Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 juni 2006
gepubliceerd op 29 juni 2006

Wet tot bescherming van de economische mededinging

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011269
pub.
29/06/2006
prom.
10/06/2006
ELI
eli/wet/2006/06/10/2006011269/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JUNI 2006. - Wet tot bescherming van de economische mededinging (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° onderneming : alle natuurlijke of rechtspersonen, die op duurzame wijze een economisch doel nastreven;2° machtspositie : de positie die een onderneming in staat stelt om de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging te verhinderen en het haar mogelijk maakt zich, jegens haar concurrenten, afnemers of leveranciers, in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen;3° minister : de Minister die de Economie onder zijn bevoegdheid heeft; 4° Belgische mededingingsautoriteit : de Raad voor de Mededinging en de Dienst voor de Mededinging bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, elk overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden bepaald in deze wet.

De Belgische mededingingsautoriteit is de mededingingsautoriteit die bevoegd is om de artikelen 81 en 82 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap toe te passen bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. HOOFDSTUK III. - Mededingingspraktijken Afdeling I. - Restrictieve mededingingspraktijken

Art. 3.§ 1. Zijn verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing vereist is, alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemingsverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Belgische betrokken markt of op een wezenlijk deel ervan merkbaar wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in : 1° het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden;2° het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen;3° het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;4° het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hen daarmee nadeel berokkenend bij de mededinging;5° het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten, van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten. § 2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig. § 3. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op : 1° elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen, 2° elk besluit of groep van besluiten van ondernemingsverenigingen, en 3° elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen die bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang of die de kleine en middelgrote ondernemingen de mogelijkheid bieden om hun concurrentiepositie op de betrokken markt of op de internationale markt te verstevigen, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen : a) beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn;b) de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.

Art. 4.Het is verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing nodig is, dat één of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de betrokken Belgische markt of op een wezenlijk deel daarvan.

Dit misbruik kan met name bestaan in : 1° het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;2° het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;3° het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;4° het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

Art. 5.De bij de artikel 3, § 1, en artikel 4 bedoelde praktijken worden hierna restrictieve mededingingspraktijken genoemd.

Art. 6.Het verbod van artikel 3, § 1, geldt niet voor overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarvoor door een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of een verordening of een beschikking van de Europese Commissie artikel 81, lid 3, van het EG-verdrag van toepassing is verklaard.

Het verbod van artikel 3, § 1, geldt niet voor overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die de handel tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden of de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet beperken, verhinderen of vervalsen, doch die zouden genieten van de bescherming door een verordening als bedoeld in het eerste lid ingeval zij deze handel wel zouden beïnvloeden of deze mededinging wel zouden beperken, verhinderen of vervalsen.

Het verbod van artikel 3, § 1, is niet van toepassing op categorieën van overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die binnen de werkingssfeer vallen van een koninklijk besluit genomen op grond van artikel 28. Afdeling II. - Concentraties

Art. 7.§ 1. Voor de toepassing van deze wet komt een concentratie tot stand indien er een duurzame wijziging van zeggenschap voortvloeit uit : 1° de fusie van twee of meer voorheen onafhankelijke ondernemingen of delen van ondernemingen, of 2° het verkrijgen, door één of meer personen die reeds de zeggenschap over ten minste één onderneming bezitten of door één of meer ondernemingen, van de zeggenschap - door de verwerving van participaties in het kapitaal of vermogensbestanddelen, bij overeenkomst of op elke andere wijze -, rechtstreeks of onrechtstreeks, over één of meer andere ondernemingen of delen daarvan. § 2. De oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult, vormt een concentratie in de zin van § 1, 2°. § 3. Voor de toepassing van deze wet berust de zeggenschap op rechten, overeenkomsten of andere middelen die afzonderlijk of gezamenlijk met inachtneming van alle feitelijke en juridische omstandigheden, het mogelijk maken een bepalende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming, met name : 1° eigendoms- of gebruiksrechten op alle vermogensbestanddelen van een onderneming of delen daarvan;2° rechten of overeenkomsten die een bepalende invloed verschaffen op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de ondernemingsorganen. § 4. De zeggenschap wordt verkregen door de persoon/personen of de onderneming/ondernemingen : 1° die zelf rechthebbenden zijn of aan deze overeenkomsten rechten ontlenen, of 2° die, hoewel zij zelf geen rechthebbenden zijn, noch aan deze overeenkomsten rechten ontlenen, de bevoegdheid hebben de daaruit ontstane rechten uit te oefenen. § 5. Geen concentratie in de zin van § 1 komt tot stand : 1° indien kredietinstellingen, andere financiële instellingen, of verzekeringsmaatschappijen tot wier normale werkzaamheden de verhandeling van effecten voor eigen rekening of voor rekening van derden behoort, tijdelijke deelnemingen houden die zij in een onderneming hebben verworven ten einde deze deelnemingen weer te verkopen, mits zij de aan deze deelnemingen verbonden stemrechten niet uitoefenen om het concurrentiegedrag van deze ondernemingen te bepalen of mits zij deze stemrechten slechts uitoefenen om de verkoop van deze onderneming of van haar activa, geheel of gedeeltelijk, of de verkoop van deze deelnemingen voor te bereiden, en deze verkoop plaatsvindt binnen één jaar na de verwerving;deze termijn bedraagt twee jaar wanneer de deelnemingen verworven werden als bewijs van dubieuze of onbetaald gebleven vorderingen. 2° indien de zeggenschap wordt verworven door een gerechtelijke of overheidsmandataris, op grond van een gerechtelijke beslissing of een andere procedure van gedwongen vereffening.3° indien de in § 1, 2°, bedoelde handelingen worden uitgevoerd door participatiemaatschappijen zoals bedoeld in artikel 5, 3, van de vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 gebaseerd op artikel 54, lid 3, punt g) van het Verdrag en betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, met dien verstande echter dat de stemrechten die aan de in bezit zijnde deelnemingen zijn verbonden, slechts worden uitgeoefend om, met name door de benoeming van de leden van de raden van bestuur en van toezicht van de ondernemingen waarin zij deelnemingen houden, de volledige waarde van deze investeringen veilig te stellen en niet om rechtstreeks of onrechtstreeks het concurrentiegedrag van die ondernemingen te bepalen.

Art. 8.§ 1. De bepalingen van deze afdeling zijn slechts van toepassing wanneer de betrokken ondernemingen samen in België een omzet, bepaald volgens de in artikel 52 bedoelde criteria, van meer dan 100 miljoen euro totaliseren en minstens twee van de betrokken ondernemingen elk in België een omzet realiseren van minstens 40 miljoen euro. § 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na raadpleging van de algemene vergadering van de Raad en de Commissie voor de Mededinging, de drempels bedoeld in § 1 verhogen. § 3. Om de drie jaar gaat de algemene vergadering van de Raad over tot een toetsing van de drempels bedoeld in § 1, daarbij onder andere rekening houdende met de economische impact en de administratieve last voor de ondernemingen.

Met het oog op deze toetsing brengt het Auditoraat aan de algemene vergadering van de Raad een advies uit.

Art. 9.§ 1. Voor de concentraties is de voorafgaande goedkeuring nodig van de kamer van de Raad voor de Mededinging die gevat werd, hierna de kamer van de Raad genoemd, die vaststelt of ze al of niet toelaatbaar zijn. § 2. Bij de in § 1 bedoelde beslissing wordt rekening gehouden met : 1° de noodzaak een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt te handhaven en te ontwikkelen in het licht van met name de structuur van alle betrokken markten en van de bestaande of potentiële mededinging van binnen of buiten het Koninkrijk gevestigde ondernemingen;2° de positie op de markt van de betrokken ondernemingen, hun economische en financiële macht, de keuzemogelijkheden van leveranciers en afnemers, hun toegang tot voorzieningsbronnen en afzetmarkten, het bestaan van juridische of feitelijke hinderpalen voor de toegang tot de markt, de ontwikkeling van vraag naar en aanbod van de betrokken producten en diensten, de belangen van de tussen- en eindverbruikers, alsmede de ontwikkeling van de technische en economische vooruitgang, voorzover deze in het voordeel van de consument is en geen belemmering vormt voor de mededinging. § 3. Concentraties die niet tot gevolg hebben dat een daadwerkelijke mededinging op de Belgische markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, onder andere door het in het leven roepen of versterken van een machtspositie, worden toelaatbaar verklaard. § 4. Concentraties die tot gevolg hebben dat een daadwerkelijke mededinging op de Belgische markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, onder andere door het in het leven roepen of versterken van een machtspositie, worden ontoelaatbaar verklaard. § 5. Indien de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die een concentratie vormt in de zin van artikel 7, § 2, de coördinatie beoogt of tot stand brengt van het concurrentiegedrag van ondernemingen die onafhankelijk blijven, dan wordt die coördinatie beoordeeld overeenkomstig de criteria van artikel 3, teneinde vast te stellen of de transactie al dan niet toelaatbaar is.

Bij die beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met : 1° het significant en gelijktijdig actief blijven van twee of meer oprichtende ondernemingen op dezelfde markt als die van de gemeenschappelijke onderneming, op een downstream- of upstreammarkt van laatstgenoemde markt of op een nauw met die markt verbonden markt;2° de mogelijkheid die aan de betrokken ondernemingen wordt gegeven om, via de coördinatie die het rechtstreekse gevolg is van de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming, de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken producten en diensten uit te schakelen. § 6. Wanneer het algemeen belang dit rechtvaardigt, mag de Ministerraad ambtshalve of op verzoek van de partijen, de oprichting toestaan van een concentratie die door de Raad als ontoelaatbaar wordt beschouwd, volgens de nadere regels vervat in artikel 38.

