Etaamb.openjustice.be
Wet van 11 maart 2018
gepubliceerd op 26 maart 2018

Wet betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2018030643
pub.
26/03/2018
prom.
11/03/2018
ELI
eli/wet/2018/03/11/2018030643/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

11 MAART 2018. - Wet betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : BOEK I. - DOEL - DEFINITIES - ALGEMENE BEPALINGEN TITEL I. - Algemene bepaling en doel

Artikel 1.§ 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. § 2. Deze wet regelt de oprichting en de werkzaamheden van en het toezicht op in België bedrijvige betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld, evenals bepaalde verplichtingen die gelden voor de verschillende categorieën van betalingsdienstaanbieders en de toegang tot betalingssystemen. § 3. De bepalingen van Boek II van deze wet, die strekken tot omzetting van de bepalingen van de Titels I en II en van de artikelen 65 tot 67 en 95 tot 98 van Titel IV van Richtlijn (EU) 2015/2366, regelen de werkzaamheden van betalingsdienstaanbieders, het statuut van betalingsinstellingen en het toezicht op de naleving van de regels waaruit dit statuut bestaat.

Boek III van deze wet strekt met name tot omzetting van artikel 35 van Richtlijn (EU) 2015/2366 en regelt de toegang tot en de interoperabiliteit van betalingssystemen in België en de scheiding tussen betaalkaartschema's en verwerkingsentiteiten.

Boek IV van deze wet strekt tot omzetting van Richtlijn 2009/110/EG. Boek IV regelt bijgevolg de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, het statuut van instellingen voor elektronisch geld, evenals het toezicht op de naleving van de regels waaruit dit statuut bestaat.

Tot slot voorzien de bepalingen van Boek V, Titel II, Hoofdstuk II, Afdeling II met name in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn

2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad.

Deze artikelen strekken er met name toe de artikelen 2, punten 48, 82 en 84, 4, lid 7, 65, lid 2, 74, lid 2 en lid 3 en 86, lid 3 van de voornoemde richtlijn om te zetten.

TITEL II. - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° "betalingsdienst" : de in Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten; 2° "uitvoering van een overschrijving" : een betalingsdienst voor het crediteren van de betaalrekening van een begunstigde met een betalingstransactie of een reeks betalingstransacties van een betaalrekening van een betaler door de betalingsdienstaanbieder die de betaalrekening van de betaler beheert, op basis van een door de betaler gegeven instructie;3° "acceptatie van betalingstransacties" : een door een betalingsdienstaanbieder aangeboden betalingsdienst waarbij met een begunstigde een overeenkomst wordt gesloten voor de acceptatie en de verwerking van betalingstransacties, waardoor een geldovermaking naar de begunstigde ontstaat;4° "geldtransfer" : een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee overeenstemmende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder, en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld;5° "betalingsinitiatie" : een dienst voor het initiëren van een betalingsopdracht, op verzoek van de betalingsdienstgebruiker, om een betaalrekening te debiteren die door die gebruiker bij een andere betalingsdienstaanbieder wordt aangehouden, en om een andere betaalrekening te crediteren;6° "rekeninginformatiedienst" : een onlinedienst voor het verstrekken van geconsolideerde informatie over een of meer betaalrekeningen die de betalingsdienstgebruiker bij een andere betalingsdienstaanbieder of bij meer dan één betalingsdienstaanbieder aanhoudt;7° "uitgifte van betaalinstrumenten" : een door een betalingsdienstaanbieder aangeboden betalingsdienst waarbij een overeenkomst wordt gesloten om aan een betaler een betaalinstrument voor het initiëren en het verwerken van de betalingstransacties van de betaler te verstrekken;8° "betalingsinstelling" : een instelling als bedoeld in Boek II, Titel II;9° "geregistreerde betalingsinstelling" : een betalingsinstelling als bedoeld in Boek II, Titel II, Hoofdstuk II;10° "vergunninghoudende betalingsinstelling" : een betalingsinstelling als bedoeld in Boek II, Titel II, Hoofdstuk I;11° "betalingsdienstaanbieder" : de in artikel 5 bedoelde instellingen, overheden en entiteiten;12° "rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder" : een betalingsdienstaanbieder die ten behoeve van een betalingsdienstgebruiker een betaalrekening aanbiedt en beheert;13° "rekeninghoudende betalingsinstelling" : een betalingsinstelling die ten behoeve van een betalingsdienstgebruiker een betaalrekening aanbiedt en beheert; 14° "betalingsinitiatiedienstaanbieder" : een betalingsdienstaanbieder die de in Bijlage I.A, punt 7, bedoelde werkzaamheden uitoefent; 15° "betalingsinstelling die betalingsinitiatiediensten aanbiedt" : een betalingsinstelling die de in Bijlage I.A, punt 7, bedoelde werkzaamheden uitoefent; 16° "rekeninginformatiedienstaanbieder" : een betalingsdienstaanbieder die de in Bijlage I.A, punt 8, bedoelde werkzaamheden uitoefent; 17° "betalingsinstelling die rekeningaggregatiediensten aanbiedt" : een betalingsinstelling die de in Bijlage I.A, punt 8, bedoelde werkzaamheden uitoefent; 18° "betaalrekening" : een op naam van een of meer betalingsdienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt;19° "betalingsdienstgebruiker" : een natuurlijke of rechtspersoon die als betaler, begunstigde of beide van een betalingsdienst gebruikmaakt;20° "betaler" : hetzij een natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingsopdracht vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij, bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke of rechtspersoon die een betalingsopdracht geeft;21° "begunstigde" : een natuurlijke of rechtspersoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;22° "betalingstransactie" : een door of voor rekening van de betaler of door de begunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn;23° "betalingstransactie op afstand" : een betalingstransactie die via internet of met een voor communicatie op afstand bruikbaar apparaat wordt geïnitieerd;24° "betalingsopdracht" : door een betaler of begunstigde aan zijn betalingsdienstaanbieder gegeven instructie om een betalingstransactie uit te voeren;25° "geldmiddelen" : bankbiljetten en muntstukken, giraal geld en elektronisch geld in de zin van de bepaling onder 77° ;26° "betaalinstrument" : gepersonaliseerd(e) instrument(en) en/of geheel van procedures, overeengekomen tussen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder, waarvan de betalingsdienstgebruiker gebruikmaakt voor het initiëren van een betalingsopdracht;27° "derde land" : een staat die geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;28° "lidstaat" : een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;29° "lidstaat van herkomst" : de lidstaat waar aan een betalingsinstelling een vergunning is verleend;30° "lidstaat van ontvangst" : andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst, waar een betalingsinstelling een bijkantoor of agenten heeft, dan wel diensten verricht;31° "betalingssysteem" : systeem voor de overmaking van geldmiddelen met formele en gestandaardiseerde regelingen en gemeenschappelijke regels voor de verwerking, verrekening en/of afwikkeling van betalingstransacties;32° "retailbetalingssysteem" : een betalingssysteem dat hoofdzakelijk bedoeld is voor de verwerking, verrekening of afwikkeling van overschrijvingen of domiciliëringen die in het algemeen zijn gebundeld met het oog op het versturen ervan en voornamelijk kleine bedragen betreffen en een lage prioriteit hebben, en dat geen betalingssysteem voor grote bedragen is;33° "bijkantoor" : een bedrijfsvestiging die niet het hoofdkantoor is en die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een betalingsinstelling en rechtstreeks alle of bepaalde handelingen verricht die eigen zijn aan de werkzaamheden van een betalingsinstelling;alle in eenzelfde lidstaat gelegen bedrijfsvestigingen van een betalingsinstelling met hoofdkantoor in een andere lidstaat worden samen als één bijkantoor beschouwd; 34° "agent" : een natuurlijke of rechtspersoon die bij het aanbieden van betalingsdiensten voor rekening van een betalingsinstelling optreedt;35° "nauwe banden" : a) een situatie waarin een deelnemingsverhouding bestaat, of b) een situatie waarin ondernemingen verbonden ondernemingen zijn, of c) een band van dezelfde aard als bedoeld in a) en b) hierboven tussen een natuurlijke persoon en een rechtspersoon;36° "uitbesteding" : een overeenkomst van om het even welke vorm tussen een betalingsinstelling en een dienstverlener op grond waarvan deze dienstverlener een proces, een dienst of een activiteit verricht die anders door de betalingsinstelling zelf zou worden verricht;37° "een gereglementeerde onderneming" : een onderneming met het statuut van : - kredietinstelling in de zin van artikel 1, § 3 van de bankwet; - verzekerings- of herverzekeringsonderneling in de zin van artikel 5 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen; - beleggingsonderneming in de zin van artikel 3, § 1 van de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies; - beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging in de zin van artikel 3, 12° van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen; - beheerder van alternatieve instellingen voor collectieve belegging in de zin van artikel 3, 13° van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders; en - elke andere onderneming opgericht naar buitenlands recht die, indien ze haar zetel in België zou hebben, een vergunning zou moeten verkrijgen voor de uitoefening van het bedrijf van beleggingsonderneming; 38° "elektronischecommunicatienetwerk" : een netwerk als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten;39° "elektronischecommunicatiedienst" : een dienst als gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Richtlijn 2002/21/EG;40° "digitale inhoud" : in digitale vorm geproduceerde en geleverde goederen of diensten die uitsluitend binnen een technisch apparaat kunnen worden gebruikt of verbruikt, en waarbij op geen enkele wijze fysieke goederen of diensten worden gebruikt of verbruikt;41° "eigen vermogen" : vermogen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 118, van Verordening (EU) nr.575/2013, met dien verstande dat ten minste 75 % van het tier 1-kapitaal bestaat uit tier 1-kernkapitaal als bedoeld in artikel 50 van die verordening en het tier 2-kapitaal ten hoogste een derde van het tier 1-kapitaal uitmaakt; 42° "groep" : een groep van ondernemingen die onderling verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22, leden 1, 2 of 7 van Richtlijn 2013/34/EU, of ondernemingen als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 en 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr.241/2014 van de Commissie (1), die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 10, lid 1, of in artikel 113, lid 6 of lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013; 43° "gekwalificeerde deelneming" : een gekwalificeerde deelneming als gedefinieerd in artikel 3, 28°, van de bankwet;44° "authenticatie" : een procedure waarmee een betalingsdienstaanbieder de identiteit van een betalingsdienstgebruiker dan wel de validiteit van het gebruik van een specifiek betaalinstrument kan verifiëren, het gebruik van de persoonlijke beveiligingsgegevens van de gebruiker inbegrepen;45° "sterke cliëntauthenticatie" : authenticatie met gebruikmaking van twee of meer factoren die worden aangemerkt als kennis (iets wat alleen de gebruiker weet), bezit (iets wat alleen de gebruiker heeft) en inherente eigenschap (iets wat de gebruiker is) en die onderling onafhankelijk zijn, in die zin dat compromittering van één ervan geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de andere en die zodanig is opgezet dat de vertrouwelijkheid van de authenticatiegegevens wordt beschermd;46° "gevoelige betalingsgegevens" : gegevens waarmee fraude kan worden gepleegd, waaronder persoonlijke beveiligingsgegevens.Voor de activiteiten van betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders vormen de naam van de rekeninghouder en het rekeningnummer geen gevoelige betalingsgegevens; 47° "techniek voor communicatie op afstand" : middel dat, zonder dat de betalingsdienstaanbieder en de betalingsdienstgebruiker gelijktijdig fysiek aanwezig zijn, kan worden gebruikt voor de sluiting van een betalingsdienstovereenkomst;48° "strategische beslissing" : een beslissing die een zeker belang heeft en daardoor een globalere impact kan hebben op de instelling, in de mate dat zij gevolgen heeft voor verschillende functies van de instelling, en die betrekking heeft op elke investering, desinvestering, deelneming of strategische samenwerkingsrelatie van de instelling, met name een beslissing tot aankoop of oprichting van een andere instelling, tot oprichting van een joint venture, tot vestiging in een andere staat, tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst, tot het inbrengen of het kopen van een bedrijfstak, tot het aangaan van een fusie of een splitsing.Bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998 kan de Bank nader bepalen welke beslissingen als strategisch moeten worden beschouwd in de zin van deze bepaling, met name rekening houdend met het risicoprofiel en de aard van de werkzaamheden van de instellingen. Zij maakt dat reglement openbaar; 49° "persoonlijke beveiligingsgegevens" : voor doeleinden van authenticatie door de betalingsdienstaanbieder aan een betalingsdienstgebruiker verstrekte gepersonaliseerde gegevens;50° "onafhankelijke controlefunctie" : de compliancefunctie, de risicobeheerfunctie of de interneauditfunctie als respectievelijk bedoeld in artikel 21, § 1, 5°, 6° en 7°, en in artikel 176, § 1;51° "exploitant" : entiteit of entiteiten die wettelijk aansprakelijk is of zijn voor de werking van een systeem;52° "domiciliëring" : een betalingsdienst voor het debiteren van de betaalrekening van een betaler, waarbij een betalingstransactie wordt geïnitieerd door de begunstigde op basis van een door de betaler aan de begunstigde, aan de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, dan wel aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler verleende instemming;53° "de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten" : de instelling bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002, hierna "de FSMA" genoemd;54° "de Bank" : de Nationale Bank van België, als bedoeld in de wet van 22 februari 1998;55° "Richtlijn 2009/110/EG" : Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG;56° "Richtlijn 2013/36/EU" : Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG;57° "Verordening (EU) nr.575/2013" : Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012; 58° "Richtlijn (EU) 2015/849" : Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie; 59° "Richtlijn (EU) 2015/2366" : Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr.1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG; 60° "uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366" : het geheel van uitvoeringsmaatregelen genomen ter uitvoering van Richtlijn (EU) 2015/2366;61° "Verordening (EU) nr.648/2012" : Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters; 62° "Verordening (EU) nr.260/2012" : Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overschrijvingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009; 63° "GTM-verordening" : Verordening (EU) nr.1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen; 64° "Verordening (EU) nr.2015/751" : Verordening (EU) nr. 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties; 65° "Verordening (EU) 2015/847 : Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr.1781/2006; 66° "de wet van 22 februari 1998" : de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;67° "de wet van 16 juni 2006" : de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt;68° "de wet van 21 december 2009" : de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen;69° "de bankwet" : de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen;70° "de wet van 18 september 2017" : de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, en de uitvoeringsmaatregelen ervan;71° "de wet van 2 mei 2007" : de wet van 2 mei 2007 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in emittenten waarvan aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt en houdende diverse bepalingen;72° "de wet van 25 oktober 2016" : de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies;73° "instelling voor elektronisch geld" : een instelling als bedoeld in Boek IV, Titels II en III;74° "beperkte instelling voor elektronisch geld" : een instelling als bedoeld in Boek IV, Titel II, Hoofdstuk II;75° "vergunninghoudende instelling voor elektronisch geld" : een instelling voor elektronisch geld als bedoeld in Boek IV, Titel II, Hoofdstuk I;76° "uitgevers van elektronisch geld" : de instellingen en andere entiteiten bedoeld in artikel 163, waarvan de werkzaamheden bestaan in het uitgeven van elektronisch geld;77° "elektronisch geld" : elektronisch, met inbegrip van magnetisch, opgeslagen monetaire waarde vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, die is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om betalingstransacties te verrichten in de zin van de bepaling onder 22° van dit artikel, en die wordt aanvaard door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de uitgever van elektronisch geld;78° "houder van elektronisch geld" : een natuurlijke of rechtspersoon die geld overhandigt aan een uitgever van elektronisch geld in ruil voor de uitgifte van elektronisch geld door die uitgever;79° "gemiddeld uitstaand elektronisch geld" : het gemiddelde totale bedrag van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het einde van elke kalenderdag in omloop is gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand;80° "distributeur" : een natuurlijke of rechtspersoon die voor rekening van een instelling voor elektronisch geld elektronisch geld overmaakt en/of terugbetaalt overeenkomstig artikel 190; 81° "werkdag" : een dag zoals omschreven in artikel I.9, 17°, van hoofdstuk 5, Titel 2, Boek I van het Wetboek van Economisch Recht.

TITEL III - Algemene bepalingen

Art. 3.In België mogen alleen betalingsinstellingen die in België zijn gevestigd en betalingsinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat en die op grond van artikel 124 in België werkzaam zijn in het kader van het vrij verrichten van diensten, publiekelijk gebruik maken van de term "betalingsinstelling" of meer in het algemeen van de termen die verwijzen naar het statuut van betalingsinstelling, inzonderheid in hun naam, in de opgave van hun doel, in hun effecten, waarden, stukken of in hun reclame.

Art. 4.In België mogen alleen instellingen voor elektronisch geld die in België zijn gevestigd en instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat en die op grond van artikel 219 in België werkzaam zijn in het kader van het vrij verrichten van diensten, publiekelijk gebruik maken van de term "instelling voor elektronisch geld" of meer in het algemeen van de termen die verwijzen naar het statuut van instelling voor elektronisch geld, inzonderheid in hun naam, in de opgave van hun doel, in hun effecten, waarden, stukken of in hun reclame.

BOEK II. - BETALINGSDIENSTAANBIEDERS TITEL I. - Monopolie ten gunste van betalingsdienstaanbieders

Art. 5.§ 1. Onverminderd de bepalingen betreffende hun statuut, mogen alleen de hiernavolgende instellingen, overheden en entiteiten, binnen de bij of krachtens deze wet vastgestelde beperkingen, beroepsmatig betalingsdiensten aanbieden in België : 1° kredietinstellingen naar Belgisch recht, kredietinstellingen die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren, die gemachtigd zijn om in hun land van herkomst betalingsdiensten aan te bieden en die in België werkzaam zijn op grond van de artikelen 312 en 313 van de bankwet, en bijkantoren van kredietinstellingen die onder het recht van een derde land ressorteren, die in België zijn gevestigd overeenkomstig artikel 333 van de bankwet en die op grond van het recht van dat derde land gemachtigd zijn om betalingsdiensten aan te bieden;2° instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht, instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren en die in België werkzaam zijn op grond van de artikelen 218 tot 221, en, voor de betalingsdiensten die voor hun activiteit van uitgifte van elektronisch geld vereist zijn, bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een derde land ressorteren, die in België zijn gevestigd op grond van artikel 228;3° de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;4° de Nationale Bank van België en de Europese Centrale Bank, wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of publieke autoriteit;5° de Belgische federale, gewestelijke en lokale overheden en de overheden van de gemeenschappen in België, wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van publieke autoriteit;6° betalingsinstellingen naar Belgisch recht als bedoeld in Titel II, met inbegrip van geregistreerde betalingsinstellingen, betalingsinstellingen die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren en die in België werkzaam zijn op grond van de artikelen 120, 124 of 127, en bijkantoren van betalingsinstellingen die onder het recht van een derde land ressorteren, die in België zijn gevestigd op grond van artikel 144. § 2. Voor de toepassing van deze wet worden de in paragraaf 1 bedoelde instellingen, overheden en entiteiten als betalingsdienstaanbieders aangemerkt.

Art. 6.§ 1. In afwijking van artikel 5, § 1, mag een onderneming naar Belgisch recht betalingsdiensten verrichten met betaalinstrumenten, voor zover die instrumenten enkel kunnen worden gebruikt in het kader van een beperkt netwerk.

Een betaalinstrument wordt gebruikt in het kader van een beperkt netwerk, als bedoeld in het eerste lid, wanneer : 1° het betaalinstrument door de houder ervan uitsluitend kan worden gebruikt om in de bedrijfsgebouwen van de uitgever of, in het kader van een handelsovereenkomst met de uitgever, binnen een beperkt netwerk van dienstaanbieders goederen of diensten aan te schaffen;of 2° met het betaalinstrument uitsluitend goederen of diensten uit een zeer beperkt gamma kunnen worden aangeschaft;of 3° het betaalinstrument enkel kan worden gebruikt in België, met name op initiatief van een onderneming of een openbare instelling wordt aangeboden, door een Belgische overheidsinstantie voor specifieke sociale of fiscale doeleinden wordt gereguleerd en er specifieke goederen of diensten mee kunnen worden aangeschaft bij leveranciers die een handelsovereenkomst met de uitgever hebben gesloten. § 2. Ondernemingen die betalingsdiensten aanbieden die gebaseerd zijn op betaalinstrumenten die in het kader van een beperkt netwerk kunnen worden gebruikt, als bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 1° of 2°, moeten aan de Bank de volgende gegevens meedelen wanneer de totale waarde van de betalingstransacties die tijdens de voorgaande twaalf maanden door de onderneming zijn verricht, 1 000 000 euro overschrijdt : 1° een gedetailleerde beschrijving van de betrokken betalingsdiensten;2° het bewijs dat het betaalinstrument voldoet aan de in paragraaf 1, tweede lid, 1° of 2°, bedoelde voorwaarden om als een in het kader van een beperkt netwerk gebruikt betaalinstrument te worden beschouwd. Indien de Bank op grond van die gegevens vaststelt dat de voorwaarden om als een in het kader van een beperkt netwerk gebruikt betaalinstrument te worden beschouwd, niet vervuld zijn, brengt zij de betrokken onderneming daarvan op de hoogte binnen twee maanden volgend op de ontvangst van een volledige kennisgeving en stelt zij de termijn vast waarbinnen de onderneming aan die voorwaarden moet voldoen of het statuut van betalingsinstelling moet verkrijgen.

Indien de Bank geen beslissing neemt binnen deze termijn, moet ervan uitgegaan worden dat de voorwaarden om als een in het kader van een beperkt netwerk gebruikt betaalinstrument te worden beschouwd, vervuld zijn.

De ondernemingen die de in het eerste lid bedoelde kennisgeving hebben verricht en die betalingsdiensten mogen aanbieden die gebaseerd zijn op betaalinstrumenten die in het kader van een beperkt netwerk kunnen worden gebruikt als bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 1° of 2°, worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, 3°.

De Bank deelt de Europese Bankautoriteit mee van welke betalingsdiensten haar overeenkomstig het eerste lid kennis is gegeven.

