Etaamb.openjustice.be
Wet van 11 december 1998
gepubliceerd op 07 mei 1999

Wet tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen

bron
ministerie van landsverdediging
numac
1999007003
pub.
07/05/1999
prom.
11/12/1998
ELI
eli/wet/1998/12/11/1999007003/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 DECEMBER 1998. - Wet tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.In deze wet wordt verstaan onder : 1° « inlichtingen- en veiligheidsdienst », de Veiligheid van de Staat en de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht;2° « Vast Comité I », het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, opgericht bij de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten.

Art. 3.Het Vast Comité I, hierna het « beroepsorgaan » genoemd, neemt kennis van de met toepassing van deze wet ingestelde beroepen.

In dat geval zijn de artikelen 32 tot 56 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten niet van toepassing.

Wanneer bij het Vast Comité I een beroep aanhangig is gemaakt, geeft het geen gevolg aan een in de voornoemde wet van 18 juli 1991 bedoelde klacht of aangifte betreffende elk veiligheidsonderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de procedure tot veiligheidsmachtiging die het voorwerp uitmaakt van het beroep.

Art. 4.Wanneer overeenkomstig artikel 22 van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, de toekenning van de vereiste veiligheidsmachtiging wordt geweigerd, wanneer de beslissing niet genomen of niet ter kennis gebracht is binnen de voorziene termijn, of wanneer de veiligheidsmachtiging wordt ingetrokken, kan de natuurlijke of rechtspersoon voor wie de machtiging vereist is, binnen dertig dagen, respectievelijk na de kennisgeving van de beslissing of na het verstrijken van de termijn, bij aangetekend schrijven beroep instellen bij het beroepsorgaan.

Het uitblijven van een beslissing door de veiligheidsoverheid binnen de termijn bepaald door het beroepsorgaan overeenkomstig artikel 10, § 1, of § 2, 1°, van deze wet, wordt beschouwd als een beslissing tot weigering en is vatbaar voor beroep door de betrokkene, overeenkomstig het vorige lid.

Het beroep staat niet open wanneer de veiligheidsmachtiging wordt ingetrokken in het geval bedoeld in artikel 16, § 1, derde lid, van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.

Art. 5.§ 1. In geval van beroep zendt de veiligheidsoverheid het onderzoeksverslag aan het beroepsorgaan over, waarbij het origineel van de met redenen omklede beslissing alsmede een kopie van de kennisgeving van deze beslissing aan de eiser, en, in voorkomend geval, het in artikel 22 van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen bedoelde onderzoeksdossier worden gevoegd. § 2. Indien het beroepsorgaan het nuttig acht voor het onderzoek van het beroep, verzoekt het de inlichtingen- en veiligheidsdienst die het onderzoek heeft ingesteld of instelt, een kopie van het volledige onderzoeksdossier over te zenden. Het kan eveneens van deze dienst de mededeling eisen van elke aanvullende informatie die het nuttig acht voor het onderzoek van het aanhangig gemaakte beroep.

Daartoe kan het beroepsorgaan de leden horen van de inlichtingendiensten die aan het veiligheidsonderzoek hebben meegewerkt.

De leden van de inlichtingendiensten zijn verplicht aan het beroepsorgaan de geheime informatie mee te delen waarover zij beschikken, met uitzondering van geheime informatie die betrekking heeft op een nog lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek.

Acht het lid van de inlichtingendienst het nuttig die informatie toch geheim te houden omdat de verspreiding ervan de bescherming van de bronnen, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden of de vervulling van de opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zoals bepaald in de artikelen 7, 8 en 11 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het gedrang kan brengen, dan wordt de vraag voorgelegd aan de voorzitter van het beroepsorgaan, die uitspraak doet na het hoofd van de dienst te hebben gehoord. § 3. Op verzoek van de inlichtingen- en veiligheidsdienst kan het beroepsorgaan beslissen dat sommige inlichtingen uit de verklaring van een lid van de in § 2 bedoelde inlichtingendienst, uit het onderzoeksverslag of het onderzoeksdossier, om een van de in § 2, vierde lid, genoemde redenen, geheim zijn en dat de eiser noch zijn advocaat er inzage van krijgen.

Wanneer die inlichtingen afkomstig zijn van een buitenlandse inlichtingendienst, wordt de beslissing tot niet-inzage genomen door de inlichtingen- en veiligheidsdienst.

Tegen die beslissingen is geen beroep mogelijk.

Art. 6.Onverminderd artikel 5, § 3, eerste en tweede lid, mogen de eiser en zijn advocaat het onderzoeksverslag en eventueel het onderzoeksdossier gedurende vijf werkdagen vóór de zitting op de griffie van het beroepsorgaan inzien, op de data en uren die door het beroepsorgaan worden opgegeven.

De eiser wordt gehoord door het beroepsorgaan, op verzoek van dat orgaan of op eigen verzoek. Hij kan zich laten bijstaan door een advocaat.

