Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 mei 2002
gepubliceerd op 30 mei 2002

Wet tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2002022418
pub.
30/05/2002
prom.
06/05/2002
ELI
eli/wet/2002/05/06/2002022418/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 MEI 2002. - Wet tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bepaald in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder : 1° « de politiediensten » : de federale politie en de korpsen van de lokale politie, bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, alsook de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie bedoeld in artikel 2, 3°, van dezelfde wet;2° « het Fonds » : het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie;3° « de politieambtenaar » : elk lid van een politiekorps bevoegd voor de uitoefening van opdrachten van gerechtelijke of bestuurlijke politie; 4° « de R.S.Z.P.P.O. » : de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.

Art. 3.Een Fonds genaamd « Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie » wordt opgericht als een bijzondere dienst van de Administratie der Pensioenen. De begroting en de eindrekening van dit Fonds worden elk jaar ter goedkeuring voorgelegd aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers als bijlage bij de begroting der pensioenen.

De politiediensten worden ambtshalve en onherroepelijk bij dit Fonds aangesloten vanaf 1 april 2001.

Dit Fonds draagt de volgende lasten : a) de rustpensioenen van de personeelsleden van de politiediensten, toegekend met toepassing van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden, alsook de overlevingspensioenen toegekend aan hun rechthebbenden;b) de rustpensioenen toegekend vanaf 1 april 2001 aan personen die hun loopbaan vóór deze datum als vast benoemd personeelslid beëindigd hebben in één van de hierna bedoelde hoedanigheden, alsook de overlevingspensioenen toegekend vanaf 1 april 2001 aan rechthebbenden van personen die hun loopbaan vóór deze datum als vast benoemd personeelslid beëindigd hebben in één van de hierna bedoelde hoedanigheden : 1° lid van het operationeel korps of van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht;2° militair aangewezen om te dienen in het administratief en logistiek korps van de rijkswacht;3° politieambtenaar of hulpagent van politie bij een gemeentelijk politiekorps;4° politieambtenaar bij de zeevaartpolitie;5° politieambtenaar bij de luchtvaartpolitie;6° politieambtenaar bij de spoorwegpolitie;7° politieambtenaar bij de dienst « enquêtes » van het Hoog Comité van Toezicht;8° politieambtenaar bij de jeugdpolitie;9° politieambtenaar bij de gerechtelijke politie bij de parketten;10° lid van het administratief en logistiek kader van een gemeentelijk politiekorps;11° burger van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht of van de gerechtelijke politie bij de parketten;c) de pensioenaandelen vastgesteld overeenkomstig de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector die betrekking hebben op diensttijd doorgebracht in één van de in a) of b) bedoelde hoedanigheden, voor pensioenen ten laste van een andere macht of instelling dan het Fonds en die ingaan vanaf 1 april 2001;d) de overdrachten van bijdragen die betrekking hebben op diensttijd doorgebracht in één van de in a) of b) bedoelde hoedanigheden en die worden uitgevoerd vanaf 1 april 2001, met toepassing van artikel 8 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector;e) de vergoedingen voor begrafeniskosten met betrekking tot de rustpensioenen ten laste van het Fonds, uitbetaald met toepassing van artikel 6 van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs.254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van de rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren; f) de verwijlinteresten; g) de bestuurskosten van de R.S.Z.P.P.O. bedoeld in hoofdstuk V van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk 1, sectie 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen en die betrekking hebben op de inning van de in artikel 5 bepaalde bijdragen.