Art. 7.§ 1. In afwijking van artikel 5, § 1, mag een aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten naar Belgisch recht, mits hij de in paragraaf 2 bedoelde kennisgeving verricht, betalingstransacties uitvoeren, voor zover die betalingsdienst voor zijn abonnees wordt verricht ter aanvulling op elektronischecommunicatiediensten en de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de waarde van de afzonderlijke betalingstransacties bedraagt niet meer dan 50 euro en de totale waarde van de betalingstransacties voor één enkele abonnee bedraagt niet meer dan 300 euro per maand, ongeacht of de abonnee zijn rekening bij de aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten heeft voorgefinancierd of niet;en 2° het bedrag van de betalingstransacties wordt in rekening gebracht via de factuur voor elektronischecommunicatiediensten en de betalingstransacties worden verricht : a) voor de aankoop van digitale inhoud en spraakgestuurde diensten, ongeacht het voor de aankoop of consumptie van de digitale inhoud gebruikte apparaat;b) voor de financiering van liefdadigheidsactiviteiten die door de Staat zijn erkend als recht gevend op aftrekbaarheid van de giften, en dit via een elektronisch apparaat.De Koning kan bij koninklijk besluit de lijst vaststellen van de in dit punt bedoelde liefdadigheidsactiviteiten; of nog c) voor de aankoop van elektronische tickets, en dit via een elektronisch apparaat. § 2. Aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten die betalingstransacties wensen te verrichten onder de voorwaarden van paragraaf 1, moeten de Bank daar voorafgaandelijk van in kennis stellen.

Bij deze kennisgeving dienen de volgende documenten te worden gevoegd : 1° een beschrijving van de betrokken activiteit;2° het bewijs dat voldaan is aan de voorwaarden van paragraaf 1. Indien de Bank op grond van die gegevens vaststelt dat de voorwaarden van paragraaf 1 niet vervuld zijn, brengt zij de betrokken onderneming daarvan op de hoogte binnen twee maanden volgend op de ontvangst van een volledige kennisgeving en stelt zij de termijn vast waarbinnen de onderneming aan de voorwaarden van paragraaf 1 moet voldoen of het statuut van betalingsinstelling moet verkrijgen.

Indien de Bank geen beslissing neemt binnen deze termijn, moet ervan uitgegaan worden dat de voorwaarden van paragraaf 1 vervuld zijn. § 3. Aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten die op grond van dit artikel gemachtigd zijn om betalingstransacties te verrichten, worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 8, 4°.

De Bank deelt aan de Europese Bankautoriteit de voorwaarden van paragraaf 1 mee waaraan de aanbieder voldoet en waarvan hij haar met toepassing van paragraaf 2, eerste lid, kennis heeft gegeven. § 4. De aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten verstrekken aan de Bank jaarlijks een advies van hun commissaris, en, bij ontstentenis, van een bedrijfsrevisor, waaruit blijkt dat de activiteit wordt verricht met inachtneming van de in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedragen.

Zij delen haar ook jaarlijks een bijgewerkte versie mee van de beschrijving van hun werkzaamheden inzake betalingstransacties.

Art. 8.§ 1. De Bank houdt een lijst bij van de entiteiten die gemachtigd zijn om in België betalingsdiensten aan te bieden. In deze lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen : 1° betalingsinstellingen waaraan op grond van artikel 12 een vergunning is verleend;2° betalingsinstellingen die geregistreerd zijn als : a) beperkte betalingsinstelling, op grond van artikel 82;of b) betalingsinstelling die rekeningaggregatiediensten aanbiedt, op grond van artikel 91;3° andere personen dan die bedoeld in de punten 1° en 2°, die op grond van artikel 6 gemachtigd zijn om betalingsdiensten aan te bieden;4° aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten die op grond van artikel 7 gemachtigd zijn om betalingsdiensten aan te bieden. De lijst verschaft ten minste de volgende gegevens : 1° de betalingsdiensten die in België mogen worden uitgeoefend, voor elke in paragraaf 1 bedoelde entiteit;2° het adres van de bijkantoren in België en in het buitenland, voor elke in het eerste lid, 1° en 2°, b) bedoelde instelling, en het adres van de bijkantoren in België, voor de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, a) bedoelde instellingen;3° de identiteit van de agenten in België en in het buitenland, voor elke in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, b) bedoelde instelling, en de identiteit van de agenten in België, voor de in het eerste lid, 2°, a) bedoelde instellingen;4° in voorkomend geval, het type beperkt netwerk als bedoeld in artikel 6, § 1, waarbinnen de betalingsdiensten worden aangeboden;5° in voorkomend geval, de voorwaarde van artikel 7, § 1, 2°, waaraan de aanbieder voldoet. § 2. De Bank stelt de Europese Bankautoriteit onverwijld in kennis van de in paragraaf 1 bedoelde gegevens en van de actualiseringen daarvan. § 3. De Bank maakt de lijst bekend op haar website en werkt de erin opgenomen gegevens regelmatig bij.

TITEL II. - Betalingsinstellingen naar Belgisch recht HOOFDSTUK I. - Vergunninghoudende betalingsinstellingen Afdeling I. - Toegang tot het bedrijf

Onderafdeling 1. - Vergunningsplicht

Art. 9.Eenieder die in België de in de punten 1 tot 7 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten wil aanbieden als betalingsinstelling, moet, vooraleer hij zijn werkzaamheden aanvat, een vergunning verkrijgen van de Bank, ongeacht de overige plaatsen waar hij zijn werkzaamheden uitoefent.

Onderafdeling 2. - Procedure

Art. 10.Bij de vergunningsaanvraag die bij de Bank wordt ingediend, wordt een administratief dossier gevoegd dat voldoet aan de door de Bank gestelde voorwaarden en dat met name het volgende bevat : 1° een programma van werkzaamheden waarin vermeld wordt welke van de in de punten 1 tot 8 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten de instelling voornemens is te verrichten, en, eventueel, welke andere werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 43 en 44; 2° een bedrijfsplan met inbegrip van een financieel plan voor de eerste drie boekjaren, dat aantoont dat de aanvrager beschikt over de voor zijn voorgenomen werkzaamheden passende middelen om voor de betalingsdiensten een gezonde bedrijfsvoering te garanderen;3° het bewijs dat de aanvrager beschikt over het in artikel 17 bedoelde aanvangskapitaal; 4° voor de betalingsinstellingen die voornemens zijn de in de punten 1 tot 6 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten aan te bieden : een omschrijving van de maatregelen die overeenkomstig artikel 42, § 1, zijn genomen ter bescherming van de geldmiddelen van de betalingsdienstgebruiker; 5° een beschrijving van de beleidsstructuur en van de organisatieregeling van de aanvrager, waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 21;6° een beschrijving van de wijze waarop het betalingsdienstenbedrijf zal worden uitgeoefend door de aanvrager, in voorkomend geval met inbegrip van een beschrijving van het gebruik dat zal worden gemaakt van uitbesteding, agenten en bijkantoren en van de planning van inspecties ter plaatse en aan de hand van documenten, als bedoeld in de artikelen 64 en 73, en, in voorkomend geval, van de voorgenomen deelname van de aanvrager aan een nationaal of internationaal betalingssysteem;7° de identiteit van de aandeelhouders of vennoten als bedoeld in artikel 19, de omvang van hun deelneming in kapitaalfracties van de aanvrager en stemrechten, alsmede alle gegevens waarmee kan worden aangetoond dat voldaan is aan de vereisten van artikel 19;8° de identiteit van de leiders bedoeld in artikel 20 en alle gegevens waarmee kan worden aangetoond dat voldaan is aan de vereisten van artikel 20;9° de identiteit van de commissaris(sen);10° de rechtsvorm en de statuten van de aanvrager;11° het adres van de zetel van de aanvrager;12° een beschrijving van de procedure voor het beheer van gevoelige betalingsgegevens, met inbegrip van de maatregelen die de naleving garanderen van de regels voor de authenticatie en de toegang tot betaalrekeningen in het geval van betalingsinitiatiediensten, waaruit blijkt dat voldaan is aan de artikelen 46 tot 48;13° een beschrijving van de regeling die garandeert dat de in artikel 49 bedoelde gemeenschappelijke en beveiligde open communicatienormen worden nageleefd;14° een beschrijving van het beveiligingsbeleid van de aanvrager, waaruit blijkt dat voldaan is aan de artikelen 50 tot 52, en met name een overeenkomstig artikel 50 uitgevoerde gedetailleerde analyse van de risico's verbonden aan de betalingsdiensten, en een beschrijving van de maatregelen op het gebied van risicobeheersing en -beperking die worden genomen om de gebruikers te beschermen en de in de artikelen 51 en 52 bedoelde operationele en veiligheidsrisico's te beheersen;15° een beschrijving van de procedure voor het beheer en de melding van veiligheidsincidenten, waaruit blijkt dat voldaan is aan de vereisten van artikel 53;16° een beschrijving van de beginselen en definities voor het verzamelen van statistische gegevens over prestaties, transacties en fraude, waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 54;17° een beschrijving van de bedrijfscontinuïteitsregelingen, met daarin een duidelijke uiteenzetting van de essentiële bedrijfsactiviteiten, alsmede noodplannen en een procedure om de toereikendheid van deze plannen periodiek te toetsen, overeenkomstig artikel 21, § 1, 9° ;18° voor het verstrekken van betalingsinitiatiediensten : a) een kopie van de ontwerpovereenkomst of van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of van een andere vergelijkbare waarborg, waaruit blijkt dat voldaan is aan de vereisten van artikel 18;b) de relevante informatie op grond waarvan de Bank kan beoordelen of het bedrag dat gedekt is door de in a) bedoelde verzekering of waarborg voldoende is om te voldoen aan de vereisten van artikel 18;19° voor het verstrekken van diensten die bestaan in de uitgifte van op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten : een beschrijving van de procedure waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 55;20° voor het beheer van rekeningen : een beschrijving van de procedure waaruit blijkt dat voldaan is aan de artikelen 56 tot 58. Bovendien moet de aanvrager op verzoek van de Bank alle aanvullende inlichtingen verstrekken die nodig zijn om zijn aanvraag te kunnen beoordelen.

Art. 11.§ 1. De Bank beslist over de vergunningsaanvraag na advies van de FSMA over de professionele betrouwbaarheid van de personen bedoeld in artikel 20, indien zij voor het eerst voor een dergelijke functie worden voorgedragen bij een onderneming die onder het toezicht staat van de Bank krachtens artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998, of van de Europese Centrale Bank krachtens de GTM-verordening.

De FSMA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van veertien dagen na het verzoek om advies dat haar door de Bank werd bezorgd, en uiterlijk binnen een maand na dit verzoek.

Afwezigheid van advies binnen deze termijn van een maand geldt als positief advies. Vóór het verstrijken van de termijn van een maand kan de FSMA de Bank er evenwel van in kennis stellen dat zij haar advies uiterlijk binnen 15 dagen na het verstrijken van deze termijn zal verstrekken. § 2. Indien de Bank geen rekening houdt met het advies van de FSMA, wordt dat met de redenen voor de afwijking vermeld in haar beslissing over de vergunningsaanvraag.

Art. 12.De Bank spreekt zich uit over de vergunningsaanvraag binnen drie maanden na indiening van een volledig dossier en uiterlijk binnen twaalf maanden na indiening van de aanvraag.

De Bank verleent een vergunning aan de betalingsinstellingen die voldoen aan de voorwaarden van Afdeling II. Indien de Bank oordeelt dat de voorwaarden van Afdeling II niet vervuld zijn, weigert zij de vergunning.

De beslissingen inzake vergunning worden per aangetekende zending of met een brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de aanvragers.

In de beslissing van de Bank wordt gespecificeerd voor welke betalingsdiensten de vergunning wordt verleend. Deze diensten kunnen ook de in punt 8 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten omvatten.

Art. 13.Teneinde een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling te garanderen, kan de Bank in de vergunning voorwaarden stellen voor de uitoefening van bepaalde van de werkzaamheden.

Art. 14.De instellingen waaraan krachtens dit Hoofdstuk een vergunning is verleend als betalingsinstelling, worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 1°. Afdeling II. - Vergunningsvoorwaarden

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 15.Behalve met de voorwaarden van deze Afdeling houdt de Bank ook rekening met het vermogen van de aanvragende instelling om te voldoen aan de in Afdeling III vastgestelde bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden en om haar ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken onder de voorwaarden die nodig zijn voor de goede werking van het financiële stelsel en voor de veiligheid van de betalingsdienstgebruikers.

Onderafdeling 2. - Vennootschapsvorm

Art. 16.Iedere betalingsinstelling naar Belgisch recht moet worden opgericht in de rechtsvorm van een handelsvennootschap, met uitzondering van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die is opgericht door één enkele persoon.

Onderafdeling 3. - Aanvangskapitaal

Art. 17.Om een vergunning te kunnen verkrijgen is een volgestort kapitaal vereist dat : 1° ten minste 20 000 euro bedraagt, wanneer de betalingsinstelling enkel de in punt 6 van Bijlage I.A bedoelde geldtransferdiensten verricht; 2° ten minste 50 000 euro bedraagt, wanneer de betalingsinstelling enkel de in punt 7 van Bijlage I.A bedoelde betalingsinitiatiediensten verricht; 3° ten minste 125 000 euro bedraagt, wanneer de instelling een of meerdere van de in de punten 1 tot 5 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten verricht.

Voor bestaande vennootschappen die een vergunning aanvragen, worden de uitgiftepremies, de reserves en het overgedragen resultaat, met uitzondering van de herwaarderingsmeerwaarden, gelijkgesteld met kapitaal. Dit kapitaal moet echter de helft bedragen van de in het eerste lid bedoelde bedragen en ten belope van die bedragen zijn gestort. De Bank bepaalt bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998, welke elementen in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van het in het eerste lid bedoelde aanvangskapitaal.

Onderafdeling 4. - Beroepsaansprakelijkheidsverzekering

Art. 18.De betalingsinstellingen die betalingsinitiatiediensten aanbieden, moeten over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikken voor de gebieden waarin zij diensten aanbieden, of over een andere vergelijkbare voldoende grote waarborg, waarmee zij gedekt zijn voor hun aansprakelijkheid, overeenkomstig de artikelen 73, 89, 90 en 92 van Richtlijn (EU) 2015/2366.

De Bank beoordeelt de toereikendheid van het door de verzekering of waarborg gedekte bedrag op grond van de richtsnoeren die door de Europese Bankautoriteit zijn opgesteld krachtens artikel 5, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/2366. Bij deze berekening wordt met name rekening gehouden met : 1° het risicoprofiel van de instelling; 2° het feit of de instelling andere in Bijlage I.A vermelde betalingsdiensten aanbiedt, of andere bedrijfswerkzaamheden verricht; 3° het belang van de verrichte werkzaamheden;en 4° het bedrag van de geïnitieerde betalingen. Onderafdeling 5. - Aandeelhouders of vennoten

Art. 19.De vergunning wordt geweigerd wanneer de Bank redenen heeft om aan te nemen dat de natuurlijke of rechtspersonen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, in het kapitaal van de betalingsinstelling een gekwalificeerde deelneming bezitten, niet geschikt zijn om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling te garanderen.

De beoordeling van de geschiktheid om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling te garanderen, gebeurt aan de hand van de volgende criteria : 1° de betrouwbaarheid van de in het eerste lid bedoelde natuurlijke of rechtspersonen;2° de professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid van elke in artikel 20 bedoelde persoon die het bedrijf van de betalingsinstelling feitelijk gaat leiden;3° de financiële soliditeit van de in het eerste lid bedoelde natuurlijke of rechtspersonen, op grond van hun vermogen om aan de instelling de nodige financiële steun te verlenen, rekening houdend met haar bedrijfswerkzaamheden;4° het vermogen van de betalingsinstelling om te voldoen en te blijven voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze wet en haar uitvoeringsreglementen, evenals, in voorkomend geval, uit de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366;5° of er gegronde redenen zijn om te vermoeden dat in hoofde van de in het eerste lid bedoelde natuurlijke of rechtspersonen geld wordt of werd witgewassen of terrorisme wordt of werd gefinancierd dan wel dat gepoogd wordt of werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren, of dat hun hoedanigheid van aandeelhouder van de betalingsinstelling het risico daarop zou kunnen vergroten. Onderafdeling 6. - Leiding

Art. 20.§ 1. De leden van het wettelijk bestuursorgaan van de betalingsinstelling, de personen belast met de effectieve leiding van de betalingsinstelling, evenals de verantwoordelijken voor de onafhankelijke controlefuncties, zijn uitsluitend natuurlijke personen.

De in het eerste lid bedoelde personen moeten permanent over de voor de uitoefening van hun functies vereiste professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid beschikken. § 2. De effectieve leiding van de betalingsinstelling moet worden toevertrouwd aan ten minste twee natuurlijke personen. § 3. Artikel 20 van de bankwet is van toepassing op de in paragraaf 1 bedoelde personen.

Onderafdeling 7. - Organisatie

Art. 21.§ 1. Iedere betalingsinstelling beschikt over een solide en passende regeling voor de bedrijfsorganisatie, waaronder toezichtsmaatregelen, om een doeltreffende en prudente bedrijfsvoering van de instelling te garanderen, die met name berust op : 1° een passende beleidsstructuur die op het hoogste niveau gebaseerd is op een duidelijk onderscheid tussen, enerzijds, de effectieve leiding van de instelling en, anderzijds, het toezicht op die leiding, en die binnen de instelling voorziet in een passende functiescheiding en in een duidelijk omschreven, transparante en coherente regeling voor de toewijzing van verantwoordelijkheden;2° een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle, waaronder met name een controlesysteem dat enerzijds een redelijke mate van zekerheid verschaft over de betrouwbaarheid van het financiëleverslaggevingsproces, zodat de jaarrekening in overeenstemming is met de geldende boekhoudreglementering, en er anderzijds voor zorgt dat de verplichtingen opgelegd door de wet van 18 september 2017 en door Verordening (EU) nr.2015/847, worden nageleefd; 3° passende controle- en beveiligingsmaatregelen op informaticagebied, die er met name voor zorgen dat de bepalingen van de artikelen 46 tot 49 en 51 worden nageleefd;4° doeltreffende procedures voor de identificatie, de meting, het beheer, de opvolging en de interne rapportering van de risico's waaraan de betalingsinstelling blootstaat of bloot kan komen te staan door haar bedrijfswerkzaamheden, en in het bijzonder procedures voor het beheer van de operationele risico's en voor de beveiliging die voldoen aan de artikelen 50 tot 52 en procedures voor de rapportering van incidenten die voldoen aan artikel 53;5° een passende onafhankelijke compliance functie, om te verzekeren dat de wettelijke en reglementaire voorschriften in verband met de integriteit van de werkzaamheden van de betalingsinstellingen worden nageleefd door de instelling, de leden van haar wettelijk bestuursorgaan, haar effectieve leiding, werknemers en gevolmachtigden;6° een passende onafhankelijke risicobeheerfunctie;7° een passende onafhankelijke interne auditfunctie die toelaat redelijke maatregelen vast te stellen om de belangen van de betalingsdienstgebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het verstrekken van betalingsdiensten te garanderen;8° een passend integriteitsbeleid;9° de invoering van passende maatregelen op het vlak van de bedrijfscontinuïteit om te garanderen dat de essentiële bedrijfsfuncties kunnen worden behouden of zo spoedig mogelijk kunnen worden hersteld en dat de normale dienstverlening en activiteit binnen een redelijke tijdspanne kan worden hervat.Dit houdt met name in dat de essentiële bedrijfsactiviteiten duidelijk geïdentificeerd worden, dat er passende noodplannen worden opgesteld en dat er een procedure wordt ingesteld om de toereikendheid en efficiëntie van deze plannen regelmatig te beproeven en te herzien. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde organisatorische regeling is gedetailleerd uitgewerkt en is passend voor de aard, schaal en complexiteit van de risico's die inherent zijn aan het bedrijfsmodel en aan de werkzaamheden van de instelling, met inbegrip van de in artikel 43, § 1, bedoelde werkzaamheden en de werkzaamheden die toegelaten zijn op grond van artikel 44. § 3. Onverminderd het bepaalde bij de paragrafen 1 en 2, en artikel 20, kan de Bank, bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998, nader bepalen wat moet worden verstaan onder een passende beleidsstructuur, een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie, een passende interne controle, passende controle- en beveiligingsmaatregelen op informaticagebied, doeltreffende procedures voor de identificatie, de meting, het beheer, de opvolging en de interne rapportering van de risico's, een passende onafhankelijke compliancefunctie, een passende onafhankelijke interneauditfunctie, een passend integriteitsbeleid, een passende onafhankelijke risicobeheerfunctie en passende maatregelen op het vlak van de bedrijfscontinuïteit, en nadere regels opstellen conform de Europese regelgeving, met name regels waarin de minimumvoorwaarden worden vastgesteld die moeten worden vervuld wat betreft het in artikel 20 bedoelde vereiste om over passende deskundigheid te beschikken, met inbegrip van de modaliteiten met betrekking tot de procedure voor de beoordeling van dat vereiste.

Art. 22.Als de betalingsinstelling nauwe banden heeft met andere natuurlijke of rechtspersonen, mogen die banden geen belemmering vormen voor het toezicht op de betalingsinstelling.

Als de betalingsinstelling nauwe banden heeft met een natuurlijke of rechtspersoon die onder het recht van een derde land ressorteert, mogen de voor die persoon geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of de tenuitvoerlegging ervan, geen belemmering vormen voor het toezicht op de betalingsinstelling.

Onderafdeling 8. - Hoofdbestuur

Art. 23.Het hoofdbestuur van een betalingsinstelling moet in België zijn gevestigd. Een substantieel deel van de bedrijfswerkzaamheden van de betalingsinstelling wordt in België uitgevoerd. Afdeling III. - Bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden

Onderafdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 24.Iedere betalingsinstelling moet blijvend voldoen aan de bij of krachtens de artikelen 15 tot 23 vastgelegde voorwaarden.

De betalingsinstelling brengt de Bank onverwijld op de hoogte van alle wijzigingen die zij in de loop van de uitoefening van haar bedrijf heeft aangebracht in de gegevens die overeenkomstig artikel 10 zijn meegedeeld.