Art. 10.§ 1. De concentraties bedoeld in deze wet worden bij het Auditoraat aangemeld vóór hun totstandbrenging en na de sluiting van de overeenkomst, de openbaarmaking van het aanbod tot aankoop of ruil, of de verwerving van een zeggenschapsdeelneming. De partijen kunnen echter een ontwerpovereenkomst aanmelden mits alle partijen uitdrukkelijk verklaren dat zij de intentie hebben om een overeenkomst te sluiten die op alle mededingingsrechtelijk relevante punten niet merkbaar verschilt van het aangemelde ontwerp. In het geval van een openbaar aanbod tot aankoop of ruil, kunnen de partijen eveneens een ontwerp aanmelden wanneer zij hun voornemen tot het doen van een dergelijk bod publiekelijk hebben aangekondigd. § 2. Concentraties door fusie in de zin van artikel 7, § 1, 1°, of door totstandkoming van een gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 7, § 1, 2°, worden gezamenlijk aangemeld door de partijen bij de fusie of door de partijen die de gezamenlijke zeggenschap verkrijgen. In alle andere gevallen vindt de aanmelding plaats door de persoon of de onderneming die de zeggenschap over één of meer ondernemingen of een gedeelte daarvan verwerft. § 3. De modaliteiten van de aanmeldingen bedoeld bij § 1 worden bepaald door de Koning. De algemene vergadering van de Raad kan de nadere regels voor een vereenvoudigde aanmelding bepalen. § 4. Tot de kamer van de Raad een beslissing neemt betreffende de toelaatbaarheid van de concentratie, mogen de betrokken ondernemingen de concentratie niet tot uitvoering brengen. § 5. De voorgaande paragraaf belet evenwel niet de tenuitvoerlegging van een openbaar aanbod tot aankoop of ruil of van een reeks transacties met financiële instrumenten, inclusief met deze converteerbaar in andere financiële instrumenten, die ter verhandeling worden toegelaten tot een markt zoals een effectenbeurs en waardoor de zeggenschap in de zin van artikel 7 wordt verkregen door tussenkomst van meerdere verkopers, mits 1° de concentratie overeenkomstig dit artikel onverwijld bij het Auditoraat wordt aangemeld, en 2° de verkrijger de aan de betrokken effecten verbonden stemrechten niet uitoefent dan wel slechts uitoefent om de volle waarde van zijn belegging te handhaven en op basis van een door de kamer van de Raad overeenkomstig § 6 verleende ontheffing. § 6. Onverminderd het bepaalde in § 5, kan de kamer van de Raad op verzoek van de partijen, op elk ogenblik ontheffing verlenen van de in § 4 bepaalde verplichting. In dat geval vraagt de kamer van de Raad dat de auditeur binnen twee weken na de indiening van het verzoek een verslag neerlegt, bevattende de noodzakelijke appreciatie-elementen om tot de in deze paragraaf bedoelde beslissing te komen. § 7. De kamer van de Raad kan zijn beslissing vergezeld laten gaan van bepaalde voorwaarden en lasten.

Art. 11.De concentraties die onderworpen zijn aan het toezicht van de Europese Commissie, met inbegrip van concentraties die bij toepassing van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen zijn verwezen naar de Europese Commissie, zijn niet onderworpen aan het toezicht ingesteld bij deze wet.

Zijn echter wel onderworpen aan het toezicht ingesteld door deze wet, de concentraties die door de Europese Commissie naar de Belgische mededingingsautoriteit werden verwezen krachtens de artikelen 4, vierde en vijfde lid, en 9, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen. In dit geval dienen de partijen de concentratie opnieuw aan te melden bij het Auditoraat overeenkomstig artikel 10. HOOFDSTUK IV. - Organen Afdeling I. - Dienst voor de Mededinging

Art. 12.De Dienst voor de Mededinging wordt onder meer belast met : 1° het opsporen en het onderzoek van de praktijken bedoeld in hoofdstuk II, onder het gezag van het Auditoraat;2° het vertegenwoordigen, op aanwijzing van de minister en onder voorbehoud van artikel 12 van de wet van 10 juni 2006 tot oprichting van een Raad voor de Mededinging, van België in de Europese en internationale mededingingsorganisaties;3° het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van het beleid inzake economische mededinging in België;4° het voorbereiden van de Belgische wetgeving en reglementering met betrekking tot de economische mededinging.

Art. 13.De middelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze wet worden ter beschikking gesteld van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, die zijn logistieke en materiële bijstand verleent aan de Raad voor de Mededinging.

De administratieve bijstand aan de Raad voor de Mededinging wordt verstrekt door personeel dat ter beschikking wordt gesteld door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Afdeling II. - Het beroepsgeheim

Art. 14.De raadsleden van de Raad voor de Mededinging, de leden van het Auditoraat, de griffiers en de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging, alsmede iedereen die onder hun gezag werkt, zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen, onverminderd de bepalingen van Afdeling X van Hoofdstuk V, van artikel 55 en van de koninklijke

besluiten uitgevaardigd met toepassing van artikel 24, tweede lid, de vertrouwelijke gegevens waarvan zij wegens hun functie kennis hebben gekregen aan geen enkele persoon of autoriteit bekendmaken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om in rechte te getuigen.

Art. 15.Onverminderd de bepalingen van Afdeling X van Hoofdstuk V en van de koninklijke besluiten uitgevaardigd met toepassing van artikel, 24, tweede lid, mag de informatie waarover de raadsleden van de Raad, de leden van het Auditoraat, de griffiers en de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging, alsmede iedereen die onder hun gezag werkt, beschikken, enkel worden gebruikt voor het doel waarvoor zij werd ingewonnen.

Onverminderd de uitwisseling en het gebruik van de informatie bedoeld in Afdeling X van Hoofdstuk V mogen de raadsleden van de Raad, de leden van het Auditoraat, de griffiers en de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging, alsmede iedereen die onder hun gezag werkt, de informatie niet verspreiden waarvan zij kennis hebben wegens hun functie en die, omwille van haar aard, beschermd is door het beroepsgeheim. Deze verplichting geldt ook voor de vertegenwoordigers van de mededingingsautoriteit en voor de deskundigen die deelnemen aan de vergaderingen van het adviescomité bedoeld in artikel 14 van de Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, en in artikel 19 van de Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen.

Art. 16.Alle overtredingen van de artikelen 14 en 15 worden bestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.

De voorschriften van het eerste boek van het Strafwetboek, met inbegrip van Hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de overtredingen bedoeld in artikel 15. Afdeling III. - Onverenigbaarheden

Art. 17.De functies van voltijds lid van de Raad voor de Mededinging, lid van het Auditoraat en de griffie zijn onverenigbaar met de gerechtelijke functies, met de uitoefening van een openbaar mandaat toegekend door verkiezing, met elke bezoldigde functie of openbaar ambt van politieke of administratieve aard, met de ambten van notaris en gerechtsdeurwaarder, met het beroep van advocaat, met de militaire status en met de functie van bedienaar van een erkende eredienst.

Van het eerste lid mag enkel worden afgeweken : 1° wanneer het de uitoefening betreft van het ambt van professor, docent, lector of assistent in de instellingen voor hoger onderwijs, voor zover dat ambt niet wordt uitgeoefend gedurende meer dan twee halve dagen per week;2° wanneer het de uitoefening betreft van de functie van lid van een examencommissie;3° wanneer het de deelname betreft aan een commissie, een raad of een adviescomité, voorzover het aantal opdrachten of functies beperkt is tot twee en het gaat om opdrachten of functies die onbezoldigd worden uitgeoefend. Deze afwijkingen worden toegekend door de minister.

Art. 18.De functie van deeltijds lid van de Raad voor de Mededinging is onverenigbaar met de uitoefening van een openbaar mandaat toegekend door verkiezing, met de militaire status en met de functie van bedienaar van een erkende eredienst.

De raadsheer in het Hof van beroep te Brussel, die deeltijds lid van de Raad voor de Mededinging is, mag, tijdens de duur van zijn mandaat, geen kennis nemen van hoger beroep tegen beslissingen van de Raad voor de Mededinging of van zijn voorzitter, en mag, ook na afloop van zijn mandaat, geen kennis nemen van hoger beroep tegen beslissingen in zaken waarin hij zitting heeft gehouden, een en ander op straffe van nietigheid van het arrest.

Art. 19.De raadsleden van de Raad, de leden van het Auditoraat, de griffiers, de personeelsleden van de Raad voor de Mededinging en de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging, alsmede iedereen die onder hun gezag werkt, mogen mondeling noch schriftelijk de belangen van de betrokkenen verdedigen; zij mogen hen ook geen consult geven.

De raadsleden van de Raad, met uitzondering van die welke hun functie niet voltijds uitoefenen, de leden van het Auditoraat en de griffiers mogen de volgende activiteiten niet uitoefenen : 1° bezoldigde arbitrage doen;2° hetzij persoonlijk, hetzij via een tussenpersoon enige vorm van handel drijven, zaakwaarnemer zijn of deelnemen aan de leiding of het bestuur van of het toezicht op handelsvennootschappen of nijverheids- of handelsvestigingen. Afdeling IV. - De Commissie voor de Mededinging

Art. 20.Er wordt in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven een paritaire raadgevende commissie opgericht die Commissie voor de Mededinging wordt genoemd en die een adviserende bevoegdheid heeft voor alle algemene kwesties in verband met het mededingingsbeleid; zij oefent die bevoegdheid uit op eigen initiatief of op verzoek van de minister.

Art. 21.De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de Commissie voor de Mededinging alsook van haar secretariaat.

Hij benoemt de leden bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Hij bepaalt eveneens het bedrag van de vergoedingen toegekend aan de voorzitter en de leden van de Commissie alsook aan elke persoon die met de Commissie dient samen te werken. HOOFDSTUK V. - Procedures Afdeling I. - Onderzoeksprocedure

Art. 22.§ 1. Het onderzoek van de zaken door het Auditoraat gebeurt : 1° op verzoek van de betrokkenen bedoeld bij artikel 10 in het geval van een aangemelde concentratie;2° ambtshalve of op verzoek van de minister wanneer daartoe ernstige aanwijzingen bestaan of na een klacht van een natuurlijke of rechtspersoon die aantoont daarbij een rechtstreeks en dadelijk belang te hebben, in het geval van een inbreuk op de artikelen 3, § 1, 4, 10, § 1, of in geval van niet-naleving van een beslissing genomen krachtens de artikelen 10, § 5, 31, 36 of 37;3° op verzoek van de minister van Middenstand, van een geëigende openbare instelling of ander overheidslichaam, belast met het toezicht of de controle op een economische sector in het geval van een inbreuk op artikel 3, § 1, op artikel 4 of op artikel 10, § 1;4° ambtshalve, op verzoek van de minister of de algemene vergadering van de Raad met het oog op een koninklijk besluit tot groepsgewijze ontheffing van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op grond van artikel 28;5° op verzoek van het Hof van beroep te Brussel in geval van toepassing van artikel 29, § 2, van de voornoemde wet van 10 juni 2006. § 2. Ter vervulling van de hen opgedragen taken, kunnen de auditeurs alle noodzakelijke inlichtingen inwinnen bij de ondernemingen en ondernemingsverenigingen. Zij bepalen de termijn binnen welke deze inlichtingen hen moeten worden medegedeeld.

Wanneer de auditeurs tot een onderneming of een ondernemingsvereniging een verzoek om inlichtingen richten, duiden zij de rechtsgrond en het doel van hun verzoek aan.

Indien een onderneming of vereniging van ondernemingen de gevraagde inlichtingen niet binnen de door de auditeur gestelde termijn verstrekt of indien de verstrekte inlichtingen onvolledig, onjuist of verdraaid zijn, kan de auditeur de inlichtingen bij een met redenen omklede beslissing eisen.