Art. 4.Voor de vaststelling van de netto-uitgaven ten laste van het Fonds die in aanmerking moeten worden genomen voor het bepalen van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde totale bijdragevoet, worden de volgende ontvangsten van het Fonds afgetrokken van de in artikel 3 bepaalde uitgaven : a) de pensioenaandelen vastgesteld overeenkomstig voormelde wet van 14 april 1965 die betrekking hebben op diensttijd doorgebracht in een andere hoedanigheid dan deze bedoeld in artikel 3, derde lid, a) of b), voor de pensioenen ten laste van het Fonds;b) de overdrachten van bijdragen die betrekking hebben op diensttijd doorgebracht in één van de in artikel 3, derde lid, a) of b) , bedoelde hoedanigheden en die worden uitgevoerd vanaf 1 april 2001, met toepassing van artikel 1 van voormelde wet van 5 augustus 1968;c) de persoonlijke bijdragen gestort om perioden van loopbaanonderbreking te valideren;d) de rustpensioencomplementen toegekend met toepassing van artikel 13 van voormelde wet van 30 maart 2001;e) de opbrengst van de inhouding van 0,5 % gedaan op de rustpensioenen met toepassing van artikel 7, tweede lid, van voormelde wet van 30 april 1958;f) de teruggevorderde bedragen die ten onrechte werden uitbetaald, alsook de boetes en de verwijlinteresten.

Art. 5.Het Fonds wordt gestijfd door de opbrengst van een totale bijdrage bestaande uit een persoonlijke bijdrage en een werkgeversbijdrage.

De totale bijdragevoet is gelijk aan de verhouding, uitgedrukt in percent, tussen het geraamde bedrag, voor het jaar in kwestie, van de netto-uitgaven ten laste van het Fonds en het geraamde bedrag, voor hetzelfde jaar, van de loonsom van de personeelsleden van de politiediensten die in vast verband zijn benoemd of die een door of krachtens de wet daarmee gelijkgestelde benoeming genieten, waarop de persoonlijke en werkgeversbijdragen worden afgehouden.

De persoonlijke bijdragevoet is deze bepaald in artikel 60 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. Deze bijdrage wordt afgehouden op de wedden van de in het tweede lid bedoelde personeelsleden van de politiediensten alsook op de andere bezoldigingselementen die in aanmerking genomen worden voor de berekening van hun rustpensioen.

Het percentage van de door de politiediensten gedragen werkgeversbijdrage is gelijk aan het verschil tussen de totale bijdragevoet en de persoonlijke bijdragevoet. Deze werkgevers-bijdrage wordt vastgesteld op basis van dezelfde bezoldigingselementen als deze bepaald in het derde lid.

In afwijking van het tweede lid wordt de totale bijdragevoet vastgesteld op 27,5 % en op dit percentage behouden zolang de opbrengst van de totale bijdrage voldoende is om de netto-uitgaven ten laste van het Fonds te dekken.

Indien de uit artikel 161, vijfde lid, van de Nieuwe Gemeentewet voortvloeiende bijdragevoet wordt verhoogd en de geraamde opbrengst van de totale bijdrage groter is dan het geraamd bedrag van de netto-uitgaven ten laste van het Fonds, kan de Koning, na advies van de in artikel 8 bedoelde Commissie, de in het vijfde lid bepaalde totale bijdragevoet verhogen.

Wanneer de geraamde netto-uitgaven ten laste van het Fonds groter zullen zijn dan de geraamde opbrengst van de totale bijdrage, vastgesteld op 27,5 % of op het met toepassing van het zesde lid bekomen percentage, bepaalt de Koning, na advies van de in artikel 8 bedoelde Commissie, de nieuwe totale bijdragevoet die nodig is om deze uitgaven te dekken en de datum vanaf welke die nieuwe bijdragevoet van toepassing zal zijn.

Wanneer er, in de loop van een bepaald jaar, verschillen blijken te bestaan tussen enerzijds de werkelijke bedragen van de netto-uitgaven ten laste van het Fonds of van de opbrengst van de totale bijdrage en anderzijds de geraamde bedragen, wordt het waarschijnlijk overschot of tekort in aanmerking genomen om de totale bijdragevoet van het lopende jaar aan te passen of om die van het volgende jaar te bepalen.

