Etaamb.openjustice.be
Wet van 03 mei 1999
gepubliceerd op 04 mei 1999

Wet houdende budgettaire en diverse bepalingen

bron
diensten van de eerste minister
numac
1999021210
pub.
04/05/1999
prom.
03/05/1999
ELI
eli/wet/1999/05/03/1999021210/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 MEI 1999. - Wet houdende budgettaire en diverse bepalingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Budgettaire bepalingen HOOFDSTUK I. - Meerjarenplan Justitie en Veiligheid

Art. 2.In artikel 1, § 2quater, tweede lid, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de wet van 15 januari 1999, worden tussen de woorden « per jaar » en « die in » de woorden « , en met ingang van 1 januari 1999, 3 810 miljoen frank per jaar, » ingevoegd.

Art. 3.In artikel 89 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, vervangen bij de wet van 26 juli 1996 en gewijzigd bij de wet van 15 januari 1999, worden tussen de woorden « per jaar » en « , ten voordele van », de woorden « , en met ingang van 1 januari 1999, 3 810 miljoen frank per jaar » ingevoegd. HOOFDSTUK II. - Pensioenen - Nationaal Orkest van België

Art. 4.De personeelsleden van het Nationaal Orkest van België die tussen de datum van bekendmaking van deze wet en 28 februari 2001 worden gepensioneerd met toepassing van artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, krijgen een pensioencomplement, waarvan het bedrag bepaald wordt in artikel 5. Dit complement maakt integraal deel uit van het pensioen.

Het in het eerste lid bedoelde pensioencomplement wordt enkel toegekend aan personeelsleden die in dienst zijn bij deze instelling op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling en die, op de datum waarop ze hun ambt beëindigen, twintig pensioenaanspraakverlenende dienstjaren tellen, met uitsluiting van de bonificaties wegens studies en van andere perioden die gebonificeerd worden wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking komen.

Art. 5.Het in artikel 4 bedoelde pensioencomplement is, tot de laatste dag van de maand tijdens welke het personeelslid de leeftijd van 65 jaar bereikt, gelijk aan het verschil tussen, enerzijds 80 % van de laatste activiteitswedde, en anderzijds, het bedrag van het pensioen dat het personeelslid krijgt met toepassing van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden.

Vanaf de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke het personeelslid de leeftijd van 65 jaar bereikt, is het complement gelijk aan het verschil tussen, enerzijds het bedrag van het pensioen dat het personeelslid met toepassing van voormelde wet van 28 april 1958 zou hebben gekregen als hij zijn loopbaan tot de leeftijd van 65 jaar had voortgezet, en anderzijds, het pensioen dat hij met toepassing van dezelfde wet krijgt.

Indien het personeelslid vóór de leeftijd van 65 jaar om het even welke beroepsactiviteit uitoefent, wordt het pensioencomplement geschorst tijdens het kalenderjaar waarin hij die activiteit uitoefent.

Art. 6.Het bedrag van het overeenkomstig artikel 5 vastgestelde pensioencomplement wordt berekend door de administratie der Pensioenen van het ministerie van Financiën. Het wordt betaald door de centrale dienst der vaste uitgaven van de administratie der Thesaurie van het ministerie van Financiën. Het is ten laste van het Nationaal Orkest van België.

Art. 7.Het Nationaal Orkest van België moet aan de administratie der Pensioenen maandelijkse voorschotten betalen, waarvan het bedrag door de administratie aan het Orkest wordt meegedeeld. Het bedrag van deze voorschotten, dat altijd kan worden aangepast, wordt vastgesteld op basis van een raming van de uitgaven die met toepassing van artikel 6 ten laste van het Nationaal Orkest van België zullen vallen. Deze voorschotten moeten uiterlijk de laatste werkdag van de maand waarop ze betrekking hebben, bij de administratie der Pensioenen toekomen.

Op het eind van ieder kalenderjaar stuurt de administratie der Pensioenen naar het Nationaal Orkest van België een overzicht van enerzijds, de voor dat jaar gestorte voorschotten, en anderzijds, het totaal van de met toepassing van artikel 4 verschuldigde bedragen.

