Etaamb.openjustice.be
Wet van 08 augustus 1997
gepubliceerd op 24 augustus 2001

Wet betreffende het Centraal Strafregister

bron
ministerie van justitie
numac
2001009578
pub.
24/08/2001
prom.
08/08/1997
ELI
eli/wet/1997/08/08/2001009578/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 AUGUSTUS 1997. - Wet betreffende het Centraal Strafregister (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.In Titel VII van Boek II van het Wetboek van Strafvordering wordt het opschrift van hoofdstuk I vervangen als volgt : « HOOFDSTUK I. - Over het Centraal Strafregister »

Art. 3.Artikel 589 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 589.Het Centraal Strafregister, hierna « Strafregister » genoemd, is een systeem van geautomatiseerde verwerking gehouden onder het gezag van de Minister van Justitie waarin, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, gegevens betreffende beslissingen genomen in strafzaken of ter bescherming van de maatschappij worden geregistreerd, bewaard en gewijzigd.

De doelstelling van het Strafregister bestaat erin de daarin geregistreerde gegevens mede te delen aan : 1° de overheden belast met de uitvoering van de opdrachten van de rechterlijke macht in strafzaken;2° de administratieve overheden met het oog op de toepassing van bepalingen waarvoor kennis is vereist van het gerechtelijk verleden van de personen op wie administratieve maatregelen betrekking hebben;3° particulieren ingeval zij een uittreksel uit het Strafregister moeten voorleggen;4° buitenlandse overheden in de gevallen omschreven in internationale overeenkomsten. De gegevens worden geregistreerd door de griffies van de hoven en rechtbanken of door de dienst van het Strafregister van het Ministerie van Justitie.

Overeenkomstig artikel 8, § 1, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens kunnen deze gegevens dienen als grondslag voor statistieken uitgewerkt en verspreid op initiatief van het Ministerie van Justitie. »

Art. 4.Artikel 590 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 590.Volgende persoonsgegevens worden in het Strafregister opgenomen : 1° veroordelingen tot criminele, correctionele of politiestraffen;2° beslissingen tot opschorting van de uitspraak van de veroordeling of tot probatie-opschorting, beslissingen tot herroeping van de opschorting of van de probatie-opschorting, alsook beslissingen waarbij een gewone opschorting wordt vervangen door een probatie-opschorting, overeenkomstig de artikelen 3 tot 6 en 13 van de wet van 29 juni 1964 betreffende het uitstel, de opschorting en de probatie;3° beslissingen tot herroeping van het probatie-uitstel, overeenkomstig artikel 14 van dezelfde wet;4° beslissingen tot internering, tot definitieve invrijheidstelling of invrijheidstelling op proef, tot wederopneming in de maatschappij, die zijn genomen ten aanzien van abnormalen overeenkomstig de artikelen 7 en 18 tot 20 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers;5° beslissingen tot terbeschikkingstelling van de regering en internering die overeenkomstig de artikelen 22, 23, 23bis, 25bis en 26 van dezelfde wet zijn genomen ten aanzien van recidivisten, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele misdrijven;6° beslissingen tot internering van de veroordeelden bedoeld in artikel 21 van dezelfde wet, alsook beslissingen op grond waarvan hun terugkeer naar de strafinrichting wordt gelast;7° ontzettingen uit de ouderlijke macht en herstel ervan, de maatregelen opgesomd in artikel 63 van de wet van 8 april 1965 op de jeugdbescherming die worden uitgesproken ten aanzien van minderjarigen, alsook opheffingen en wijzigingen van die maatregelen welke overeenkomstig artikel 60 van dezelfde wet door de jeugdrechtbank worden uitgesproken;8° vernietigingsarresten uitgesproken op grond van de artikelen 416 tot 442 of van de artikelen 443 tot 447bis van dit wetboek;9° intrekkingsbeslissingen genomen op grond van de artikelen 10 tot 14 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof;10° beslissingen tot uitlegging of verbetering;11° arresten van herstel in eer en rechten uitgesproken op grond van de artikelen 621 tot 634 van dit wetboek;12° besluiten tot herstel in eer en rechten uitgevaardigd overeenkomstig de besluitwet van 9 december 1943 op het herstel in eer en rechten van zeelieden en op het verdwijnen van strafvervolgingen en straffen voor bepaalde maritieme inbreuken;13° besluiten tot herstel in eer en rechten uitgevaardigd overeenkomstig de besluitwet van 22 april 1918 op het militair eerherstel;14° genadebesluiten;15° beslissingen tot toekenning of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;16° beslissingen in strafzaken genomen door buitenlandse rechtscolleges ten aanzien van Belgen, die krachtens internationale overeenkomsten ter kennis van de Belgische regering worden gebracht, alsook maatregelen tot amnestie, uitwissing van de veroordeling of herstel in eer en rechten, genomen door een buitenlandse overheid, welke een invloed kunnen hebben op die beslissingen en aan de Belgische Regering zijn medegedeeld. In het Strafregister worden ook bijkomende straffen, vervangende straffen en veiligheidsmaatregelen geregistreerd, alsook het gewone of het probatie-uitstel verbonden aan veroordelingen.