De met toepassing van het zesde tot en met het achtste lid bepaalde bijdragevoet wordt aan de politiediensten meegedeeld op zijn laatst vóór 1 oktober van het jaar dat het jaar in kwestie voorafgaat of, in geval van wijziging in de loop van het jaar, ten minste drie maanden vóór de datum vanaf welke de nieuwe bijdragevoet van toepassing zal zijn.

Art. 6.§ 1. Wat de personeelsleden betreft van de federale politie alsook van de algemene inspectie van de federale politie en de lokale politie, wordt de opbrengst van de in artikel 5 bedoelde persoonlijke en werkgeversbijdragen door de Staatskas gestort aan de Administratie der Pensioenen en bestemd voor het Fonds. Deze storting wordt uitgevoerd op het ogenblik dat de wedde aan betrokkene wordt uitbetaald.

De bepalingen van artikel 61bis , §§ 2 en 3, van voormelde wet van 15 mei 1984 zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde bijdragen. § 2. Wat de personeelsleden betreft van de korpsen van de lokale politie, wordt de opbrengst van de in artikel 5 bedoelde persoonlijke en werkgeversbijdragen gestort aan de R.S.Z.P.P.O. door de instelling die de uitbetaling van hun wedden verzekert.

De met toepassing van het eerste lid verschuldigde bedragen worden gelijkgesteld met pensioenbijdragen bedoeld in artikel 1, f) , van voormeld koninklijk besluit van 25 oktober 1985. De bepalingen van de hoofdstukken I, II, V, VI en VII van dat besluit zijn van toepassing op deze bedragen.

De bepalingen van artikel 6, eerste en derde lid, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde bijdragen.

De ontvangsten die voortvloeien uit het eerste en het tweede lid, zijn bestemd voor het Fonds en worden door de R.S.Z.P.P.O. aan dit Fonds overgemaakt op zijn laatst de vijfde werkdag die volgt op de inning ervan door de R.S.Z.P.P.O. Deze storting wordt uitgevoerd na aftrek van de in artikel 3, derde lid, g) , bepaalde bestuurskosten. § 3. Wat de personeelsleden van de korpsen van de lokale politie betreft, wordt de inhouding op het vakantiegeld vastgelegd bij het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, dat op de personeelsleden van de politiediensten toepasselijk is verklaard bij artikel XI. III. 4. van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, aan de R.S.Z.P.P.O. gestort door de instelling die zorgt voor de uitbetaling van het vakantiegeld aan dat personeel.

De bepalingen van § 2, tweede en derde lid, zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde inhouding.

De Koning bepaalt, na advies van de in artikel 8 bedoelde Commissie, de bestemming van de opbrengst van de in het eerste lid bedoelde inhouding.

Art. 7.Zolang de totale bijdragevoet voortvloeiend uit de toepassing van artikel 5, tweede lid, kleiner is dan die bepaald in artikel 5, vijfde lid, of, in voorkomend geval, dan die vastgesteld met toepassing van artikel 5, zesde lid, wordt het beschikbare saldo van het Fonds bestemd voor de financiering van de pensioenen ten laste van de volgende entiteiten : 1° de Staatskas;2° het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden, bedoeld in artikel 1, c) , van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen; 3° het stelsel van de nieuwe bij de R.S.Z.P.P.O. aangeslotenen, bedoeld bij artikel 1, d) , van voormelde wet van 6 augustus 1993; 4° elk plaatselijk bestuur dat, voor het verstrekken van de pensioenen van zijn vast benoemde personeelsleden en van hun rechthebbenden, een overeenkomst heeft gesloten met een voorzorgsinstelling opgericht voor het voeren van het beheer over collectieve pensioenfondsen;5° elk plaatselijk bestuur dat zelf het beheer van de pensioenen van zijn vast benoemde personeelsleden en van hun rechthebbenden verzorgt. Het in het eerste lid bedoelde beschikbare saldo is gelijk aan het verschil tussen enerzijds, de opbrengst van de door het Fonds ontvangen persoonlijke en werkgeversbijdragen tijdens een bepaald jaar en anderzijds, de door het Fonds tijdens hetzelfde jaar gedragen netto-uitgaven.