Indien het totaal van de gestorte voorschotten lager is dan de met toepassing van artikel 4 verschuldigde sommen, moet het resterende saldo uiterlijk de laatste werkdag van de tweede maand die volgt op de mededeling van het verschuldigde bedrag, bij de administratie der Pensioenen toekomen. Indien het totaal van de voorschotten hoger blijkt dan het met toepassing van artikel 4 verschuldigde bedrag, wordt het teveel afgetrokken van een latere storting van voorschotten.

Art. 8.De artikelen 4 tot 7 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK III. - Examens voor zelfstandigen

Art. 9.Artikel 9, § 2, van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, wordt aangevuld met de volgende zin : « Hij bepaalt tevens het bedrag van de vergoeding waaraan de afgifte van het getuigschrift is onderworpen, zonder dat deze meer mag bedragen dan 1 000 frank. ». HOOFDSTUK IV. - Centrale Raad voor het Bedrijfsleven

Art. 10.In afwijking van de artikelen 55 tot 58 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven ertoe gemachtigd om zijn bedrijfskapitaal, ingesteld bij artikel 412bis van de begrotingswet van 23 februari 1954, te verhogen tot 35 miljoen frank.

Het bestaande bedrijfskapitaal ten belope van 1,6 miljoen frank wordt verhoogd met de toelage-overschotten van de dienstjaren 1971 tot 1988 ten belope van 20 621 443 frank en met de eventuele toelage-overschotten vanaf het dienstjaar 1996 ten belope van 12 778 557 frank. HOOFDSTUK V. - Overmatige schuldenlast - Wijziging aan de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen - Gedeelte 32 - Economische Zaken

Art. 11.§ 1. In punt 8, 3°, van het gedeelte « 32 - Economische Zaken » van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, ingevoegd door artikel 20 van de wet van 5 juli 1998, worden de woorden « erkend met toepassing van artikel 74 van dezelfde wet » vervangen door de woorden « erkend of geregistreerd met toepassing van de artikelen 74 of 75bis van dezelfde wet ». § 2. Punt 8 van het gedeelte « 32 - Economische Zaken », in bijlage bij dezelfde wet, wordt aangevuld met het volgende lid : « Personeels- en werkingskosten van de administratieve cel van het fonds » HOOFDSTUK VI. - WIGW-statuut

Art. 12.In artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een punt 6°, luidend als volgt, wordt ingevoegd in het eerste lid : « 6° de in artikel 32, eerste lid, 3°, bedoelde gerechtigden die langdurig werkloos zijn, overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in het tweede lid;»; 2° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Evenzo bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de leeftijd van de gerechtigden bedoeld in het eerste lid, 6°, en wat moet verstaan worden onder « langdurig werklozen », door met name de minimum werkloosheidsduur vast te stellen.». HOOFDSTUK VII. - Maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en ermee gelijkgestelden

Art. 13.Artikel 78bis, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 29 april 1996 en gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de voorzorgskassen, als bedoeld in het koninklijk besluit van 20 november 1970 houdende bijzondere bepalingen inzake de sociale zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, worden belast met de toepassing van de bepalingen betreffende het invaliditeitspensioen, voorzien in de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.

De Koning bepaalt de regels van de werking en van de organisatie van de voorzorgskassen, als bedoeld in het eerste lid. ». HOOFDSTUK VIII. - Kinderbijslag voor loonarbeiders

Art. 14.In artikel 44 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, vervangen door het koninklijk besluit van 10 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 3°, worden de woorden « 402 frank » vervangen door de woorden « 439 frank »;2° in § 2, 3°, worden de woorden « 932 frank » vervangen door de woorden « 969 frank ».

