", die een artikel 154bis bevat dat luidt als volgt : «

Art. 154bis.Er wordt een belastingvermindering verleend aan de werknemers : - die onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die tewerkgesteld zijn door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 aangaande de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; - en die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag.

De belastingvermindering is gelijk aan 24,75 pct. van het totaal van de berekeningsgrondslagen voor de overwerktoeslag betreffende de uren die de werknemer tijdens het belastbare tijdperk als overwerk heeft gepresteerd. Indien meer dan 65 uren als overwerk zijn gepresteerd, wordt dat totaal slechts in aanmerking genomen ten belope van een deel dat wordt bepaald door de verhouding tussen, eensdeels, 65 uren en, anderdeels, het totaal van de uren die als overwerk zijn gepresteerd.

De belastingvermindering mag evenwel niet meer bedragen dan de belasting met betrekking tot de netto belastbare bezoldigingen die zijn begrepen in de netto belastbare beroepsinkomsten. »

Art. 24.ln artikel 243, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de programmawet van 27 december 2004, worden de woorden "154bis," ingevoegd tussen de woorden "14521 tot 14528" en de woorden "157 tot 169,".

Art. 25.In Titel VI, Hoofdstuk l, afdeling IV, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 2751 ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 2751.De in het tweede lid omschreven werkgevers die bezoldigingen betalen of toekennen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen, worden ervan vrijgesteld een deel van die bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.

De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op : - werkgevers onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wat de werknemers betreft die zijn onderworpen aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die vallen onder categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002; - de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in het eerste streepje bedoelde ondernemingen voorzover de uitzendkrachten worden tewerkgesteld in de functie van een werknemer van categorie 1 en voorzover zij overwerk presteren.

De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 24,75 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag.

De vrijstelling geldt per jaar en per werknemer slechts voor de eerste 65 uren die hij als overwerk presteert.

Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd overwerk hebben gepresteerd tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs. »

Art. 26.In artikel 301 van de programmawet van 22 december 2003 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, eerste lid, worden de woorden "gelijk aan 1 pct." vervangen door de woorden "gelijk aan 2,5 pct." ; b) § 2 wordt aangevuld met een 4° die luidt als volgt : « 4° de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in 1° en 2° bedoelde ondernemingen die deze uitzendkrachten tewerkstellen in een systeem van ploegen- of nachtwerk in de functie van een werknemer van categorie 1, worden, wat de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van die uitzendkrachten waarin ploegenpremies zijn begrepen, betreft, gelijkgesteld met die ondernemingen.»

Art. 27.De artikelen 23 tot 26 zijn van toepassing op de vanaf 1 juli 2005 betaalde of toegekende ploegen- en nachtpremies en bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd. HOOFDSTUK IX. - Eenmalige innovatiepremies

Art. 28.Voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen worden niet als loon beschouwd in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, de eenmalige innovatiepremies indien de volgende voorwaarden terzelfder tijd vervuld zijn : 1) de premies moeten worden toegekend voor een nieuwigheid, die een daadwerkelijke meerwaarde betekent met betrekking tot de normale activiteiten van de werkgever die de premie toekent;2) de innovatie mag niet het voorwerp uitmaken van een voorafgaande offerteaanvraag of vraag tot bestek voor de aanschaf van producten of processen die door een derde aan diegene die de premie toekent werd gericht;3) de innovatie moet door de werkgever in zijn onderneming worden ingevoerd of het voorwerp zijn van een prototype, een aanvraag voor de vervaardiging van een prototype of er moeten interne onderrichtingen aanwezig zijn die erop wijzen welke wijzigingen de innovatie zal teweegbrengen in de normale activiteiten van de onderneming;4) de premies zijn niet toegekend ter vervanging of ter omzetting van in uitvoering van de arbeidsovereenkomst verschuldigd loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of een aanvulling hierbij, al dan niet bijdrageplichtig voor de sociale zekerheid;5) de premies kunnen enkel worden toegekend aan de werknemers die via een arbeidsovereenkomst gebonden zijn aan de werkgever die de premie toekent;6) de totale som van de gedurende één kalenderjaar uitgekeerde premies bedraagt gezamenlijk niet meer dan 1 % van het geheel van de in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers bedoelde Ionen van de werknemers van de onderneming met betrekking tot dat kalenderjaar;7) het aantal werknemers dat van de premies geniet mag niet hoger zijn dan 10 % van het aantal werknemers tewerkgesteld door de onderneming per kalenderjaar voor de ondernemingen van 30 personen en meer en maximum 3 werknemers voor de ondernemingen die minder dan 30 werknemers tewerkstellen;8) per innovatie mogen er niet meer dan 10 werknemers van een premie genieten;9) het bedrag van de premies uitbetaald per werknemer mag per kalenderjaar niet meer bedragen dan een maandloon;10) de criteria, de procedures en de identificatie van het project waarop de premies betrekking hebben, moeten worden bekendgemaakt binnen de onderneming en moeten worden medegedeeld aan de minister die de Economie in zijn bevoegdheden heeft, die bij besluit de modaliteiten van deze mededeling vaststelt. De bedragen en de namen van de begunstigen van deze premies moeten aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden medegedeeld in de maand die volgt op de toekenning van deze premies.