Deze beslissing omschrijft de gevraagde inlichtingen en bepaalt binnen welke termijn ze moeten worden verstrekt. Als de beslissing tot verzoek om inlichtingen gericht is tot een van de aanmeldende ondernemingen, schorst zij bovendien de in artikel 36 bedoelde termijn tot de dag waarop de inlichtingen worden verstrekt of uiterlijk tot de dag waarop de termijn, bepaald door de auditeur, verstrijkt.

De beslissing wordt door de auditeur ter kennis gebracht van de ondernemingen waarvan de inlichtingen worden geëist. § 3. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de auditeurs en de door de minister gemachtigde ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging bevoegd om overtredingen van deze wet op te sporen en om deze overtredingen vast te stellen bij processen-verbaal die gelden als bewijs tot het tegendeel is bewezen.

Zij zijn eveneens bevoegd om alle inlichtingen op te sporen en om alle noodzakelijke vaststellingen te doen met het oog op de toepassing van de artikelen 7 tot 11.

Bij de uitvoering van de hun toevertrouwde opdrachten, zijn zij onderworpen aan het toezicht van de procureur-generaal.

Zij verzamelen alle inlichtingen, nemen alle geschreven of mondelinge verklaringen of getuigenissen af, doen zich alle documenten of inlichtingen, wie ook de houder ervan is, mededelen, die zij nodig achten ter vervulling van hun opdracht en waarvan zij kopie mogen nemen, en doen ter plaatse de nodige vaststellingen.

Zij mogen een huiszoeking verrichten : 1° in de woning van de ondernemingshoofden, bestuurders, zaakvoerders, directeurs, en andere personeelsleden alsook in de woning en in de lokalen die gebruikt worden voor professionele doeleinden van natuurlijke en rechtspersonen, intern of extern, belast met het commercieel, boekhoudkundig, administratief, fiscaal en financieel beheer, en zulks tussen 8 en 18 uur, en met voorafgaande machtiging door een onderzoeksrechter;2° in de lokalen, vervoermiddelen en andere plaatsen van de ondernemingen waar zij redelijkerwijze vermoeden bescheiden of gegevens te kunnen vinden, welke zij voor het vervullen van hun opdracht nodig achten en waarvan zij kopie mogen nemen, en zulks tussen 8 en 18 uur en met een voorafgaande machtiging door de voorzitter van de Raad voor de Mededinging. Bij het volbrengen van hun opdracht kunnen zij ter plaatse beslag leggen en verzegelen voor de duur van, en voor zover nodig voor, hun opdracht maar niet langer dan 72 uur in andere lokalen dan deze van de ondernemingen of ondernemingsverenigingen. Deze maatregelen worden vastgesteld in een proces-verbaal. Een kopie van dit proces-verbaal wordt bezorgd aan de persoon ten aanzien van wie deze maatregelen zijn genomen.

Bij het volbrengen van hun opdracht kunnen zij een beroep doen op de openbare macht.

Om over te gaan tot een huiszoeking, een beslaglegging of een verzegeling, moeten de in het eerste lid bedoelde ambtenaren bovendien houder zijn van een specifiek opdrachtbevel afgegeven door de auditeur. Dit bevel vermeldt het voorwerp en het doel van hun opdracht.

De auditeurs kunnen deskundigen aanstellen wier raadgevende opdracht zij bepalen. De auditeurs kunnen ook een beroep doen op de ambtenaren van de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. § 4. Ongeacht de bijzondere wetten, die de geheimhouding van de mededelingen waarborgen, zijn de openbare besturen de auditeurs en de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging bij de uitvoering van hun opdracht behulpzaam. § 5. Bij de uitoefening van hun onderzoeksbevoegdheid houden de auditeurs, de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging en de ambtenaren van de Algemene Directie Controle en Bemiddeling zich voor : 1° het verhoor van personen aan de bepalingen van artikel 31, uitgezonderd het derde lid, van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken;2° de opstelling van de oproepingen, processen-verbaal en rapporten, aan de bepalingen van artikel 11 van dezelfde wet.Wanneer meerdere personen het voorwerp uitmaken van het onderzoek, zal het rapport van de auditeur bedoeld in artikel 23, § 4, opgesteld worden in de taal van de meerderheid, rekening houdend met de bepalingen van voornoemd artikel 11. Wanneer er pariteit is, wordt gebruik gemaakt van één der landstalen volgens de noodwendigheden van de zaak. § 6. Alvorens het met redenen omkleed verslag zoals bepaald in de artikelen 23, § 4, 33, § 4, 37, § 2, of 40, § 5, bij de Raad neer te leggen, stelt het Auditoraat of de auditeur een inventaris op van alle documenten en gegevens verzameld tijdens het onderzoek en spreekt zich uit over hun vertrouwelijkheid.

De vertrouwelijkheid van de gegevens en documenten wordt beoordeeld ten aanzien van elke natuurlijke of rechtspersoon die kennis krijgt van het met redenen omkleed verslag. § 7. Wanneer het Auditoraat of de auditeur van oordeel is dat ten aanzien van de betrokken onderneming gegevens die door de natuurlijke of rechtspersoon die deze gegevens heeft verstrekt als vertrouwelijk zijn aangemerkt, niet als vertrouwelijk kunnen worden beschouwd, stelt hij deze natuurlijke of rechtspersoon hiervan per brief, fax of via e-mail op de hoogte en nodigt hen uit om hierover per brief, fax of via e-mail een standpunt mee te delen binnen de door hem bepaalde termijn.

Het Auditoraat of de auditeur spreekt zich vervolgens uit. Het Auditoraat of de auditeur kan beslissen dat het belang van een effectieve toepassing van deze wet zwaarder weegt dan de bescherming van het vertrouwelijke karakter van de verstrekte gegevens. Het Auditoraat of de auditeur deelt zijn beslissing mee aan de natuurlijke of rechtspersoon die de gegevens heeft verstrekt.

Wanneer het Auditoraat of de auditeur de vertrouwelijkheid van de gegevens aanvaardt, verzoekt hij, binnen de termijn die hij bepaalt, de natuurlijke of rechtspersoon die de vertrouwelijke gegevens heeft verstrekt om een niet-vertrouwelijke samenvatting of versie van het betreffende document, voorzover zulke samenvatting of versie zich nog niet in het dossier bevindt. De vertrouwelijke documenten worden vervolgens uit het onderzoeksdossier verwijderd en vervangen door de niet-vertrouwelijke samenvatting of versie.

Wanneer het Auditoraat of de auditeur de vertrouwelijkheid van de gegevens niet aanvaardt, deelt hij dit mee aan de natuurlijke of rechtspersoon die de gegevens heeft verstrekt met vermelding van de redenen waarom de gegevens niet als vertrouwelijk kunnen worden aangemerkt. Deze mededeling gebeurt per brief, fax of via e-mail. § 8. De natuurlijke of rechtspersoon die de gegevens heeft verstrekt, kan, binnen een termijn van tien dagen nadat de beslissing van het Auditoraat of van de auditeur werd meegedeeld, een beroep tegen deze beslissing instellen bij de Raad. Deze termijn wordt herleid tot twee werkdagen bij onderzoek of beslissing inzake concentraties.

Een raadslid van de Raad, aangewezen door de voorzitter, dat vervolgens geen zitting zal hebben in de kamer die de zaak behandelt, spreekt zich binnen een termijn van tien dagen uit over het beroep.

Deze termijn bedraagt twee werkdagen bij onderzoek of beslissingen inzake concentraties. Deze beslissing is niet vatbaar voor een afzonderlijk hoger beroep bij het Hof van beroep te Brussel. § 9. Het Auditoraat of de auditeur deelt geen vertrouwelijke gegevens mee zolang het raadslid van de Raad zich niet heeft uitgesproken over het beroep. Afdeling II. - Specifieke onderzoeksregels betreffende restrictieve

mededingingspraktijken

Art. 23.§ 1. De klachten en verzoeken betreffende de restrictieve mededingingspraktijken worden ingediend bij het Auditoraat. § 2. Indien het Auditoraat tot het besluit komt dat een klacht of een verzoek niet ontvankelijk of ongegrond is, seponeert het de klacht of het verzoek bij met redenen omklede beslissing. Deze beslissing wordt bij aangetekend schrijven betekend aan de indiener van de klacht of het verzoek; daarbij wordt aan de indiener meegedeeld dat hij het dossier op de griffie kan raadplegen, tegen betaling een kopie ervan kan krijgen en tegen de beslissing tot sepot een beroep kan instellen bij de Raad. § 3. Het beroep bedoeld in § 2 wordt, op straffe van nietigheid, ingesteld door middel van een met redenen omkleed en ondertekend verzoekschrift dat wordt ingediend bij de griffie binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing. Het verzoekschrift beantwoordt, op straffe van nietigheid, aan de vereisten van artikel 29, § 2, derde lid, 1° tot 3°, 5° en 7°, van de voornoemde wet van 10 juni 2006. De kamer van de Raad doet uitspraak op stukken. Deze uitspraak van de kamer is niet vatbaar voor hoger beroep of verzet. Indien de kamer het beroep gegrond acht, wordt het dossier terug overgemaakt aan het Auditoraat voor onderzoek en verslag aan de kamer. § 4. Indien het Auditoraat de klacht of het verzoek of desgevallend een ambtshalve onderzoek, gegrond acht, legt de auditeur het met redenen omkleed verslag namens het Auditoraat neer bij de kamer van de Raad. Dit verslag omvat het onderzoeksverslag, de punten van bezwaar en een voorstel tot beslissing; het is vergezeld van het onderzoeksdossier en van de inventaris van de stukken van dit dossier.

De inventaris bepaalt de vertrouwelijkheid van de stukken ten aanzien van elke partij die toegang heeft tot het dossier.

Het verslag omvat eveneens een met redenen omkleed voorstel tot reglementering zoals bepaald in het tweede lid van artikel 28, § 1, indien de auditeur meent dat de concrete feiten een algemene reglementering noodzakelijk maken.

Art. 24.De Koning kan alle formaliteiten voorschrijven met het oog op de samenstelling en de indiening van de dossiers, alsook de nadere regels betreffende de procedure voor de Dienst voor de Mededinging en het Auditoraat vastleggen.

Voor de economische sectoren die onder het toezicht of de controle van een geëigende openbare instelling of ander overheidslichaam zijn geplaatst, kan de Koning, na raadpleging van die instellingen of lichamen, de samenwerking tussen de Dienst voor de Mededinging en het Auditoraat en die instellingen of lichamen regelen, wat het onderzoek betreft evenals de wederzijdse uitwisseling van vertrouwelijke inlichtingen.