Art. 15.In artikel 44bis van dezelfde wetten, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, inleidende zin, worden tussen de woorden « worden » en « de leeftijdsbijslagen », de woorden « , onverminderd § 3, » ingevoegd;2° in § 2, eerste lid, worden tussen de woorden « worden » en « de leeftijdsbijslagen », de woorden « , onverminderd § 3, » ingevoegd;3° het artikel wordt aangevuld met de volgende bepaling : « § 3.De bedragen vermeld in dit artikel worden verhoogd met 37 frank voor een kind van ten minste 18 jaar. »

Art. 16.De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 juli 1999.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, die datum wijzigen. HOOFDSTUK IX. - Diensten van de sociale inspectie

Art. 17.Artikel 1 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 26 juli 1996, wordt aangevuld met een § 5, luidend als volgt : « § 5. Voor het jaar 1999 wordt het bedrag van de Rijkstoelage verkregen na de toepassing van de §§ 1, 2, 3 en 4 verminderd met 85 800 000 frank, overeenstemmend met het bedrag, ten laste van het globaal beheer van de sociale zekerheid, van de investerings- en werkingsuitgaven, voor de uitrusting van de diensten van de sociale inspectie, noodzakelijk voor de invoering van de sociale identiteitskaart en de onmiddellijke aangifte van de tewerkstelling. ». HOOFDSTUK X. - Pensioenen van werknemers

Art. 18.Artikel 20 van de bij het besluit van de regent van 12 september 1946 samengeordende wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 20.- De Rijksdienst voor pensioenen organiseert met ingang van 1 januari 1999 een gemeenschappelijk beheer voor de gezamenlijke verrichtingen beoogd, enerzijds, bij titel II van deze samengeordende wetten en, anderzijds, bij artikel 18, § 1, van de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden.

De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel. ».

Art. 19.In artikel 21 van dezelfde wetten, worden de woorden « De Algemene Spaar- en Lijfrentekas » vervangen door de woorden « Rijksdienst voor pensioenen ». HOOFDSTUK XI. - Jaarlijkse vakantie

Art. 20.§ 1. De Koning kan, tot 30 april 1999, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders en de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers wijzigen, teneinde, door het invoeren van structurele maatregelen, het financieel evenwicht van de regeling voor jaarlijkse vakantie van de handarbeiders veilig te stellen. § 2. De Koning kan de sancties van administratieve en strafrechtelijke aard bepalen, toepasselijk in geval van inbreuk op deze besluiten.

Deze strafsancties mogen een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van 100 000 frank niet overschrijden. De administratieve geldboeten mogen de bedragen, bepaald in de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, niet overschrijden.

Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, is van toepassing op de krachtens deze wet ingevoerde of gewijzigde strafbepalingen.

Art. 21.De bij artikel 20 bedoelde besluiten zijn van toepassing ten vroegste vanaf het vakantiedienstjaar 1998, vakantiejaar 1999.

Deze besluiten houden op uitwerking te hebben op 31 december 2000, tenzij zij ten laatste op die datum bij wet zijn bekrachtigd.

De besluiten die bij wet zijn bekrachtigd zoals bedoeld in bovenstaand lid, kunnen niet dan bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven.

TITEL III. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK I. - Verkeer en Infrastructuur

Art. 22.Bekrachtigd worden met uitwerking van de datum van hun inwerkingtreding : 1° het koninklijk besluit van 17 juli 1998 houdende aanvullende bepalingen betreffende de hervorming van de beheersstructuren van de luchthaven Brussel-Nationaal;2° het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 tot vaststelling van de minimumprijs voor de overdracht door de overheid van de aandelen van de naamloze vennootschap van publiek recht « Brussels International Airport Company ».

Art. 23.In artikel 15, § 2, tweede lid, van de wet van 17 maart 1997 betreffende de financiering van het HST-project, worden de woorden « 31 juli 1998 » vervangen door de woorden « 30 juni 1999 ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan de wet van 2 mei 1956 op de postcheque

Art. 24.Artikel 1, § 2, van de wet van 2 mei 1956 op de postcheque, vervangen bij de wet van 2 juli 1981 en gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, wordt aangevuld met het volgende lid : « Het bedrag op een postcheque die uitgegeven is vóór 31 december 2001 en die in België betaalbaar is, wordt geacht uitgedrukt te zijn in Belgische frank bij gebrek aan enige aanduiding van de munteenheid op de daarvoor bestemde plaats op de uitgegeven postcheque. ».