Onderafdeling 2. - Wijzigingen in de kapitaalstructuur

Art. 25.Onverminderd artikel 19 en onverminderd de wet van 2 mei 2007, moet iedere alleen of in onderling overleg handelende natuurlijke of rechtspersoon die besloten heeft om, rechtstreeks of onrechtstreeks, een gekwalificeerde deelneming in een betalingsinstelling naar Belgisch recht te verwerven of te vergroten, waardoor het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal de drempel van 20 %, 30 % of 50 % zou bereiken of overschrijden, dan wel de betalingsinstelling zijn dochteronderneming zou worden, de Bank daarvan vooraf schriftelijk kennis geven met vermelding van de omvang van de beoogde deelneming en de relevante informatie die vereist is voor de beoordeling van de kennisgeving in het licht van de in artikel 19, tweede lid, bedoelde criteria.

De Bank publiceert op haar website een lijst met de voor de beoordeling vereiste relevante informatie die in verhouding staat tot en afgestemd is op de aard van de kandidaat-verwerver en de voorgenomen verwerving en die haar samen met de in het eerste lid bedoelde kennisgeving moet worden verstrekt.

Art. 26.De periode waarover de Bank beschikt om haar beslissing met betrekking tot de in artikel 27 bedoelde beoordeling te nemen, bedraagt ten hoogste drie maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving en van alle documenten die vereist zijn conform de in artikel 25, tweede lid, bedoelde lijst.

De Bank kan uit eigen beweging tijdens de beoordelingsperiode aanvullende informatie opvragen die noodzakelijk is om de beoordeling af te ronden. In dit verzoek, dat schriftelijk moet worden gedaan, is vermeld welke aanvullende informatie nodig is.

De beoordelingsperiode wordt onderbroken vanaf de datum van het verzoek van de Bank om informatie tot de ontvangst van een antwoord daarop van de kandidaat-verwerver.

Art. 27.Bij de beoordeling van de in artikel 25 bedoelde kennisgeving en informatie, en van de in artikel 26 bedoelde aanvullende informatie, toetst de Bank, met het oog op een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling die het doelwit is van de voorgenomen verwerving en rekening houdend met de vermoedelijke invloed van de kandidaat-verwerver op de betalingsinstelling, de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de financiële soliditeit van de voorgenomen verwerving aan alle in artikel 19, tweede lid, bedoelde criteria.

De Bank kan zich in de loop van de beoordelingsperiode bedoeld in artikel 26 verzetten tegen de voorgenomen verwerving indien zij, uitgaande van de in artikel 19, tweede lid, vastgestelde criteria, gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de kandidaat-verwerver niet geschikt is om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling te garanderen, of indien de informatie die de kandidaat-verwerver heeft verstrekt, onvolledig of onjuist is.

Wanneer de Bank na voltooiing van de beoordeling besluit zich tegen de voorgenomen verwerving te verzetten, stelt zij de kandidaat-verwerver daarvan schriftelijk in kennis.

Indien de Bank zich na afloop van de beoordelingsperiode niet heeft verzet tegen de voorgenomen verwerving, wordt deze geacht te zijn goedgekeurd.

De Bank mag voor de voltooiing van de voorgenomen verwerving een maximumtermijn vaststellen en deze in voorkomend geval verlengen.

Art. 28.Voor het verrichten van de in artikel 27 bedoelde beoordeling werkt de Bank in nauw overleg samen met alle andere betrokken bevoegde autoriteiten of, al naargelang het geval, in overleg met de FSMA, indien de kandidaat-verwerver een onderneming is die onderworpen is aan een bancair of financieel toezichtsstatuut dat onder de bevoegdheid van de FSMA valt of die een zeggenschapsband heeft met een dergelijke onderneming.

Hiertoe wisselt de Bank met deze autoriteiten zo spoedig mogelijk alle informatie uit die relevant of van essentieel belang is voor de beoordeling. In dit verband verstrekt zij op verzoek alle relevante informatie en, uit eigen beweging, alle essentiële informatie. In de in het eerste lid bedoelde gevallen vermeldt de Bank in haar besluit de eventuele standpunten of bedenkingen van de autoriteit die bevoegd is voor de kandidaat-verwerver of, al naargelang het geval, van de FSMA.

Art. 29.Iedere natuurlijke of rechtspersoon die besloten heeft om niet langer een rechtstreekse of onrechtstreekse gekwalificeerde deelneming in een betalingsinstelling te bezitten, stelt de Bank daarvan vooraf schriftelijk in kennis met vermelding van de omvang van de deelneming na de afstoting. Die persoon stelt de Bank eveneens in kennis van zijn beslissing om de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal onder de drempel van 20 %, 30 % of 50 % daalt of dat de betalingsinstelling ophoudt zijn dochteronderneming te zijn.

Art. 30.Indien de bij de artikelen 25 of 29 voorgeschreven voorafgaande kennisgevingen niet worden verricht of indien een deelneming wordt verworven of vergroot ondanks het in artikel 27, tweede lid, bedoelde verzet, kan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waar de betalingsinstelling haar zetel heeft, uitspraak doende als in kort geding, de in artikel 516, §§ 1 en 4, van het Wetboek van Vennootschappen bedoelde maatregelen nemen.

De procedure wordt ingeleid bij dagvaarding uitgaande van de Bank.

Artikel 516, § 3, van het Wetboek van Vennootschappen is van toepassing.

Art. 31.Zodra zij daarvan kennis hebben, stellen de betalingsinstellingen de Bank in kennis van de verwervingen of vervreemdingen van hun aandelen die een stijging boven of daling onder een van de drempels bedoeld in de artikelen 25 en 29 tot gevolg hebben.

Tevens delen zij aan de Bank onmiddellijk alle informatie mee waarvan zij kennis hebben en die een invloed kan hebben op de situatie van hun aandeelhouders of vennoten ten aanzien van de in artikel 19, tweede lid, bedoelde beoordelingscriteria. Deze informatieverplichting geldt eveneens voor de in artikel 19, eerste lid, bedoelde personen.

Zij delen de Bank ten minste eens per jaar de identiteit mee van de alleen of in onderling overleg handelende aandeelhouders of vennoten die rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming bezitten in hun kapitaal, alsook welke kapitaalfractie en hoeveel stemrechten zij aldus bezitten. Zij delen de Bank eveneens mee voor hoeveel aandelen en voor hoeveel hieraan verbonden stemrechten zij een kennisgeving van verwerving of vervreemding hebben ontvangen overeenkomstig de statutaire bepalingen die toepassing geven aan artikel 515 van het Wetboek van Vennootschappen.

Art. 32.Indien de Bank grond heeft om aan te nemen dat de invloed van een natuurlijke of rechtspersoon die rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming bezit in een betalingsinstelling, een gezonde en prudente bedrijfsvoering van deze betalingsinstelling kan belemmeren, kan zij, onverminderd de andere bij deze wet bepaalde maatregelen : 1° de uitoefening schorsen van de aan de aandelen verbonden stemrechten die in bezit zijn van de betrokken aandeelhouder of vennoot;zij kan, op verzoek van elke belanghebbende, toestaan dat de door haar bevolen maatregelen worden opgeheven; haar beslissing wordt op de meest geschikte wijze ter kennis gebracht van de betrokken aandeelhouder of vennoot; haar beslissing is uitvoerbaar zodra zij ter kennis is gebracht; de Bank kan haar beslissing openbaar maken; 2° de betrokken aandeelhouder of vennoot aanmanen om, binnen de termijn die zij bepaalt, de aandeelhoudersrechten in zijn bezit over te dragen. Als zij binnen de vastgestelde termijn niet worden overgedragen, kan de Bank bevelen de aandeelhoudersrechten te sekwestreren bij de instelling of de persoon die zij bepaalt. Het sekwester brengt dit ter kennis van de betalingsinstelling die het register van de aandelen op naam dienovereenkomstig wijzigt of, in voorkomend geval, die de betrokken effectenrekeningen laat wijzigen door het sekwester om de rekeninghouder te vervangen, en die de uitoefening van de hieraan verbonden rechten enkel aanvaardt vanwege het sekwester. Het sekwester handelt in het belang van een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling en in het belang van de houder van de gesekwestreerde aandeelhoudersrechten. Het oefent alle rechten uit die aan de aandelen zijn verbonden. De bedragen die het sekwester als dividend of anderszins int, worden slechts aan de voornoemde houder overgemaakt indien hij gevolg heeft gegeven aan de in het eerste lid, 2°, bedoelde aanmaning.

Om in te schrijven op kapitaalverhogingen of andere al dan niet stemrechtverlenende effecten, om te kiezen voor dividenduitkering in aandelen van de vennootschap, om in te gaan op openbare overname- of ruilaanbiedingen en om nog niet volgestorte aandelen vol te storten, is de instemming van de voornoemde houder vereist. De aandeelhoudersrechten die zijn verworven in het kader van dergelijke verrichtingen worden van rechtswege toegevoegd aan het voornoemde sekwester.

De vergoeding van het sekwester wordt vastgesteld door de Bank en betaald door de voornoemde houder. Het sekwester kan deze vergoeding aftrekken van de bedragen die hem worden gestort in zijn hoedanigheid van sekwester of die hem worden gestort door de voornoemde houder in het vooruitzicht of na uitvoering van de verrichtingen.

Indien na afloop van de overeenkomstig het eerste lid, 2°, vastgestelde termijn, stemrechten werden uitgeoefend door de oorspronkelijke houder of door een andere persoon, buiten het sekwester, die optreedt voor rekening van deze houder, niettegenstaande een schorsing van hun uitoefening overeenkomstig het eerste lid, 1°, kan de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waar de vennootschap haar zetel heeft, op verzoek van de Bank, alle of een deel van de beslissingen van de algemene vergadering nietig verklaren wanneer de voorwaarden met betrekking tot het aanwezigheids- of meerderheidsquorum voor de genoemde beslissingen, buiten de onwettig uitgeoefende stemrechten niet zouden zijn vervuld.

Onderafdeling 3. - Minimum eigen vermogen

Art. 33.§ 1. Het eigen vermogen van een betalingsinstelling mag op geen enkel moment dalen onder het bedrag van het op grond van artikel 17 vastgestelde aanvangskapitaal.

Er mag geen kapitaal worden terugbetaald als dit voor de instelling tot gevolg zou hebben dat zij niet meer zou voldoen aan de krachtens paragraaf 2 vastgestelde eigenvermogensvereisten. § 2. De Bank bepaalt bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998 de in aanmerking komende en kwalificerende eigenvermogensbestanddelen, met inbegrip van wat mag worden afgetrokken van deze bestanddelen, evenals de solvabiliteitsverplichtingen die moeten worden nageleefd door de betalingsinstellingen die de in de punten 1 tot 6 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten aanbieden of per categorie van betalingsinstelling, met uitzondering van de betalingsinstellingen waarvan de diensten beperkt zijn tot punt 7 van Bijlage I.A en stelt in voorkomend geval verschillende methodes vast naargelang van de categorie van betalingsinstelling. § 3. Onverminderd de solvabiliteitsverplichtingen bepaald bij de paragrafen 1 en 2, kan de Bank aanvullende maatregelen nemen in het geval van een betalingsinstelling die rechtstreeks of onrechtstreeks andere werkzaamheden dan betalingsdiensten verricht, als bedoeld in de artikelen 43 en 44, wanneer die andere werkzaamheden afbreuk doen of dreigen te doen aan de financiële soliditeit van de betalingsinstelling. § 4. In specifieke gevallen kan de Bank afwijkingen toestaan van de bepalingen van de krachtens dit artikel vastgestelde reglementen.

In het bijzonder, indien de voorwaarden van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vervuld zijn, kan de Bank afwijken van de toepassing van de vereisten van paragraaf 2 voor betalingsinstellingen die onder het geconsolideerde toezicht op een moederkredietinstelling vallen uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU. Onderafdeling 4. - Leiding en leiders 4.1. Toezicht en beoordeling door het wettelijk bestuursorgaan

Art. 34.§ 1. Het wettelijk bestuursorgaan beoordeelt periodiek en minstens eenmaal per jaar de doeltreffendheid van en de overeenstemming met de wettelijke en reglementaire bepalingen van : 1° de organisatieregelingen van de instelling, als bedoeld in de artikelen 21 en 38, § 1, tweede lid, 1° ;2° de maatregelen die noodzakelijk zijn om de naleving van artikel 42, §§ 1 en 2 te verzekeren. Het ziet erop toe dat de personen belast met de effectieve leiding van de betalingsinstelling de nodige maatregelen nemen om eventuele tekortkomingen aan te pakken. § 2. Het wettelijk bestuursorgaan oefent effectief toezicht uit op de personen belast met de effectieve leiding en is verantwoordelijk voor het toezicht op hun beslissingen.

Daarnaast beoordeelt het de goede werking van de in artikel 21 bedoelde onafhankelijke controlefuncties.

Art. 35.Het wettelijk bestuursorgaan ziet toe op de integriteit van de boekhoud- en financiëleverslaggevingssystemen. Het beoordeelt de werking van de interne controle minstens eenmaal per jaar en waakt erover dat deze controle een redelijke mate van zekerheid verschaft over de betrouwbaarheid van het financiëleverslaggevingsproces, zodat de jaarrekening en de financiële informatie in overeenstemming is met de geldende reglementering.

Het wettelijk bestuursorgaan gaat regelmatig over tot de toetsing en beoordeling van het veiligheidsbeleid voor het aangaan, beheren, opvolgen en beperken van de operationele en veiligheidsrisico's waaraan de instelling is blootgesteld en van de procedures en maatregelen voor het beheer van gevoelige betalingsgegevens. 4.2. Maatregelen die moeten worden genomen door de personen belast met de effectieve leiding

Art. 36.Onverminderd de bevoegdheden van het wettelijk bestuursorgaan nemen de personen belast met de effectieve leiding van de betalingsinstelling onder toezicht van het wettelijk bestuursorgaan de nodige maatregelen voor de naleving en de tenuitvoerlegging van de artikelen 21, 38, § 1, tweede lid en 42, §§ 1 et 2.

De personen belast met de effectieve leiding brengen minstens eenmaal per jaar verslag uit aan het wettelijk bestuursorgaan, de Bank en de erkend commissaris, over de naleving van de bepalingen van het eerste lid en over de maatregelen die in voorkomend geval worden genomen om eventuele tekortkomingen aan te pakken.

De informatieverstrekking aan de Bank en de commissaris gebeurt volgens de modaliteiten die de Bank bepaalt. 4.3. Benoemingen en ontslagen

Art. 37.§ 1. De betalingsinstellingen stellen de Bank voorafgaandelijk in kennis van het voorstel tot benoeming van de leden van het wettelijk bestuursorgaan van de betalingsinstelling, van de personen belast met de effectieve leiding ervan, evenals van de verantwoordelijken voor de onafhankelijke controlefuncties.

In het kader van de krachtens het eerste lid vereiste informatieverstrekking delen de betalingsinstellingen aan de Bank alle documenten en informatie mee die haar toelaten te beoordelen of de personen waarvan de benoeming wordt voorgesteld, overeenkomstig artikel 20 over de voor de uitoefening van hun functie vereiste professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid beschikken.

Het eerste lid is eveneens van toepassing op het voorstel tot hernieuwing van de benoeming van de in het eerste lid bedoelde personen, evenals op de niet-hernieuwing van hun benoeming, hun afzetting of hun ontslag. § 2. De benoeming van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde personen wordt voorafgaandelijk ter goedkeuring voorgelegd aan de Bank.

Wanneer het de benoeming betreft van een persoon die voor het eerst voor een functie als bedoeld in paragraaf 1 wordt voorgedragen bij een financiële onderneming die onder het toezicht staat van de Bank krachtens artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998, of van de Europese Centrale Bank krachtens de GTM-verordening, raadpleegt de Bank eerst de FSMA. De FSMA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies. § 3. De betalingsinstellingen informeren de Bank over de eventuele taakverdeling tussen de leden van het wettelijk bestuursorgaan en tussen de personen belast met de effectieve leiding.

Belangrijke wijzigingen in de taakverdeling als bedoeld in het eerste lid, geven aanleiding tot de toepassing van de paragrafen 1 en 2.

Onderafdeling 5. - Uitbesteding

Art. 38.§ 1. Iedere betalingsinstelling die functies, werkzaamheden of operationele taken uitbesteedt, blijft volledig verantwoordelijk voor de nakoming van al haar verplichtingen uit hoofde van deze wet of de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366.

In het bijzonder mag de uitbesteding van operationele taken, vooral wanneer deze belangrijk zijn, niet tot het volgende leiden : 1° er wordt afbreuk gedaan aan de kwaliteit van de organisatie en er wordt in het bijzonder afbreuk gedaan aan de kwaliteit van de interne controle van de betalingsinstelling;2° het operationele risico neemt onnodig toe;3° er wordt afbreuk gedaan aan het vermogen van de Bank om na te gaan of de betalingsinstelling de verplichtingen nakomt die door of krachtens deze wet of door de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366 zijn opgelegd;4° de continuïteit en toereikendheid van de dienstverlening aan de betalingsdienstgebruikers wordt ondermijnd. § 2. Vóór de uitbesteding, in België of in het buitenland, van functies, werkzaamheden of operationele taken die belangrijk of kritiek zijn, stellen de betalingsinstellingen de Bank tijdig in kennis daarvan evenals van iedere latere belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot deze taken.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt een operationele taak als belangrijk of kritiek aangemerkt indien het gebrekkig of niet uitvoeren ervan de betalingsinstelling zou hinderen bij de continue naleving van de bepalingen die door of krachtens deze wet of door de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366 zijn vastgesteld, of indien hierdoor wezenlijk afbreuk zou worden gedaan aan haar rentabiliteit of aan de financiële soliditeit of continuïteit van de betalingsdienstverlening. § 3. De Bank kan de voorgenomen uitbesteding met het oog op de naleving van paragraaf 1 aan voorwaarden of beperkingen onderwerpen.

Onderafdeling 6. - Bijzondere verrichtingen 6.1. Fusies, splitsingen, overdrachten en andere verrichtingen waarvoor toestemming is vereist

Art. 39.De toestemming van de Bank is vereist voor : 1° strategische beslissingen van een betalingsinstelling;2° fusies tussen betalingsinstellingen en fusies tussen betalingsinstellingen en andere financiële instellingen, evenals splitsingen van betalingsinstellingen;en 3° de volledige of gedeeltelijke overdrachten van het betalingsdienstenbedrijf of van het netwerk van agentschappen van de betrokken betalingsinstelling. De Bank kan haar toestemming enkel weigeren binnen twee maanden nadat zij van het project in kennis is gesteld met voorlegging van een volledig dossier, om redenen die verband houden met het vermogen van de instelling om te voldoen aan de bepalingen die door of krachtens deze wet of de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366 zijn vastgesteld of die verband houden met een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling of indien de beslissing de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig zou kunnen aantasten.

In voorkomend geval kan de Bank aan haar toestemming specifieke voorwaarden verbinden. Als die toestemming niet wordt gegeven binnen de voornoemde termijn, wordt ze geacht te zijn verkregen. 6.2. Deelnemingen

Art. 40.Betalingsinstellingen mogen geen deelnemingen bezitten in handelsvennootschappen of vennootschappen die de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, tenzij met de toestemming van de Bank.

Het eerste lid is niet van toepassing op deelnemingen in vennootschappen die alle of een deel van de in artikel 43 bedoelde betalingsdiensten, nevendiensten van betalingsdiensten of diensten inzake het beheer van betalingssystemen of krachtens artikel 44 toegelaten werkzaamheden verrichten of in vennootschappen waarvan het doel in hoofdzaak bestaat in het aanhouden van deelnemingen in dergelijke vennootschappen.

Teneinde een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling en een passende risicobeheersing te verzekeren, kan de Bank voorwaarden verbinden aan deelnemingen die krachtens dit artikel worden genomen.

Onderafdeling 7. - Verbod tot gebruik van en bescherming van geldmiddelen

Art. 41.Betalingsinstellingen mogen in het kader van betalingsdiensten uitsluitend geldmiddelen van cliënten aanhouden op betaalrekeningen die voor betalingstransacties worden gebruikt.

De betalingsinstelling mag de geldmiddelen die zij van de betalingsdienstgebruikers heeft ontvangen, uitsluitend gebruiken voor de uitvoering van betalingstransacties.

Art. 42.§ 1. De geldmiddelen die een betalingsinstelling die de in de punten 1 tot 6 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten verricht, rechtstreeks of via andere betalingsdienstaanbieders van betalingsdienstgebruikers ontvangt voor de uitvoering van betalingstransacties, moeten : 1° in haar boekhouding te allen tijde afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd, met name ten opzichte van andere geldmiddelen, en 2° wanneer ze op het einde van de werkdag volgend op de dag waarop zij zijn ontvangen, nog steeds door de betalingsinstelling worden aangehouden en nog niet aan de begunstigde of een andere betalingsdienstaanbieder zijn overgemaakt : a) worden gedeponeerd op een afzonderlijke gezamenlijke of geïndividualiseerde cliëntenrekening bij een of meer entiteiten die de hoedanigheid hebben van : i) kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een lidstaat, of ii) bijkantoor in België van een kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een derde land, of b) worden belegd in een erkend geldmarktfonds in de zin van artikel 4, 8° van het koninklijk besluit van 19 december 2017 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten;of c) worden belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, zoals gedefinieerd door de Bank overeenkomstig het recht van de Unie; of 3° naar tevredenheid van de Bank gedekt zijn door een verzekering, garantie of waarborg van een verzekeringsonderneming of kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een lidstaat of een derde land en die een vestiging heeft in België, en die niet tot dezelfde groep behoort als de betalingsinstelling.Die verzekering, garantie of waarborg moet een bedrag dekken dat minstens gelijk is aan het bedrag dat toegewezen geweest zou zijn met toepassing van punt 2°, en dat onvoorwaardelijk betaalbaar is ingeval de betalingsinstelling niet in staat is haar financiële verplichtingen na te komen.

Wanneer een betalingsinstelling een betalingstransactie uitvoert voor zowel de betaler als de begunstigde, en aan de betaler een kredietlijn wordt verleend, zijn de regels van het eerste lid van toepassing en geldt de in het eerste lid, 2° of 3°, bedoelde bescherming voor de begunstigde zodra de betaler de betrokken kredietlijn gebruikt voor de uitvoering van een betalingstransactie ten gunste van die begunstigde.