Reeds geregistreerde veroordelingen vernietigd ingevolge een verzet aangetekend tijdens de buitengewone verzetstermijn of een verwijzing na nietigverklaring, worden uit het Strafregister gewist. »

Art. 5.Artikel 591 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 591.De schriftelijk bij naam aangewezen ambtenaren van niveau 1 van de dienst van het Strafregister van het Ministerie van Justitie, alsook de hoofdgriffiers, de griffiers-hoofden van de griffie en de griffiers-hoofden van dienst van de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde hebben, uitsluitend in het kader van het beheer van het Strafregister, toegang tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 8°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van natuurlijke personen.

Voornoemde overheidspersonen mogen de identificatienummers van het Rijksregister van natuurlijke personen alleen gebruiken voor de identificatie van de in het Strafregister opgenomen personen.

Zij kunnen de bevoegdheden bedoeld in de vorige leden overdragen aan één of meer, schriftelijk bij naam aangewezen personen, die ermee worden belast de gegevens in het Strafregister in te voeren.

Dergelijke delegaties moeten met redenen zijn omkleed en verantwoord door de behoeften van de dienst.

De personen bedoeld in artikel 593 hebben in het kader van de raadpleging van het Strafregister toegang tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9° en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van natuurlijke personen.

De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder die machtigingen worden verleend. »

Art. 6.Artikel 592 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 592.De griffiers maken de in artikel 590 opgesomde beslissingen over aan het Strafregister, binnen de drie dagen volgend op de dag waarop die in kracht van gewijsde zijn gegaan.

Ze zijn verantwoordelijk voor de conformiteit van de overgezonden gegevens met de door de rechtscolleges uitgesproken beslissingen. »

Art. 7.Artikel 593 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 593.De magistraten van het openbaar ministerie, de onderzoeksrechters, de schriftelijk bij naam aangewezen ambtenaren van niveau 1 van de administratieve overheden belast met de tenuitvoerlegging van beslissingen in strafzaken en van maatregelen ter bescherming van de maatschappij, de politieambtenaren bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie voorzien in artikel 3 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, de schriftelijk bij naam aangewezen ambtenaren van niveau 1 van de inlichtingendiensten in de zin van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, de leden van de Cel voor de verwerking van financiële informatie alsook de personeelsleden ervan die bekleed zijn met een graad welke overeenstemt met niveau 1 bij de ambtenaren, schriftelijk bij naam aangewezen, hebben steeds en uitsluitend in het kader van hun bij wet bepaalde opdrachten waarvoor kennis van gegevens uit het Strafregister is vereist, toegang tot de daarin opgenomen persoonsgegevens, met uitzondering van : 1° veroordelingen waarvoor amnestie is verleend;2° beslissingen vernietigd op grond van artikel 416 tot 442 of artikel 443 tot 447bis van dit wetboek;3° beslissingen tot intrekking genomen op grond van de artikelen 10 tot 14 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof;4° veroordelingen en beslissingen uitgesproken op grond van een opgeheven wetsbepaling, op voorwaarde dat de strafbaarheid van het feit is opgeheven. De magistraten van het openbaar ministerie kunnen deze bevoegdheid binnen het parket overdragen aan één of meer schriftelijk bij naam aangewezen personen. De onderzoeksrechters kunnen deze bevoedheid overdragen aan hun griffier. »