Art. 25.In artikel 12 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 juli 1981 en gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « Het bedrag op een postoverschrijving die uitgegeven is vóór 31 december 2001 ten laste van een postrekening-courant wordt geacht uitgedrukt te zijn in Belgische frank bij gebrek aan enige aanduiding van de munteenheid op de daarvoor bestemde plaats op de uitgegeven postoverschrijving. ».

Art. 26.De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1999. HOOFDSTUK III. - Postdiensten

Art. 27.Een artikel 154bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven : «

Art. 154bis.§ 1. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, vóór 31 december 2002 de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen teneinde de vereiste maatregelen te nemen ter uitvoering van de verplichtingen die, inzake de postdiensten, voortvloeien uit de van kracht zijnde verordeningen en richtlijnen van de Europese Gemeenschap. § 2. Het in § 1 bedoeld ontwerp van besluit wordt aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State onderworpen. Dit advies wordt, samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit waarop het betrekking heeft, bekendgemaakt. § 3. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 1 van dit artikel wordt opgeheven wanneer het niet binnen de vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd. ». HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan de wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen

Art. 28.§ 1. In artikel 3, eerste lid, van de wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen, wordt de volgende bepaling tussen het tweede en het derde streepje ingevoegd : « - een commissie voor de distributie in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad; ». § 2. In artikel 3, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden « , van de commissie voor de distributie in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad » ingevoegd tussen de woorden « provinciale commissies » en « en van het sociaal-economisch comité ». § 3. Artikel 3, derde lid, van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De nationale commissie, de provinciale commissies en de commissie voor de distributie in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad stellen hun huishoudelijk reglement op en leggen het ter goedkeuring voor aan de ministers die de Economische Zaken en de Middenstand onder hun bevoegdheden hebben. ».

Art. 29.In dezelfde wet wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 5bis.- De commissie voor de distributie in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad bestaat, buiten de voorzitter, uit 10 leden waarvan : - 2 leden die de in de Raad voor het Verbruik zetelende verbruikersorganisaties vertegenwoordigen; - 2 leden die de meest representatieve werknemersorganisaties vertegenwoordigen; - 4 leden die de in de Hoge Raad voor de Middenstand zetelende organisaties vertegenwoordigen; - 1 lid dat de landbouworganisaties vertegenwoordigt; - 1 lid dat de geïntegreerde handel vertegenwoordigt.

De Koning benoemt de voorzitter en de leden voor een termijn van 4 jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.

De voorzitter wordt benoemd op voorstel van de regering van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. De leden worden gekozen uit de kandidaten voorgedragen op dubbele lijsten door de voornoemde organisaties en sectoren. Er zijn evenveel plaatsvervangende als werkende leden.

Het secretariaat wordt verzekerd door een ambtenaar, benoemd door de Koning, op voorstel van de regering van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. ».

Art. 30.Artikel 9, derde lid, tweede streepje, van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling : « - aan het college van burgemeester en schepenen en aan de bevoegde commissie bedoeld in artikel 5 of in artikel 5bis wanneer het advies gunstig is. ».

Art. 31.In artikel 11, §§ 1, 2 en 3, van dezelfde wet, worden de woorden « provinciale commissies of provinciale commissie voor de distributie » vervangen door de woorden « commissie bedoeld in artikel 5 of in artikel 5bis ».

Art. 32.De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK V. - Omzetting van andere rechtspersonen dan de vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen in vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen Afdeling 1. - Wijziging van de wetten op de handelsvennootschappen,

gecoördineerd op 30 november 1935

Art. 33.Artikel 165 van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935, wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : « De bepalingen van deze afdeling zijn eveneens van toepassing op de omzetting van andere rechtspersonen dan de vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen in een van de rechtsvormen genoemd in artikel 2, voorzover de bijzondere wetten betreffende deze rechtspersonen zulks bepalen en met naleving van de bijzondere bepalingen van diezelfde bijzondere wetten. ». Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 9 juli 1975 betreffende de

controle der verzekeringsondernemingen

Art. 34.In de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, wordt, tussen de hoofdstukken Vquater en VI, een nieuw hoofdstuk Vquinquies ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK Vquinquies Omzetting van onderlinge verzekeringsverenigingen