De in het eerste lid, 2°, bedoelde betrokken entiteiten mogen op de geldmiddelen die op een afzonderlijke rekening zijn geplaatst of die belegd zijn overeenkomstig het eerste lid, 2°, b) of c), geen recht doen gelden ingevolge eigen vorderingen op de betalingsinstelling die deze rekening heeft geopend. Beslag onder derden door de schuldeisers van de betalingsinstelling op deze rekeningen en hun saldo is evenmin toegestaan.

De in het eerste lid, 3°, bedoelde entiteiten mogen op de geldmiddelen die in hoofde van de verzekeringsovereenkomst, garantie of waarborg verschuldigd zijn, geen recht doen gelden ingevolge eigen vorderingen op de betalingsinstelling die deze verzekeringsovereenkomst, garantie of waarborg heeft afgesloten. Beslag onder derden door de schuldeisers van de betalingsinstelling op deze geldmiddelen is evenmin toegestaan.

De Bank kan toestaan dat de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldmiddelen gedeponeerd worden bij een kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een derde land en die geen vestiging heeft in België, of dat de in het eerste lid, 3° ) bedoelde verzekeringen, garanties of waarborgen verstrekt worden door een verzekeringsonderneming of een kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een derde land en die geen vestiging heeft in België, indien deze kredietinstelling of verzekeringsonderneming onderworpen is aan een toezicht dat gelijkwaardig is met het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen zoals bepaald in de Europese regelgeving. § 2. Wanneer een gedeelte van de in paragraaf 1 bedoelde geldmiddelen bestemd is voor toekomstige betalingstransacties terwijl het resterende bedrag voor andere diensten dan betalingsdiensten gebruikt moet worden, zijn de verplichtingen van paragraaf 1 ook van toepassing op het voor toekomstige betalingstransacties ontvangen gedeelte van de geldmiddelen. Wanneer dat gedeelte variabel is of niet van tevoren gekend is, kunnen de betalingsinstellingen dit bedrag berekenen op basis van een gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt, mits een dergelijk gedeelte naar tevredenheid van de Bank redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd. Zo niet is paragraaf 1 van toepassing op alle geldmiddelen. § 3. In geval van samenloop in hoofde van de betalingsinstelling, worden de geldmiddelen die met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 2°, a) op een afzonderlijke rekening zijn gedeponeerd of met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 2°, b) of c) zijn belegd, bij bijzonder voorrecht aangewend voor de terugbetaling van de voor de uitvoering van betalingstransacties ontvangen geldmiddelen. Hetzelfde geldt voor geldmiddelen die betaald zijn ter uitvoering van de in paragraaf 1, eerste lid, 3° bedoelde verzekeringsovereenkomst, garantie of waarborg.

Onderafdeling 8. - Uitoefening van andere werkzaamheden 8.1. Operationele of nevenactiviteiten die nauw samenhangen met betalingsdiensten en beheer van betalingssystemen

Art. 43.§ 1. Onverminderd artikel 13 mogen de betalingsinstellingen de volgende werkzaamheden uitoefenen : 1° het verstrekken van operationele diensten en nevendiensten die nauw samenhangen met betalingsdiensten, zoals het zorgen voor de goede uitvoering van betalingstransacties, valutawisseldiensten, bewaringsactiviteiten en de opslag en verwerking van gegevens;2° het beheer van betalingssystemen, onverminderd de bepalingen van Boek III. § 2. De betalingsinstellingen stellen de Bank voorafgaandelijk in kennis van hun voornemen om een van de in paragraaf 1 bedoelde werkzaamheden uit te oefenen. § 3. Paragraaf 1 is van toepassing onverminderd de naleving van de elders opgenomen specifieke wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het verstrekken van de betrokken operationele diensten en nevendiensten. 8.2. Andere hybride werkzaamheden

Art. 44.§ 1. Betalingsinstellingen mogen geen andere werkzaamheden dan betalingsdiensten en de in artikel 43 bedoelde werkzaamheden verrichten, tenzij hiervoor voorafgaandelijk toestemming is verleend door de Bank. § 2. Gelet op de noodzaak om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling en een passende risicobeheersing te verzekeren of met het oog op het toezicht op deze instelling, kan de Bank aan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden bepaalde voorwaarden verbinden.

Zo kan de Bank verlangen dat er voor het verrichten van betalingsdiensten een duidelijke scheiding gehanteerd wordt op organisatorisch vlak en, in voorkomend geval, dat de betalingsdiensten door een afzonderlijke juridische entiteit worden geleverd die overeenkomstig artikel 40 eigendom is van de betalingsinstelling. § 3. Onverminderd paragraaf 2 mogen betalingsinstellingen alleen onder de hiernavolgende voorwaarden kredieten verlenen aan betalingsdienstgebruikers : 1° het krediet wordt verleend door een betalingsinstelling die betalingsdiensten aanbiedt als bedoeld in de punten 4 of 5 van Bijlage I.A; 2° het krediet wordt uitsluitend als aanvulling op de uitvoering van een betalingstransactie verleend;3° het krediet wordt uitsluitend verleend uit het eigen vermogen van de betalingsinstelling en niet uit geldmiddelen van cliënten die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor de uitvoering van betalingstransacties;4° het eigen vermogen van de betalingsinstelling staat te allen tijde en naar genoegen van de Bank, in redelijke verhouding tot het totale bedrag van de verleende kredieten. Het verlenen van kredieten als bedoeld in het eerste lid doet geen afbreuk aan de naleving van de bepalingen van het Wetboek van Economisch Recht inzake kredietverlening.

Wanneer het krediet in de context van de artikelen 59 tot 70 in een andere lidstaat wordt verleend, moet het uiterlijk binnen twaalf maanden worden terugbetaald, onverminderd de bepalingen van algemeen belang die van toepassing zijn in de lidstaat van ontvangst. 8.3. Verboden werkzaamheden

Art. 45.Artikel 44 voorziet niet in de mogelijkheid voor betalingsinstellingen om werkzaamheden te verrichten die bestaan in het in ontvangst nemen van gelddeposito's of andere terugbetaalbare geldmiddelen in de zin van artikel 1 van de bankwet en van artikel 68bis van de wet van 16 juni 2006, of in de uitgifte van betaalinstrumenten in de vorm van elektronisch geld.

De geldmiddelen die betalingsinstellingen in het kader van betalingsdiensten van betalingsdienstgebruikers ontvangen, zijn geen gelddeposito's of andere terugbetaalbare geldmiddelen in de zin van artikel 1 van de bankwet en artikel 68bis van de wet van 16 juni 2006, noch elektronisch geld.

Onderafdeling 9. - Beheer van betalingsgegevens van betalingsdienstgebruikers 9.1. Beginsel

Art. 46.§ 1. De betalingsinstellingen zorgen ervoor dat de toegang tot gevoelige betalingsgegevens wordt opgeslagen, gemonitord, beperkt en getraceerd overeenkomstig de bepalingen van de technische reguleringsnormen die door de Europese Commissie zijn vastgesteld met toepassing van artikel 98 van Richtlijn (EU) 2015/2366. § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 nemen de betalingsinstellingen in het bijzonder de regels van de artikelen 47 en 48 in acht. 9.2. Authenticatie - algemene verplichtingen

Art. 47.§ 1. De betalingsinstellingen voorzien in sterke cliëntauthenticatie indien een betaler : 1° zich online toegang tot zijn betaalrekening verschaft;2° een elektronische betalingstransactie initieert;3° via een communicatiemiddel op afstand een verrichting uitvoert die een risico op betalingsfraude of andere vormen van misbruik of bedrog met zich mee kan brengen. § 2. In het geval van een initiatie van een in paragraaf 1, 2°, bedoelde elektronische betalingstransactie bevat de sterke cliëntauthenticatie voor elektronische betalingstransacties op afstand elementen die transacties op dynamische wijze aan een specifiek bedrag en een specifieke begunstigde verbinden. § 3. Voor de toepassing van paragraaf 1 beschermen de betalingsinstellingen de vertrouwelijkheid en integriteit van de persoonlijke beveiligingsgegevens van betalingsdienstgebruikers en voorzien zij in adequate veiligheidsmaatregelen. § 4. De paragrafen 2 en 3 zijn tevens van toepassing op betalingen die geïnitieerd worden via een betalingsinstelling die betalingsinitiatiediensten aanbiedt.

De paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing wanneer de informatie wordt opgevraagd via een betalingsinstelling die rekeningaggregatiediensten aanbiedt. § 5. De maatregelen die met toepassing van de paragrafen 1 tot 3 worden genomen, zijn in overeenstemming met de technische reguleringsnormen die door de Europese Commissie zijn vastgesteld met toepassing van artikel 98, lid 1, a) en c) van Richtlijn (EU) 2015/2366. § 6. De betalingsinstellingen kunnen afwijken van de paragrafen 1 tot 3 mits voldaan is aan de voorwaarden van de technische reguleringsnormen die door de Europese Commissie zijn vastgesteld met toepassing van artikel 98, leden 1, b) en 3 van Richtlijn (EU) 2015/2366. 9.3. Bescherming van bepaalde gegevens in het geval van betalingsinitiatie door een betalingsinstelling die betalingsinitiatiediensten aanbiedt

Art. 48.§ 1. Betalingsinstellingen die betalingsinitiatiediensten aanbieden voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° de persoonlijke beveiligingsgegevens van de betalingsdienstgebruiker zijn niet toegankelijk voor andere partijen, met uitzondering van de gebruiker en de uitgever van die gegevens;2° de in punt 1° bedoelde gegevens worden via veilige en efficiënte kanalen verzonden;3° andere informatie dan de in punt 1° bedoelde gegevens die betrekking heeft op de betalingsdienstgebruiker en die is verkregen bij het verstrekken van de betalingsinitiatiedienst, wordt alleen aan de begunstigde en alleen met de uitdrukkelijke instemming van de betalingsdienstgebruiker verstrekt;4° zij zijn op geen enkel moment in het bezit van de met het aanbieden van de betalingsinitiatiedienst verband houdende geldmiddelen van de betaler. § 2. De betalingsinstellingen die betalingsinitiatiediensten aanbieden voldoen bovendien aan de volgende verplichtingen : 1° zij identificeren zich bij elke betalingsinitiatie ten overstaan van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder(s) van de betaler;2° zij communiceren met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder(s), de betaler en de begunstigde op een veilige manier, overeenkomstig artikel 49;3° zij bewaren geen gevoelige betalingsgegevens van de betalingsdienstgebruiker;4° zij vragen geen gegevens van de betalingsdienstgebruiker die niet nodig zijn voor het verstrekken van de betalingsinitiatiedienst;5° zij gaan niet over tot het gebruiken, zich toegang verschaffen tot of bewaren van gegevens voor andere doelstellingen dan het verstrekken van de door de betaler uitdrukkelijk gevraagde betalingsinitiatiedienst;6° zij brengen geen wijzigingen aan in het bedrag, de begunstigde of enig ander element van de transactie. Onderafdeling 10. - Beveiligde communicatie

Art. 49.De betalingsinstellingen voldoen aan de gemeenschappelijke en beveiligde open communicatienormen ten behoeve van identificatie, authenticatie en informatieverstrekking, alsmede voor de uitvoering van beveiligingsmaatregelen, tussen rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders, betalingsinitiatiedienstaanbieders, rekeninginformatiedienstaanbieders, betalers, begunstigden en andere betalingsdienstaanbieders, overeenkomstig de technische reguleringsnormen die met toepassing van artikel 98, lid 1, d), van Richtlijn 2015/2366 (EU) zijn vastgesteld.

Onderafdeling 11. - Beveiligingsbeleid 11.1. Analyse van de operationele en veiligheidsrisico's

Art. 50.§ 1. De betalingsinstellingen verrichten een gedetailleerde analyse van de operationele en veiligheidsrisico's die verbonden zijn aan de door hen aangeboden betalingsdiensten. § 2. De betalingsinstellingen verstrekken de Bank jaarlijks, of, op haar verzoek, met kortere intervallen, een geactualiseerde en uitgebreide beoordeling van zowel de operationele en veiligheidsrisico's die aan de door hen aangeboden betalingsdiensten zijn verbonden, als van de toereikendheid van de in reactie op deze risico's getroffen risicobeperkende maatregelen en ingevoerde controlemechanismen, overeenkomstig artikel 52. 11.2. Maatregelen om de gebruikers te beschermen tegen veiligheidsrisico's

Art. 51.De betalingsinstellingen nemen maatregelen om de betalingsdienstgebruikers afdoende tegen de vastgestelde veiligheidsrisico's, waaronder fraude en illegaal gebruik van gevoelige gegevens en persoonsgegevens, te beschermen. Die maatregelen zijn in overeenstemming met de voorwaarden van de technische reguleringsnormen die door de Europese Commissie zijn vastgesteld met toepassing van artikel 98, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/2366.

De in het eerste lid bedoelde maatregelen waarborgen een hoog niveau van technische beveiliging en gegevensbescherming, ook wat betreft de IT-systemen, waaronder de software, die worden gebruikt door hen of door de ondernemingen waaraan zij werkzaamheden uitbesteden. 11.3. Beheer van veiligheidsrisico's en operationele risico's

Art. 52.De betalingsinstellingen voorzien in passende risicobeperkende maatregelen en controlemechanismen ter beheersing van de operationele en veiligheidsrisico's die verbonden zijn aan de door hen aangeboden betalingsdiensten.

De betalingsinstellingen handhaven doelmatige procedures voor het beheersen van incidenten, waaronder detectie en classificatie van grote operationele incidenten en veiligheidsincidenten.

Die maatregelen en procedures voldoen aan de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366, met name die welke zijn opgesteld ter uitvoering van artikel 95, leden 3 en 4, van Richtlijn (EU) 2015/2366.

Onderafdeling 12. - Beheer en melding van veiligheidsincidenten

Art. 53.§ 1. De betalingsinstellingen zorgen ervoor dat veiligheidsincidenten en veiligheidsgerelateerde klachten van cliënten worden gemonitord, afgehandeld en opgevolgd. § 2. In geval van een groot operationeel of veiligheidsincident stellen de betalingsinstellingen de Bank onverwijld in kennis daarvan.

Na ontvangst van de incidentmelding als bedoeld in het eerste lid verstrekt de Bank aan de Europese Bankautoriteit en aan de Europese Centrale Bank onverwijld de relevante incidentgegevens en na beoordeling van de relevantie van het incident voor andere betrokken Belgische autoriteiten, stelt zij deze hiervan dienovereenkomstig in kennis.

De Bank beoordeelt de relevantie van het incident en welke gegevens aan de autoriteiten van andere lidstaten moeten worden meegedeeld met name op grond van de richtsnoeren die door de Europese Bankautoriteit zijn opgesteld krachtens artikel 96, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/2366.

Op basis van die incidentmelding neemt de Bank, in voorkomend geval in overleg met de Federale Overheidsdienst Economie, alle nodige maatregelen om de onmiddellijke veiligheid van het financiële stelsel te beschermen.

Onderafdeling 13. - Verstrekking van statistische gegevens

Art. 54.De betalingsinstellingen verstrekken de Bank en de Federale Overheidsdienst Economie jaarlijks of, op verzoek van de Bank of de Federale Overheidsdienst Economie, met kortere intervallen, statistische gegevens over fraude met betrekking tot verschillende betaalwijzen. De Bank deelt die gegevens in geaggregeerde vorm mee aan de Europese Bankautoriteit en aan de Europese Centrale Bank.

De betalingsinstellingen verstrekken de Bank ook jaarlijks, of, op haar verzoek, met kortere intervallen, statistische gegevens over de prestaties en transacties.

Onderafdeling 14. - Uitgifte van op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten - specifieke verplichtingen van betalingsinstellingen die op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten uitgeven

Art. 55.Wanneer de betalingsinstelling die een op een kaart gebaseerd betaalinstrument uitgeeft en de betalingsdienstaanbieder die de rekening beheert waaraan die kaart is gekoppeld, verschillende entiteiten zijn, beschikt de betalingsinstelling die het op de kaart gebaseerd betaalinstrument uitgeeft, over passende procedures om zich ervan te verzekeren dat wanneer zij aan de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder de in artikel 58 bedoelde bevestiging die bestaat uit een antwoord in de vorm van een "ja/nee" vraagt, de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de betaler heeft er uitdrukkelijk mee ingestemd dat de betalingsdienstaanbieder om de bevestiging verzoekt;2° de betaler heeft de op de kaart gebaseerde betalingstransactie voor het betreffende bedrag geïnitieerd aan de hand van een betaalinstrument dat gebaseerd is op een door de betalingsinstelling uitgegeven kaart;3° vóór elk verzoek om bevestiging authenticeert zij zich bij de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder en zij communiceert op een veilige manier met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder, overeenkomstig artikel 49. De bevestiging van de rekeninghouder wordt niet bewaard of voor andere doeleinden gebruikt dan voor de uitvoering van een op kaarten gebaseerde betalingstransactie.

Dit artikel is niet van toepassing op betalingstransacties die worden geïnitieerd aan de hand van betaalinstrumenten die gebaseerd zijn op een kaart waarop elektronisch geld is opgeslagen.

Onderafdeling 15. - Specifieke verplichtingen van rekeninghoudende betalingsinstellingen

Art. 56.De rekeninghoudende betalingsinstellingen staan toe : 1° dat de rekeninginformatiedienstaanbieders zich voor hun tussenkomst op de authenticatieprocedures baseren die overeenkomstig artikel 47, §§ 1 en 3, door die rekeninghoudende betalingsinstellingen worden geboden;2° dat de betalingsinitiatiedienstaanbieders zich voor hun tussenkomst op de authenticatieprocedures baseren die overeenkomstig artikel 47, §§ 1 tot 3, door die rekeninghoudende betalingsinstellingen worden geboden.

Art. 57.§ 1. Teneinde te garanderen dat de betalers een beroep mogen doen op een betalingsinitiatiedienstaanbieder of op een rekeninginformatiedienstaanbieder voor de diensten die respectievelijk zijn opgesomd in de punten 7 of 8 van Bijlage I.A met betrekking tot een online toegankelijke betaalrekening, voldoen de rekeninghoudende betalingsinstellingen aan de voorwaarden van dit artikel. § 2. De rekeninghoudende betalingsinstelling communiceert op een veilige manier met betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders overeenkomstig artikel 49. § 3. Een rekeninghoudende betalingsinstelling kan een betalingsinitiatiedienstaanbieder of een rekeninginformatiedienstaanbieder de toegang tot een betaalrekening ontzeggen om objectief gerechtvaardigde redenen in verband met niet-toegestane of frauduleuze toegang tot de betaalrekening door die aanbieder, waaronder de niet-toegestane of frauduleuze initiëring van een betalingstransactie.

De rekeninghoudende betalingsinstelling verleent toegang tot de betaalrekening zodra de redenen voor het ontzeggen van de toegang niet langer bestaan.

De rekeninghoudende betalingsinstelling meldt het incident betreffende de betalingsinitiatiedienstaanbieder of de rekeninginformatiedienstaanbieder onmiddellijk aan de Bank. Daarbij moeten de relevante gegevens over het incident worden vermeld, en de redenen voor het nemen van maatregelen. De Bank bezorgt die inlichtingen aan de Federale Overheidsdienst Economie, beoordeelt het incident en neemt, indien noodzakelijk, passende maatregelen.

Art. 58.§ 1. Wanneer de betalingsdienstaanbieder die een op een kaart gebaseerd betaalinstrument uitgeeft en de betalingsinstelling die de rekening beheert waaraan die kaart is gekoppeld, verschillende entiteiten zijn, beschikt de rekeninghoudende betalingsinstelling over passende procedures om op verzoek van de betalingsdienstaanbieder die het op de kaart gebaseerd betaalinstrument uitgeeft, onmiddellijk te bevestigen of de geldmiddelen die nodig zijn voor de uitvoering van een op de kaart gebaseerde betalingstransactie, beschikbaar zijn op de betaalrekening van de betaler waaraan de kaart gekoppeld is, mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan : 1° de betaalrekening van de betaler is online toegankelijk op het moment van het verzoek;2° de betaler heeft er uitdrukkelijk mee ingestemd dat de rekeninghoudende betalingsinstelling antwoordt op verzoeken van de betrokken betalingsdienstaanbieder om te bevestigen dat het bedrag dat overeenkomt met een bepaalde op kaarten gebaseerde betalingstransactie, op de betaalrekening van de betaler beschikbaar is;3° de in punt 2° genoemde instemming is verleend voordat het eerste verzoek om bevestiging is gedaan. De in het eerste lid bedoelde bevestiging bestaat uit een antwoord in de vorm van een eenvoudige "ja" of "nee".

De bevestiging dat het geld beschikbaar is laat de rekeninghoudende betalingsinstelling niet toe de geldmiddelen op de betaalrekening van de betaler te blokkeren. § 2. De rekeninghoudende betalingsinstelling communiceert op een veilige manier met betalingsinstellingen die op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten uitgeven overeenkomstig artikel 49.

Onderafdeling 16. - Uitoefening van werkzaamheden in het buitenland 16.1. Uitoefening van het recht van vrije vestiging in het buitenland via een bijkantoor

Art. 59.§ 1. Iedere betalingsinstelling die voornemens is in het buitenland een bijkantoor te vestigen om daar alle of een deel van de in Bijlage I.A opgesomde betalingsdiensten aan te bieden die zij in België mag verrichten, stelt de Bank hiervan in kennis. § 2. Naast de gegevens vermeld in de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366 worden bij deze kennisgeving het volgende gevoegd : 1° een programma van werkzaamheden, waarin met name vermeld wordt welke betalingsdiensten en andere werkzaamheden als bedoeld in artikel 43 de betalingsinstelling voornemens is te verrichten;2° de lidsta(a)t(en) of (het) derde land(en) waar de betalingsinstelling voornemens is haar werkzaamheden uit te oefenen;3° de organisatiestructuur van het bijkantoor en het adres ervan in het buitenland;4° een bedrijfsplan voor de verstrekking van betalingsdiensten door het bijkantoor, met inbegrip van een financieel plan voor de eerste drie boekjaren, dat aantoont dat de middelen die aan het bedrijf van het bijkantoor zijn toegewezen passend zijn en met name van die aard zijn om een gezonde bedrijfsvoering inzake betalingsdiensten te garanderen;5° een beschrijving van de beleidsstructuur en de organisatieregeling van de betalingsinstelling waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 21 met betrekking tot de werkzaamheden van het bijkantoor en de bepalingen die van toepassing zijn inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;6° de naam van de effectieve leiders van het bijkantoor en, in voorkomend geval, van de verantwoordelijken voor de onafhankelijke controlefuncties. § 3. De artikelen 20 en 37 zijn van overeenkomstige toepassing op de effectieve leiders en de verantwoordelijken voor de onafhankelijke controlefuncties van het bijkantoor van de betalingsinstelling.