In de zin van dit artikel, wordt onder werknemers en werkgevers verstaan, zij die onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

Art. 29.De aan werknemers betaalde of toegekende eenmalige innovatiepremies worden vrijgesteld van de personenbelasting of de belasting der niet inwoners, voorzover alle voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 28 tegelijkertijd vervuld zijn.

Art. 30.Artikel 10 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, laatst gewijzigd bij wet van 28 april 2003 wordt aangevuld met een 4° luidend als volgt : « 4° de eenmalige innovatiepremies bedoeld in artikel 28 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg. »

Art. 31.Artikel 28 treedt in werking op 1 januari 2006 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2007.

Artikel 29 is van toepassing op de eenmalige innovatiepremies die van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 worden betaald of toegekend.

Artikel 30 treedt in werking op 1 januari 2006. » HOOFDSTUK X. - Sociale bepalingen Afdeling 1. - Verjaringstermijnen

Art. 32.In artikel 39, eerste lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1978 en 29 april 1996, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 33.In artikel 42, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1978 en 29 april 1996 en tweede lid, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 34.in artikel 12, § 4, eerste en tweede lid, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985 en 29 april 1996, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 35.In artikel 12bis, § 5, eerste lid, van dezelfde besluitwet, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1956 en gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985 en 29 april 1996, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 36.In artikel 6, eerste en tweede lid, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 502 van 31 december 1986 en de wetten van 22 december 1989, 20 juli 1991 en 29 april 1996, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 37.In artikel 121 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1960 en de wetten van 10 oktober 1967 en 29 april 1996, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 38.In artikel 155, zevende lid van dezelfde samengeordende wetten, ingevoegd bij de wet van 29 april 1996, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 39.In artikel 59, vierde en vijfde lid, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 40.In artikel 69, derde lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985 en 29 april 1996, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 41.ln artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982 betreffende een inhouding op invaliditeitsuitkeringen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 52 van 2 juli 1982, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

Art. 42.in artikel 137, eerste en tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 mei 1995 en de wet van 24 december 1999, worden de woorden "vijf jaren" elke keer vervangen door de woorden "drie jaar". Afdeling 2. - Minnelijke invordering

Art. 43.In de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een artikel 40bis ingevoegd, luidende : «

Art. 40bis.De Rijksdienst kan aan zijn schuldenaars op minnelijke wijze afbetalingstermijnen toestaan, volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgelegd door de Koning na het advies van de Beheerscomité, vooraleer tot een dagvaarding voor de rechter over te gaan of door middel van een dwangbevel tewerk te gaan. » Afdeling 3. - Betere inning van de bijdragen

Art. 44.Artikel 19, eerste lid, 4°ter, van de wet van 16 december 1851 betreffende de voorrechten en hypotheken, die titel XVIII van boek 111 van het Burgerlijk Wetboek vormt, ingevoegd bij artikel 6 van de wet van 18 december 1968 en gewijzigd bij de programmawet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : « De bijdragen en bijdrageopslagen verschuldigd aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en die waarvan hij de inning verzekert, de bijdragen en bijdrageopslagen verschuldigd aan de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden en die waarvan ze de inning verzekert, de bijdragen en bijdrageopslagen verschuldigd aan het Fonds voor de beroepsziekten en die verschuldigd aan het Fonds voor bestaanszekerheid en aan het Sociaal Fonds voor de diamantarbeiders, evenals de vorderingen verschuldigd aan de pensioeninstellingen en aan de rechtspersonen belast met de organisatie van de solidariteitsregeling, zoals bedoeld in de programmawet van 24 december 2002, en aan het Fonds voor arbeidsongevallen en de vorderingen van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, op basis van artikel 62, 2° van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen.

De bijdragen en bijdrageopslagen verschuldigd aan de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen en aan de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, met toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, van Hoofdstuk III van Titel III van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen en van Hoofdstuk II van Titel III van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. »

Art. 45.Het opschrift van afdeling 6 van hoofdstuk IV van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt vervangen als volgt : « Voorrechten en rechten van de inningsinstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen inzake invordering ».