Art. 78bis.- Wanneer een onderlinge verzekeringsvereniging gebruik maakt van de mogelijkheid voorzien in artikel 165 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, zijn de regels van dit hoofdstuk van toepassing, in afwijking van de artikelen 166 tot 174 van diezelfde wetten, behalve in de mate dat er uitdrukkelijk naar verwezen wordt in dit hoofdstuk.

Art. 78ter.- Een onderlinge verzekeringsvereniging kan slechts omgezet worden in één van de vennootschapsvormen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen zoals voorzien in artikel 9, § 1, van deze wet.

Art. 78quater.- § 1. Het voorstel tot omzetting wordt toegelicht in een verslag dat door het beheersorgaan wordt opgemaakt en vermeld in de agenda van de algemene vergadering, die een besluit moet nemen omtrent de omzetting. Dit verslag omvat tevens een nauwkeurige beschrijving en een verantwoording van de maatregelen die de rechten van de leden van de vennootschap in haar nieuwe vorm regelen, van de wijzigingen die aan de verzekeringspolissen in dit verband dienen te worden aangebracht, van de voorgestelde maatregelen opdat de vennootschap in haar nieuwe vorm haar toelatingen zou behouden en een beschrijving en verantwoording van de verdeelwijze van de aandelen of de deelbewijzen die het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap in haar nieuwe vorm vertegenwoordigen. Bij dat verslag worden ontwerpstatuten van de vennootschap in haar nieuwe vorm en een staat van activa en passiva van de vereniging gevoegd, die niet meer dan drie maanden voordien is vastgesteld en waarin aangegeven wordt hoeveel het maatschappelijk kapitaal van de vereniging na haar omzetting in een vennootschap bedraagt. Het maatschappelijk kapitaal mag niet hoger zijn dan het netto-actief, zoals dit uit voornoemd verslag volgt. Het bedrag van het netto-actief mag niet worden terugbetaald aan of verdeeld onder de aandeelhouders of vennoten ter gelegenheid van de omzetting. § 2. De commissaris(sen)-revisor(en) van de vereniging brengen over deze staat verslag uit en vermelden inzonderheid of deze de toestand van de vereniging op volledige, getrouwe en juiste wijze weergeeft. § 3. De ontwerpen van de verslagen bedoeld in voornoemde §§ 1 en 2 worden overgemaakt aan de Controledienst voor de verzekeringen. Binnen de drie daaropvolgende weken, dient de Controledienst voor de verzekeringen haar mogelijke opmerkingen met betrekking tot het voorstel tot omzetting mee te delen aan de vereniging. Indien geen rekening wordt gehouden met deze opmerkingen en de Controledienst voor de verzekeringen dit wenselijk acht, mag zij vereisen dat deze opmerkingen ter kennis van de algemene vergadering worden gebracht.

Deze opmerkingen en de antwoorden erop dienen genotuleerd te worden. § 4. De leden van de vereniging worden, met inachtneming van de statutaire bepalingen inzake statutenwijzigingen, of indien deze strenger zijn, inzake de invereffeningstelling, opgeroepen tot een algemene vergadering die zal beraadslagen over de beslissing tot omzetting. In geval van oproeping per brief, wordt een afschrift van de verslagen van het beheersorgaan en van de commissaris(sen)-revisor(en) gevoegd bij de oproepingsbrief. Deze documenten worden eveneens kosteloos verstrekt aan de leden van de vereniging die hiertoe een schriftelijke aanvraag indienen.