Art. 60.§ 1. Wanneer het vestigingsland van het bijkantoor een lidstaat is, legt de Bank de met toepassing van artikel 59 ontvangen gegevens binnen een maand na ontvangst ervan ter beoordeling voor aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in haar beoordeling die zij aan de Bank heeft overgemaakt, bezorgdheden heeft geuit, houdt de Bank daar rekening mee in haar besluit.

Indien de Bank in haar besluit geen rekening houdt met de in het tweede lid bedoelde bezorgdheden, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in kennis van de redenen daarvoor. § 2. Wanneer het vestigingsland van het bijkantoor een derde land is, kan de Bank in overleg met de toezichthouder op de betalingsinstellingen van dat land, regels vaststellen voor de opening van en het toezicht op het bijkantoor, alsook voor de informatie-uitwisseling tussen de twee autoriteiten, met inachtneming van de bepalingen van Hoofdstuk IV/1, Afdeling 4, van de wet van 22 februari 1998.

Art. 61.§ 1. De Bank kan zich verzetten tegen de voorgenomen opening van het bijkantoor bij beslissing die is ingegeven door de nadelige gevolgen van de opening van een bijkantoor op de organisatie, de financiële positie of het toezicht op de betalingsinstelling, met inbegrip van de specifieke risico's die voortvloeien uit dergelijke werkzaamheid.

Wanneer het land van vestiging van het bijkantoor een derde land is, welke ook de geplande werkzaamheden voor dit bijkantoor zijn, kan de Bank zich ook verzetten tegen de opening van het bijkantoor indien zij redenen heeft om te twijfelen aan de naleving van de regels voor de toegang tot het bedrijf waarin de wetgeving van het derde land voorziet, of, rekening houdend met de voorgenomen activiteit en met de regeling betreffende de samenwerking met de toezichthouders van het derde land, aan de mogelijkheid om effectief toezicht uit te oefenen op het bijkantoor dat op het grondgebied van dit derde land is gevestigd. § 2. De Bank brengt haar beslissing uiterlijk drie maanden na ontvangst van het volledige dossier met alle in artikel 59 bedoelde gegevens ter kennis van de betalingsinstelling. Zij stelt de buitenlandse toezichthouder gelijktijdig in kennis van haar beslissing.

Wanneer het land van vestiging van het bijkantoor een lidstaat is, wordt de beslissing van de Bank ten vroegste na ontvangst van de in artikel 60, § 1, tweede lid, bedoelde bezorgdheden genomen of, bij ontstentenis, bij het verstrijken van een termijn van een maand na indiening van het in artikel 60, § 1, eerste lid, bedoelde dossier. § 3. Zodra de betalingsinstelling overeenkomstig paragraaf 2 in kennis is gesteld van de beslissing van de Bank om zich niet te verzetten tegen de voorgenomen opening van een bijkantoor, wordt dit bijkantoor door de Bank opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 8.

Art. 62.§ 1. Wanneer het land van vestiging van het bijkantoor een lidstaat is, mag de betrokken betalingsinstelling haar werkzaamheden via een bijkantoor in de lidstaat van ontvangst aanvatten zodra de betalingsinstelling met toepassing van artikel 61, § 2, in kennis is gesteld van de beslissing van de Bank om zich niet tegen de voorgenomen werkzaamheid te verzetten, onder voorbehoud van de bepalingen die van toepassing zijn in die lidstaat.

De betalingsinstelling stelt de Bank in kennis van de datum waarop zij haar werkzaamheden via haar bijkantoor in de betrokken lidstaat van ontvangst effectief zal aanvatten. De Bank deelt die datum onverwijld mee aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat van ontvangst. § 2. Wanneer het land van vestiging van het bijkantoor een derde land is, is paragraaf 1 van toepassing onverminderd de naleving van de wettelijke bepalingen van het betrokken land inzake de toegang tot het betalingsdienstenbedrijf.

Art. 63.§ 1. De betalingsinstelling stelt de Bank minstens een maand op voorhand in kennis van significante wijzigingen in de krachtens artikel 59 meegedeelde gegevens.

De impact van die wijzigingen op de naleving door de betalingsinstelling van de bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden wordt door de Bank beoordeeld in het licht van de criteria van artikel 61, § 1. § 2. Elke uitbesteding, in het land van vestiging van het bijkantoor, die verband houdt met het bedrijf van het in die lidstaat gevestigde bijkantoor van de betalingsinstelling, wordt voor de toepassing van artikel 38 beschouwd als een belangrijke uitbesteding.

Art. 64.De betalingsinstellingen voeren minstens jaarlijks een controle uit van de werkzaamheden van hun bijkantoren in het buitenland, aan de hand van documenten en een controle ter plaatse. 16.2. Uitoefening van het recht tot het vrij verrichten van betalingsdiensten in een andere lidstaat

Art. 65.§ 1. Iedere betalingsinstelling die voornemens is in een andere lidstaat alle of een deel van de in Bijlage I.A opgesomde betalingsdiensten aan te bieden die zij in België mag verrichten, zonder er een bijkantoor te vestigen, stelt de Bank daarvan in kennis. § 2. Naast de gegevens vermeld in de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366 wordt bij deze kennisgeving een dossier gevoegd waarin het volgende wordt vermeld : 1° een programma van werkzaamheden, waarin met name vermeld wordt welke betalingsdiensten en andere werkzaamheden als bedoeld in artikel 43 de betalingsinstelling voornemens is te verrichten;2° de lidsta(a)t(en) waar de betalingsinstelling voornemens is haar werkzaamheden uit te oefenen;3° een beschrijving van de beleidsstructuur en de organisatieregeling van de betalingsinstelling waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 21 met betrekking tot de werkzaamheden en de bepalingen die van toepassing zijn inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Art. 66.De Bank legt de met toepassing van artikel 65, § 2, ontvangen gegevens binnen een maand na ontvangst ervan ter beoordeling voor aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in haar beoordeling bezorgdheden heeft geuit, houdt de Bank daar rekening mee in haar besluit.

Indien de Bank in haar besluit geen rekening houdt met de in het tweede lid bedoelde bezorgdheden, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in kennis van de redenen daarvoor.

Art. 67.§ 1. De Bank kan zich verzetten tegen de uitvoering van het project bij beslissing die is ingegeven door de nadelige gevolgen van de grensoverschrijdende dienstverlening op de organisatie, de financiële positie of het toezicht op de betalingsinstelling, met inbegrip van de specifieke risico's die voortvloeien uit deze activiteit. § 2. De Bank brengt haar beslissing om zich niet te verzetten tegen het project uiterlijk drie maanden na ontvangst van het volledige dossier met alle in artikel 65, § 2, bedoelde gegevens ter kennis van de betalingsinstelling. Zij stelt de buitenlandse toezichthouder gelijktijdig in kennis van haar beslissing.

De beslissing van de Bank wordt ten vroegste genomen na ontvangst van de bezorgdheden bedoeld in artikel 66, § 1, tweede lid, of, bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving, na het verstrijken van een termijn van een maand na indiening van het in artikel 66, § 1, bedoelde dossier.

Art. 68.De grensoverschrijdende activiteiten mogen aanvangen zodra de betalingsinstelling overeenkomstig artikel 67 in kennis is gesteld van een gunstige beslissing.

Art. 69.§ 1. De betalingsinstelling stelt de Bank minstens een maand op voorhand in kennis van significante wijzigingen in de krachtens artikel 65 meegedeelde gegevens.

De impact van die wijzigingen op de naleving door de betalingsinstelling van de bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden wordt door de Bank beoordeeld in het licht van de criteria van artikel 67, § 1. § 2. Elke uitbesteding in de lidstaat van ontvangst die verband houdt met het bedrijf van de in die lidstaat gevestigde betalingsinstelling, wordt voor de toepassing van artikel 38 beschouwd als een belangrijke uitbesteding. 16.3. Uitoefening van werkzaamheden in een andere lidstaat via een agent

Art. 70.§ 1. Iedere betalingsinstelling die voornemens is op het grondgebied van een andere lidstaat via een agent alle of een deel van de in Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten aan te bieden die zij in België mag verrichten, stelt de Bank daarvan in kennis.

Bij deze kennisgeving worden de in artikel 71 bedoelde inlichtingen gevoegd. § 2. De artikelen 59, § 1 en 60 tot 64 zijn van overeenkomstige toepassing.

In afwijking van het eerste lid stelt de Bank de betalingsinstelling en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in kennis wanneer zij op grond van de inlichtingen die zij van de betalingsinstelling heeft ontvangen of de door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat geformuleerde bemerkingen, oordeelt dat de betrokken agent niet kan worden beschouwd als een vestiging in de lidstaat van ontvangst. De artikelen 65 tot 69 zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Onderafdeling 17. - Dienstverlening via een agent

Art. 71.Het is de betalingsinstellingen toegelaten betalingsdiensten te verrichten via een agent.

Wanneer een betalingsinstelling voornemens is betalingsdiensten te verrichten via een agent die in België of in het buitenland is gevestigd, verstrekt zij de Bank voorafgaandelijk de volgende gegevens in verband met de agent : 1° de naam, de voornamen, de woonplaats en verblijfplaats, en de geboortedatum van de agent, indien hij een natuurlijke persoon is;2° de naam, de rechtsvorm en het adres van de zetel van de agent, indien hij een rechtspersoon is;3° de betalingsdiensten waartoe de agent door de instelling wordt gemachtigd;4° een beschrijving van de internecontrolemechanismen die de agent heeft opgezet om te voldoen aan de verplichtingen van Verordening (EU) nr.2015/847 en van de wet van 18 september 2017; 5° de naam, de voornamen, de woonplaats en verblijfplaats, en de geboortedatum van de personen belast met het bestuur en de effectieve leiding;6° voor de personen bedoeld in de punten 1° en 5°, de gegevens op grond waarvan kan worden vastgesteld dat zij over de voor hun functies vereiste professionele betrouwbaarheid en deskundigheid beschikken;7° de organisatiestructuur van de agent;8° in voorkomend geval, de unieke identificatiecode of het unieke identificatienummer van de agent. De betalingsinstellingen verstrekken de Bank op haar verzoek alle nuttige informatie teneinde haar toe te laten de juistheid en volledigheid van de in het eerste lid bedoelde gegevens te verifiëren.

Art. 72.Indien na verificatie blijkt dat de in artikel 71 bedoelde gegevens juist en volledig zijn en dat ze geen aanleiding geven tot opmerkingen in verband met een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de instelling, neemt de Bank de agent op in de lijst bedoeld in artikel 8 en brengt zij de instelling hiervan op de hoogte binnen twee manden na ontvangst van de in artikel 71 bedoelde gegevens.

Zo niet weigert de Bank de agent op te nemen in de lijst bedoeld in artikel 8 en brengt zij de instelling daarvan onverwijld, en uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van de betrokken gegevens, op de hoogte.

De agent mag voor rekening van de betalingsinstelling die hij vertegenwoordigt betalingsdiensten beginnen aanbieden zodra hij in de in het eerste lid bedoelde lijst is opgenomen.

Art. 73.De betalingsinstellingen voeren minstens jaarlijks een controle uit met betrekking tot de agent, om na te gaan of de bij of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen worden nageleefd door de betalingsinstelling, en dit aan de hand van documenten en een controle ter plaatse bij de agenten waarop zij een beroep doen.

Art. 74.De betalingsinstelling brengt de Bank onverwijld op de hoogte van alle wijzigingen die zij heeft aangebracht in de gegevens die met toepassing van artikel 71 zijn meegedeeld.

Onderafdeling 18 - Bewaring van gegevens

Art. 75.Met het oog op het toezicht dat door de Bank wordt uitgeoefend, bewaren de betalingsinstellingen alle documenten die betrekking hebben op hun werkzaamheden gedurende minstens vijf jaar op hun zetel of op elke andere plaats die vooraf door de Bank is goedgekeurd.

Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de bewaring van documenten, kan de Bank bij reglement vastgesteld overeenkomstig artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998 de modaliteiten bepalen voor de bewaring van de in het eerste lid bedoelde documenten. Afdeling IV. - Periodieke informatieverstrekking en boekhoudregels

Art. 76.§ 1. De betalingsinstellingen leggen hun jaarrekening en hun geconsolideerde jaarrekening neer bij de Bank.

Na advies van de Bank bepaalt de Koning de regels volgens dewelke alle betalingsinstellingen of bepaalde categorieën van betalingsinstellingen : 1° hun boekhouding voeren, inventarisramingen verrichten en hun jaarrekening opmaken en openbaar maken;2° hun geconsolideerde jaarrekening opmaken, controleren en openbaar maken en het jaar- en controleverslag over deze geconsolideerde jaarrekening opmaken en openbaar maken. De in het tweede lid bedoelde regels bepalen dat in de boekhouding van de door de betalingsinstelling verrichte transacties een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen transacties die verband houden met het betalingsdienstenbedrijf en die welke verband houden met andere werkzaamheden die op grond van de artikelen 43 en 44 mogen worden verricht. § 2. De Bank kan bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998 de toepassingsmodaliteiten bepalen van de krachtens paragraaf 1 vastgestelde regels.

Deze reglementen worden vastgesteld na raadpleging van de betalingsinstellingen, in voorkomend geval via hun beroepsverenigingen.

Art. 77.De betalingsinstellingen leggen periodiek een gedetailleerde financiële staat voor aan de Bank. Die staat wordt opgemaakt overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld door de Bank, die ook de rapporteringsfrequentie bepaalt. Bovendien kan de Bank eisen dat haar geregeld andere cijfergegevens of uitleg worden verstrekt, zodat zij kan nagaan of de bepalingen van deze wet of van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen of de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366 zijn nageleefd.

Art. 78.De effectieve leiding van de betalingsinstelling verklaart aan de Bank dat de voornoemde periodieke staten die zij in voorkomend geval aan het einde van het eerste halfjaar en in elk geval aan het einde van het boekjaar overmaakt, in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen. Daartoe moeten de periodieke staten : 1° volledig zijn, wat wil zeggen dat ze alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan ze worden opgesteld, en;2° juist zijn, wat wil zeggen dat ze exact overeenstemmen met de gegevens uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan ze worden opgesteld. De effectieve leiding bevestigt het nodige gedaan te hebben opdat de voornoemde staten volgens de voorschriften van de Bank zijn opgemaakt en opgesteld zijn met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening, of, voor de periodieke rapporteringsstaten die geen betrekking hebben op het einde van het boekjaar, met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar.

Art. 79.Voor bepaalde categorieën van betalingsinstellingen of in bijzondere gevallen kan de Bank, met eerbiediging van het recht van de Unie, afwijkingen toestaan van de in de artikelen 76 en 77 bedoelde besluiten en reglementen.

Art. 80.De leden van het wettelijk bestuursorgaan zijn zowel jegens de betalingsinstelling als jegens derden, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van de overtreding van artikel 76 en van de ter uitvoering van artikel 76 vastgestelde bepalingen.

Wat de overtredingen betreft waaraan zij geen deel hebben gehad, worden de leden van het wettelijk bestuursorgaan slechts van de in het eerste lid bedoelde aansprakelijkheid ontheven indien hen geen schuld kan worden verweten en zij die overtredingen, naargelang het geval, hebben aangeklaagd op de eerste algemene vergadering of de eerstkomende zitting van het wettelijk bestuursorgaan nadat zij er kennis van hebben gekregen. HOOFDSTUK II. - Geregistreerde betalingsinstellingen Afdeling I. - Beperkte betalingsinstellingen

Onderafdeling 1. - Voorwaarden om in aanmerking te komen voor het statuut

Art. 81.Rechtspersonen naar Belgisch recht die voldoen aan de voorwaarden van het tweede lid kunnen vragen om in aanmerking te komen voor de regeling van deze Afdeling.

Dit geldt voor rechtspersonen : 1° die voornemens zijn één of meerdere betalingsdiensten te verrichten als bedoeld in de punten 1 tot 5 van Bijlage I.A; 2° waarvan het bedrijfsplan aangeeft dat het maandelijkse gemiddelde van de totale waarde van de betalingstransacties die in de komende twaalf maanden zullen worden verricht door hen, met inbegrip van de agenten waarvoor zij aansprakelijk zijn, niet hoger is dan 1 000 000 euro;en 3° waarvan de leiders zich niet in één van de situaties bevinden die in artikel 20 van de bankwet zijn beschreven. Onderafdeling 2. - Toegang tot de registratie

Art. 82.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de regeling van deze Afdeling dienen de betrokken ondernemingen bij de Bank een

registratieaanvraag in die vergezeld gaat van een administratief dossier dat voldoet aan de door haar vastgestelde voorwaarden en waarin met name de gegevens worden verstrekt op grond waarvan beoordeeld kan worden of voldaan is aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een registratie en of de aanvrager in staat is om te voldoen aan de uitoefeningsvoorwaarden die respectievelijk in de artikelen 86 en 87 zijn vastgesteld.

Op verzoek van de Bank moet de aanvrager alle inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. § 2. De Bank spreekt zich uit over de registratieaanvraag binnen drie maanden na indiening van een volledig dossier en uiterlijk twaalf maanden na indiening van de aanvraag.

De in artikel 81 bedoelde rechtspersonen die voldoen aan de in artikel 86 vastgestelde voorwaarden voor het verkrijgen van een registratie, worden door de Bank geregistreerd als beperkte betalingsinstellingen.

Teneinde een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de instelling te garanderen, kan de Bank in de registratie voorwaarden stellen voor de uitoefening van bepaalde van de voorgenomen werkzaamheden.

De beslissingen inzake registratie worden ter kennis gebracht van de aanvragers.

In de beslissing van de Bank wordt gespecificeerd voor welke van de in de punten 1 tot 5 van Bijlage I.A vermelde betalingsdiensten de registratie wordt verleend.

Art. 83.De beperkte betalingsinstellingen die krachtens artikel 82 geregistreerd zijn, worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 2°, a).

Art. 84.De beperkte betalingsinstelling brengt de Bank onverwijld op de hoogte van alle wijzigingen die zij in de loop van de uitoefening van haar bedrijf heeft aangebracht in de gegevens die overeenkomstig artikel 82 zijn meegedeeld.

Art. 85.De Bank stelt de Europese Commissie jaarlijks in kennis van het aantal beperkte betalingsinstellingen die zij geregistreerd heeft en van de totale waarde van de betalingstransacties die op 31 december van elk kalenderjaar door hen zijn verricht.

Onderafdeling 3. - Voorwaarden voor het verkrijgen van een registratie

Art. 86.De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II zijn van toepassing op de beperkte betalingsinstellingen. Op grond van een na advies van de Bank vastgesteld besluit kan de Koning de beperkte betalingsinstellingen echter vrijstellen van de toepassing van alle of een deel van deze bepalingen.

Bij de beoordeling van de registratieaanvraag houdt de Bank ook rekening met het vermogen van de aanvragende instelling om te voldoen aan de in Onderafdeling 4 bedoelde bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden en om haar ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken onder de voorwaarden die nodig zijn voor de goede werking van het financiële stelsel en voor de veiligheid van de gebruikers.

Onderafdeling 4. - Uitoefeningsvoorwaarden

Art. 87.§ 1. De beperkte betalingsinstellingen mogen enkel de in de punten 1 tot 5 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten aanbieden. § 2. De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling III zijn van toepassing op de beperkte betalingsinstellingen. Op grond van een na advies van de Bank vastgesteld besluit kan de Koning de beperkte betalingsinstellingen echter vrijstellen van de toepassing van alle of een deel van deze artikelen met uitzondering van de artikelen 41 tot 43, § 3 en 44 en 45, met dien verstande dat : 1° de Koning kan bepalen dat de personen die overeenkomstig artikel 82 geregistreerd zijn, slechts een aantal van de in de artikelen 43 en 44 opgesomde werkzaamheden mogen verrichten;2° de Bank de agent van de beperkte betalingsinstelling opneemt in de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 2°. § 3. Het maandelijkse gemiddelde van de totale waarde van de betalingstransacties die tijdens de voorgaande twaalf maanden zijn verricht door de betalingsinstellingen zelf, met inbegrip van de agenten waarvoor zij aansprakelijk zijn, is niet hoger dan 1 000 000 euro.

De beperkte betalingsinstellingen delen dit maandelijkse gemiddelde mee aan de Bank volgens een frequentie en op een wijze die door de Bank wordt bepaald.

Wanneer de voorwaarde van het eerste lid niet langer vervuld is, vragen de beperkte betalingsinstellingen die geregistreerd zijn, binnen dertig kalenderdagen een vergunning aan overeenkomstig artikel 10 en volgende. § 4. De beperkte betalingsinstellingen moeten voldoen aan de verplichtingen van Verordening (EU) nr. 2015/847 en van de wet van 18 september 2017. § 5. De beperkte betalingsinstellingen stellen de Bank in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de naleving van de voorwaarden van de artikelen 86 en 87. § 6. De beperkte betalingsinstellingen komen niet in aanmerking voor het Europees paspoort bedoeld in de artikelen 59 tot 70.

Onderafdeling 5 - Periodieke en boekhoudkundige informatie, toezicht en regels voor instellingen die in moeilijkheden of in een onregelmatige situatie verkeren

Art. 88.De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling IV en van Hoofdstuk III zijn van toepassing op beperkte betalingsinstellingen.

Op grond van een na advies van de Bank vastgesteld koninklijk besluit kan de Koning de beperkte betalingsinstellingen echter vrijstellen van de toepassing van alle of een deel van deze artikelen. Afdeling II. - Betalingsinstellingen

die rekeningaggregatiediensten aanbieden Onderafdeling 1. - Verplichting tot registratie en procedure

Art. 89.Iedere rechtspersoon naar Belgisch recht die voornemens is in België de in punt 8 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten aan te bieden, met uitsluiting van alle andere betalingsdiensten, moet, vooraleer hij zijn werkzaamheden aanvat, door de Bank geregistreerd zijn als betalingsinstelling die rekeningaggregatiediensten aanbiedt.