Art. 8.Artikel 594 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 594.De Koning kan bij in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan bepaalde administratieve overheden toegang verlenen tot in het Strafregister opgenomen gegevens, zulks uitsluitend in het kader van door of krachtens de wet bepaalde doeleinden, en met uitzondering van : 1° de veroordelingen en beslissingen bedoeld in artikel 593, 1° tot 4°;2° arresten van herstel in eer en rechten en veroordelingen waarop dat herstel in eer en rechten betrekking heeft;3° beslissingen tot opschorting van de uitspraak van de veroordeling en tot probatie- opschorting; Zij hebben geen toegang meer tot gegevens betreffende veroordelingen tot gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, tot geldboete van ten hoogste 500 frank en tot geldboete, ongeacht het bedrag ervan, die is opgelegd krachtens het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, na een termijn van drie jaar te rekenen van de dag van de rechterlijke beslissing waarbij zij zijn uitgesproken, behalve indien deze veroordelingen een vervallenverklaring of een ontzetting inhouden waarvan de gevolgen zich over meer dan drie jaar uitstrekken, uitgesproken in het vonnis of waarvan die overheden absoluut kennis moeten hebben om een wets- of verordeningsbepaling te kunnen toepassen.

Zij hebben wel toegang tot gegevens inzake de ontzettingen en maatregelen bedoeld in artikel 63 van de wet van 8 april 1965 op de jeugdbescherming, onder de voorwaarden vastgesteld in dat artikel. »

Art. 9.Artikel 595 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 595.Een ieder die zijn identiteit bewijst, kan een uittreksel uit het Strafregister verkrijgen, dat een overzicht bevat van de daarin opgenomen persoonsgegevens die op hem betrekking hebben, met uitzondering van : 1° de in artikel 594, 1° tot 3° bedoelde veroordelingen, beslissingen en maatregelen;2° maatregelen getroffen ten aanzien van abnormalen op grond van de wet van 1 juli 1964;3° de ontzettingen en maatregelen bedoeld in artikel 63 van de wet van 8 april 1965 op de jeugdbescherming. Veroordelingen tot gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, tot geldboete van ten hoogste 500 frank en tot geldboete, ongeacht het bedrag ervan, die is opgelegd krachtens het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, worden niet meer op dit uittreksel vermeld na een termijn van drie jaar te rekenen van de dag van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij zij zijn uitgesproken, behalve als ze in het vonnis, voorzien in een ontzetting of een vervallenverklaring waarvan de gevolgen de duur van 3 jaar overstijgen.

Dit uittreksel wordt uitgereikt door het gemeentebestuur van de woon- of verblijfplaats van betrokkene onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning. Indien de betrokkene in België geen woon- of verblijfplaats heeft, wordt het uittreksel uitgereikt door de dienst van het Strafregister van het Ministerie van Justitie.

Een ieder die zijn identiteit bewijst, geniet het recht op mededeling van de rechtstreeks op hem betrekking hebbende gegevens uit het Strafregister, conform artikel 10 van de wet van de 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. »

Art. 10.Artikel 596 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 596.Wanneer het uittreksel evenwel wordt aangevraagd teneinde toegang te krijgen tot een activiteit waarvan de toegangs- of uitoefeningsvoorwaarden bij wets- of verordeningsbepalingen zijn vastgesteld, worden de veroordelingen bedoeld in artikel 595, tweede lid vermeld indien zij een ontzetting of een vervallenverklaring inhouden waarvan de gevolgen zich over meer dan drie jaar uitstrekken en die de betrokkene verbieden deze activiteit uit te oefenen.