Art. 78quinquies.- § 1. Tot omzetting van de vereniging wordt besloten door de algemene vergadering. Behalve indien de statuten strengere vereisten inzake quorum van aanwezigheid en van meerderheid voorzien, kan de algemene vergadering enkel geldig beraadslagen indien minstens de helft van de leden die over een stemrecht beschikken aanwezig of vertegenwoordigd zijn op de vergadering, en indien de beslissing minstens vier vijfden van de uitgebrachte stemmen verkrijgt. Indien het quorum van aanwezigheid, zoals voorzien in de statuten of in de wet, niet wordt bereikt, is een tweede bijeenroeping nodig, die aan de regels bepaald in artikel 78quater, § 4, zal moeten voldoen. De tweede algemene vergadering beraadslaagt, ongeacht het aanwezige of vertegenwoordigde aantal leden die over een stemrecht beschikken, volgens dezelfde stemvereisten. In de oproepingsbrief tot de algemene vergadering wordt de tekst van deze paragraaf opgenomen. § 2. De omzetting vereist de eenparige instemming van de leden indien de vereniging niet ten minste twee jaar bestaat of indien in de statuten is bepaald dat zij geen andere rechtsvorm mag aannemen. Een dergelijke bepaling van de statuten kan enkel onder dezelfde voorwaarden worden gewijzigd. § 3. Onmiddellijk na het besluit tot omzetting worden de statuten van de vennootschap in haar nieuwe vorm, met inbegrip van de bepalingen tot wijziging van haar maatschappelijk doel alsook de oorspronkelijke samenstelling van de organen, vastgesteld volgens dezelfde vereisten van aanwezigheid en meerderheid als die voor de omzetting voorgeschreven zijn. Gebeurt dit niet, dan blijft de omzetting zonder gevolg. § 4. Van zodra de besluiten, voorzien in §§ 1 tot 3, goedgekeurd zijn : - is de vereniging omgezet en worden haar leden van rechtswege en met onmiddellijke uitwerking aandeelhouders of vennoten van de vennootschap in haar nieuwe vorm, op de manier voorgesteld in het verslag bedoeld in artikel 78quater, § 1, waarbij de leden geacht worden van rechtswege te genieten van alle machtigingen die eventueel vereist zijn om vennoot of aandeelhouder van de vennootschap in haar nieuwe vorm te worden; - verliezen de leden van de vereniging alle rechten die zij nog zouden kunnen hebben, zelfs voor de toekomst of onder voorwaarde, ingevolge hun vroegere hoedanigheid van lid; - behouden de verzekeringsnemers, de verzekerden en alle derden aan de verzekeringscontracten evenwel hun op die dag in het kader van de verzekeringscontracten verworven rechten; deze contracten worden voor de toekomst van rechtswege aangepast op de wijze voorgesteld in het verslag bedoeld in artikel 78quater, § 1; - voorzover de vennootschap de toepasselijke wettelijke en reglementaire voorwaarden vervult of blijft vervullen, behoudt zij onder haar nieuwe vorm alle toelatingen voor de uitoefening van verzekeringsactiviteiten waarvan de vereniging titularis was vóór haar omzetting.

Art. 78sexies.- § 1. Ieder besluit tot omzetting wordt, op straffe van nietigheid, bij authentieke akte vastgesteld. In die authentieke akte wordt de conclusie overgenomen van het verslag opgemaakt door de commissaris(sen)-revisor(en) overeenkomstig artikel 78quater. § 2. De authentieke akte van omzetting en de statuten van de vennootschap onder haar nieuwe vorm worden tegelijk bekendgemaakt overeenkomstig artikel 10, § 1, eerste en tweede lid, en §§ 2 en 3, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen. De akte van omzetting wordt bekendgemaakt in haar geheel; de statuten worden bij uittreksel bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen 6 en 9 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen. § 3. Onverminderd de onmiddellijke tegenstelbaarheid van de contractuele aanpassingen bedoeld in artikel 78quinquies, § 4, derde streepje, kan de omzetting aan derden worden tegengeworpen volgens de bepalingen van artikel 10, § 4, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen. § 4. Van de volmachten, alsook van de verslagen van het beheersorgaan en de commissaris(sen)-revisor(en), wordt het origineel dan wel een expeditie neergelegd tegelijk met de akte waarop zij betrekking hebben. Eenieder kan daarvan kennisnemen of een afschrift verkrijgen volgens de voorwaarden van artikel 10, § 2, tweede en derde lid, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen.