Art. 90.§ 1. De registratieaanvraag wordt ingediend bij de Bank en gaat vergezeld van een administratief dossier dat voldoet aan de door haar vastgestelde voorwaarden en waarin met name de gegevens worden verstrekt op grond waarvan de Bank kan beoordelen of : 1° voldaan is aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een registratie die vastgesteld zijn in de artikelen 94 en 95;en 2° of de aanvrager in staat is om te voldoen aan de in de artikelen 96 tot 98 vastgestelde uitoefeningsvoorwaarden. § 2. De aanvrager verstrekt bovendien de gegevens bedoeld in artikel 10, eerste lid, met uitzondering van de gegevens bedoeld in de volgende punten : 1° de punten 3° en 4° ;2° punt 7°, in de mate dat dit punt refereert aan artikel 19;3° punt 9° ;4° punt 12° voor wat betreft de regels voor de toegang tot betaalrekeningen in het geval van betalingsinitiatiediensten;5° punt 16° voor wat betreft de statistische gegevens over betalingstransacties en prestaties;en 6° de punten 19° en 20°. De procedures van artikel 10, eerste lid, punt 12°, waarvoor de aanvrager de gegevens wel degelijk moet verstrekken, omvatten de procedures die de naleving garanderen van de in artikel 98 vastgestelde regels voor de toegang tot de rekeningen.

De gegevens bedoeld in artikel 10, eerste lid, 18°, moeten aantonen dat voldaan is aan de vereisten van artikel 95, § 2.

Art. 91.De Bank spreekt zich uit over de registratieaanvraag binnen drie maanden na indiening van een volledig dossier en uiterlijk twaalf maanden na indiening van de aanvraag.

De instellingen die voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 94 en 95 worden door de Bank geregistreerd als betalingsinstelling die rekeningaggregatiediensten aanbiedt.

De beslissingen inzake de registratie worden ter kennis gebracht van de aanvragers.

Teneinde een gezonde en prudente bedrijfsvoering te garanderen, kan de Bank in de registratie voorwaarden stellen voor de uitoefening van bepaalde van de voorgenomen werkzaamheden.

Art. 92.De betalingsinstellingen die rekeningaggregatiediensten aanbieden en die geregistreerd zijn, worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 2°, b).

Art. 93.De betalingsinstelling brengt de Bank onverwijld op de hoogte van alle wijzigingen die zij in de loop van de uitoefening van haar bedrijf heeft aangebracht in de gegevens die overeenkomstig artikel 90 zijn meegedeeld.

Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor het verkrijgen van een registratie

Art. 94.Behalve met de voorwaarden van deze Onderafdeling houdt de Bank ook rekening met het vermogen van de aanvragende instelling om te voldoen aan de in Onderafdeling 3 bedoelde bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden en om haar ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken onder de voorwaarden die nodig zijn voor de goede werking van het financiële stelsel en voor de veiligheid van de gebruikers.

Art. 95.§ 1. De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II zijn van toepassing op betalingsinstellingen die rekeningaggregatiediensten aanbieden, met uitzondering van de artikelen 17 en 19. § 2. Artikel 18 is van toepassing op betalingsinstellingen die rekeningaggregatiediensten aanbieden, met dien verstande dat het bedrag van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of van een andere vergelijkbare waarborg dekking moet verlenen voor hun aansprakelijkheid ten aanzien van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder of de betalingsdienstgebruiker als gevolg van niet-toegestane of frauduleuze toegang tot of niet-toegestaan of frauduleus gebruik van betaalrekeninginformatie.

Onderafdeling 3. - Uitoefeningsvoorwaarden

Art. 96.Iedere betalingsinstelling die rekeningaggregatiediensten aanbiedt moet blijvend voldoen aan de bij of krachtens artikel 95 vastgelegde voorwaarden.

Art. 97.De uitoefeningsvoorwaarden die vastgesteld zijn in Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling III, zijn van toepassing op de betalingsinstellingen die rekeningaggregatiediensten aanbieden, met uitzondering van de artikelen 25 tot 32, 33, 38, 41, 42, 48, 54, tweede lid, 55 tot 58 en 71 voor wat de in België gevestigde agenten betreft, met dien verstande dat : 1° de artikelen 34 tot 37 van toepassing zijn, met uitzondering van de verplichtingen die verband houden met de bescherming van geldmiddelen;2° de Bank de rekeninginformatiedienstaanbieder opneemt in de lijst bedoeld in artikel 92.

Art. 98.§ 1. Om te garanderen dat de betalingsdienstgebruikers een beroep mogen doen op een betalingsinstelling die rekeningaggregatiediensten aanbiedt voor de rekeninginformatiediensten bedoeld in punt 8 van Bijlage I.A met betrekking tot een online toegankelijke betaalrekening, voldoen de betalingsinstellingen die rekeningaggregatiediensten aanbieden aan de voorwaarden van dit artikel. § 2. De betalingsinstelling die rekeningaggregatiediensten aanbiedt waakt erover dat de persoonlijke beveiligingsgegevens van de betalingsdienstgebruiker : 1° niet toegankelijk zijn voor andere partijen, met uitzondering van de gebruiker en de uitgever van die gegevens;2° via veilige en efficiënte kanalen worden verzonden. § 3. De betalingsinstelling die rekeningaggregatiediensten aanbiedt : 1° identificeert zich bij elke communicatiesessie bij de betalingsdienstaanbieder(s) waarbij de rekening van de betaler wordt aangehouden;2° communiceert op een veilige manier met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder(s) en de betalingsdienstgebruiker, overeenkomstig artikel 49;3° heeft alleen toegang tot de informatie van de aangewezen betaalrekeningen en de betrokken betalingstransacties;4° vraagt geen gevoelige betalingsgegevens met betrekking tot de betaalrekeningen op;5° gaat niet over tot het gebruiken van, zich toegang verschaffen tot en bewaren van gegevens voor andere doelstellingen dan het uitvoeren van de door de betalingsdienstgebruiker uitdrukkelijk gevraagde rekeninginformatiedienst, overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen, in voorkomend geval van buitenlands recht, die betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens;6° verricht de diensten alleen met de uitdrukkelijke instemming van de betalingsdienstgebruiker. Onderafdeling 4. - Periodieke informatieverstrekking en boekhoudregels

Art. 99.De Bank kan bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998 de rapporteringsverplichtingen vaststellen waaraan betalingsinstellingen die rekeningaggregatiediensten aanbieden moeten voldoen. HOOFDSTUK III. - Toezicht op betalingsinstellingen, in moeilijkheden of in een onregelmatige situatie verkerende betalingsinstellingen en beëindiging van de vergunning of de registratie Afdeling I. - Toezicht op de betalingsinstellingen naar Belgisch recht

Onderafdeling 1. - Toezicht van de Bank 1.1. Beginselen

Art. 100.§ 1. De betalingsinstellingen zijn onderworpen aan het toezicht van de Bank.

De Bank ziet erop toe dat elke betalingsinstelling doorlopend werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen, evenals van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366.

Het toezicht van de Bank staat in verhouding tot en is aangepast aan de aard, de omvang en de complexiteit van de door de betalingsinstelling verrichte betalingsdiensten en de eraan verbonden risico's. § 2. Het toezicht van de Bank slaat evenwel niet op de werkzaamheden van de betalingsinstelling die overeenkomstig artikel 44 zijn toegelaten, tenzij dit vereist is voor het toezicht op de naleving door de betalingsinstelling van de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen evenals van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366.

Art. 101.Relaties tussen een betalingsinstelling of haar agent en een bepaalde cliënt behoren niet tot de bevoegdheid van de Bank, tenzij het toezicht op de betalingsinstelling dit vergt. 1.2. Prerogatieven

Art. 102.Met het oog op haar toezichtsopdracht kan de Bank zich door de betalingsinstellingen alle inlichtingen doen verstrekken over hun organisatie, werking, financiële positie en verrichtingen.

Met dat doel kan de Bank zich ook inlichtingen doen verstrekken door agenten van betalingsinstellingen of door entiteiten waaraan de betalingsinstelling taken heeft uitbesteed.

Art. 103.§ 1. Met het oog op haar toezichtsopdracht kan de Bank bij de betalingsinstellingen ook inspecties ter plaatse verrichten en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van alle gegevens waarover de betalingsinstelling beschikt, 1° om na te gaan of de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten- en reglementen, evenals de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366 zijn nageleefd en/of de boekhouding en jaarrekening, alsmede de haar door de betalingsinstelling voorgelegde staten en andere inlichtingen, juist en waarheidsgetrouw zijn;2° om het passende karakter te toetsen van de beleidsstructuren, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle van de betalingsinstelling;3° om zich ervan te vergewissen dat de bedrijfsvoering van de betalingsinstelling gezond en prudent is, en dat haar positie of haar verrichtingen haar liquiditeit, rendabiliteit of solvabiliteit niet in gevaar kunnen brengen. De in het eerste lid bedoelde prerogatieven omvatten ook de toegang tot de agenda's en de notulen van de vergaderingen van de verschillende organen van de instelling en van hun interne comités, evenals tot de bijbehorende documenten en tot de resultaten van de interne en/of externe beoordeling van de werking van die organen. § 2. In het kader van haar toezicht en met name van haar inspecties, zijn de personeelsleden van de Bank gemachtigd om van de leiders en de werknemers van de betalingsinstelling alle inlichtingen en uitleg te verkrijgen die zij nodig achten voor de uitvoering van hun opdrachten en kunnen zij te dien einde eisen dat er gesprekken plaatsvinden met leiders of personeelsleden van de instelling die zij aanduiden. § 3. De inspectieverslagen en meer in het algemeen alle documenten die uitgaan van de Bank, waarvan zij aangeeft dat ze vertrouwelijk zijn, mogen niet openbaar worden gemaakt door de betalingsinstellingen zonder uitdrukkelijke toestemming van de Bank.

De niet-naleving van deze verplichting wordt bestraft met de straffen waarin voorzien is in artikel 458 van het Strafwetboek. § 4. Met het oog op het bepaalde in paragraaf 1 kan de Bank ook ter plaatse inspecties verrichten bij agenten van betalingsinstellingen of bij entiteiten waaraan de betalingsinstelling taken heeft uitbesteed, en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van alle gegeven waarover zij beschikken. § 5. Voor de uitvoering van haar toezichtsopdracht mag de Bank een beroep doen op deskundigen die zij aanstelt om de nuttige controles en onderzoeken te verrichten. De bezoldiging en de kosten van deze deskundigen worden door de betalingsinstelling gedragen.

Onderafdeling 2. - Toezicht door de Bank op in een andere lidstaat uitgeoefende werkzaamheden 2.1. Definities en beginsel

Art. 104.Voor de toepassing van deze Onderafdeling 2 wordt de Bank in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst beschouwd.

Art. 105.Het toezicht bedoeld in artikel 100 heeft eveneens betrekking op de werkzaamheden die de betalingsinstellingen uitoefenen via een bijkantoor, via een agent of via het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat. 2.2. Controle ter plaatse

Art. 106.Met het oog op de controle die zij op in het buitenland verrichte werkzaamheden uitoefent, kan de Bank, na voorafgaande kennisgeving aan de autoriteiten van de betrokken lidstaat die belast zijn met het toezicht op de betalingsinstellingen, bij de in die lidstaat gevestigde bijkantoren van de betalingsinstellingen naar Belgisch recht, evenals bij de aldaar gevestigde agenten en entiteiten waaraan de betalingsinstelling taken heeft uitbesteed, de in artikel 103 bedoelde inspecties verrichten, met name alle inspecties met als doel ter plaatse gegevens te verzamelen of te toetsen over de leiding en de bedrijfsvoering van het bijkantoor, alsook alle gegevens die het toezicht op de betalingsinstelling kunnen vergemakkelijken, inzonderheid op het vlak van haar financiële positie, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle.

Met hetzelfde doel en na kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten, kan zij een deskundige die zij aanstelt, gelasten met alle nuttige controles en onderzoeken. De bezoldiging en de kosten van deze deskundige worden door de betalingsinstelling gedragen.

Evenzo kan de Bank deze autoriteiten verzoeken bepaalde controles en onderzoeken te verrichten. 2.3. Samenwerking

Art. 107.Onverminderd de artikelen 35 en 36/13 tot 36/15 van de wet van 22 februari 1998, werkt de Bank nauw samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst teneinde de controle door die autoriteiten op de werkzaamheden die op hun grondgebied worden verricht door betalingsinstellingen naar Belgisch recht die daar via een bijkantoor of een agent of in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaam zijn, te vergemakkelijken.

Hiertoe verstrekt de Bank uit eigen beweging aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten van ontvangst alle essentiële informatie waarover zij beschikt en verstrekt zij hen op verzoek alle relevante informatie, in het bijzonder wanneer er sprake is van inbreuken of vermoedelijke inbreuken door een agent of een bijkantoor. 2.4. Buitengewone maatregelen van de Bank

Art. 108.§ 1. De Bank stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst waar een betalingsinstelling naar Belgisch recht een bijkantoor heeft gevestigd of werkzaamheden verricht via een agent of in het kader van het vrij verrichten van diensten, onverwijld in kennis van de maatregelen die zij overeenkomstig de artikelen 116 en 117 heeft genomen. Zij houdt deze autoriteiten op de hoogte van de behandeling van het eventuele beroep tegen deze beslissingen. § 2. Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in een noodsituatie bewarende maatregelen heeft getroffen in afwachting dat de Bank passende maatregelen neemt, kan deze laatste een maatregel waartegen zij bezwaar maakt, voorleggen aan de Europese Bankautoriteit overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 en haar om bijstand verzoeken.

Onderafdeling 3. - Revisoraal toezicht

Art. 109.Deze Onderafdeling is niet van toepassing op de overeenkomstig artikel 91 geregistreerde betalingsinstellingen die rekeningaggregatiediensten aanbieden.

Art. 110.De opdracht van commissaris als bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen mag in een betalingsinstelling enkel worden toevertrouwd aan één of meer erkende revisoren of één of meer erkende revisorenvennootschappen die daartoe door de Bank erkend zijn overeenkomstig artikel 222 van de bankwet.

Bij wijze van uitzondering kan de Koning bepalen dat wanneer een beperkte betalingsinstelling die overeenkomstig artikel 82 geregistreerd is, hoofdzakelijk commerciële activiteiten uitoefent die geen verband houden met het betalingsdienstenbedrijf, en mits de Bank hiervoor voorafgaandelijk toestemming heeft verleend, zij de opdracht van commissaris mag toevertrouwen aan één of meer revisoren die niet erkend zijn door de Bank overeenkomstig artikel 222 van de bankwet.

Deze revisor dient niettemin ten aanzien van de Bank de verplichtingen na te leven die door deze wet zijn opgelegd aan de erkend commissaris.

Artikel 141, 2°, van het Wetboek van Vennootschappen is niet van toepassing op betalingsinstellingen.

In betalingsinstellingen die met toepassing van het voornoemde Wetboek geen commissaris moeten hebben, stelt de algemene vergadering van de vennoten een of meer erkende revisoren of een of meer erkende revisorenvennootschappen aan als bedoeld in het eerste lid. Zij nemen de taak waar van commissaris en dragen die titel. De voorschriften van het Wetboek van Vennootschappen met betrekking tot de commissarissen van naamloze vennootschappen zijn van toepassing op de aanstelling en de opdracht van commissaris in deze instellingen. Voor de toepassing van het Wetboek van Vennootschappen met betrekking tot wat voorafgaat, vervangt de algemene vergadering van vennoten de algemene vergadering van aandeelhouders in vennootschappen waar de wet die niet instelt.

De betalingsinstellingen mogen plaatsvervangende commissarissen aanstellen, die in geval van langdurige verhindering van de commissaris diens taak waarnemen. De voorschriften van dit artikel en van artikel 111 zijn van toepassing op deze plaatsvervangers.

De overeenkomstig dit artikel aangestelde commissarissen certificeren de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van de betalingsinstellingen. Wanneer een betalingsinstelling werkzaamheden verricht als bedoeld in de artikelen 43 of 44, worden die werkzaamheden in het schriftelijk verslag van de commissarissen als bedoeld in artikel 115, § 3, afzonderlijk beschouwd, losstaand van het betalingsdienstenbedrijf.

Art. 111.De erkende revisorenvennootschappen doen voor de uitoefening van de opdracht van commissaris als bedoeld in artikel 110 een beroep op een erkende revisor die zij aanstellen overeenkomstig artikel 132 van het Wetboek van Vennootschappen. De bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, die de aanstelling, de taak, de verplichtingen en verbodsbepalingen voor commissarissen, alsmede de voor hen geldende andere dan strafrechtelijke sancties regelen, gelden zowel voor de revisorenvennootschappen als voor de erkende revisoren die hen vertegenwoordigen.

Een erkende revisorenvennootschap mag een plaatsvervangend vertegenwoordiger aanstellen onder haar leden die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden.

Art. 112.Het college van toezicht op de bedrijfsrevisoren brengt de Bank op de hoogte telkens als een tuchtprocedure wordt ingeleid tegen een commissaris bij een betalingsinstelling wegens een tekortkoming in de uitoefening van zijn taak als revisor, alsook telkens als tegen hem een tuchtmaatregel wordt genomen.

Art. 113.Voor de aanstelling van commissarissen en plaatsvervangende commissarissen bij betalingsinstellingen is de voorafgaande instemming vereist van de Bank. Deze instemming moet worden gevraagd door het vennootschapsorgaan dat de aanstelling voorstelt. Bij aanstelling van een erkende revisorenvennootschap slaat deze instemming zowel op de vennootschap als op haar vertegenwoordiger.

Deze instemming is ook vereist voor de hernieuwing van een opdracht.

Wanneer de aanstelling van de commissaris krachtens de wet geschiedt door de voorzitter van de rechtbank van koophandel of het hof van beroep, kiest hij uit een lijst van erkende revisoren die door de Bank is goedgekeurd.

Art. 114.De Bank kan de krachtens artikel 113 verleende instemming met een commissaris, een plaatsvervangend commissaris, een erkende revisorenvennootschap of een vertegenwoordiger of plaatsvervangend vertegenwoordiger van een dergelijke vennootschap, steeds herroepen bij beslissing die is ingegeven door redenen die verband houden met hun statuut of hun opdracht als erkende revisor of erkende revisorenvennootschap, zoals bepaald door of krachtens deze wet. Met deze herroeping eindigt de opdracht van revisor.

Wanneer een commissaris ontslag neemt, wordt de Bank hiervan vooraf in kennis gesteld, met opgave van de redenen.

Het erkenningsreglement bedoeld in artikel 222 van de bankwet regelt ook de procedure.

Bij afwezigheid van een plaatsvervangende commissaris of een plaatsvervangende vertegenwoordiger van een erkende revisorenvennootschap zorgt de betalingsinstelling, met inachtneming van artikel 113, binnen twee maanden voor zijn vervanging.

Het voorstel om een commissaris in een betalingsinstelling van zijn opdracht te ontslaan, zoals geregeld bij de artikelen 135 en 136 van het Wetboek van Vennootschappen, wordt ter advies voorgelegd aan de Bank. Dit advies wordt meegedeeld aan de algemene vergadering.

Art. 115.§ 1. De erkend commissarissen verlenen hun medewerking aan het toezicht van de Bank, op hun eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig dit artikel, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de Bank. § 2. De erkend commissarissen beoordelen de internecontrolemaatregelen die de betalingsinstellingen hebben getroffen overeenkomstig de artikelen 21, § 1, 2°, en 38, 1, tweede lid, 1°, en delen hun bevindingen ter zake mee aan de Bank. § 3. De erkend commissarissen brengen verslag uit bij de Bank over de resultaten van het beperkt nazicht van de periodieke staten die de betalingsinstellingen aan het einde van het eerste halfjaar aan de Bank bezorgen, waarin bevestigd wordt dat : 1° zij geen kennis hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde van het halfjaar niet in alle materieel belangrijke opzichten zijn opgesteld (i) volgens de geldende richtlijnen van de Bank en/of (ii) met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar;2° de periodieke staten per einde van het halfjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, inzake volledigheid, wat wil zeggen dat ze alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en juistheid, wat wil zeggen dat ze de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld. De Bank kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen.

De erkend commissarissen brengen eveneens verslag uit bij de Bank over de resultaten van het beperkt nazicht van de periodieke staten die de betalingsinstellingen aan het einde van het boekjaar aan de Bank bezorgen, waarin bevestigd wordt dat die periodieke staten : 1° in alle materieel belangrijke opzichten zijn opgesteld volgens de geldende richtlijnen van de Bank en met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening;en 2° voldoen aan het criterium van artikel 1, 2°. § 4. De erkend commissarissen brengen bij de Bank op haar verzoek een bijzonder verslag uit over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van de betalingsinstelling; de kosten voor de opstelling van dit verslag worden door de betrokken betalingsinstelling gedragen. § 5. In het kader van hun opdracht bij de betalingsinstelling of een revisorale opdracht bij een met de betalingsinstelling verbonden onderneming, brengen de erkend commissarissen op eigen initiatief verslag uit bij de Bank, zodra zij kennis krijgen van : 1° beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van de betalingsinstelling financieel of op het vlak van haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of van haar interne controle, op betekenisvolle wijze beïnvloeden of kunnen beïnvloeden;2° beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van het Wetboek van Vennootschappen, de statuten, de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen of van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366;3° andere beslissingen of feiten die kunnen leiden tot een weigering van de certificering van de jaarrekening of tot het formuleren van voorbehoud. § 6. De erkend commissarissen brengen aan de Bank minstens eenmaal per jaar verslag uit over de deugdelijkheid van de maatregelen die de betalingsinstellingen hebben getroffen ter vrijwaring van de geldmiddelen die zij van betalingsdienstgebruikers ontvangen, overeenkomstig de artikelen 41 en 42. § 7. Tegen erkend commissarissen die te goeder trouw informatie hebben verstrekt als bedoeld in paragraaf 5, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken. § 8. De erkende commissarissen delen aan de personen belast met de effectieve leiding de verslagen mee die zij overeenkomstig paragraaf 4 aan de Bank richten.