Dit beschikbare saldo wordt verdeeld tussen de verschillende in het eerste lid bedoelde entiteiten op basis van een bij koninklijk besluit na advies van de in artikel 8 bedoelde Commissie vastgestelde verdeelsleutel. Het gedeelte dat aan elke entiteit toekomt is gelijk aan de verhouding tussen enerzijds, de aan de in artikel 5 bepaalde totale bijdrage onderworpen loonsom voor de maand april 2001 van de personeelsleden die op 31 maart 2001 aangesloten waren bij het pensioenstelsel van de betrokken entiteit en die zijn overgegaan naar de politiediensten en anderzijds, dezelfde loonsom voor de maand april 2001 van het geheel van de personeelsleden van de politiediensten.

Maandelijks worden voorschotten, vastgesteld door de Administratie der Pensioenen na advies van de in artikel 8 bedoelde Commissie, gestort aan de in het eerste lid bedoelde entiteiten. Deze voorschotten worden vastgesteld op basis van het verwachte bedrag van het gedeelte van het beschikbare saldo dat voor het betrokken jaar verschuldigd is aan de betrokken entiteit; zij kunnen op elk ogenblik worden aangepast, rekening houdend met nieuwe elementen die zich hebben voorgedaan sinds de vaststelling van het bedrag van deze voorschotten en met de werkelijke evolutie van de ontvangsten en uitgaven van het Fonds gedurende dezelfde periode. Deze voorschotten worden door het Fonds aan de betrokken entiteit gestort op zijn laatst de vijfde werkdag die volgt op de dag waarop de opbrengst van de persoonlijke en werkgeversbijdragen bij dat Fonds is toegekomen.

Het voor een bepaald jaar beschikbare saldo wordt vastgesteld door de Administratie der Pensioenen, na advies van de in artikel 8 bedoelde Commissie, op zijn laatst op 31 maart van het erop volgende jaar. Het gedeelte van het saldo dat aan elke entiteit toekomt na aftrek van de door haar ontvangen voorschotten, wordt aan haar gestort op zijn laatst op 30 april.

Indien de in het vierde en het vijfde lid bepaalde termijnen niet nageleefd worden, is het Fonds van rechtswege aan de in het eerste lid, 2° tot en met 5°, bedoelde entiteiten nalatigheidsinteresten op de niet-gestorte sommen verschuldigd. Deze interesten, waarvan het percentage op elk ogenblik gelijk is aan de wettelijke rentevoet, beginnen te lopen vanaf de eerste werkdag die volgt op de termijn in kwestie.

De voorschotten en het gedeelte van het beschikbare saldo bestemd voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas worden gestort in het organiek fonds van de begroting van pensioenen, genaamd « Fonds voor Overlevingspensioenen ».

Voor de in het eerste lid, 4°, bedoelde entiteiten worden de met toepassing van het vierde tot het zesde lid verschuldigde bedragen gestort aan de voorzorgsinstelling waarmee de entiteit een overeenkomst heeft gesloten.

Art. 8.§ 1. Er wordt een Commissie opgericht, genaamd « Commissie voor de pensioenen van de geïntegreerde politie ».

Deze Commissie heeft als opdracht : a) advies uit te brengen aan de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft over alle vragen in verband met het pensioenstelsel van de leden van de politiediensten;b) de in de artikelen 5, 6, 7, 41 en 42, bedoelde adviezen uit te brengen;c) de inzake de waarschijnlijke evolutie van de door het Fonds te dragen lasten gemaakte studies te evalueren;d) eventuele wijzigingen voor te stellen inzake de financiering van de pensioenen ten laste van de plaatselijke besturen om de problemen op te lossen die zouden kunnen voortvloeien uit de overgang naar de geïntegreerde politie van de personeelsleden van de gemeentelijke politie. § 2. De Commissie wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft.