Art. 25.Het Auditoraat kan, ambtshalve of op verzoek van de minister of van de minister die de betrokken sector onder zijn bevoegdheid heeft, algemene of sectoriële onderzoeken instellen of doen instellen indien er ernstige aanwijzingen zijn van het bestaan van de door de artikelen 3, § 1, en 4 en de artikelen 81 en 82 van het EG-verdrag verboden praktijken. De bepalingen van artikel 22 zijn van overeenkomstige toepassing, uitgezonderd het vijfde tot het achtste lid van § 3. Afdeling III. - Beslissing inzake restrictieve praktijken

Art. 26.§ 1. Gelijktijdig met het indienen van het in artikel 23, § 4, bedoelde verslag brengt de auditeur de ondernemingen op wier activiteit het onderzoek betrekking had hiervan op de hoogte en stuurt hen een kopie van het verslag. Hij brengt hen ter kennis dat zij op de griffie inzage kunnen nemen van het dossier en tegen betaling een kopie ervan kunnen krijgen.

De griffie brengt de natuurlijke of rechtspersonen die een klacht hebben ingediend op de hoogte van het indienen van het verslag. Zo de kamer van de Raad die de zaak behandelt dit nodig acht, kunnen de natuurlijke of rechtspersonen die een klacht hebben ingediend evenals de andere personen die de Raad zal horen overeenkomstig § 5, tweede en derde lid, een niet-vertrouwelijke versie van het in artikel 23, § 4, bedoelde verslag krijgen. § 2. De voorzitter van de kamer van de Raad die de zaak behandelt, nodigt dan de ondernemingen op wier activiteit het onderzoek betrekking had uit om de in het verslag opgenomen vertrouwelijke passages aan te stippen met het oog op het toezenden van een niet-vertrouwelijke versie van het verslag aan de natuurlijke of rechtspersonen die een klacht hebben ingediend alsook ten aanzien van andere personen die de Raad overeenkomstig § 5, tweede en derde lid, zal horen. De voorzitter van de kamer van de Raad die de zaak behandelt, neemt hiertoe een beslissing. Deze beslissing is niet vatbaar voor een afzonderlijk hoger beroep.

De personen die een klacht hebben ingediend en alle andere natuurlijke of rechtspersonen die de Raad overeenkomstig § 5, tweede en derde lid, zal horen, hebben in principe geen toegang tot het dossier, tenzij de voorzitter van de kamer van de Raad die de zaak behandelt hiertoe een andersluidende beslissing neemt.

Indien andere personen dan de ondernemingen die het voorwerp van het onderzoek uitmaken, vertrouwelijke informatie aan de Raad wensen mee te delen, zal een raadslid van de Raad dat geen deel uitmaakt van de kamer die de zaak behandelt, zich, zoals de auditeur, over de vertrouwelijkheid uitspreken volgens de procedure bedoeld in artikel 22, §§ 6 en 7. De vertrouwelijke documenten maken vervolgens geen deel uit van het dossier en worden vervangen door de niet-vertrouwelijke samenvatting of versie die zal verstrekt worden door de partijen die de gegevens hebben meegedeeld, binnen de termijn bepaald door het raadslid van de Raad. Deze beslissing is niet vatbaar voor een afzonderlijk hoger beroep. § 3. Zodra de partijen met toepassing van §§ 1 en 2 toegang hebben gekregen tot het dossier, stelt de kamervoorzitter de termijnen vast waarbinnen de auditeur en de betrokken partijen hun schriftelijke opmerkingen en replieken dienen neer te leggen. Hij verlengt deze termijnen op met redenen omklede vraag van de partijen of de auditeur.

Indien de kamer van de Raad bij toepassing van § 5, tweede of derde lid, natuurlijke of rechtspersonen heeft toegelaten tot de zitting, kan de kamervoorzitter een termijn bepalen waarbinnen zij schriftelijke opmerkingen mogen indienen, zodanig dat de auditeur en de betrokken partijen nog een schriftelijke repliek kunnen indienen.

De Raad brengt de Commissie voor de Mededinging op de hoogte van elke zaak die hem door een auditeur wordt overgezonden, na ontvangst van het verslag van die auditeur. Hij deelt haar bovendien de naam mede van de ondernemingen op wier activiteit het onderzoek betrekking had evenals de bepalingen van de wet waarop het dossier gebaseerd is. § 4. Indien de kamer van de Raad die de zaak behandelt van oordeel is dat andere punten van bezwaar of elementen dan die welke de auditeur in aanmerking neemt, moeten worden onderzocht, gelast hij de auditeur over te gaan tot een bijkomend onderzoek. In dergelijk geval vult de auditeur zijn verslag aan en legt het neer bij de kamer van de Raad die de zaak behandelt. De griffie zendt een kopie van dit bijkomend verslag aan de betrokken partijen over. § 5. De kamer van de Raad behandelt elke zaak ter zitting. Zij hoort de auditeur, evenals de ondernemingen, op wier activiteit het onderzoek betrekking had, alsook de klager, wanneer deze erom vraagt.

Wanneer zij het nodig acht, kan zij elke natuurlijke of rechtspersoon horen.

Indien natuurlijke of rechtspersonen, die blijk geven van een voldoende belang, vragen om gehoord te worden, wordt aan hun vraag tegemoet gekomen. Voor de economische sectoren die onder de controle of het toezicht van een openbare instelling of een andere geëigende overheidsinstelling zijn geplaatst, worden deze instellingen of overheidslichamen geacht een voldoende belang te hebben. In alle gevallen wordt de minister geacht een voldoende belang te hebben.

Het niet verschijnen van de opgeroepen partijen of van hun mandataris doet geen afbreuk aan de geldigheid van de procedure. § 6. Na afloop van het bijkomend onderzoek bedoeld in § 4 legt de auditeur zijn verslag neer bij de kamer van de Raad en de procedure beschreven in §§ 1, 2 en 3 wordt hernomen. § 7. De beslissing van de Raad over de grond van de zaak kan niet steunen op de stukken die door derden werden aangebracht en als vertrouwelijk werden erkend zodat de ondernemingen die het voorwerp van het onderzoek uitmaken er geen kennis hebben kunnen van nemen. § 8. De Koning stelt de regels vast wat de procedure voor de Raad betreft alsook de voorwaarden voor het verkrijgen van kopies.

Art. 27.Er kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling van geldboeten worden toegekend aan een onderneming of een ondernemingsvereniging die samen met anderen bij een door artikel 3 verboden praktijk betrokken was, indien deze onderneming er toe heeft bijgedragen het bestaan van deze verboden praktijk te bewijzen en de deelnemers eraan te identificeren, onder andere door inlichtingen te verstrekken waarover de mededingingsautoriteit voorheen niet beschikte, door het bewijs te leveren van een door artikel 3 verboden praktijk waarvan het bestaan nog niet vaststond, of door de verboden praktijk te erkennen. Als gevolg van het optreden van deze onderneming of ondernemingsvereniging neemt de kamer van de Raad die de zaak behandelt, op verzoek van de auditeur-generaal, daartoe een clementieverklaring aan, waarin de voorwaarden worden bepaald waaraan de beoogde vrijstelling is onderworpen, nadat de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging hun bemerkingen hebben voorgelegd. Deze verklaring wordt aan de onderneming of ondernemingsvereniging overgezonden, en wordt niet gepubliceerd.

Op het ogenblik van de beslissing genomen met toepassing van dit artikel, kan de kamer die de zaak behandelt, indien de voorwaarden aangeduid in de clementieverklaring werden nageleefd, een vrijstelling van geldboeten toekennen in verhouding tot de bijdrage die geleverd werd om de inbreuk te bewijzen.

Art. 28.§ 1. De Koning kan, na raadpleging van de Commissie voor de Mededinging en van de algemene vergadering van de Raad, bij besluit verklaren dat artikel 3, § 1, niet van toepassing is op categorieën overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde praktijken.

De Koning kan een dergelijk besluit ook uitvaardigen op verzoek van de algemene vergadering van de Raad. De algemene vergadering van de Raad kan onder meer beslissen om een dergelijk besluit te verzoeken na ontvangst van een met redenen omkleed voorstel tot reglementering van het Auditoraat.

In het geval bedoeld in artikel 23, § 4, tweede lid, legt de auditeur, na afloop van het onderzoek, aan de algemene vergadering van de Raad ter advies een verslag voor dat het voorstel tot regeling bij koninklijk besluit bevat.

Het besluit wordt met redenen omkleed. Er wordt overleg gepleegd in de Ministerraad, wanneer het afwijkt van het advies of het verzoek van de algemene vergadering van de Raad. § 2. Het koninklijk besluit omschrijft de categorieën van overeenkomsten, van besluiten en van onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarop het van toepassing is en geeft met name aan : 1° de beperkingen of de bepalingen die er niet in mogen voorkomen;2° de bepalingen die erin moeten voorkomen of de andere voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Dit koninklijk besluit wordt voor een beperkte tijdsduur genomen. Het kan worden opgeheven of gewijzigd wanneer de omstandigheden gewijzigd zijn met betrekking tot een punt van wezenlijk belang voor zijn vaststelling; in dit geval wordt voorzien in een overgangsregeling voor de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bedoeld door het voorafgaande besluit.

Art. 29.De kamer van de Raad kan na ontvangst van het verslag van de auditeur betreffende een klacht, een verzoek of een ambtshalve onderzoek bij een met redenen omklede beslissing verklaren dat op grond van de gegevens die haar bekend zijn er voor haar geen aanleiding bestaat om op te treden.

Art. 30.Na ontvangst van het verslag van de auditeur kan de kamer van de Raad die de zaak behandelt, bij een met redenen omklede beslissing vaststellen : 1° dat er een restrictieve mededingingspraktijk bestaat en bevelen dat deze beëindigd wordt, indien nodig volgens de door haar voorgeschreven modaliteiten;2° dat er geen restrictieve mededingingspraktijk bestaat, voor zover er geen enkele beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap bestaat;3° dat de werking van artikel 6, tweede lid, of de werking van een koninklijk besluit in de zin van de artikelen 6, derde lid, en 28 in een individueel geval vervalt, indien de betrokken restrictieve mededingingspraktijk met artikel 3, § 3, onverenigbare gevolgen heeft;4° dat de werking van een verordening in de zin van artikel 6, eerste lid, in een individueel geval vervalt, indien de betrokken restrictieve mededingingspraktijk met artikel 81, § 3, van het EG-verdrag onverenigbare gevolgen heeft op het nationale grondgebied of een gedeelte daarvan, welk gebied alle kenmerken vertoont van een afzonderlijke geografische markt.