Art. 78septies.- De bepalingen van artikel 171 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen zijn van toepassing, met uitzondering van het derde lid.

Art. 78octies.- De leden van het beheersorgaan van de onderlinge verzekeringsvereniging die wordt omgezet, zijn, niettegenstaande enig andersluidend beding, jegens de betrokkenen hoofdelijk gehouden : 1° tot betaling van het eventuele verschil tussen het netto-actief van de vennootschap onder haar nieuwe vorm en het bij de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen voorgeschreven minimumbedrag van het maatschappelijk kapitaal van de betrokken vennootschap;2° voor de overwaardering van het netto-actief, zoals dit blijkt uit de bij artikel 78quater, § 1, bedoelde staat;3° tot vergoeding van de schade die het onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is, hetzij van de nietigheid van de omvormingsverrichting wegens de niet-naleving van de regels bepaald in artikel 13ter, eerste lid, 2° tot 4°, of artikel 144, derde lid, 1° tot 3°, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, die naar analogie worden toegepast, of 78sexies, § 1, hetzij van het ontbreken of de onjuistheid van de vermeldingen voorgeschreven in artikel 30, eerste lid, met uitzondering van 11°, en 15° tot 18°, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen of 78sexies, § 1.». HOOFDSTUK VI. - Arbeidsongevallen

Art. 35.In artikel 62 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd door de wet van 24 december 1976 en het koninklijk besluit van 31 maart 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste en het tweede lid worden vervangen door de volgende bepaling : « De werkgever of zijn aangestelde is verplicht ieder ongeval dat aanleiding kan geven tot toepassing van deze wet, aan te geven bij de bevoegde verzekeraar en, in de gevallen bepaald door de Koning, bij de inspecteur bevoegd inzake de arbeidsveiligheid.»; 2° een nieuw lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « Het Fonds voor arbeidsongevallen bezorgt de in het vorig lid bedoelde elementen aan de inspecteur bevoegd inzake de arbeidsveiligheid, volgens de regels bepaald door de Koning.».

Art. 36.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK VII. - Pensioenen zelfstandigen

Art. 37.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen, met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, wordt een paragraaf 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 3bis. In afwijking van § 2 gaat het rustpensioen evenwel ten vroegste in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gerechtigde op een voltijds conventioneel brugpensioen de pensioenleeftijd van 65 jaar bereikt.

In afwijking van artikel 16 van dit besluit en in de door ditzelfde artikel bedoelde periodes, gaat het rustpensioen van de vrouwelijke gerechtigde op een voltijds conventioneel brugpensioen evenwel ten vroegste in de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij de voor deze periodes vastgestelde pensioenleeftijd bereikt.

De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden vast waaronder gelijkaardige voordelen die door een werkgever in uitvoering van een individueel akkoord tussen de werkgever en de werknemer, onder welke vorm of benaming ook, worden toegekend, met het hoger genoemd voltijds conventioneel brugpensioen worden gelijkgesteld. ». HOOFDSTUK VIII. - Nationale Bank van België

Art. 38.Artikel 33 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België wordt opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Toekennen van de Staatswaarborg aan een lening van de Stichting « Biermans-Lapôtre »

Art. 39.De Stichting « Biermans-Lapôtre » wordt gemachtigd om onder Staatswaarborg een lening af te sluiten van 210 miljoen Belgische frank. De voorwaarden van deze lening dienen aan de goedkeuring van de minister van Financiën te worden voorgelegd.

Art. 40.Artikel 39 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK X. - Wijzigingen van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle

Art. 41.Artikel 12 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle, wordt aangevuld met een § 4, luidend als volgt : « § 4. In afwachting van de inwerkingtreding van de artikelen van deze wet waardoor het Agentschap zijn materiële bevoegdheden bekomt, kan het Agentschap de retributies bedoeld in artikel 12, § 1, 1°, rechtsgeldig innen en aanwenden teneinde zijn operationalisering voor te bereiden. ».