Wanneer het uittreksel wordt aangevraagd ten einde toegang te krijgen tot een activiteit die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt, worden alle veroordelingen en de beslissingen bedoeld in artikel 590, 4° en 5°, voor feiten voorzien in de artikelen 354 tot 360, 368, 369, 372 tot 386ter, 398 tot 410, 422bis en 422ter van het Strafwetboek vermeld indien zij gepleegd werden ten aanzien van een minderjarige en dit een constitutief element van de inbreuk is of de straf verzwaart.

Deze uittreksels worden uitgereikt door het gemeentebestuur van de woon- of verblijfplaats van de betrokkene onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning. Indien de betrokkene in België geen woon- of verblijfplaats heeft, worden deze uittreksels uitgereikt door de dienst van het Strafregister van het Ministerie van Justitie. »

Art. 11.Artikel 597 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 597.Uittreksels uit het Strafregister worden aan buitenlandse overheden uitgereikt in de gevallen omschreven in internationale overeenkomsten. »

Art. 12.Artikel 598 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 598.De gegevens van het Strafregister die betrekking hebben op overleden personen, worden éénmaal per jaar aan het Algemeen Rijksarchief toegezonden. »

Art. 13.Artikel 599 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 599.De raadpleging van het Strafregister en de afgifte van uittreksels kunnen aanleiding geven tot vergoedingen vastgesteld door de Koning. »

Art. 14.Artikel 600 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen als volgt : «

Art. 600.De door het Strafregister meegedeelde gegevens vormen geen bewijs van de rechterlijke of administratieve beslissingen waarop zij betrekking hebben. »

Art. 15.Artikel 601 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen als volgt : «

Art. 601.De personen die in de uitoefening van hun ambt meewerken aan het verzamelen, het verwerken of het toezenden van de in artikel 590 bedoelde gegevens, zijn gebonden door het beroepsgeheim. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen van toepassing.

Zij moeten alle maatregelen nemen die nodig zijn om de veiligheid van de geregistreerde gegevens te waarborgen, waarbij zij inzonderheid moeten verhinderen dat zij worden vervalst, beschadigd of meegedeeld aan personen die geen machtiging hebben om kennis ervan te nemen.

Zij moeten nagaan of de programma's voor de geautomatiseerde verwerking van de gegevens geschikt zijn en rechtmatig worden toegepast.

Zij moeten ervoor zorgen dat de gegevens op rechtmatige wijze worden overgezonden.

De identiteit van de personen die om raadpleging van het Strafregister verzoeken, wordt geregistreerd in een controlesysteem. Deze gegevens worden gedurende zes maanden bewaard. »

Art. 16.Artikel 602 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen als volgt : «

Art. 602.De Koning kan maatregelen vaststellen die erop zijn gericht de veiligheid van de gegevens opgenomen in het Strafregister te waarborgen. »

Art. 17.Artikel 619 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1964 en 9 januari 1991, wordt vervangen als volgt : «

Art. 619.Veroordelingen tot een politiestraf worden uitgewist na een termijn van drie jaar te rekenen van de dag van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij zij zijn uitgesproken.

Het vorige lid is niet van toepassing op veroordelingen die een vervallenverklaring of ontzetting inhouden uitgesproken volgens het vonnis waarvan de gevolgen zich over meer dan drie jaar uitstrekken, tenzij het gaat om een verval van het recht tot sturen wegens lichamelijke ongeschiktheid, uitgesproken op grond van de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer. »

Art. 18.Artikel 621 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 12 juli 1984 en 9 januari 1991, wordt aangevuld met het volgende lid : « Indien het herstel in eer en rechten sedert minder dan tien jaar is verleend en alleen betrekking heeft op de veroordelingen bedoeld in artikel 627, kan het Hof evenwel beslissen dat zulks geen beletsel vormt voor een nieuw herstel in eer en rechten voor het verstrijken van deze termijn. »

Art. 19.Artikel 624, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 januari 1991, wordt opgeheven.