Art. 31.§ 1. Wanneer de kamer van de Raad die de zaak behandelt voornemens is een beslissing te nemen waarbij de beëindiging van een inbreuk wordt gelast, en de betrokken ondernemingen toezeggingen doen om aan zijn bezorgdheden tegemoet te komen, kan zij ten aanzien van deze ondernemingen bij beslissing die toezeggingen een verbindend karakter verlenen. Zij kan de auditeur vragen een verslag in te dienen betreffende de voorstellen van toezeggingen binnen de termijn die zij bepaalt. De beslissing kan voor een bepaalde periode worden gegeven en bevat de conclusie dat er niet langer gronden voor een optreden van de Raad bestaan. Deze beslissing laat de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties om het bestaan van restrictieve praktijken voor het verleden vast te stellen onverlet en kan niet worden uitgelegd als een nadelige erkenning door de betrokken onderneming. §. 2. De Raad kan de procedure bedoeld in de artikelen 22 tot 26 heropenen op verzoek of op eigen initiatief : 1° indien er een wezenlijke verandering optreedt in één van de feiten waarop de beslissing steunt;2° indien de betrokken ondernemingen in strijd met de door hen gedane toezeggingen handelen, of 3° indien de beslissing op door de partijen verstrekte onvolledige, onjuiste of verdraaide inlichtingen berust.

Art. 32.Indien de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging waarop het onderzoek betrekking had het voorwerp uitmaakt van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of een verordening van de Europese Commissie waarbij artikel 81, § 1, van het EG-verdrag buiten toepassing is verklaard of van een koninklijk besluit in de zin van artikel 28, stelt de kamer van de Raad die de zaak behandelt dit vast en vaardigt een beslissing tot seponering uit. Afdeling IV. - Onderzoek inzake concentratie

Art. 33.§ 1. De door de auditeur-generaal aangewezen auditeur zendt een exemplaar van de aanmeldingen van concentraties verricht op grond van artikel 10, onverwijld over aan de Raad. Hij stelt het onderzoek van de zaak in zodra hij de aanmelding heeft ontvangen of, indien de te verstrekken inlichtingen onvolledig zijn, zodra hij de volledige inlichtingen heeft ontvangen. § 2. De auditeur kan onderzoekstaken opdragen aan de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging, aangewezen krachtens artikel 20, § 3, eerste lid, van de voornoemde wet van 10 juni 2006. § 3. De auditeur aangewezen krachtens artikel 18 van de voornoemde wet van 10 juni 2006 dient het gemotiveerd verslag in bij de Raad, samen met het dossier. Dit verslag omvat het onderzoeksverslag en een voorstel tot beslissing; het is vergezeld van het onderzoeksdossier en van de inventaris van de stukken van dit dossier. Deze inventaris bepaalt de vertrouwelijkheid van de stukken ten aanzien van elke partij die toegang heeft tot het dossier. § 4. Het verslag wordt neergelegd binnen een termijn van vijfentwintig werkdagen vanaf de dag volgend op de dag van de indiening van de aanmelding bij het Auditoraat. Ingeval de inlichtingen die bij de aanmelding werden verstrekt niet volledig waren, loopt deze termijn vanaf de dag volgend op de dag waarop de volledige inlichtingen werden ontvangen. De termijn van vijfentwintig werkdagen wordt verlengd met vijf werkdagen indien verbintenissen worden aangeboden overeenkomstig artikel 34, tweede lid. § 5. Bij de indiening bedoeld in § 4, deelt de auditeur een kopie van het verslag mede aan de aanmeldende partijen. Hij deelt tevens een kopie van het verslag, na verwijdering van de zakengeheimen en de vertrouwelijke gegevens, mede aan de vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van werknemers van deze ondernemingen of aan degenen die zij aanwijzen.

Hij deelt de in het eerste lid bedoelde personen mee dat zij op de griffie inzage kunnen nemen van het dossier, met uitzondering van de stukken die ten aanzien van hen vertrouwelijk zijn, en tegen betaling een kopie ervan kunnen krijgen.

Art. 34.Indien de auditeur meent dat een daadwerkelijke mededinging op de Belgische markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, o.a. door het in het leven roepen of versterken van een machtspositie, zoals bedoeld in artikel 9, § 4, brengt hij hiervan de ondernemingen die aan de concentratie deelnemen op de hoogte, ten minste vijf werkdagen voor de indiening van het verslag bij de Raad overeenkomstig artikel 33, § 3.

De ondernemingen die aan de concentratie deelnemen, beschikken in dat geval over een termijn van vijf werkdagen om aan de auditeur verbintenissen aan te bieden die bedoeld zijn om een beslissing op grond van artikel 36, § 2, eerste lid,1° te verkrijgen.

De auditeur hoort de ondernemingen die aan de concentratie deelnemen, over de aangeboden verbintenissen, en formuleert in het verslag een standpunt over de aangeboden verbintenissen. Afdeling V. - Beslissing inzake concentratie

Art. 35.§ 1. De kamer van de Raad behandelt elke zaak ter zitting. De zitting vindt plaats ten minste tien werkdagen na de mededeling van het verslag aan de aanmeldende partijen. § 2. De kamer van de Raad hoort de ondernemingen die aan de concentratie deelnemen. Deze ondernemingen voegen hun eventuele schriftelijke opmerkingen bij het dossier uiterlijk de dag voor de zitting en bezorgen daarvan een kopie aan de auditeur.

Indien zij het nodig acht, hoort de kamer van de Raad die de zaak behandelt elke natuurlijke of rechtspersoon die zij oproept.

Zij hoort tevens de derden die een voldoende belang doen blijken. Voor de economische sectoren die onder de controle of het toezicht van een geëigende openbare instelling of ander overheidslichaam zijn geplaatst, worden deze instellingen of overheidslichamen geacht een voldoende belang te hebben.

De leden van de bestuursorganen of van de directieorganen van de ondernemingen die deelnemen aan de concentratie, alsook de vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties van deze ondernemingen, of de personen die zij aanwijzen, worden geacht een voldoende belang te hebben.

De minister kan, ten laatste drie werkdagen voor de zitting, aan de Raad een nota richten waarbij hij in de betrokken zaak de elementen aanduidt die het algemeen belang aangaan, alsook die welke het algemeen beleid inzake economische mededinging kunnen beïnvloeden. Het indienen van deze nota verleent hem niet de hoedanigheid van partij in de zaak. De griffie deelt zonder verwijl de nota mede aan de aanmeldende partijen.

Het niet verschijnen van de opgeroepen partijen of van hun mandataris doet geen afbreuk aan de geldigheid van de procedure. § 3. Andere personen dan de ondernemingen die aan de concentratie deelnemen, kunnen ten laatste drie werkdagen voor de hoorzitting informatie meedelen aan de kamer van de Raad die de zaak behandelt. De griffier deelt deze informatie onmiddellijk mee aan de aanmeldende partijen en aan het Auditoraat.

Indien andere personen dan de ondernemingen die aan de concentratie deelnemen, vertrouwelijke informatie aan de Raad wensen mee te delen, zal een raadslid van de Raad dat geen deel uitmaakt van de kamer die de beslissing neemt, met toepassing van de procedure bedoeld in artikel 22, §§ 6 en 7, zich over de vertrouwelijkheid uitspreken. De vertrouwelijke documenten worden vervolgens niet bij het dossier gevoegd en worden vervangen door de niet-vertrouwelijke samenvatting of versie. Deze beslissing is niet vatbaar voor een afzonderlijk hoger beroep. § 4. De beslissing van de Raad over de grond van de zaak kan niet steunen op de stukken die door derden werden aangebracht en als vertrouwelijk werden erkend zodat de aanmeldende partijen er geen kennis hebben kunnen van nemen. § 5. De Koning bepaalt de regels van de procedure voor de Raad evenals de voorwaarden voor het verkrijgen van kopieën.

Art. 36.§ 1. De kamer van de Raad stelt bij gemotiveerde beslissing vast dat : 1° de concentratie binnen het toepassingsgebied valt van deze wet;2° de concentratie niet binnen het toepassingsgebied valt van deze wet. § 2. Als de concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt, neemt de kamer van de Raad één van de volgende gemotiveerde beslissingen : 1° zij kan beslissen dat de concentratie toelaatbaar is. Aan die beslissing kan hij voorwaarden en/of verplichtingen verbinden die moeten waarborgen dat de betrokken ondernemingen de verbintenissen nakomen die zij hebben aangeboden teneinde de concentratie toelaatbaar te horen verklaren. Indien de kamer van de Raad voorwaarden en/of verplichtingen in overweging wenst te nemen die niet in het verslag besproken zijn, worden de betrokken ondernemingen en de auditeur hierover gehoord, en beschikken zij over minimaal twee werkdagen om zich hierover uit te spreken. De aanmeldende partijen kunnen de voorwaarden van de concentratie wijzigen, tot op het ogenblik waarop de kamer van de Raad die de zaak behandelt een beslissing heeft genomen. In dat geval slaat de beslissing van toelaatbaarheid op de aldus gewijzigde concentratie; 2° ofwel verklaart zij de concentratie toelaatbaar wanneer de betrokken ondernemingen samen niet meer dan 25 % controleren van welke voor de transactie relevante markt ook, ongeacht of het gaat om horizontale dan wel verticale relaties;3° ofwel kan hij vaststellen dat er ernstige twijfels bestaan omtrent de toelaatbaarheid van de concentratie en beslissen de procedure van bijkomend onderzoek bedoeld in artikel 37 in te zetten. De beslissingen van de Raad bedoeld in het eerste lid worden genomen binnen een termijn van veertig werkdagen te rekenen vanaf de dag volgend op de dag van ontvangst van de aanmelding, in voorkomend geval verlengd bij toepassing van artikel 33, § 1. Deze termijn wordt met vijftien werkdagen verlengd indien de betrokken ondernemingen verbintenissen aanbieden teneinde de concentratie toelaatbaar te horen verklaren.

De concentratie wordt toelaatbaar geacht wanneer de Raad geen beslissing heeft genomen binnen de in het tweede lid bedoelde termijn. § 3. De termijn bedoeld in § 2 kan niet worden verlengd tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de aanmeldende partijen, en slechts voor de duur die zij voorstellen. De kamer van de Raad die de zaak behandelt staat in ieder geval een verlenging toe van vijftien werkdagen alsmede een nieuwe zitting indien de aanmeldende partijen daarom verzoeken. § 4. De Koning kan, na raadpleging van de algemene vergadering van de Raad, de in § 2 bedoelde termijn wijzigen.

Hij kan eveneens de voorwaarden van schorsing van deze termijnen bepalen ingeval de vertaling van bepaalde documenten nodig blijkt te zijn.

Art. 37.§ 1. Indien de kamer van de Raad de beslissing neemt bedoeld in artikel 36, § 2, eerste lid, 3°, voert de auditeur een bijkomend onderzoek en dient hij een bijkomend verslag in bij de kamer van de Raad die de zaak behandelt. De bepalingen van artikel 33, met uitzondering van de §§ 1 en 4, zijn van toepassing op het bijkomend onderzoek en het bijkomend verslag.