Naast de voorzitter, bestaat de Commissie uit de volgende leden : a) een vertegenwoordiger van de Minister van Binnenlandse Zaken;b) twee ambtenaren van de Administratie der Pensioenen; c) twee ambtenaren van de R.S.Z.P.P.O.; d) twee vertegenwoordigers van de in artikel 7, eerste lid, 4°, bedoelde voorzorgsinstellingen;e) vier vertegenwoordigers van de politiediensten;f) een vertegenwoordiger van de Vereniging van Vlaamse gemeenten;g) een vertegenwoordiger van de Vereniging van Waalse gemeenten;h) een vertegenwoordiger van de Vereniging van Brusselse gemeenten;i) een vertegenwoordiger van elke representatieve vakvereniging van de politiediensten. § 3. De Koning bepaalt, op voorstel van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister van Binnenlandse Zaken, de nadere regels inzake de werking van de Commissie en de aanwijzing van haar leden.

Art. 9.Het Rekenhof doet uitspraak over de wettigheid en de bedragen van de pensioenen ten laste van het Fonds. In voorkomend geval worden de bepalingen van artikel 14, tweede, derde en vierde lid, van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof toegepast. HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid

Art. 10.Een toelage ten laste van de Staatskas wordt toegekend aan de gemeenten of aan de meergemeentepolitiezones ter compensatie van de last die voortvloeit uit de toepassing op de naar de politiezones overgehevelde rijkswachters en militairen, van de in artikel 38, § 3bis , van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers bepaalde loonmatigingsbijdrage.

Art. 11.Een toelage ten laste van de Staatskas wordt toegekend aandegemeenten of aan de meergemeentepolitiezones ter compensatie, wat de naar de politiezones overgehevelde rijkswachters en militairen betreft, van de last voortvloeiend uit de werkgeversbijdrage inzake gezondheidszorg en de bijzondere bijdrage voor kinderopvang betemd voor het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten.

Art. 12.Een toelage ten laste van de Staatskas wordt toegekend aan de gemeenten of aan de meergemeentepolitiezones ter compensatie van de last die voortvloeit uit de toepassing op de naar de politiezones overgehevelde rijkswachters en militairen, van de wetgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten.

Art. 13.Een toelage ten laste van de Staatskas wordt toegekend aan de gemeenten of aan de meergemeentepolitiezones ter compensatie van de last die voortvloeit uit de toepassing op de naar de politiezones overgehevelde rijkswachters en militairen, van de wetgeving inzake kinderbijslag.

Art. 14.Een toelage ten laste van de Staatskas wordt toegekend aan de politiezones om hun tussenkomst in de gemeenschappelijke sociale dienst van de geïntegreerde politie, wat betreft de naar de politiezones overgehevelde rijkswachters en militairen, te financieren.

Art. 15.Een toelage ten laste van de Staatskas wordt toegekend aan de R.S.Z.P.P.O. ter compensatie van de meerkost die betrekking heeft op het gedeelte vande sociale zekerheidsbijdragen op de toelagen, premies en vergoedingen vande personeelsleden van de politiezones.

Het bedrag van die toelage wordt in mindering gebracht op het totaal aan sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd door elke politiezone.

Art. 16.De Koning bepaalt het bedrag van de in de artikelen 10 tot 15 bepaalde toelagen. Hij bepaalt de nadere regels inzake de verdeling van de in de artikelen 10 tot 14 bedoelde toelagen tussen de verschillende politiezones alsook de nadere regels inzake de toepassing van artikel 15, tweede lid. HOOFDSTUK IV. - Sociale Dienst van de geïntegreerde politie

Art. 17.Artikel 11 van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, wordt vervangen als volgt : «

Art. 11.§ 1. Bij de politiediensten wordt één sociale dienst opgericht.