Art. 20.Artikel 627 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 9 januari 1991, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 627.Indien de verzoeker tijdens de proeftijd bedoeld in de vorige artikelen veroordeeld is tot een politiestraf, tot een correctionele geldboete of tot een correctionele hoofdgevangenisstraf van ten hoogste een maand wegens overtreding van : de artikelen 242, 263, 283, 285, 294, 295, tweede lid, 361, 362, 419, 420, 421, 422 en 519 van het Strafwetboek; de artikelen 333 en 334 van hetzelfde Wetboek, die betrekking hebben op gevallen van nalatigheid; bijzondere wetten en verordeningen, kan het Hof beslissen dat deze veroordelingen geen beletsel vormen voor de toekenning van het herstel in eer en rechten. »

Art. 21.Artikel 628, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1964 en 9 januari 1991, wordt vervangen als volgt : « De verzoeker richt zijn aanvraag tot herstel in eer en rechten aan de procureur des Konings van het arrondissement waarin hij verblijft, waarbij hij de veroordelingen waarop de aanvraag betrekking heeft, de plaatsen waar hij gedurende de proeftijd heeft verbleven en, in voorkomend geval, de in artikel 627 bedoelde veroordelingen moet vermelden. »

Art. 22.Artikel 629, derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 april 1964, wordt vervangen als volgt : « De procureur des Konings wint ambtshalve of op verzoek van de procureur-generaal alle nodig geachte inlichtingen in. Hij zendt het dossier met de stukken en zijn advies aan de procureur-generaal.

Wanneer de veroordeelde een straf heeft ondergaan voor feiten bedoeld bij de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek of voor feiten bedoeld bij de artikelen 379 tot 386ter van hetzelfde Wetboek indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, moet het dossier het advies van een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten bevatten. »

Art. 23.Artikel 633 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 april 1964, wordt vervangen als volgt : «

Art. 633.De kosten van de rechtspleging tot herstel in eer en rechten komen ten laste van de verzoeker. Zij worden geregeld zoals in correctionele zaken.

De griffier van het Hof stelt de verzoeker bij een ter post aangetekende brief in kennis van het bedrag van de procedurekosten, waarbij aan betrokkene wordt gevraagd daarvan binnen twee maanden na de uitspraak ter griffie betaling te doen.

Een kopie van de kwitantie wordt bij het dossier gevoegd en het arrest wordt vervolgens ten uitvoer gelegd overeenkomstig artikel 631, tweede lid. »

Art. 24.Artikel 39, 6°, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens wordt vervangen als volgt : « 6° hij die om een persoon te dwingen hem inlichtingen mede te delen verkregen door de uitoefening van het recht omschreven in artikel 10, § 1, of zijn instemming te geven met de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens, jegens die persoon gebruik maakt van feitelijkheden, geweld, bedreigingen, giften of beloften. »

Art. 25.Artikel 7 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie wordt opgeheven.

Art. 26.Artikel 1, 229°, van de wet van 10 juli 1967 : 1° tot verbetering van de verouderde termen in de Franse tekst van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van een aantal daarin nodeloos geworden bepalingen en tot wijziging van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis; 2° tot invoering van de Nederlandse tekst van hetzelfde Wetboek en van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis, wordt vervangen als volgt : « 229° titel VI, die de artikelen 553 tot 588 bevat, wordt opgeheven. »

Art. 27.Uitwissingen die voor de inwerkingtreding van deze wet hebben plaatsgevonden, blijven ten aanzien van de veroordeelde gelden.

Art. 28.De Koning bepaalt de datum waarop de veroordelingen tot een politiestraf andere dan die uitgesproken wegens overtreding van bepalingen van het Strafwetboek of die welke een vervallenverklaring inhouden van het recht tot sturen zullen geregistreerd worden door het Strafregister.