Ten laatste twintig werkdagen na de datum van de beslissing om de procedure in te zetten overeenkomstig artikel 36, § 2, 3°, kunnen de aanmeldende partijen aan de auditeur verbintenissen voorstellen met het oog op het verkrijgen van een beslissing tot toelaatbaarheid. § 2. De auditeur dient het bijkomend verslag in bij de kamer van de Raad die de zaak behandelt binnen een termijn van dertig werkdagen na de beslissing om de procedure in te stellen. Deze termijn wordt verlengd met dezelfde duur als die welke de partijen gebruikt hebben om hun verbintenissen voor te stellen overeenkomstig § 1. Dit aanvullend verslag wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 33, § 5.

Indien de auditeur van oordeel is dat de concentratie overeenkomstig artikel 9, § 3, toelaatbaar moet worden verklaard, vermeldt het bijkomend verslag de redenen waarom de concentratie niet tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Belgische markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd met name door het in het leven roepen of de versterking van een machtspositie.

Indien de auditeur van oordeel is dat de concentratie overeenkomstig artikel 9, § 4, ontoelaatbaar moet worden verklaard of onderworpen moet worden aan voorwaarden en/of verplichtingen, vermeldt het bijkomend verslag de redenen waarom de concentratie moet worden verboden of onderworpen aan de voorwaarden en verplichtingen die de auditeur voorstelt. § 3. De ondernemingen die aan de concentratie deelnemen en de personen die overeenkomstig artikel 35, § 2, tussenkomen, dienen hun eventuele schriftelijke opmerkingen in binnen een termijn van tien werkdagen na de neerlegging van het bijkomend verslag, met kopie aan de auditeur en de andere bij de zaak betrokken partijen. § 4. Ingeval schriftelijke opmerkingen met toepassing van § 3 ingediend worden, kan de auditeur een aanvullend verslag neerleggen bij de kamer van de Raad die de zaak behandelt binnen een termijn van vijf werkdagen na het verstrijken van de termijn bepaald in § 3. Dit aanvullend verslag wordt medegedeeld overeenkomstig artikel 33, § 5.

De ondernemingen die aan de concentratie deelnemen voegen hun eventuele schriftelijke opmerkingen toe aan het dossier uiterlijk op de dag voor de hoorzitting, met kopie aan de auditeur. Eventuele bijkomende schriftelijke opmerkingen van tussenkomende partijen worden uit de debatten geweerd. § 5. De kamer van de Raad behandelt de zaak overeenkomstig artikel 35. § 6. De beslissing van de kamer betreffende de toelaatbaarheid van een concentratie wordt genomen binnen zestig werkdagen na de beslissing om de procedure in te stellen, desgevallend verlengd overeenkomstig § 2.

Aan die beslissing kunnen voorwaarden en/of verplichtingen gekoppeld worden die waarborgen dat de betrokken ondernemingen de verbintenissen nakomen die zij hebben aangeboden teneinde de concentratie toelaatbaar te horen verklaren. Indien de kamer van de Raad die de zaak behandelt voorwaarden en/of verplichtingen in overweging wenst te nemen die niet in het verslag besproken zijn, worden de betrokken ondernemingen en de auditeur hierover gehoord en krijgen zij minimaal twee werkdagen om zich hierover uit te spreken.

De beslissing over de concentratie wordt geacht gunstig te zijn wanneer de Raad geen beslissing heeft genomen binnen de termijn van zestig werkdagen, desgevallend verlengd zoals bepaald in § 2, indien de betrokken ondernemingen verbintenissen aanbieden overeenkomstig § 2.

De termijn kan niet worden verlengd tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de partijen, en ten hoogste voor de duur die zij voorstellen. De kamer van de Raad die de zaak behandelt, staat in ieder geval een verlenging toe van twintig werkdagen alsmede een nieuwe zitting indien de aanmeldende partijen daarom verzoeken teneinde hen toe te laten nieuwe verbintenissen voor te stellen.

De Koning kan, na raadpleging van de algemene vergadering van de Raad, de termijn bedoeld in het eerste lid wijzigen. § 7. Wanneer de kamer van de Raad die de zaak behandelt in haar beslissing vaststelt dat de concentratie niet toelaatbaar is, beveelt zij met het oog op het herstellen van een daadwerkelijke mededinging, de splitsing van de gegroepeerde ondernemingen of activa, het stopzetten van de gemeenschappelijke controle of elke andere geëigende maatregel.

Art. 38.§ 1. Binnen een termijn van dertig werkdagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing van de Raad aan de aanmeldende partijen en de kanselarij van de eerste minister, kan de Ministerraad de verwezenlijking van een concentratie toestaan om redenen van algemeen belang, die zwaarder wegen dan het risico van aantasting van de mededinging vastgesteld door de Raad voor de Mededinging. De Ministerraad kan eveneens de voorwaarden en verplichtingen die eventueel door de Raad zijn uitgesproken, geheel of gedeeltelijk opheffen.

In zijn beoordeling en motivering houdt de Ministerraad rekening met onder meer het algemeen belang, de veiligheid van het land en de mededingingskracht van de betrokken sectoren gelet op de internationale concurrentie, de consumentenbelangen en de werkgelegenheid. § 2. De Ministerraad doet ambtshalve uitspraak of op verzoek van de aanmeldende partijen. § 3. De beslissing van de Ministerraad wordt genomen binnen dertig werkdagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing van de Raad voor de Mededinging en enkel op grond van deze beslissing. Bij ontstentenis van beslissing binnen die termijn wordt de Ministerraad geacht geen toelating te hebben verleend. Afdeling VI. - Onderzoek en beslissing tijdens een vereenvoudigde

procedure bij concentraties

Art. 39.§ 1. De aanmeldende partijen kunnen om de toepassing van de vereenvoudigde procedure verzoeken. In dat geval gelden de hiernavolgende bepalingen in afwijking van de bepalingen van de artikelen 33, § 1 en §§ 3 tot 5, en 34 tot en met 37. § 2. De auditeur stelt het onderzoek van de zaak in zodra hij de aanmelding bedoeld in artikel 10 heeft ontvangen of, indien de te verstrekken inlichtingen onvolledig zijn, zodra hij de volledige inlichtingen heeft ontvangen. § 3. Indien de auditeur tot de vaststelling komt dat aan de voorwaarden voor toepassing van de vereenvoudigde procedure is voldaan en dat de aangemelde concentratie geen aanleiding geeft tot verzet, stelt hij dit vast in een brief die hij toestuurt aan de aanmeldende partijen. De auditeur stuurt tevens een afschrift van deze brief naar de Raad met het oog op de publicatie ervan. § 4. De brief van de auditeur bedoeld in § 3 geldt voor de toepassing van deze wet als een beslissing van de Raad in de zin van artikel 36, § 2, 1°. § 5. Indien de auditeur tot de vaststelling komt dat naar zijn oordeel niet aan de voorwaarden voor toepassing van de vereenvoudigde procedure is voldaan of dat er twijfels bestaan over de toelaatbaarheid van de concentratie, stelt hij dit met een summiere toelichting vast in een brief die hij toestuurt aan de aanmeldende partijen, met een afschrift voor de Raad.

Deze brief is niet vatbaar voor afzonderlijk beroep.

Door deze brief van de auditeur vervalt de vereenvoudigde procedure zodat de artikelen 33 tot 37 terug onverminderd van toepassing worden.

De aanmelding wordt geacht vanaf het begin onvolledig te zijn geweest in de zin van artikel 33, § 1. De aanmelding wordt geacht volledig te zijn op de dag die volgt op die waarop de aanmeldende partijen de ontbrekende informatie verstrekken die in de brief van de auditeur is vermeld. § 6. Binnen twintig werkdagen stuurt de auditeur de brief bedoeld in § 3 of § 5 toe aan de aanmeldende partijen. De concentratie wordt geacht te zijn goedgekeurd wanneer de auditeur binnen de vermelde termijn de bedoelde brief niet heeft verstuurd. Afdeling VII. - Voorlopige maatregelen

Art. 40.§ 1. De voorzitter van de Raad of het raadslid dat hij afvaardigt kan, onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden, voorlopige maatregelen nemen teneinde de restrictieve mededingingspraktijken die het voorwerp van het onderzoek uitmaken te schorsen, indien het dringend is een toestand te vermijden die een ernstig, onmiddellijk en onherstelbaar nadeel kan veroorzaken voor de ondernemingen waarvan de belangen aangetast worden door deze praktijken of die schadelijk kan zijn voor het algemeen economisch belang. § 2. Verzoeken om voorlopige maatregelen kunnen door een klager, de minister of de minister bevoegd voor de betrokken sector worden ingediend bij het Auditoraat. Het Auditoraat brengt de ondernemingen of ondernemingsverenigingen waartegen voorlopige maatregelen werden gevraagd, op de hoogte van dit verzoek en zendt een kopie van dit verzoek over aan de voorzitter van de Raad. § 3. Indien de auditeur tot het besluit komt dat een verzoek om voorlopige maatregelen niet ontvankelijk is of ongegrond is, seponeert hij zulk verzoek bij een met redenen omklede beslissing. Deze beslissing wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de indiener van de klacht of van de minister, waarbij hem wordt meegedeeld dat hij het dossier op de griffie kan raadplegen, tegen betaling een kopie ervan kan krijgen en tegen de beslissing tot sepot beroep kan instellen bij de voorzitter van de Raad. § 4. Tegen een beslissing tot sepot kan bij de voorzitter van de Raad beroep worden ingesteld door middel van een ondertekend en met redenen omkleed verzoekschrift dat op straffe van nietigheid wordt ingediend bij de griffie binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing. Dit verzoek voldoet op straffe van nietigheid aan de voorwaarden bedoeld in artikel 29, § 2, derde lid, 1° tot 3°, 5° en 7°, van de voornoemde wet van 10 juni 2006. De voorzitter van de Raad doet uitspraak op stukken. Deze beslissingen van de voorzitter zijn niet vatbaar voor hoger beroep. Indien de voorzitter van de Raad het beroep gegrond acht, wordt het dossier teruggezonden aan het Auditoraat voor onderzoek en verslag aan de voorzitter. § 5. Indien de auditeur het verzoek ontvankelijk en gegrond acht, dient hij een met redenen omkleed verslag in bij de voorzitter van de Raad. Dit verslag vermeldt de maatregelen die de auditeur nodig acht om de in § 1 bedoelde praktijken te schorsen. § 6. Na de indiening van het in § 5 bedoelde verslag is de procedure bedoeld in artikel 26 eveneens van toepassing op de verzoeken om voorlopige maatregelen. Afdeling VIII. - Geldboeten en dwangsommen

Art. 41.Wanneer zij een beslissing neemt zoals bedoeld in artikel 30, 1°, kan de kamer van de Raad voor de Mededinging die de zaak behandelt, aan elk van de betrokken ondernemingen en ondernemingsverenigingen, geldboeten opleggen van maximum 10 % van hun omzet, bepaald volgens de in artikel 52 bedoelde criteria. Bovendien kan zij bij dezelfde beslissing, op vraag van de auditeur, wegens niet-naleving van haar beslissing dwangsommen opleggen aan elk van de betrokken ondernemingen en ondernemingsverenigingen, tot beloop van 5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet, bepaald volgens de criteria bedoeld in artikel 52, per dag vertraging te rekenen van de dag die zij in de beslissing bepaalt.