De Koning bepaalt de nadere regels inzake de werking en het beheer van deze sociale dienst. Hij bepaalt eveneens de nadere regels inzake de deelneming van de representatieve vakorganisaties aan het beheer van die sociale dienst. § 2. De meergemeentepolitiezones of de gemeentes zijn gehouden een bijzondere bijdrage te betalen voor ieder personeelslid van hun korps van lokale politie.

Deze bijzondere bijdrage wordt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten gestort. Ze wordt vastgesteld op 0,15 procent van de bezoldigingen van alle personeelsleden vastgesteld van de politiekorpsen, die in aanmerking komen voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen.

De Koning kan deze bijdragevoet wijzigen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Deze bijzondere bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage en wordt onderworpen aan de bepalingen van artikelen 10 tot 16 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk I, afdeling 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.

De opbrengst van deze bijdrage wordt, na aftrek van de kosten verbonden aan de inning, door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten overgemaakt aan de in § 1, eerste lid bedoelde sociale dienst. Maandelijkse voorschotten mogen aan de sociale dienst toegekend worden. § 3. De federale politie keert jaarlijks uiterlijk de laatste dag van de maand maart aan de sociale dienst een toelage uit vastgesteld op de in § 2, tweede lid, bedoelde bijdragevoet, van de initiële kredieten ingeschreven in afdeling 17 van de algemene uitgavenbegroting van het jaar van storting en bestemd om de bezoldigingen van de personeelsleden van de federale politie die in aanmerking komen voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen uit te betalen. § 4. De financiële middelen uitgaande van de bijzondere bijdrage en de toelage worden aan de sociale dienst overgemaakt om bij te dragen in de personeelskosten, in de algemene kosten en in de interventiekosten, van deze dienst. ». HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen

Art. 18.Artikel 6 van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van de rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 juli 1974, 16 juli 1986 en 16 juli 1998, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 5. De §§ 1 tot en met 4 zijn eveneens van toepassing in geval van overlijden van de titularis van een rustpensioen ten laste van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie. »

Art. 19.Artikel 7 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de rustpensioenen ten laste van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie, wordt de inhouding van 0,5 % gedaan ten bate van dit Fonds. »

Art. 20.Artikel 8 van dezelfde wet, vervangen door het koninklijk besluit nr. 418 van 16 juli 1986, wordt aangevuld met het volgende lid : « De opbrengst van de in artikel 7, tweede lid, bedoelde inhouding is bestemd zowel voor de financiering van de in artikel 6, § 5, bedoelde vergoeding als voor de financiering van de pensioenen ten laste van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie. »

Art. 21.Artikel 1, eerste lid, van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, gewijzigd bij de wetten van 4 juni 1976 en 22 februari 1998 en bij het koninklijk besluit van 28 april 1999, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « g) het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie. »

Art. 22.Artikel 1, eerste lid, van de wet van 4 juli 1966 houdende toekenning van een vakantiegeld en van een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld aan de gepensioneerden van de openbare diensten, gewijzigd bij de wetten van 4 juni 1976 wordt aangevuld met de volgende bepaling : « g) het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie. »

Art. 23.In artikel 4, § 1, van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector, gewijzigd bij de wet van 20 juni 1975, worden de woorden « of ten laste van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie » ingevoegd tussen de woorden « ten laste van de Openbare Schatkist » en de woorden « , met uitzondering van de militairen ».

Art. 24.In artikel 11, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 juni 1975, worden de woorden « of ten laste van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie » ingevoegd tussen de woorden « ten laste van de Openbare Schatkist » en de woorden « , met uitzondering van de militairen ».