Art. 46.In dezelfde wet wordt een artikel 41bis ingevoegd, luidende : « Art.41bis. In de zin van onderhavige sectie, wordt begrepen door de inningsinstellingen van sociale zekerheidsbijdragen de drie volgende instellingen : de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten. »

Art. 47.In de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. wordt een artikel 41ter ingevoegd, luidende : « Art.41ter. § 1. Elke schuldvordering van de inninginstelling van de sociale zekerheidsbijdragen die het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitvoerbare titel of die aanleiding kan geven tot een bewarend beslag of die het voorwerp uitmaakt van een beschikking waarbij het bewarend beslag wordt toegestaan, wordt gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op al de aan de schuldenaar toebehorende goederen, die in België gelegen en daarvoor vatbaar zijn. § 2. De wettelijke hypotheek doet geen afbreuk aan de vorige voorrechten en hypotheken; zij neemt slechts rang op het moment van de inschrijving ervan. § 3. De wettelijke hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de inningsinstelling van de sociale zekerheidsbijdragen.

Artikel 19 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek wat de schuldvorderingen betreft bedoeld in § 1 en die dateren van vóór het vonnis van faillietverklaring. § 4. De inschrijving heeft plaats op voorlegging van da titel die hierop recht geeft, overeenkomstig § 1 en met inachtneming van artikel 89 van de hypotheekwet van 16 december 1851. § 5. De inningsinstelling van sociale zekerheidsbijdragen verleent handlichting in de administratieve vorm zonder dat zij, tegenover de hypotheekbewaarder, gehouden is verantwoording te verstrekken van de betaling van de verschuldigde sommen. § 6. Indien de schuldenaars, alvorens de bedragen vereffend te hebben die door de wettelijke hypotheek gewaarborgd zijn, alle of een deel van de bezwaarde goederen vrij wensen te maken van hypotheek, dienen zij daartoe een verzoek in bij de inningsinstelling van de sociale zekerheidsbijdragen. Dit verzoek zal worden ingewilligd indien de instelling reeds voldoende zekerheid bezit, of indien deze haar wordt gegeven, voor het bedrag van hetgeen haar verschuldigd is. § 7. De kosten voor hypothecaire formaliteiten met betrekking tot de wettelijke hypotheek zijn ten laste van de schuldenaar. »

Art. 48.In dezelfde wet wordt een artikel 41quater ingevoegd, luidende : « Art.41quater. § 1. De notarissen die gevorderd zijn om een akte op te maken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, van een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft dat behoort aan een rechtspersoon of een natuurlijk persoon die een zelfstandige activiteit uitoefent op het moment van het verlijden van de akte, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de schuldvorderingen van de inningsinstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen die aanleiding kunnen geven tot een hypothecaire inschrijving, indien zij er de instelling niet van op de hoogte stellen volgens de hierna bepaalde voorwaarden.

Het bericht moet elektronisch of telematisch verzonden worden aan de inningsinstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen. Indien de akte waarvan sprake niet verleden wordt binnen drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt het als niet bestaande beschouwd. § 2. Indien het belang van inningsinstelling van de sociale zekerheidsbijdragen zulks vereist, stelt hij de notaris elektronisch of telematisch op de hoogte van het bedrag van de schuldvorderingen die aanleiding kunnen geven tot inschrijving van de wettelijke hypotheek op de goederen welke het voorwerp van de akte zijn, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de verzending van het in § 1 bedoelde bericht. § 3. Wanneer de in § 1 bedoelde akte verleden is, geldt de in § 2 bedoelde kennisgeving als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de schuldenaar van inningsinstelling van sociale zekerheidsbijdragen.

Daarenboven, indien de aldus voor beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal der sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, moet de notaris, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, daarover bij een inningsinstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen elektronisch of telematisch inlichten, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte.

Onverminderd de rechten van derden, kan de overschrijving of de inschrijving van de akte niet tegen de inningsinstellingen van sociale zekerheidsbijdragen ingeroepen worden, indien de inschrijving van de wettelijke hypotheek geschiedt binnen acht werkdagen na de verzending van het in het vorig lid bedoelde bericht.

Zijn zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen van de inningsinstellingen van sociale zekerheidsbijdragen welke in uitvoering van § 2 ter kennis werden gegeven, alle niet ingeschreven schuldvorderingen waarvoor slechts na het verstrijken van de in het tweede lid voorziene termijn beslag wordt gelegd of verzet wordt aangetekend. § 4. De inschrijvingen genomen na de in § 3, derde lid bedoelde termijn, of tot zekerheid van de schuldvorderingen die niet ter kennis werden gegeven overeenkomstig § 2, kunnen niet worden ingeroepen tegen de hypothecaire schuldeiser, noch tegen de verkrijger die de opheffing ervan zal kunnen vorderen. § 5. De aansprakelijkheid door de notaris opgelopen krachtens §§ 1 en 3 kan, naargelang van het geval, de waarde van het vervreemde goed of het bedrag van de hypothecaire inschrijving, na aftrek van de sommen en waarden waarop in zijn handen beslag onder derden werd gelegd, niet te boven gaan. § 6. De paragrafen 1 tot 5 zijn van toepassing op elke persoon die gemachtigd is om de authenticiteit te verlenen aan de in § 1 bedoelde akten. § 7. Openbare ambtenaren of ministeriële officieren, belast met de openbare verkoping van roerende goederen die behoren aan een rechtspersoon of een natuurlijke persoon die een zelfstandige activiteit uitoefent, waarvan de waarde ten minste 250 EUR bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de bedragen verschuldigd aan de inningsinstellingen van sociale zekerheidsbijdragen door de eigenaar op het ogenblik van de verkoping, indien zij niet ten minste acht werkdagen vooraf de inningsinstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen elektronisch of telematisch ervan verwittigen.