Deze geldboeten en dwangsommen kunnen tevens worden opgelegd in geval van toepassing van de artikelen 30, 1°, 3° en 4°, en 31, § 2, en bij niet-naleving van de beslissingen bedoeld bij artikelen 36, § 2, 1°, en 37, § 7.

Art. 42.§ 1. De kamer van de Raad die de zaak behandelt kan aan personen, ondernemingen of ondernemingsverenigingen geldboeten opleggen tot beloop van 1 % van de omzet bepaald volgens de criteria bedoeld in artikel 52, wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid : 1° bij een aanmelding of een verzoek om inlichtingen onjuiste of verdraaide gegevens verstrekken;2° de inlichtingen op onvolledige wijze verstrekken;3° de inlichtingen niet binnen de gestelde termijn verstrekken;4° de onderzoeken bedoeld in de artikelen 22 en 25 beletten of hinderen. § 2. Dezelfde geldboeten kunnen worden opgelegd ingeval dat een onderneming is overgegaan tot een concentratie zonder deze vooraf aan te melden overeenkomstig artikel 10, zelfs indien zou blijken dat de concentratie toelaatbaar is.

Art. 43.In geval van inbreuk op artikel 10, § 4, kan de kamer van de Raad die de zaak behandelt de bij artikel 41, § 1, bedoelde geldboeten opleggen.

Hij kan bovendien de dwangsommen bedoeld bij artikel 41, § 1, opleggen om het bevel bedoeld in artikel 37, § 7 te doen naleven.

Art. 44.De voorzitter van de Raad kan de in artikel 41, § 1, bedoelde dwangsom opleggen teneinde de voorlopige maatregelen die hij overeenkomstig artikel 40 heeft getroffen en de in artikel 22, § 2, derde lid, bedoelde beslissing te doen naleven. Afdeling IX. - Bekendmaking en kennisgeving

Art. 45.De beslissingen van de Raad en van zijn voorzitter worden door de griffie bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de partijen, de klagers en de minister alsook van elke persoon die overeenkomstig artikel 26, § 5, derde lid, of artikel 35, § 2, een belang kan doen gelden en die aan de Raad gevraagd heeft te worden gehoord.

De voorzitter van de kamer van de Raad die de beslissing neemt, houdt rekening met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen en andere vertrouwelijke gegevens niet openbaar worden gemaakt.

De beslissingen bedoeld in het eerste lid vermelden de partijen aan wie de kennisgeving moet worden gestuurd.

Op straffe van nietigheid vermeldt de kennisgevingbrief de termijn inzake beroep alsook de wijze waarop dit beroep kan worden ingesteld.

De brief omvat als bijlage de namen, hoedanigheden en adressen van de partijen aan wie de beslissing ter kennis is gebracht.

Art. 46.§ 1. Zodra het Auditoraat de aanmelding van een concentratie heeft ontvangen, stuurt het deze voor bekendmaking bij uittreksel naar het Belgisch Staatsblad en op de website van de Raad voor de Mededinging. Deze bekendmaking omvat de namen van de ondernemingen die deel uitmaken van de concentratie. De bekendmaking geeft aan of de toepassing van de vereenvoudigde procedure wordt gevraagd. § 2. De beslissingen van de Raad of van zijn voorzitter, met inbegrip van de beslissingen bedoeld in de Afdelingen III tot VIII van dit hoofdstuk, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van de Raad voor de Mededinging.

De beslissingen van het Hof van beroep, van het Hof van Cassatie, van de Raad van State en van de Ministerraad worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en ter kennis gebracht van de partijen door toedoen van de betrokken griffie of de minister, naar gelang het geval, bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.

Ook de berichten waardoor bij ontstentenis van een beslissing de concentratie wordt geacht toegelaten te zijn, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en ter kennis gebracht van de partijen die aan de concentratie hebben deelgenomen, alsook aan elke persoon die overeenkomstig artikel 35, § 2, een belang kan doen gelden en die aan de Raad gevraagd heeft te worden gehoord.

De beslissingen bedoeld in de vorige leden worden onmiddellijk, in de vorm bestemd voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, aan de Commissie voor de Mededinging meegedeeld.

Bij deze bekendmaking en mededeling houdt de voorzitter van de kamer die de beslissing nam rekening met het rechtmatig belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen en andere vertrouwelijke gegevens niet openbaar worden gemaakt.

De kennisgeving van de beslissing van de Raad of van zijn voorzitter vermeldt dat tegen die beslissing beroep kan worden ingesteld bij het Hof van beroep te Brussel binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving.

In het kader van deze beroepsprocedure worden niet als definitieve beslissing beschouwd, die waarbij bepaald wordt dat een concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt en die waarbij beslist wordt de procedure bepaald in artikel 37 in te stellen.

De kennisgeving van de beslissing van de Ministerraad inzake concentratie, vermeldt dat, wanneer die beslissing definitief is, bij de Raad van State daartegen beroep kan worden ingesteld binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving. Afdeling X. - Samenwerking met de Europese Commissie en de

mededingingsautoriteiten van de andere lidstaten van de Europese Unie

Art. 47.Wanneer de Belgische mededingingsautoriteit zich, bij toepassing van artikel 84 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, uitspreekt over de toelaatbaarheid van afspraken of over het misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt, wordt de beslissing genomen in overeenstemming met de artikelen 81, 1, en 82 van het Verdrag, volgens de procedure en de sancties bepaald door deze wet.

Wanneer de Belgische mededingingsautoriteit zich, met toepassing van verordeningen of richtlijnen genomen op basis van artikel 83 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, uitspreekt over de toepassing van de beginselen neergelegd in de artikelen 81 en 82 van hetzelfde Verdrag, wordt de beslissing genomen in overeenstemming met deze verordeningen of richtlijnen, volgens de procedure en de sancties bepaald door deze wet.

Art. 48.De auditeurs en de Dienst voor de Mededinging worden, met toepassing van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr 1/2003 van de Raad belast met het vervullen bij de ondernemingen van bijstands-, verificatie- of andere opdrachten in het kader van het toezicht op de naleving van de mededingingsregels van de verdragen van de Europese Gemeenschappen, die zij ambtshalve, op verzoek van de Europese Commissie, of op verzoek van een nationale mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie uit hoofde van hun mededingingsregels uitvoeren.

De auditeurs en de daartoe gemachtigde ambtenaren hebben dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als die van de in artikel 22 bedoelde gemandateerde personeelsleden wanneer zij optreden op verzoek van een mededingingsautoriteit uit een andere lidstaat, en als die van de in artikel 20, lid 2, van de verordening (EG) nr. 1/2003 bedoelde gemandateerde personeelsleden wanneer zij optreden op verzoek van de Europese Commissie.

Art. 49.Voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben de Dienst voor de Mededinging, het Auditoraat en de Raad de bevoegdheid om alle gegevens, zowel van feitelijke als van juridische aard, met inbegrip van vertrouwelijke inlichtingen, mee te delen aan de Europese Commissie en aan de mededingingsautoriteiten van de andere lidstaten, alsook in voorkomend geval zulke informatie die werd bekomen van de Europese Commissie of van de mededingingsautoriteiten van de andere lidstaten als bewijsmiddel te gebruiken. HOOFDSTUK VI. - Strafbepalingen

Art. 50.Het gebruik of de openbaarmaking van de met toepassing van de bepalingen van deze wet verkregen bescheiden of inlichtingen voor andere doeleinden dan de toepassing van deze wet en de artikelen 81 en 82 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, wordt met een geldboete van 100 tot 10.000 euro en met een gevangenisstraf van twee maanden tot vijf jaar gestraft of met één van deze straffen alleen.

Elke inbreuk op artikel 22, § 3, zesde lid, en op het besluit bedoeld bij artikel 56, wordt eveneens gestraft met een geldboete van 100 tot 10.000 euro en met een gevangenisstraf van twee maanden tot vijf jaar of met één van deze straffen alleen.

Art. 51.De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, Hoofdstuk VII en artikel 85 inbegrepen, zijn van toepassing op de in artikel 50 bedoelde inbreuken. HOOFDSTUK VII. - Andere bepalingen

Art. 52.§ 1. De omzet bedoeld in artikelen 41 en 42 is de totale omzet gerealiseerd tijdens het vorige boekjaar op de nationale markt en bij de export. Hij moet worden begrepen in de zin van titel VI van Boek IV van het Wetboek van vennootschappen over de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen.

De omzet bedoeld bij artikel 8 is de totale omzet gerealiseerd tijdens het vorig boekjaar in België. Hij moet worden begrepen in de zin van Titel VI van Boek IV van het Wetboek van vennootschappen over de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen. § 2. Als een concentratie bestaat uit de verwerving van delen - die al dan niet rechtspersoonlijkheid bezitten - van één of meer ondernemingen of van een groep ondernemingen, wordt in afwijking van § 1 alleen het omzetcijfer dat betrekking heeft op de delen, die aldus het voorwerp van de transactie zijn, in hoofde van de vervreemder of vervreemders, in aanmerking genomen.

Twee of meer transacties als bedoeld in het eerste lid, die binnen een periode van twee jaar plaatsvinden tussen dezelfde personen of ondernemingen, moeten evenwel worden beschouwd als één concentratie die plaatsvindt op de datum van de laatste transactie. § 3. De omzet wordt vervangen : a) bij kredietinstellingen en andere financiële instellingen, door de som van de onderstaande batenposten, omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, in voorkomend geval na aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde en van andere rechtstreeks met de betrokken baten samenhangende belastingen : 1° rente en soortgelijke baten;2° opbrengsten uit waardepapieren : a) opbrengsten uit aandelen en andere niet-vastrentende waardepapieren;b) opbrengsten uit deelnemingen;c) opbrengsten uit aandelen in verbonden ondernemingen;3° ontvangen provisies;4° nettobaten uit financiële transacties;5° overige bedrijfsopbrengsten. De omzet in België van een kredietinstelling of een financiële instelling omvat de hierboven omschreven batenposten van het bijkantoor of de afdeling van deze instelling dat of die in België gevestigd is. b) bij verzekeringsmaatschappijen : de waarde van de bruto geboekte premies, die alle uit hoofde van de door of namens de verzekeringsonderneming gesloten verzekeringsovereenkomsten ontvangen en te ontvangen bedragen omvatten, met inbegrip van de aan herverzekering afgestane premies en na aftrek van belastingen en parafiscale bijdragen of heffingen over het bedrag van de afzonderlijke premies of het totale premievolume.Er wordt rekening gehouden met de brutopremies gestort door de ingezetenen in België. § 4. Wat betreft de toepassing van de artikelen 8 en 41 en onverminderd § 2 van dit artikel, wordt het omzetcijfer van elk der ondernemingen bekomen door de som te maken van de omzetcijfers van alle ondernemingen die tot dezelfde groep behoren.