Art. 25.Artikel 13 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, gewijzigd bij de wet van 20 april 1971, wordt vervangen als volgt : «

Art. 13.De bepalingen van de artikelen 11 en 12 zijn van toepassing op de rust- en overlevingspensioenen, toegekend met toepassing van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van de personeelsleden van de politiediensten en hun rechthebbenden. »

Art. 26.In artikel 37, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 juni 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « en van de Rijkswerkliedenkas » vervallen;2° na de woorden « de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen » worden de woorden « of het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie » toegevoegd.

Art. 27.In artikel 6, § 2, eerste lid, van de wet van 16 juni 1970 betreffende de bonificaties wegens diploma's inzake pensioenen van leden van het onderwijs, aangevuld bij de wet van 21 mei 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « en van de Rijkswerkliedenkas » worden geschrapt;2° de volgende bepaling wordt toegevoegd : « - of het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie.»

Art. 28.Artikel 1, eerste lid, van de wet van 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas, wordt vervangen als volgt : « De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de personen waarvan het pensioen ten laste is van de Staatskas of van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie. »

Art. 29.Artikel 58, eerste lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 wordt aangevuld als volgt : « h) het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie. »

Art. 30.Artikel 38, eerste lid, 2,° van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1980, wordt aangevuld als volgt : « h) van de geïntegreerde politie; »

Art. 31.Artikel 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 206 van 29 augustus 1983 tot regeling van de berekening van het pensioen van de openbare sector voor diensten met onvolledige opdracht, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « f) van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie. »

Art. 32.Artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « h) van de geïntegreerde politie. »

Art. 33.Een artikel 161quater , luidend als volgt, wordt in de Nieuwe gemeentewet ingevoegd : « Art. 161quater . De bepalingen van de artikelen 161, 161bis en 161ter zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de lokale politiekorpsen. »

Art. 34.Artikel 1 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 26 juli 1996 en 3 mei 1999, wordt aangevuld als volgt : « § 6. Voor het jaar 2001 wordt het bedrag van de Rijkstoelage bedoeld in § 1 verminderd met een bedrag van 91,4 miljoen Belgische frank dat overeenstemt met de som van de loonmatigingsbijdragen van 6,19 pct. bedoeld bij artikel 38, § 3bis , van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers verschuldigd gedurende dit jaar op het loon van de rijkswachters en militairen die overgedragen worden aan de politiezones. Met ingang van 2002 wordt het bedrag van die vermindering vastgesteld op 18 096 227 euro. § 7. Met ingang van 2002 wordt het bedrag van de Rijkstoelage bedoeld in § 1 verminderd met een bedrag van 10 460 000 euro dat overeenstemt met het bedrag van de bijkomende sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd door de korpsen van de lokale politie op de toelagen, premies en vergoedingen van het personeel. »

Art. 35.In artikel 118, § 1, van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « g) het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie;» 2° punt 2° wordt als volgt aangevuld : « of van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie;».

Art. 36.In de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een nieuw hoofdstuk I ingevoegd dat een nieuw artikel 1 bevat, luidende : « HOOFDSTUK I.- Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet is niet van toepassing op de personeelsleden van de korpsen van de lokale politie »; 2° hoofdstuk I wordt hoofdstuk 1bis ;3° artikel 1 wordt artikel 1bis .

Art. 37.Artikel 1, 2°, van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « i) van de geïntegreerde politie; »

Art. 38.Artikel 2, 2°, van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wordt aangevuld met de volgende bepaling : e) van de geïntegreerde politie.»

Art. 39.Artikel 5 van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de personeelsleden die, met toepassing van het eerste lid, vragen om vóór de leeftijd van 60 jaar gepensioneerd te worden, wordt de in artikel 2, tweede lid, van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector bedoelde minimumleeftijd vastgesteld op 58 jaar. »

Art. 40.Artikel 10 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de personeelsleden die, met toepassing van dit artikel, vragen om vóór de leeftijd van 60 jaar gepensioneerd te worden, wordt de in artikel 2, tweede lid, van voormelde wet van 14 april 1965 bedoelde minimumleeftijd vastgesteld op 58 jaar. » HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 41.Tijdens een overgangsperiode die loopt van 1 april 2001 tot 31 december 2002 en in afwijking van de artikelen 5 en 6, zijn de in die artikelen bedoelde persoonlijke en werkgeversbijdragen niet verschuldigd.