Art. 42.In dezelfde wet wordt een artikel 46bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 46bis.- § 1. In afwijking van de artikelen 45, § 1, en 46, worden de statutaire personeelsleden van de overheidsdiensten vermeld in artikel 45, § 1, die geselecteerd werden door de raad van bestuur, na een oproep in het Belgisch Staatsblad, ter beschikking gesteld van het Agentschap. § 2. De ter beschikking gestelde personeelsleden bedoeld in § 1, blijven onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut en aan de pensioenregeling die in hun dienst van oorsprong van kracht zijn.

Zij behouden in hun dienst van oorsprong hun aanspraken op bevordering. § 3. De duur van de terbeschikkingstelling bij het Agentschap wordt beschouwd als een periode van dienstactiviteit. § 4. De ter beschikking gestelde personeelsleden zijn onderworpen aan het gezag van de directeur-generaal van het Agentschap. § 5. De ter beschikking gestelde personeelsleden van het ministerie van Justitie die de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie behouden deze hoedanigheid tijdens de duur van de terbeschikkingstelling.

In afwijking van artikel 9, kunnen de personeelsleden van de andere overheidsdiensten bedoeld in artikel 45, § 1, tijdens de terbeschikkingstelling door de Koning bekleed worden met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie. § 6. Tijdens zijn terbeschikkingstelling kan de betrekking die het statutair personeelslid heeft achtergelaten op geen enkele wijze toegewezen worden. § 7. De bezoldiging van het ter beschikking gestelde personeelslid is deze waarop het recht heeft in zijn dienst van oorsprong, met inbegrip van de eventuele toelagen en vergoedingen. Zij wordt uitbetaald door het Agentschap. Daartoe geeft de dienst van oorsprong alle nuttige inlichtingen aan het Agentschap.

Nochtans mag de dienst van oorsprong de uitbetaling van de bezoldiging van het terbeschikkinggestelde personeelslid voortzetten. In dit geval vraagt hij de terugbetaling van de vereffende bedragen door middel van een driemaandelijkse staat van verzoek tot terugbetaling.

Het Agentschap betaalt de totale budgettaire last terug. De werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, de kinderbijslag, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage zijn in ieder geval in de totale budgettaire last inbegrepen. § 8. Het ter beschikking gestelde personeelslid kan vragen dat aan zijn terbeschikkingstelling een einde wordt gemaakt, mits een vooropzeg van één maand.

De raad van bestuur van het Agentschap kan aan de terbeschikkingstelling een einde stellen mits een vooropzeg van drie maanden. Hij brengt de dienst van oorsprong van het ter beschikking gestelde personeelslid hiervan op de hoogte. § 9. Het personeelslid wiens terbeschikkingstelling wordt beëindigd, stelt zich ter beschikking van de minister of van de overheid waaronder hij ressorteert. Indien het zonder geldige reden weigert of verwaarloost dit te doen, wordt het na een afwezigheid van tien dagen als ontslaggevend beschouwd.

Art. 43.De artikelen 41 en 42 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1998.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands Zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 3 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEFF De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Minister van Vervoer, M. DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT De Minister van Justitie, T. VAN PARYS De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR De Staatssecretaris voor Veiligheid, J. PEETERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone Zitting 1998-1999. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire Stukken. - Ontwerp van wet, nr. 1937/1. - Amendementen, nrs. 1937/2 tot 4. - Verslagen, nrs. 1937/5 tot 10. - Tekst aangenomen door de commissies, nr. 1937/11. - Amendementen, nrs. 1937/12 en 13. - Advies van de Raad van State, nr. 1937/14. - Bijkomend verslag, nr. 1937/15. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 1937/16. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 1937/17.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 2 en 11 maart 1999.

Senaat.

Parlementaire Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-1315/1. - Amendementen, nr. 1-1315/2. - Verslagen, nrs. 1-1315/3 tot 5. - Tekst aangenomen door de commissies, nr. 1-1315/6. - Beslissing om niet te amenderen, nr. 1-1315/7.

Beslissingen van de parlementaire overlegcommissie, nr. 1-82/40.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 22 april 1999.

^