Worden beschouwd als deel uitmakend van dezelfde groep, de ondernemingen die verbonden zijn in de zin van Titel VI van Boek IV van het Wetboek van Vennootschappen over de geconsolideerde jaarrekeningen van de ondernemingen. § 5. Voor de openbare ondernemingen bedoeld in artikel 53, is de in aanmerking te nemen omzet deze van alle ondernemingen die een economisch geheel vormen met een zelfstandige beslissingsbevoegdheid, ongeacht de vraag wie het kapitaal ervan bezit of welke administratieve voogdijregels daarop van toepassing zijn.

Art. 53.De openbare ondernemingen en de ondernemingen waaraan de overheid bijzondere of exclusieve rechten verleent zijn onderworpen aan de bepalingen van deze wet voorzover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun door of krachtens de wet toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert.

Art. 54.§ 1. Het onderzoek bedoeld in artikel 22 mag slechts betrekking hebben op feiten die zich niet langer dan vijf jaar geleden voordeden. De termijn wordt berekend vanaf de datum van de beslissing van het Auditoraat om ambtshalve een onderzoek in te stellen of vanaf de datum van het aanhangig maken van de zaak bij het Auditoraat overeenkomstig artikel 22, § 1. § 2. De verjaringstermijn met betrekking tot de procedure van onderzoek en beslissing is vijf jaar te rekenen van de datum bedoeld in § 1.

De verjaring wordt slechts gestuit door daden van onderzoek of daden van beslissing verricht binnen de termijn bepaald in het eerste lid of door een met redenen omkleed verzoek gericht aan de Raad door de klager of de verzoeker; met die daden begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen. § 3. De verjaringstermijn met betrekking tot de oplegging van geldboeten en dwangsommen is : 1° drie jaar voor inbreuken op de bepalingen betreffende het inwinnen van inlichtingen en het verrichten van inspecties;2° vijf jaar voor de overige inbreuken. De verjaringstermijn gaat in op de dag waarop de inbreuk is gepleegd.

Bij voortdurende of voortgezette inbreuken gaat de verjaringstermijn echter pas in op de dag waarop de inbreuk is beëindigd.

De verjaring wordt, voor wat de geldboeten en de dwangsommen betreft, slechts gestuit door elke handeling van de Dienst voor de Mededinging, het Auditoraat of de Raad of, als het de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag betreft, van de mededingingsautoriteit van een lidstaat met het oog op het onderzoek of vervolging van de inbreuk. De stuiting van de verjaring treedt in op de dag waarop van de handeling kennis wordt gegeven aan ten minste één onderneming of ondernemingsvereniging die aan de inbreuk heeft deelgenomen.

Handelingen die de verjaring stuiten, zijn met name : 1° een schriftelijk verzoek om inlichtingen van het Auditoraat of de mededingingsautoriteit van een lidstaat;2° een door het Auditoraat of de mededingingsautoriteit van een lidstaat aan haar functionarissen verstrekte schriftelijke opdracht tot inspectie;3° het instellen van een procedure door het Auditoraat of de mededingingsautoriteit van een lidstaat;4° het indienen van het verslag houdende punten van bezwaar overeenkomstig de artikelen 23, § 4, of 26, §§ 4 en 6, door het Auditoraat of de mededeling van punten van bezwaar door een mededingingsautoriteit van een lidstaat. De stuiting van de verjaring geldt ten aanzien van alle ondernemingen en ondernemingsverenigingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen.

Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. De verjaring treedt echter ten laatste in op de dag waarop een termijn gelijk aan tweemaal de verjaringstermijn is verstreken zonder dat de Raad een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Deze termijn wordt verlengd met de periode gedurende dewelke de verjaring overeenkomstig het volgende lid wordt geschorst.

De verjaring inzake de oplegging van geldboeten en dwangsommen wordt geschorst zolang de beslissing van de Raad het voorwerp vormt van een procedure aanhangig bij het Hof van beroep te Brussel. § 4. De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van beslissingen genomen in toepassing van de artikelen 22 en 23 verjaart na vijf jaar.

De verjaringstermijn gaat in op de dag waarop de beslissing definitief is geworden.

De verjaring inzake tenuitvoerlegging van sancties wordt gestuit : 1° door de kennisgeving van een beschikking waarbij het oorspronkelijk bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt gewijzigd of waarbij een daartoe strekkend verzoek wordt afgewezen;2° door elke handeling van het bevoegde orgaan of van een lidstaat dat handelt op verzoek van dat bevoegde orgaan, tot inning van de geldboete of de dwangsom. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.

De verjaring inzake de tenuitvoerlegging van sancties wordt geschorst : 1° zolang uitstel van betaling wordt verleend;2° zolang de gedwongen tenuitvoerlegging van de betaling krachtens een beslissing van het Hof van beroep te Brussel is opgeschort.

Art. 55.Niettegenstaande de bepalingen van artikel 50, kan de Belgische mededingingsautoriteit, in het kader van de wederkerigheidsovereenkomsten inzake onderlinge bijstand aangaande de mededingingspraktijken, ook de nodige bescheiden en inlichtingen aan de buitenlandse instanties bevoegd inzake mededinging mededelen.

Art. 56.Onverminderd de bepalingen van de wet van 27 maart 1969 betreffende de reglementering van het zee- en luchtvervoer en behoudens de uitzonderingen die Hij bepaalt, kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na raadpleging van de Raad en de Commissie voor de Mededinging, maatregelen treffen waarbij het de ondernemingen verboden wordt niet bekendgemaakte inlichtingen of bescheiden met betrekking tot hun mededingingspraktijken aan een buitenlandse Staat of aan een daarvan afhangende instelling te geven.

Art. 57.Indien de onderneming in gebreke blijft de geldboete of de dwangsom te betalen, wordt de beslissing van de Raad of van zijn voorzitter of de in kracht van gewijsde gegane beslissing van het Hof van beroep te Brussel toegezonden aan de administratie van de Belasting op de Toegevoegde Waarde, Registratie en Domeinen, met het oog op de inning van het bedrag van de administratieve geldboete.

De vervolgingen die de voornoemde administratie moet instellen, gebeuren overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949.

De Koning stelt de termijnen en de nadere regels inzake de betaling van de in artikelen 41 tot en met 44 bedoelde geldboeten en dwangsommen vast.

Art. 58.De kosten verbonden aan de toepassing van deze wet komen ten laste van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst vastleggen van de proceshandelingen, met inbegrip van de onderzoeksmaatregelen, waarvan de kosten ten laste worden gelegd van de aanmeldende partijen of van de partijen die een inbreuk hebben gepleegd op deze wet.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag, de voorwaarden en de wijze van inning van de kosten bedoeld in de voorgaande leden vaststellen.

Art. 59.Het onderzoek wordt gevoerd en het verslag van het Auditoraat wordt opgesteld in de taal van het Gewest waarin de onderneming die het voorwerp van het onderzoek is, gevestigd is. Gaat het om meerdere ondernemingen, dan wordt de taal gebruikt van het Gewest waarin de meerderheid van die ondernemingen gevestigd is. In geval van pariteit wordt gebruik gemaakt van één der landstalen naar gelang van de behoeften die eigen zijn aan de zaak.

Is de onderneming in het Brusselse Gewest gevestigd, dan wordt de taal (Nederlands of Frans) gekozen door de klager of door het orgaan dat het onderzoek initieel vordert.

De onderneming die het voorwerp van het onderzoek is en die in het Brusselse Gewest gevestigd is, kan evenwel vragen dat het onderzoek gevoerd wordt en de rechtspleging voortgezet wordt in de andere taal (Frans of Nederlands).

Een concentratie wordt aangemeld in het Nederlands of het Frans, naar keuze van de aanmeldende partijen. HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen

Art. 60.§ 1. De krachtens artikel 6, § 1, van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999, ingediende verzoeken en de krachtens artikel 7, § 1, van genoemde wet verrichte aanmeldingen vervallen op de datum waarop deze wet in werking treedt. § 2. De overeenkomstig de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999, verrichte procedurehandelingen blijven van kracht met het oog op de toepassing van deze wet. § 3. Artikel 29, § 2, tweede lid, van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999, blijft van toepassing op de beslissingen tot vrijstelling die door de Raad krachtens artikel 2, § 3, van dezelfde wet zijn genomen vóór de datum van de inwerkingtreding van deze wet, tot de datum waarop die beslissingen vervallen.

Art. 61.Aan het mandaat van de voorzitter, van de ondervoorzitter, van de twee leden die hun ambt voltijds uitoefenen en van de andere leden van de Raad voor de Mededinging, die benoemd werden overeenkomstig de bepalingen van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999, wordt van rechtswege een eind gemaakt op de dag waarop deze wet in werking treedt.

De in het eerste lid bedoelde leden van de Raad blijven echter hun ambt uitoefenen zolang niet in hun vervanging werd voorzien.

Art. 62.De verslaggevers bij de Dienst voor de Mededinging worden ambtshalve benoemd tot auditeur.

De secretaris en de adjunct-secretaris van de Raad worden ambtshalve benoemd tot griffier en adjunct-griffier. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 63.De wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999, gewijzigd bij de wetten van 15 maart en 26 juni 2000, de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 10 augustus 2001, de wet van 3 mei 2003 en de koninklijke besluiten van 25 april 2004 en 3 juli 2005, wordt opgeheven.

Art. 64.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand na die waarin zij is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 10 juni 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2005-2006. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Wetsontwerp, 51-2180 - Nr. 1. - Amendementen, 51-2180 - Nrs. 2 en 3. - Verslag, 51-2180 - Nr. 4. - Tekst aangenomen door de commissie, 51-2180 - Nr. 5. - Tekst gesplitst in plenaire vergadering (art. 78 van de Grondwet), 51-2180 - Nr. 6. - Tekst gesplitst in plenaire vergadering (art. 77 van de Grondwet), 51-2180 - Nr. 7. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 51-2180 - Nr. 8.

Integraal verslag. - 30 maart en 20 april 2006.

Senaat.

Stukken. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 3-1664 - Nr. 1.

^