Artikel 103, § 3 is op deze mededelingen van toepassing.

Zij bezorgen de Bank een kopie van de mededelingen die zij aan de personen belast met de effectieve leiding richten en die betrekking hebben op zaken die van belang kunnen zijn voor haar toezicht. § 9. De erkend commissarissen en de erkende revisorenvennootschappen mogen bij de buitenlandse bijkantoren van de instelling waarop zij toezicht houden, het toezicht uitoefenen en de onderzoeken verrichten die bij hun opdracht horen. § 10. Zij kunnen door de Bank, in voorkomend geval op verzoek van de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, worden gelast te bevestigen dat de gegevens die deze betalingsinstellingen aan deze autoriteiten moeten verstrekken, volledig, juist en conform de geldende regels zijn opgesteld. § 11. De erkend commissaris brengt bij het wettelijk bestuursorgaan tijdig verslag uit over de belangrijke zaken die bij de uitoefening van zijn wettelijke controleopdracht aan het licht zijn gekomen, en meer bepaald over ernstige tekortkomingen in het financiëleverslaggevingsproces met betrekking tot de werkzaamheden inzake betalingsdiensten en de werkzaamheden bedoeld in artikel 43, § 1, 1°. § 12. De erkend commissarissen van beperkte betalingsinstellingen brengen de Bank om de zes maanden op de hoogte van de naleving van artikel 87, § 3, eerste lid. Afdeling II. - In moeilijkheden of in een onregelmatige

situatie verkerende betalingsinstellingen Onderafdeling 1. - Dwingende maatregelen

Art. 116.§ 1. Wanneer de Bank vaststelt dat een betalingsinstelling niet werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen of van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366, of wanneer zij over gegevens beschikt waaruit blijkt dat het gevaar bestaat dat deze instelling in de komende twaalf maanden niet meer zal werken overeenkomstig deze bepalingen, stelt zij de termijn vast waarbinnen deze toestand moet worden verholpen. § 2. Zolang de betalingsinstelling de in paragraaf 1 bedoelde toestand niet heeft verholpen, kan de Bank te allen tijde : 1° de toepassing opleggen van bijzondere regels inzake waardering of waardeaanpassing voor de berekening van de eigenvermogensvereisten die opgelegd zijn door of krachtens deze wet of door de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366;2° eigenvermogensvereisten opleggen die strenger zijn of een aanvulling vormen op deze waarin voorzien is krachtens de artikelen 17 en 33;3° de gehele of gedeeltelijke reservering van uitkeerbare winst opleggen;4° alle dividenduitkeringen of betalingen, met name van interesten, aan aandeelhouders, beperken of verbieden, voor zover de schorsing van de betalingen die daaruit zou voortvloeien, niet leidt tot de opening van een faillissementsprocedure met toepassing van de bepalingen van Boek XX, Titel VI, Hoofdstuk 1 van het Wetboek van Economisch Recht;5° eisen dat de instelling het risico dat verbonden is aan bepaalde werkzaamheden of aan haar organisatie, beperkt, in voorkomend geval door de integrale of gedeeltelijke overdracht op te leggen van haar bedrijf of haar net;6° een aanvullende rapporteringsverplichting opleggen of een frequentere rapportering opleggen dan waarin voorzien is bij of krachtens artikel 77, met name voor de rapportering over risico's;7° de openbaarmaking eisen van informatie waarvan het onderwerp wordt bepaald door de Bank. § 3. Wanneer de Bank van oordeel is dat de maatregelen die de betalingsinstelling binnen de met toepassing van paragraaf 1 vastgestelde termijn heeft genomen om de vastgestelde toestand te verhelpen, bevredigend zijn, heft zij volgens de modaliteiten die zij bepaalt, alle of een deel van de maatregelen op waartoe zij met toepassing van paragraaf 2 heeft besloten.

Onderafdeling 2. - Uitzonderlijke herstelmaatregelen

Art. 117.§ 1. Wanneer de Bank vaststelt dat een betalingsinstelling niet of niet langer voldoet aan de met toepassing van artikel 116, § 2, genomen maatregelen, of dat zij de toestand na het verstrijken van de met toepassing van artikel 116, § 1, vastgestelde termijn niet heeft verholpen, kan de Bank, onverminderd de andere bepalingen die bij of krachtens deze wet zijn vastgesteld : 1° een speciaal commissaris aanstellen. In dit geval is voor alle handelingen en beslissingen van alle organen van de instelling, inclusief de algemene vergadering, alsook voor die van de personen die instaan voor het beleid, zijn schriftelijke, algemene of bijzondere toestemming vereist; de verrichtingen waarvoor een toestemming is vereist, kan de Bank evenwel beperken.

De speciaal commissaris mag elk voorstel dat hij nuttig acht aan alle organen van de instelling voorleggen, inclusief de algemene vergadering.

De bezoldiging van de speciaal commissaris wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de instelling.

De leden van de bestuurs- en de beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling of voor derden voortvloeit.

Indien de Bank de aanstelling van een speciaal commissaris in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, met opgave van de handelingen en beslissingen waarvoor zijn toestemming is vereist, zijn alle handelingen en beslissingen zonder deze vereiste toestemming nietig, tenzij de speciaal commissaris die bekrachtigt. Onder dezelfde voorwaarden zijn alle beslissingen van de algemene vergadering zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris nietig, tenzij hij die bekrachtigt.

De Bank kan een plaatsvervangend commissaris aanstellen; 2° voor de termijn die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de betalingsinstelling geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden;deze schorsing kan, in de door de Bank bepaalde mate, de volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de lopende overeenkomsten tot gevolg hebben.

De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de betalingsinstelling of voor derden voortvloeit.

Indien de Bank de schorsing in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig; 3° inzake solvabiliteit, strengere vereisten opleggen dan deze bedoeld in de artikelen 17 en 33;4° de vervanging gelasten van alle of een deel van de leden van het wettelijk bestuursorgaan, of van de personen belast met de effectieve leiding van de betalingsinstelling, binnen een termijn die zij bepaalt en, zo binnen deze termijn geen vervanging geschiedt, in de plaats van de voltallige bestuurs- en beleidsorganen van de instelling of van sommigen van hen één of meerdere voorlopige bestuurders of zaakvoerders aanstellen die alleen of collegiaal, naargelang van het geval, de bevoegdheden hebben van de vervangen personen.De Bank maakt haar beslissing bekend in het Belgisch Staatsblad.

De bezoldiging van de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de betalingsinstelling.

De Bank kan op elk tijdstip de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) vervangen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een meerderheid van aandeelhouders of vennoten, wanneer zij aantonen dat het beleid van de betrokkenen niet meer de nodige waarborgen biedt.

Wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan de Bank een of meer voorlopige bestuurders of zaakvoerders aanstellen zonder vooraf de vervanging te gelasten van alle of een deel van de leiders van de instelling.

Mits de Bank hiermee instemt, kan of kunnen de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) een algemene vergadering bijeenroepen en de agenda ervan vaststellen.

De Bank kan volgens de modaliteiten die zij bepaalt eisen dat de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) aan haar verslag uitbrengen over de financiële positie van de instelling en over de maatregelen die zij in het kader van hun opdracht hebben genomen, evenals over de financiële positie aan het begin en aan het einde van die opdracht; 5° de betalingsinstelling gelasten binnen de door haar vastgestelde termijn een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen waarvan zij de agenda vaststelt;6° de betalingsinstelling gelasten deelnemingen over te dragen die zij in voorkomend geval bezit overeenkomstig artikel 40;7° de vergunning of de registratie herroepen. De Bank stelt de Europese Bankautoriteit in kennis van de redenen voor de herroeping van de vergunning of de registratie. § 2. Niettegenstaande de voorwaarden voor de toepassing van paragraaf 1, kan de Bank in uiterst spoedeisende gevallen of indien de ernst van de feiten dit rechtvaardigt, de maatregelen als bedoeld in de genoemde paragraaf 1 treffen zonder vooraf een termijn op te leggen. § 3. De in paragraaf 1 bedoelde beslissingen van de Bank hebben voor de betalingsinstelling uitwerking vanaf de datum van de kennisgeving ervan met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs en, voor derden, vanaf de datum van de bekendmaking ervan of de vervulling van de formaliteiten overeenkomstig de voorschriften van paragraaf 1. § 4. De Bank kan de in dit artikel bedoelde maatregelen ook nemen wanneer een betalingsinstelling een vergunning of registratie heeft verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze. § 5. Artikel 116 en artikel 117, § 1, punten 1°, 2°, 4° en 7°, en § 2, zijn van toepassing wanneer de Bank kennis heeft van het feit dat een betalingsinstelling of haar agenten een bijzonder mechanisme hebben ingesteld met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen. § 6. Wanneer de Bank vaststelt dat de in artikel 71, tweede lid, bedoelde gegevens die haar verstrekt zijn, onjuist of onvolledig zijn, kan zij de inschrijving van de agent in het register schorsen of schrappen. § 7. Bij een ernstige overtreding van de bepalingen van Boek VII, Titel III van het Wetboek van Economisch Recht kan de Bank de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen nemen. In dat geval beslist de Bank na advies van de Federale Overheidsdienst Economie. § 8. De rechtbank van koophandel spreekt op verzoek van elke belanghebbende de nietigverklaringen uit als bedoeld in paragraaf 1.

De nietigheidsvordering wordt ingesteld tegen de betalingsinstelling.

Indien verantwoord om ernstige redenen, kan de eiser in kort geding de voorlopige schorsing vorderen van de gewraakte handelingen of beslissingen. Het schorsingsbevel en het vonnis van nietigverklaring hebben uitwerking ten aanzien van iedereen. Ingeval de geschorste of vernietigde handeling of beslissing bekendgemaakt is, worden het schorsingsbevel en het vonnis van nietigverklaring bij uittreksel op dezelfde wijze bekendgemaakt.

Wanneer de nietigheid afbreuk kan doen aan de rechten die een derde te goeder trouw ten aanzien van de instelling heeft verworven, kan de rechtbank verklaren dat die nietigheid geen uitwerking heeft ten aanzien van de betrokken rechten, onverminderd het eventuele recht van de eiser op schadevergoeding.

De nietigheidsvordering kan niet meer worden ingesteld na afloop van een termijn van zes maanden vanaf de datum waarop de betrokken handelingen of beslissingen kunnen worden tegengeworpen aan wie hun nietigheid inroept, of hem bekend zijn. Afdeling III. - Beëindiging van de vergunning en de registratie

Art. 118.§ 1. Onverminderd artikel 117, § 1, 7°, en § 4, trekt de Bank, bij beslissing die met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs ter kennis wordt gebracht, de vergunning of registratie in van betalingsinstellingen die : 1° hun werkzaamheden niet hebben aangevat binnen twaalf maanden nadat zij de vergunning of de registratie hebben verkregen;2° afstand doen van hun vergunning of registratie;3° hun werkzaamheden gedurende meer dan zes maanden hebben gestaakt;4° failliet zijn verklaard. Overeenkomstig dezelfde formaliteiten trekt zij eveneens de registratie in van beperkte betalingsinstellingen die niet langer voldoen aan de voorwaarde van artikel 87, § 3, eerste lid, of aan artikel 23, wanneer zij vaststelt dat die instellingen geen vergunning hebben aangevraagd binnen een termijn van dertig kalenderdagen overeenkomstig artikel 87, § 3, derde lid, of indien zij die vergunning niet hebben verkregen na afloop van de in artikel 12 bedoelde termijn. § 2. De Bank maakt alle beslissingen tot herroeping of intrekking van een vergunning of registratie bekend op haar website. Indien de vergunning of registratie van een betalingsinstelling wordt herroepen of ingetrokken, wordt zij van de in artikel 8 bedoelde lijst afgehaald.

De Bank stelt de Europese Bankautoriteit in kennis van de redenen voor de intrekking van de vergunning en de registratie.

Art. 119.De betalingsinstellingen waarvan de vergunning of registratie is ingetrokken of herroepen op grond van deze wet, blijven aan deze wet onderworpen tot hun verbintenissen ten aanzien van de gebruikers van hun betalingsdiensten zijn vereffend, tenzij de Bank hen vrijstelt van bepaalde voorschriften.

Dit artikel is niet van toepassing in geval van intrekking van de vergunning of registratie van een failliet verklaarde betalingsinstelling.

TITEL III. - Betalingsinstellingen die onder een buitenlands recht ressorteren HOOFDSTUK I. - Bijkantoren, agenten en in het kader van het vrij verrichten van diensten in België uitgeoefende werkzaamheden van betalingsinstellingen die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren Afdeling I. - Toegang tot het bedrijf in België

Onderafdeling 1. - Bijkantoren

Art. 120.Iedere betalingsinstelling die onder het recht van een andere lidstaat ressorteert en die op grond van haar nationaal recht in haar lidstaat van herkomst de in Bijlage I.A vermelde betalingsdiensten mag aanbieden, mag deze werkzaamheden uitoefenen in België via de vestiging van een bijkantoor, zodra de Bank de betrokken instelling ervan in kennis heeft gesteld dat zij de beslissing van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst om zich niet te verzetten tegen het verrichten van de betrokken betalingsdiensten in België heeft ontvangen, en zodra dit bijkantoor in de officiële registers van de lidstaat van herkomst is ingeschreven.

Art. 121.Niettegenstaande artikel 120 mag een betalingsinstelling haar werkzaamheden in België niet daadwerkelijk aanvatten vóór de datum die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst is meegedeeld.

Art. 122.De Bank beschikt over een termijn van een maand na ontvangst van de gegevens bedoeld in artikel 59, § 2, die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst worden meegedeeld, om deze gegevens te beoordelen en om deze autoriteiten in kennis te stellen van haar bezorgdheden en van de relevante gegevens in verband met het verstrekken van de voorgenomen betalingsdiensten, met inbegrip van de wettelijke en reglementaire bepalingen die om redenen van algemeen belang in België van toepassing zijn op betalingsinstellingen die hun werkzaamheden via een bijkantoor verrichten en op hun verrichtingen.

De Bank deelt in verband met de voorgenomen opening van een bijkantoor aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in het bijzonder alle redelijke gronden tot ongerustheid mee wat betreft het witwassen van geld of de financiering van terrorisme in de zin van Richtlijn (EU) 2015/849.

Art. 123.Ter informatie maakt de Bank op haar website de lijst bekend van de betalingsinstellingen die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren en in België actief zijn via een bijkantoor, in voorkomend geval door te verwijzen naar de website van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat van herkomst.

Onderafdeling 2. - Vrij verrichten van diensten

Art. 124.Iedere betalingsinstelling die onder het recht van een andere lidstaat ressorteert en die op grond van haar nationaal recht in haar lidstaat van herkomst betalingsdiensten mag verrichten, mag deze werkzaamheden in België uitoefenen in het kader van het vrij verrichten van diensten, zodra de Bank de betrokken instelling ervan in kennis heeft gesteld dat zij de beslissing van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst om zich niet te verzetten tegen de uitoefening van de betrokken grensoverschrijdende activiteiten in België heeft ontvangen.

Art. 125.De Bank beschikt over een termijn van een maand na ontvangst van de gegevens bedoeld in artikel 65, § 2, die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst worden meegedeeld, om deze gegevens te beoordelen en om deze autoriteiten in kennis te stellen van haar bezorgdheden en van de relevante gegevens in verband met het verstrekken van de voorgenomen betalingsdiensten, met inbegrip van de wettelijke en reglementaire bepalingen die om redenen van algemeen belang in België van toepassing zijn op betalingsinstellingen die in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaam zijn en op hun grensoverschrijdende verrichtingen.

Art. 126.Ter informatie maakt de Bank op haar website de lijst bekend van de betalingsinstellingen die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren en in België actief zijn in het kader van het vrij verrichten van diensten, in voorkomend geval door te verwijzen naar de website van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van die betalingsinstellingen.

Onderafdeling 3. - Agenten

Art. 127.Iedere betalingsinstelling die onder het recht van een andere lidstaat ressorteert en die op grond van haar nationaal recht in haar lidstaat van herkomst de in Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten mag verrichten, mag deze werkzaamheden in België aanvatten via agenten, mits de bepalingen van Onderafdeling 1 mutatis mutandis worden toegepast.

In afwijking van het eerste lid stelt de Bank de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst in kennis wanneer zij op grond van de inlichtingen die zij van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst heeft ontvangen, oordeelt dat de betrokken agent niet kan worden beschouwd als een vestiging in België.

Art. 128.Indien de Bank en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst het oneens zijn over de aard van de werkzaamheden van de agent in België, kan de Bank de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 aan de Europese Bankautoriteit voorleggen en haar om bijstand verzoeken. Afdeling II. - Bedrijfsuitoefening

Art. 129.De in de artikelen 120, 124 en 127 bedoelde betalingsinstellingen moeten bij de uitoefening van hun werkzaamheden in België naast hun naam, hun land van herkomst vermelden en, indien zij werkzaam zijn in het kader van het vrij verrichten van diensten, hun zetel.

Art. 130.De bepalingen van dit Hoofdstuk doen geen afbreuk aan de naleving, bij het aanbieden en uitvoeren van betalingsdiensten, van de wettelijke en reglementaire bepalingen die om redenen van algemeen belang in België van toepassing zijn op de betalingsinstellingen en hun verrichtingen.

De Bank stelt de betalingsinstellingen die in België werkzaam zijn via een bijkantoor of een in België gevestigde agent in kennis van de bepalingen die bij haar weten van algemeen belang zijn.

Art. 131.De leiders van het bijkantoor brengen minstens eenmaal per jaar verslag uit aan de Bank over de deugdelijkheid van de internecontrolemaatregelen die de bijkantoren hebben getroffen om zich te conformeren aan de bepalingen die krachtens artikel 130 van toepassing zijn.

Art. 132.Iedere betalingsinstelling die in België werkzaam is via agenten die in het kader van de vrijheid van vestiging optreden in België, wijst onder de door de Bank bepaalde voorwaarden, bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998, conform de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366 als bedoeld in artikel 29, leden 4 en 5 van deze richtlijn, een in België gevestigd centraal contactpunt aan om namens de betalingsinstelling de toezichtsopdracht van de Bank te vergemakkelijken, onder meer door haar op haar verzoek documentatie of informatie te verstrekken.

Dit centraal contactpunt mag eveneens de in artikel 15 van de wet van 18 september 2017 bedoelde opdrachten uitoefenen.

Het in het eerste lid bedoelde reglement bepaalt met name welke opdrachten de aldus aangewezen centrale contactpunten dienen uit te voeren. Afdeling III. - Periodieke informatieverstrekking,

statistieken en boekhoudregels

Art. 133.§ 1. Iedere betalingsinstelling die in België werkzaam is via een bijkantoor of een agent brengt voor informatie- of statistische doeleinden periodiek verslag uit aan de Bank over de verrichtingen die zij in België uitvoert.

De wijze waarop en de frequentie waarmee deze periodieke verslagen moeten worden verstrekt, worden bepaald in de technische reguleringsnormen die met toepassing van artikel 29, lid 6, van Richtlijn 2015/2366 (EU) zijn vastgesteld § 2. Na advies van Bank bepaalt de Koning de regels volgens dewelke de in artikel 120 bedoelde bijkantoren : 1° hun boekhouding voeren en inventarisramingen verrichten;2° hun jaarrekening opmaken;3° de jaarlijkse boekhoudkundige gegevens in verband met hun verrichtingen openbaar maken. Afdeling IV. - Toezicht op de werkzaamheden

Onderafdeling 1. - Definitie en beginsel

Art. 134.Voor de toepassing van deze Onderafdeling wordt onder "de Bank" de toezichthouder in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst verstaan.

Art. 135.Buiten het toezicht waaraan zij onderworpen zijn krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen die hun werkzaamheden regelen, staan de in dit Hoofdstuk bedoelde betalingsinstellingen onder het toezicht van de Bank voor wat betreft de naleving van de Afdelingen II en III, voor zover de inhoud van deze bepalingen onder de bevoegdheid van de Bank valt.

Onderafdeling 2. - Samenwerking

Art. 136.Met het oog op het vergemakkelijken van het toezicht door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de instellingen die onder het recht van die lidstaat ressorteren en die via een bijkantoor of een agent of in het kader van het vrij verrichten van diensten in België en, in voorkomend geval, in andere lidstaten werkzaam zijn, werkt de Bank nauw samen met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten.

Hiertoe verstrekt de Bank uit eigen beweging aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst alle essentiële informatie waarover zij beschikt, en verstrekt zij hen op verzoek alle relevante informatie.

Het kader voor de samenwerking en de uitwisseling van informatie als bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn vastgelegd in de technische reguleringsnormen die met toepassing van artikel 29, lid 6 van Richtlijn 2015/2366 (EU) zijn vastgesteld.

Wanneer de Bank redenen heeft om te vermoeden dat door een bijkantoor, een agent of een betalingsinstelling die werkzaamheden uitoefent in het kader van het vrij verrichten van diensten, geld wordt of werd witgewassen of terrorisme wordt of werd gefinancierd, dan wel dat gepoogd wordt of werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van de wet van 18 september 2017, of dat hun werkzaamheden het risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme zouden kunnen vergroten, stelt zij de betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan in kennis.

Art. 137.De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst kunnen, na de Bank daarvan voorafgaandelijk in kennis te hebben gesteld, bij de in België gevestigde bijkantoren en agenten controles en inspecties ter plaatse verrichten om zelf of, in voorkomend geval, via de personen die zij daartoe machtigen, de gegevens die voor het toezicht op de betalingsinstelling noodzakelijk zijn, te verifiëren of op te vragen. De Bank kan deelnemen aan deze verificatie.

Op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de betalingsinstelling kan de Bank, als een vorm van bijstand aan deze autoriteiten, bij deze bijkantoren en agenten inspecties verrichten. De kosten van deze inspecties en controles worden gedragen door de autoriteit die erom verzoekt.

Onderafdeling 3. - Prerogatieven

Art. 138.Met het oog op de uitoefening van haar bevoegdheden of, in voorkomend geval, om bijstand te verlenen aan de lidstaat van herkomst, kan de Bank gebruikmaken van de in de artikelen 102 en 103 bedoelde prerogatieven.