Wanneer de verkoping heeft plaatsgehad, geldt de elektronische of telematisch kennisgeving door de inningsinstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen van het bedrag van de hun verschuldigde sommen die door de instelling, uiterlijk daags vóór de verkoping werd gedaan, als beslag onder derden in handen van de in vorig lid vermelde openbare ambtenaren of ministeriële officieren. § 8. Onder de datum van verzending van de berichten, inlichtingen en kennisgevingen bedoeld in §§ 1, 2 en 7, wordt verstaan de datum van de ontvangstmelding meegedeeld door de inningsinstelling van sociale zekerheidsbijdragen. § 9. De in §§ 1, 2 en 7 bedoelde berichten, inlichtingen en kennisgevingen dienen opgemaakt te worden overeenkomstig de door de Koning bepaalde modellen aan.

De Koning bepaalt welke diensten bevoegd zijn om dein dit artikel bedoelde berichten, inlichtingen en kennisgevingen te ontvangen en verzenden.

Art. 49.In dezelfde wet wordt een artikel 41quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 41quinquies.§ 1. De overdracht, in eigendom of in vruchtgebruik, van een geheel van goederen, samengesteld uit onder meer elementen die het behoud van het cliënteel mogelijk maken, die voor de uitoefening van een vrij beroep, ambt of post of een industrieel, handels- of landbouwbedrijf worden aangewend, evenals de vestiging van een vruchtgebruik op dezelfde goederen zijn niet tegenstelbaar aan de inningsinstelling van sociale zekerheidsbijdragen dan na verloop van de maand die volgt op die waarin een authentiek afschrift van de akte van overdracht of vestiging ter kennis is gebracht van deze instelling. § 2. De overnemer is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen, de bijdrageopslagen en de verwijlintresten verschuldigd door de overdrager na verloop van de in § 1 vermelde termijn, tot beloop van het bedrag dat reeds door hem gestort is of verstrekt, of van een bedrag dat overeenstemt met de nominale waarde van de aandelen die in ruil voor de overdracht zijn toegekend voor de afloop van de voornoemde termijn. § 3. De §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de overdrager bij de akte van overdracht een certificaat voegt dat uitsluitend met dit doel is opgemaakt door de inningsinstellingen van sociale zekerheidsbijdragen binnen dertig dagen die de kennisgeving van de overeenkomst voorafgaan.

De uitreiking van dit certificaat is afhankelijk van een door de overdrager ingediende aanvraag in tweevoud bij de inningsinstelling van sociale zekerheidsbijdragen.

Het certificaat wordt geweigerd door de inningsinstelling van sociale zekerheidsbijdragen indien op de dag van de aanvraag de overdrager een zekere en vaststaande schuld heeft ten aanzien van de instelling of indien de aanvraag van de overdrager ingediend is na de aankondiging van of tijdens een controle door een sociaal inspecteur.

Het certificaat wordt ofwel uitgereikt ofwel geweigerd binnen een termijn van dertig dagen na de indiening van de vraag van de overdrager. § 4. Niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel zijn de overdrachten die worden uitgevoerd door een curator, een commissaris inzake opschorting of in geval van fusie, splitsing, inbreng van de algemeenheid van goederen of van een tak van werkzaamheid verricht overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen. § 5. De in dit artikel bedoelde aanvraag en het in dit artikel bedoelde certificaat worden opgemaakt overeenkomstig de door de minister die de Sociale Zaken in zijn bevoegheden heeft vastgestelde modellen. »

Art. 50.De artikelen 32 tot 42 treden in werking op 1 januari 2009.

De artikelen 43 tot 49 treden in werking op een door de Koning te bepalen datum.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 3 juli 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2004-2005. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Documenten. - Wetsontwerp van wet, nr. 51-1767/1. - Amendement, nr. 51-1767/2. - Amendementen, nr. 51-1767/3. - Amendementen nr. 51-1767/4. - Verslag, nr. 51-1767/5. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 51-1767/6. - Amendementen voorgesteld na indiening van het verslag, nr. 51-1767/7. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 511767/8.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming, vergadering van 2 juni 2005.

Senaat.

Documenten. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 3-1222/1.

^