Gedurende de in het eerste lid bepaalde periode moeten de op 31 maart 2001 toepasselijke persoonlijke en werkgeversbijdragen inzake pensioenen, voor het geheel van de personeelsleden van de geïntegreerde politie, gestort worden aan de verschillende pensioenregelingen waaraan zij op voormelde datum onderworpen waren.

Gedurende de in het eerste lid bepaalde periode en teneinde de uitgaven ten laste van het Fonds gedurende deze periode te dekken, wordt het Fonds voor overlevingspensioenen gemachtigd voorschotten te storten aan het Fonds. Deze voorschotten zullen aan het Fonds voor overlevingspensioenen terugbetaald worden in 2003.

In afwijking van artikel 7, tweede, vierde en vijfde lid, wordt het beschikbare saldo voor de eerste maal vastgesteld voor de periode begrepen tussen 1 april 2001 en 31 december 2003. Voor de vaststelling van het beschikbare saldo voor deze periode wordt rekening gehouden met de bijdragen die aan het Fonds zullen moeten gestort worden voor het jaar 2003 en de uitgaven ten laste van het Fonds voor de periode begrepen tussen 1 april 2001 en 31 december 2003.

De in artikel 7, vijfde lid, bepaalde voorschotten op het beschikbare saldo worden aan de in artikel 7, eerste lid, bedoelde entiteiten voor het eerste in januari 2003 gestort.

Het in het vierde lid beschikbare saldo en de in het vijfde lid bedoelde voorschotten worden vastgesteld door de Administratie der Pensioenen na advies van de in artikel 8 bedoelde commissie.

Art. 42.Binnen het Fonds kunnen compensaties uitgevoerd worden wanneer verschillen blijken te bestaan tussen de met toepassing van deze wet door een in artikel 7 bedoelde entiteit te dragen last en de pensioenmassa ten laste van het Fonds die, bij het ontbreken van deze wet, had moeten gedragen worden door deze entiteit. Onder met toepassing van deze wet te dragen last moet worden verstaan het verschil tussen enerzijds, de opbrengst van de persoonlijke en werkgeversbijdragen voor het personeel dat bij de betrokken entiteit was aangesloten op 31 maart 2001 en anderzijds, het beschikbare saldo dat aan deze entiteit toekomt.

Indien, voor bepaalde entiteiten, de overheveling van een gedeelte van hun personeel naar de geïntegreerde politie bijkomende uitgaven meegebracht heeft voor hun pensioenstelsel, kunnen binnen het Fonds compensatiemechanismen uitgevoerd worden.

De in het eerste en het tweede lid bedoelde compensaties worden, in voorkomend geval, toegepast vóór de vaststelling van het in artikel 7, vijfde lid, bepaalde beschikbare saldo.

De Koning bepaalt, na advies van de in artikel 8 bedoelde commissie, het bedrag van de in toepassing van het eerste en het tweede lid uit te voeren compensaties.

Art. 43.Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001, met uitzondering van de hoofdstukken III en IV, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002.

Gegeven te Brussel, 6 mei 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2001-2002 Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-1519 - 2001/2002 : - Nr.1 : Wetsontwerp. - Nr. 2 : Amendementen. - Nr. 3 : Verslag. - Nr. 4 : Tekst anngenomen door de commissie. - Nr. 5 : Bijlage. - Nr. 6 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal verslag : 7 februari 2002.

Stukken van de Senaat : 2-1050 - 2001/2002 : - Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. - Nr. 2 : Amendementen. - Nr. 3 : Verslag.

^