Art. 7.§ 1. De leden en de personeelsleden van het Vast Comité I zijn gehouden tot een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de feiten, handelingen of inlichtingen waarvan zij kennis hebben wegens de medewerking die zij verlenen aan de toepassing van deze wet.

Deze geheimhoudingsplicht blijft bestaan, ook wanneer zij opgehouden hebben deze medewerking te verlenen. § 2. Het beroepsorgaan moet de nodige interne maatregelen nemen om het vertrouwelijk karakter van de onderzoeksverslagen, van de documenten die erbij gevoegd zijn overeenkomstig artikel 5, § 1, en, in voorkomend geval, van de onderzoeksdossiers, te waarborgen.

Art. 8.Met geldboete van tweehonderd frank tot tienduizend frank wordt gestraft, iedere persoon bedoeld in artikel 7 die de geheimhoudingsplicht waartoe hij gehouden is op grond van dat artikel, heeft geschonden.

Art. 9.Het beroepsorgaan beraadslaagt bij meerderheid van stemmen binnen zestig dagen nadat het beroep bij het beroepsorgaan aanhangig is gemaakt.

De beslissingen van het beroepsorgaan worden met redenen omkleed. Zij worden, bij aangetekend schrijven, ter kennis gebracht van de eiser, van de veiligheidsoverheid en van de inlichtingen- en veiligheidsdienst die het onderzoek heeft ingesteld, en zijn vanaf hun kennisgeving rechtstreeks uitvoerbaar.

De kennisgeving aan de eiser mag geen enkele inlichting bevatten waarvan de mededeling schade zou kunnen toebrengen aan de verdediging van de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied, aan de militaire defensieplannen, aan de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, aan de inwendige veiligheid van de Staat, met inbegrip van het domein van de kernenergie, aan het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, aan de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, aan het wetenschappelijk of economisch potentieel of elk ander fundamenteel belang van de Staat, aan de veiligheid van Belgische onderdanen in het buitenland, aan de werking van de besluitvormingsorganen van het land, aan de bescherming van de bronnen of aan de bescherming van het privé-leven van derden.

De beslissingen van het beroepsorgaan zijn niet vatbaar voor enig beroep.

De rechtspleging welke voor het beroepsorgaan dient te worden gevolgd, wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Art. 10.§ 1. Wanneer het beroep betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing inzake het verlenen van een veiligheidsmachtiging, kan het beroepsorgaan, na de veiligheidsoverheid of de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst te hebben ondervraagd over de redenen voor de niet-naleving van de overeenkomstig artikel 22, eerste lid, van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen bepaalde termijn, eisen dat het veiligheidsonderzoek wordt beëindigd, dat het onderzoeksverslag door de veiligheidsoverheid wordt onderzocht en dat zij beslist binnen de termijnen die het vaststelt. § 2. Wanneer het beroep volgt op een weigering om de veiligheidsmachtiging te verlenen of op de intrekking van een veiligheidsmachtiging, kan het beroepsorgaan, als het, na de eiser of zijn advocaat gehoord te hebben, van oordeel is dat de redenen ingeroepen om de bestreden beslissing te rechtvaardigen, ongegrond zijn en niet in verhouding staan tot het vereiste machtigingsniveau : 1° eisen dat het veiligheidsonderzoek wordt afgerond met betrekking tot de punten die het bepaalt en dat de beslissing tot weigering of intrekking opnieuw door de veiligheidsoverheid wordt onderzocht binnen de termijnen die het vaststelt;2° eisen dat de veiligheidsoverheid de veiligheidsmachtiging verleent. § 3. Wanneer het beroep volgt op het uitblijven van beslissing van de veiligheidsoverheid binnen de termijn bepaald door het beroepsorgaan overeenkomstig § 1 of § 2, 1°, kan het beroepsorgaan, indien het, na de eiser of zijn advocaat gehoort te hebben, meent dat niets zich ertegen verzet, de veiligheidsoverheid dwingen de veiligheidsmachtiging toe te kennen.

Art. 11.Deze wet treedt in werking op dezelfde dag als artikel 22 van de wet van 11 december 1998, betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 11 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De vice-eerste minister, Minister van Landsverdediging, belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Zitting 1996-1997. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire bescheiden. - Ontwerp van wet, nrs. 1194/1 en 1194/7. - Amendementen, nr. 1194/2 tot 1194/4. - Verslag, nr. 1194/5.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. - Vergadering van 2 juni 1998. - Aanneming.- Vergadering van 3 juni 1998. (1) Zitting 1997-1998. Senaat.

Parlementaire bescheiden. - Ontwerp van wet overgezonden door de Senaat, nrs. 1012/1 en 1012/6. - Amendementen, nrs. 1012/2 en 1012/5.

Verslag,nr. 1012/3.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. - Vergadering van 19 en 26 november 1998. - Aanneming. - Vergadering van 26 november 1998.

^