Art. 29.De Koning bepaalt de datum waarop de artikelen 5, 9 en 10 van deze wet in werking treden.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 8 augustus 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 21 november 1995 door de Minister van Justitie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van wet « in verband met het Centraal Strafregister », heeft op 17 juli 1996 het volgend advies gegeven : Onderzoek van het ontwerp Bepalend gedeelte Art. 2 Ontworpen artikel 589 Het ontwerp van wet ter zake waarvan de Raad van State wordt geadieerd, beoogt rechtsgrond te verlenen aan het centraal strafregister, dat nochtans lang geleden is ingesteld. Op te merken valt evenwel dat het strafregister in zekere zin reeds een wettelijke grondslag heeft gekregen, te weten bij wege van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Het nieuwe artikel 589 somt de onderscheiden gegevens op die in het strafregister moeten voorkomen. Die gegevens zullen op geautomatiseerde wijze worden verwerkt, dit wil zeggen via de computer. Derhalve rijst de vraag of de in het ontwerp uitgewerkte regeling bestaanbaar is met de voorschriften betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

In dat verband blijkt uit artikel 8, § 1, eerste lid, van de voornoemde wet van 8 december 1992 dat de verwerking van gegevens van strafrechtelijke aard alleen is toegestaan in zoverre vooraf voldaan is aan de verplichting om de doeleinden te bepalen waarvoor die gegevens mogen worden aangewend.

Aangezien die gegevens « zeer gevoelig » zijn, heeft men het immers nodig geacht aan de verwerking ervan een « bijzondere bescherming » te verbinden : strafrechtelijke gegevens kunnen alleen worden verwerkt indien voldaan is aan een door de wetgever of de Koning vastgestelde « bijzondere finaliteit » (Gedr. St., Kamer, B.Z. 1991-1992, 2 juli 1992,413/12, blz. 9). Dit vereiste komt eveneens voor in artikel 5, b, van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, naar luid waarvan « persoonsgegevens die langs geautomatiseerde weg worden verwerkt, dienen... b) te worden opgeslagen voor duidelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en niet te worden gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden ».

Noch in de ontworpen wet, noch in enige andere wet of verordening worden echter de doeleinden omschreven waarvoor de onderscheiden, in artikel 591 opgesomde gegevens in het strafregister moeten voorkomen.

Zelfs indien uit de memorie van toelichting kan worden afgeleid dat die gegevens zullen dienen voor de toepassing van regels zoals die met betrekking tot het uitstel en de herhaling, moet bovendien worden opgemerkt dat de toelichtingen die de steller van het ontwerp erin verstrekt, onvolledig zijn of, wat het merendeel van de gegevens betreft die in het strafregister zullen moeten voorkomen, zelfs ontbreken. Bovendien moeten de bij de wet vereiste rechtvaardigingen in de wet zelf of in een koninklijk besluit voorkomen, doch niet in de memorie van toelichting.

De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat het ontworpen artikel 589 aangevuld wordt als volgt : « Het doel van het strafregister bestaat in de mededeling van de erin opgenomen inlichtingen aan : 1° de rechterlijke instanties, opdat de rechterlijke macht haar taak kan vervullen;2° de administratieve instanties, met het oog op het toepassen van bepalingen die de kennis vereisen van het gerechtelijk verleden van personen op wie administratieve maatregelen worden toegepast;3° de particulieren, wanneer zij een uittreksel uit het strafregister moeten overleggen;4° de buitenlandse instanties, in de gevallen voorgeschreven bij internationale overeenkomsten ». Deze begripsomschrijving van de doeleinden van het strafregister kan worden ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid van het nieuwe artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering, nadat in het eerste lid de volgende wijziging is aangebracht : « ..., dat volgens de bepalingen van deze wet belast wordt met de registratie, het bewaren en het wijzigen van de gegevens betreffende beslissingen in strafzaken en ter bescherming van de maatschappij ».

Ontworpen artikel 591 De omschrijving van sommige personen die gemachtigd worden het register te raadplegen - inzonderheid de « ambtenaren van niveau 1 » - is bijzonder vaag en onduidelijk, wat moeilijk te verenigen valt met de restrictieve uitlegging die moet worden gegeven aan iedere machtiging waarbij toegang wordt verleend tot het register. Men schrijve derhalve : « De ambtenaren van niveau 1..., schriftelijk en bij name aangewezen,... ».

Een andere oplossing zou erin bestaan dat het ontwerp van wet wordt aangevuld met een uitdrukkelijke wetsbepaling die voorschrijft dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij wijze van steekproef geregeld controle uitoefent op de identiteit van de personen die toegang hebben tot het register, volgens een systeem van registratie van degenen van wie de aanvraag om toegang uitgaat, naar het voorbeeld van het bepaalde in het ontworpen artikel 601, vijfde lid.

Ontworpen artikel 593 Er wordt verwezen naar de opmerking gemaakt onder artikel 591. Op te merken valt dat, wat de toegang tot het strafregister betreft, artikel 601, vijfde lid, van het ontwerp reeds voorziet in de registratie van de identiteit van degenen van wie een aanvraag tot raadpleging uitgaat, zoals hierboven is opgemerkt; men kan er derhalve mee volstaan hierbij het in artikel 591 aanbevolen systeem van geregelde controle bij wet in te stellen.

Bovendien vernoemt het ontwerp onder de gegevens die kunnen worden geraadpleegd, de « beslissingen tot vrijspraak » zonder meer, ofschoon deze niet worden genoemd in de lijst vastgesteld in artikel 590.

Daaromtrent om uitleg gevraagd heeft de gemachtigde ambtenaar geantwoord : « Les décisions d'acquittement prononcées à la suite d'un recours introduit dans le délai extraordinaire doivent etre communiquées au casier judiciaire étant donné qu'elles annulent le jugement rendu par défaut, ayant acquis une force de chose jugée precaire (Cass. 22 septembre 1993), et qui de ce fait a été enrégistré par le casier judiciaire central. Les décisions d'acquittement pures et simples, elles, ne sont pas enregistrées par le casier judiciaire (et ne doivent en principe pas être transmises par les greffes au casier judiciaire central) ».

Teneinde iedere dubbelzinnigheid op te heffen, moet de tekst worden herzien of moet op zijn minst in de memorie van toelichting de gewenste precisering worden aangebracht.

Deze opmerking geldt eveneens voor het ontworpen artikel 594.

Art. 13 Het onderscheid dat tussen de bepalingen gemaakt wordt, is strijdig met de strekking van het ontwerp, die alomvattend beoogt te zijn. De ontworpen wet vormt een geheel; de bepalingen ervan moeten gelijktijdig in werking treden. Uit het dossier blijkt overigens niet dat er een beletsel zou zijn om ze op hetzelfde tijdstip in werking te laten treden.

Na overleg met de gemachtigde ambtenaren worden de volgende slotopmerkingen gemaakt : 1° het indieningsbesluit moet als volgt worden gesteld : « Onze Minister van Justitie is gelast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers in te dienen : »;2° overeenkomstig het gebruik verdient het aanbeveling niet in de tekst zelf de wijzigingen te vermelden die zijn aangebracht in een wettekst waarnaar wordt verwezen;deze tekst moet in zijn huidige lezing en benaming worden aangegeven (artikel 591, 5°, 15° en 16°); 3° volgens de regel moeten, met uitzondering van artikel 1, de artikelen worden afgekort met de woorden « art.2 », « art. 3 », enz.; 4° in de artikelen 3 en volgende van het ontwerp moet rekening worden gehouden met de thans vigerende wijzigingen aangebracht in de erin genoemde bepalingen.In de inleidende zin schrijve men derhalve : « Art. 17 (dat... wordt) (1). - Artikel 619 van het Wetboek van Strafvordering, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1964 en 9 januari 1991, wordt vervangen als volgt : »; « Art. 18 (dat... wordt). - Artikel 621 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 12 juli 1984 en 9 januari 1991, wordt aangevuld als volgt : »; « Art. 19 (dat... wordt). - Artikel 624, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 januari 1991, wordt opgeheven »; « Art. 20 (dat... wordt). - Artikel 627 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 9 januari 1991, wordt hersteld in de volgende lezing : »;

Er valt eveneens op te merken dat het niet gebruikelijk is eenzelfde zin van een artikel onder te verdelen in 1°, 2°,... Deze onderverdeling dient bijgevolg te vervallen. « Art. 21 (dat... wordt). - Artikel 628, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1964 en 9 januari 1991, wordt vervangen ais volgt : »; « Art.23 (dat... wordt). - Artikel 633 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 april 1964, wordt vervangen als volgt : »; 6° in de inleidende zin van artikel 11 (dat... wordt) zou het met het oog op de terminologische eenheid van het ontwerp beter zijn te schrijven : « Artikel 1, 229°, van de wet... wordt vervangen als volgt : »; 7° de woorden « Overgangsbepaling » en « Slotbepaling » vormen geen bijzondere afdeling, zodat ze moeten vervallen. Bovendien laat de Nederlandse tekst van het ontwerp te wensen over. Zo bijvoorbeeld schrijve men in het opschrift « ...betreffende het centraal strafregister ». In artikel 2 van het ontwerp vervange men de woorden « bij toepassing van », « alinea », « overmaken » en « afleveren » respectievelijk door de woorden « overeenkomstig », « lid », « overzenden » en « afgeven »; deze opmerking geldt voor het gehele ontwerp. In het ontworpen artikel 591 vervange men de woorden « noodwendigheden van de dienst », « volgens dewelke » en « binnen de drie dagen » respectievelijk door de woorden « behoeften van de dienst », « volgens welke » en « binnen drie dagen ». In het ontworpen artikel 596 schrijve men « activiteit » in plaats van « aktiviteit ».

In het ontworpen artikel 597 schrijve men « omschreven in » in plaats van « voorzien door ». Aan het eind van het ontworpen artikel 600 schrijve men « ... waarop ze betrekking hebben ». In het eerste lid van het ontworpen artikel 601 schrijve men « ...in de uitoefening van hun ambt meewerken aan..., zijn gebonden door het beroepsgeheim ». In het tweede lid van datzelfde artikel schrijve men « toestemming » in plaats van « toelating ». Het zou beter zijn het derde lid als volgt te stellen : « Zij gaan na of de programma's bestemd voor de geautomatiseerde verwerking van de gegevens geschikt zijn en of ze rechtmatig worden toegepast ». In het vierde en het vijfde lid worden de woorden « waken over » en « auteurs » respectievelijk vervangen door de woorden « zorgen voor » en « indieners » in het ontworpen artikel 602 schrijve men « waarborgen » in plaats van « verzekeren ». (1) Volgens de gemachtigde ambtenaar wordt het ontwerp aldus ingericht dat ieder artikel van het ontwerp een ontworpen artikel zal bevatten. De kamer was samengesteld uit : De heren : J-J. Stryckmans, kamervoorzitter;

Y. Kreins en P. Lienardy, staatsraden;

J. De Gavre en J. van Compernolle, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. : J. Gielissen, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer M. Bauwens, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J-J. Stryckmans.

De griffier, J. Gielissen De voorzitter, J.J. Stryckmans _______ Nota (1) Gewone zitting 1996-1997. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire documenten. - Wetsontwerp, nr. 988/1. - Amendementen, nrs. 988/2, 988/3, 988/6. - Verslag, nr. 988/4. - Tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie, nr. 988/5. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 988/7.

Parlementaire handelingen. 4 en 5 juni 1997.

Senaat.

Parlementaire documenten. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1- 663/1. - Amendementen, nrs. 1-663/2, 1-663/5. - Verslag namens de commissie voor de Justitie, nr. 1-663/3. - Tekst verbeterd door de commissie van Justitie, nr. 1-663/4.

Beslissing om niet te amenderen, nr. 1-663/6.

Parlementaire handelingen. 17 juli 1997.

^