Art. 139.Wanneer de Bank in het Belgische bijkantoor of bij de in België gevestigde agent inspecties ter plaatse verricht, stelt zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan in kennis. Afdeling V. - Buitengewone maatregelen

Art. 140.De Bank stelt de betrokken bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst in kennis wanneer zij vaststelt dat een betalingsinstelling die onder het recht van die lidstaat ressorteert en die in België werkzaam is via een bijkantoor of een agent, niet voldoet aan de bepalingen van de Afdelingen II en III, of dreigt er niet langer aan te voldoen.

Art. 141.Indien de Bank van oordeel is dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst geen maatregelen heeft genomen om de onregelmatige situatie of het risico op een onregelmatige situatie als bedoeld in artikel 140 te verhelpen, kan zij de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 aan de Europese Bankautoriteit voorleggen en haar om bijstand verzoeken.

Art. 142.§ 1. Alvorens de in artikel 141 bedoelde procedure toe te passen, kan de Bank in noodsituaties, in afwachting van maatregelen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst of van alle andere in die lidstaat genomen administratieve of gerechtelijke maatregelen, en zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid voor de betrokken autoriteiten om de zaak voor te leggen aan de Europese Bankautoriteit overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010, alle bewarende maatregelen treffen die noodzakelijk zijn om bescherming te bieden tegen de financiële instabiliteit, die een ernstige bedreiging voor de collectieve belangen van betalingsdienstgebruikers in België zou kunnen vormen.

Deze maatregelen kunnen bestaan in de maatregelen bedoeld in artikel 117, § 1, 1°, 2°, 4° en §§ 2 en 3. § 2. Wanneer dat verenigbaar is met de noodsituatie, stelt de Bank de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van alle andere betrokken lidstaten, de Commissie en de Europese Bankautoriteit vooraf en in ieder geval zo spoedig mogelijk in kennis van de bewarende maatregelen die krachtens paragraaf 1 zijn genomen en van de motivering daarvoor. § 3. De Bank maakt een einde aan de maatregelen bedoeld in paragraaf 1 zodra deze niet langer verantwoord blijken.

Art. 143.Bij intrekking van de vergunning van een betalingsinstelling door de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst, beveelt de Bank de sluiting van het bijkantoor dat deze instelling in België heeft gevestigd. Zij kan een voorlopige zaakvoerder aanstellen die toeziet op de vrijwaring van de tegoeden van het bijkantoor in afwachting van een uitspraak omtrent hun bestemming en die gemachtigd is in het belang van de cliënten van het bijkantoor alle bewarende maatregelen te treffen. HOOFDSTUK II - Bijkantoren in België van betalingsinstellingen die onder het recht van een derde land ressorteren

Art. 144.Na advies van de Bank kan de Koning een regeling vaststellen voor het statuut van en het toezicht op de bijkantoren van betalingsinstellingen die onder het recht van een derde land ressorteren.

TITEL IV. - Bepalingen die van toepassing zijn op andere betalingsdienstaanbieders naar belgisch recht dan betalingsinstellingen

Art. 145.Andere betalingsdienstaanbieders dan betalingsinstellingen die betalingsdiensten aanbieden zijn onderworpen aan de volgende artikelen : 1° a) de artikelen 46 en 47, die betrekking hebben op de bescherming van betalingsgegevens en de authenticatieprocedure;b) artikel 49, dat betrekking heeft op de beveiligde communicatie;c) de artikelen 50 tot 52, die betrekking hebben op het beveiligingsbeleid;d) artikel 53, dat betrekking heeft op het beheer en de melding van veiligheidsincidenten;e) artikel 54, dat betrekking heeft op het verstrekken van statistische gegevens, met uitzondering van artikel 54, tweede lid, wanneer de enige betalingsdiensten die worden aangeboden, rekeninginformatiediensten zijn;2° evenals a) wanneer ze op kaarten gebaseerde betalingsinstrumenten uitgeven, artikel 55;b) wanneer ze betalingsinitiatiediensten aanbieden, artikel 48;c) wanneer ze optreden als rekeninghouder, de artikelen 56 tot 58;d) wanneer ze rekeninginformatiediensten aanbieden, artikel 98, 3° evenals de bepalingen van Titel II, voor zover de toepassing ervan verband houdt met de bepalingen van de punten 1° en 2°, met name artikel 10, punten 12° tot 20°, artikel 21, § 1, punten 3° en 4° en artikel 35, tweede lid.

Art. 146.Wanneer een rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder die geen betalingsinstelling is, andere rekeningen dan betaalrekeningen aanbiedt en beheert en toegang tot deze rekeningen geeft aan betalingsinitiatiedienstaanbieders of aan rekeninginformatiedienstaanbieders worden deze rekeningen voor de toepassing van deze wet beschouwd als betaalrekeningen en zijn de bepalingen van artikel 145 van toepassing op deze rekeningen.

TITEL V. - Dwangsommen, andere dwangmaatregelen en sancties HOOFDSTUK I. - Dwangsommen, andere dwangmaatregelen en administratieve sancties

Art. 147.§ 1. Onverminderd de andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen, kan de Bank openbaar maken dat een betalingsinstelling naar Belgisch of buitenlands recht die in België is gevestigd, geen gevolg heeft gegeven aan haar aanmaningen om zich binnen de termijn die zij bepaalt te conformeren aan de voorschriften van Boek II van deze wet of van haar uitvoeringsbesluiten of -reglementen of van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366. § 2. Onverminderd de andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen, kan de Bank voor een betalingsinstelling naar Belgisch of buitenlands recht die in België is gevestigd, een termijn bepalen : 1° waarbinnen zij zich moet conformeren aan welbepaalde voorschriften van deze wet of van de uitvoeringsmaatregelen ervan of van Richtlijn (EU) 2015/2366;2° waarbinnen zij de nodige aanpassingen moet aanbrengen in haar beleidsstructuur, haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of haar interne controle;3° waarbinnen zij zich moet conformeren aan de bepalingen van Titel II van Verordening (EU) nr.648/2012.

De in het eerste lid, 2°, bedoelde aanmaning geldt niet voor de bijkantoren van betalingsinstellingen die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren.

Indien de betalingsinstelling in gebreke blijft bij het verstrijken van de termijn, kan de Bank, na de instelling gehoord of tenminste opgeroepen te hebben, haar een dwangsom opleggen van maximum 2 500 000 euro per overtreding of maximum 50 000 euro per dag vertraging. § 3. Bij de vaststelling van het bedrag van de dwangsom wordt met name rekening gehouden met : 1° de ernst van de vastgestelde tekortkomingen en, in voorkomend geval, de potentiële impact van die tekortkomingen op de stabiliteit van het financiële stelsel en van de betalingssystemen;2° de financiële draagkracht van de betrokken instelling, zoals die met name blijkt uit haar omzet. § 4. De dwangsommen die met toepassing van paragraaf 2 worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de diensten van de Administratie binnen de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd zijn inzake niet-fiscale vorderingen.

Art. 148.§ 1. Onverminderd andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen en onverminderd de bij andere wetten of reglementen voorgeschreven maatregelen, kan de Bank, indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van Boek II van deze wet, op de uitvoeringsmaatregelen ervan of op Richtlijn (EU) 2015/2366 of indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van Titel II van Verordening nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters, een administratieve geldboete opleggen aan een betalingsinstelling naar Belgisch of buitenlands recht die in België is gevestigd, aan een in artikel 5, § 1, 1°, 2° en 6° bedoelde betalingsdienstaanbieder die zich niet conformeert aan artikel 145, aan een of meer leden van het wettelijk bestuursorgaan van deze entiteiten en/of aan de personen die deelnemen aan hun effectieve leiding, die voor de vastgestelde tekortkoming verantwoordelijk zijn. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde administratieve geldboete bedraagt voor hetzelfde feit of hetzelfde geheel van feiten : 1° minimum 10 000 euro en maximum 10 % van de jaarlijkse netto-omzet van het voorbije boekjaar, indien het om een rechtspersoon gaat;2° minimum 5 000 euro en maximum 5 000 000 euro, indien het om een natuurlijke persoon gaat. § 3. De geldboetes die met toepassing van paragraaf 2 worden opgelegd door de Bank, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de diensten van de Administratie binnen de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd zijn inzake niet-fiscale vorderingen. § 4. Het bedrag van de geldboete wordt met name vastgesteld op grond van : 1° de ernst en de duur van de tekortkomingen;2° de mate van verantwoordelijkheid van de betrokkene;3° de financiële draagkracht van de betrokkene, zoals die met name blijkt uit de totale omzet van de betrokken rechtspersoon of uit het jaarinkomen van de betrokken natuurlijke persoon;4° het voordeel of de winst die deze tekortkomingen eventueel opleveren;5° het nadeel dat derden door deze tekortkomingen hebben geleden, voor zover dit kan worden bepaald;6° de mate van medewerking van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon met de Bank;7° vroegere tekortkomingen van de betrokkene;8° de potentiële negatieve impact van de tekortkomingen op de stabiliteit van het financiële stelsel en van de betalingssystemen. § 5. De Bank kan de overeenkomstig dit artikel opgelegde maatregelen openbaar maken. HOOFDSTUK II. - Strafrechtelijke sancties

Art. 149.§ 1. Met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met een geldboete van 50 euro tot 10 000 euro of met één van die straffen alleen wordt gestraft : 1° wie zich niet conformeert aan de artikelen 3 of 5;2° wie het bedrijf uitoefent van een betalingsinstelling als bedoeld in de artikelen 9, 82, 91 of 144, zonder een vergunning of een registratie te hebben verkregen of wanneer de vergunning of de registratie is ingetrokken of herroepen;3° wie met opzet de kennisgevingen als bedoeld in de artikelen 25 en 29 niet verricht, wie het verzet negeert als bedoeld in artikel 27, tweede lid, of wie de schorsing negeert als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° ;4° de betalingsinstellingen en de leden van hun wettelijk bestuursorgaan of de personen belast met de effectieve leiding van de instelling, die de artikelen 38 tot 40 en 43 tot 45 overtreden;5° de betalingsinstellingen en de leden van hun wettelijk bestuursorgaan of de personen belast met de effectieve leiding van de instelling die in het buitenland een bijkantoor openen of er diensten verstrekken, zonder de kennisgevingen te hebben verricht als bepaald in de artikelen 59, 65 en 70 of die zich niet conformeren aan de artikelen 63 en 69;6° de betalingsinstellingen en de leden van hun wettelijk bestuursorgaan of de personen belast met de effectieve leiding van de instelling, die de artikelen 33, 76 tot 78 en 133 of de in die artikelen bedoelde besluiten of reglementen overtreden;7° wie handelingen stelt of verrichtingen uitvoert zonder daartoe de toestemming te hebben verkregen van de speciaal commissaris als bedoeld in artikel 117, § 1, eerste lid, 1°, of die indruisen tegen een schorsingsbeslissing genomen overeenkomstig artikel 117, § 1, eerste lid, 2°, of zich niet conformeren aan de maatregelen bedoeld in de artikelen 116, § 2 en 142;8° wie als commissaris, erkende revisor of onafhankelijk deskundige, rekeningen, jaarrekeningen, balansen en resultatenrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van ondernemingen dan wel periodieke staten of inlichtingen certificeert, goedkeurt of bekrachtigt terwijl niet is voldaan aan de voorschriften van deze wet of van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen en daarvan kennis heeft, of niet heeft gedaan wat hij normaal had moeten doen om zich te vergewissen of aan die bepalingen was voldaan;9° wie de onderzoeken en controles verhindert waartoe hij verplicht is in het land of in het buitenland dan wel weigert de gegevens te verstrekken waartoe hij verplicht is op grond van deze wet of wie bewust onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt;10° elke bestuurder en zaakvoerder die zich niet houdt aan de voorschriften van artikel 110, eerste en vierde lid. § 2. Overtredingen van het verbod van artikel 20 van de bankwet worden gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met een geldboete van 1 000 euro tot 10 000 euro.

Art. 150.De voorschriften van Boek I van het Strafwetboek, Hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de misdrijven die door dit Hoofdstuk worden bestraft.

Art. 151.De betalingsinstellingen zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de geldboetes waartoe de leden van hun wettelijk bestuursorgaan, de personen belast met hun effectieve leiding of de lasthebbers met toepassing van de voorschriften van dit Hoofdstuk worden veroordeeld.

Art. 152.Ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van de overtreding van deze wet of één van de in artikel 20 van de bankwet bedoelde wetgevingen, tegen leden van het wettelijk bestuursorgaan, personen belast met de effectieve leiding, lasthebbers of erkend commissarissen van betalingsinstellingen en ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van een overtreding van deze wet tegen iedere andere natuurlijke of rechtspersoon, moet ter kennis worden gebracht van de Bank en van de Federale Overheidsdienst Economie, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, door de gerechtelijke of bestuursrechtelijke autoriteit waar dit aanhangig is gemaakt.

Iedere strafrechtelijke vordering op grond van in het eerste lid bedoelde misdrijven moet ter kennis worden gebracht van de Bank en van de Federale Overheidsdienst Economie, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, door het openbaar ministerie.

Art. 153.De Bank en de Federale Overheidsdienst Economie zijn gerechtigd in elke stand van het geding tussen te komen voor de strafrechter bij wie een door deze wet bestraft misdrijf aanhangig is, zonder dat zij daarom het bestaan van enig nadeel hoeven aan te tonen.

De tussenkomst geschiedt volgens de regels die gelden voor de burgerlijke partij.

BOEK III. - TOEGANG TOT DE BETALINGSSYSTEMEN IN BELGI" EN INTEROPERABILITEIT TITEL I. - Toegang tot de betalingssystemen in België

Art. 154.§ 1. Onverminderd paragraaf 2 hebben de in artikel 5 bedoelde betalingsdienstaanbieders en de betalingsdienstaanbieders uit andere lidstaten, die rechtspersonen zijn, in België toegang tot de betalingssystemen mits zij voldoen aan de toetredingsvoorwaarden die door deze systemen zijn bepaald.

Deze toegang tot de betalingssystemen is onderworpen aan objectieve, niet-discriminerende en proportionele regels, die in verhouding staan tot de noodzaak om risico's zoals het afwikkelings- en bedrijfsrisico en het operationeel risico te voorkomen, en om de financiële en operationele stabiliteit van het betalingssysteem te beschermen.

Betalingssystemen mogen aan betalingsdienstaanbieders, betalingsdienstgebruikers of andere betalingssystemen geen van de volgende eisen opleggen : 1° regels die de effectieve deelneming aan andere betalingssystemen belemmeren;2° regels die discrimineren tussen betalingsdienstaanbieders wat betreft de rechten, plichten en voordelen van de deelnemers aan het betalingssysteem;of 3° beperkingen op grond van de vennootschapsvorm. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op : 1° betalingssystemen die als dusdanig zijn aangemerkt bij of krachtens de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen;2° betalingssystemen die uitsluitend zijn samengesteld uit betalingsdienstaanbieders die tot eenzelfde groep behoren. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, geldt dat wanneer een deelnemer aan een aangemerkt systeem toestaat dat vergunninghoudende of geregistreerde betalingsdienstaanbieders die geen deelnemers zijn aan dat systeem, overboekingsopdrachten doorgeven via dat systeem, deze deelnemer op verzoek, met name op objectieve, proportionele en niet-discriminerende wijze, dezelfde toegangsmogelijkheid dient te bieden aan deze vergunninghoudende of geregistreerde betalingsdienstaanbieders als die welke is vastgelegd met toepassing van paragraaf 1. Bij een eventuele afwijzing bezorgt de deelnemer een volledige motivering aan de betalingsdienstaanbieder.

TITEL II. - Interoperabiliteit

Art. 155.Wanneer betalingsdienstaanbieders overschrijvingen en domiciliëringen uitvoeren, moeten ze de nodige maatregelen treffen om de betalingsschema's te gebruiken die voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1 van Verordening (EU) nr. 260/2012.

Art. 156.De exploitant van een retailbetalingssysteem dat onder het Belgische recht ressorteert of, indien er geen exploitant is, de deelnemers aan dit systeem, zien erop toe dat hun systeem interoperabel is met andere retailbetalingssystemen binnen de Unie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 260/2012.

TITEL III. - Scheiding tussen betaalkaartschema's en verwerkingsentiteiten

Art. 157.Uitbaters van betaalkaartschema's die onder het Belgische recht ressorteren en hun verwerkingsentiteiten werken overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 2015/751.

TITEL IV. - Toezicht

Art. 158.De Bank ziet erop toe dat alle exploitanten van een betalingssysteem of, indien er geen exploitant is, alle deelnemers aan dit systeem alsook alle betalingsdienstaanbieders, alle uitbaters van betaalkaartschema's en alle verwerkingsentiteiten te allen tijde werken in overeenstemming met de voor hen geldende bepalingen van dit Boek, met de uitvoeringsbesluiten en -reglementen van deze bepalingen en met de rechtstreeks toepasbare Europese verordeningen.

Het toezicht van de Bank staat in verhouding tot en is afgestemd op de aard, de omvang en de complexiteit van zowel de werkzaamheden die worden uitgeoefend door de in het eerste lid bedoelde entiteiten als de daaraan verbonden risico's.

De in dit artikel bedoelde opdracht van de Bank sluit aan bij de opdracht bedoeld in artikel 8 van de wet van 22 februari 1998.

Art. 159.Met het oog op haar toezichtsopdracht en onverminderd artikel XV 18/4 van het Wetboek van Economisch Recht kan de Bank zich door de in artikel 158, eerste lid, bedoelde entiteiten alle inlichtingen doen verstrekken over hun organisatie, werking, financiële positie en verrichtingen.

Hiertoe kan de Bank zich ook inlichtingen doen verstrekken door personeelsleden van deze entiteiten en door andere entiteiten waaraan taken zijn uitbesteed.

Art. 160.Met het oog op haar toezichtsopdracht kan de Bank bij de in artikel 159 bedoelde entiteiten ook inspecties ter plaatse verrichten en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van alle gegevens waarover de entiteit beschikt, om na te gaan of de bepalingen van dit Boek zijn nageleefd en of de gegevens die haar met toepassing van artikel 159 zijn verstrekt, juist en waarheidsgetrouw zijn.

De in het eerste lid bedoelde prerogatieven omvatten ook de toegang tot de agenda's en de notulen van de vergaderingen van de verschillende organen van de in artikel 159 bedoelde entiteiten en van hun interne comités, evenals tot de bijbehorende documenten en tot de resultaten van de interne en/of externe beoordeling van de werking van de genoemde organen.

In het kader van deze inspecties zijn de personeelsleden van de Bank gemachtigd om van de leiders en de werknemers van de in artikel 159 bedoelde entiteiten alle inlichtingen en uitleg te verkrijgen die zij nodig achten voor de uitvoering van hun opdrachten, en kunnen zij te dien einde eisen dat er gesprekken plaatsvinden met leiders of personeelsleden van de entiteit die zij aanduiden.

TITEL V. - Dwangsommen en sancties

Art. 161.§ 1. Onverminderd de andere maatregelen die zijn vastgelegd in deze wet of in andere wetten, besluiten of reglementen, kunnen de volgende maatregelen en sancties worden genomen ten aanzien van de in artikel 158, eerste lid, bedoelde entiteiten die de voor hen geldende bepalingen van dit Boek, de uitvoeringbesluiten en -reglementen van deze bepalingen of de rechtstreeks toepasbare Europese verordeningen overtreden : 1° de Bank kan een termijn bepalen waarbinnen de betrokken entiteit zich dient te conformeren aan de voor haar geldende bepalingen en de nodige aanpassingen dient aan te brengen;2° als de betrokken entiteit zich bij het verstrijken van de termijn niet geconformeerd heeft aan de voor haar geldende bepalingen, kan de Bank, na de entiteit te hebben gehoord of haar ten minste te hebben opgeroepen, haar een dwangsom opleggen van maximum 2 500 000 euro per overtreding en maximum 50 000 euro per dag vertraging;3° de Bank kan openbaar maken dat de betrokken entiteit geen gevolg heeft gegeven aan haar aanmaningen om zich binnen de door haar vastgestelde termijn te conformeren aan de voor haar geldende bepalingen;4° indien de Bank een inbreuk vaststelt op de bepalingen van dit Boek of op de uitvoeringsmaatregelen ervan, kan ze aan de betrokken entiteit een administratieve geldboete opleggen die niet minder mag bedragen dan 10 000 euro, noch meer dan 10 % van de jaarlijkse netto-omzet van het voorbije boekjaar voor hetzelfde feit of hetzelfde geheel van feiten. § 2. Indien artikel 156 wordt overtreden en er geen exploitant is, kunnen de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen en sancties worden genomen ten aanzien van de deelnemers aan het retailbetalingssysteem dat onder het Belgische recht ressorteert.

Art. 162.De met toepassing van artikel 161 opgelegde dwangsommen en geldboetes worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de diensten van de Administratie binnen de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd zijn inzake niet-fiscale vorderingen.

BOEK IV. - TOEGANG TOT DE ACTIVITEIT VAN UITGIFTE VAN ELEKTRONISCH GELD EN STATUUT VAN DE INSTELLINGEN VOOR ELEKTRONISCH GELD TITEL I. - Uitgevers van elektronisch geld

Art. 163.Onverminderd de bepalingen betreffende hun statuut, mogen alleen de hiernavolgende instellingen, overheden en entiteiten elektronisch geld uitgeven in België : 1° kredietinstellingen naar Belgisch recht, kredietinstellingen die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren, die in hun land van herkomst elektronisch geld mogen uitgeven en die in België werkzaam zijn op grond van de artikelen 312 en 313 van de bankwet, en bijkantoren van kredietinstellingen die onder het recht van een derde land ressorteren, die in België zijn gevestigd overeenkomstig artikel 333 van de bankwet en die op grond van het recht van dat derde land gemachtigd zijn om elektronisch geld uit te geven;2° instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht, met inbegrip van beperkte instellingen voor elektronisch geld die geregistreerd zijn overeenkomstig artikel 200, instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren en die in België werkzaam zijn op grond van de artikelen 218 tot 221, en bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een derde land ressorteren, die in België zijn gevestigd met toepassing van Boek IV, Titel III, Hoofdstuk II;3° de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;4° de Bank en de Europese Centrale Bank, wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of andere publieke autoriteit;5° de Belgische federale, gewestelijke en lokale overheden en de overheden van de gemeenschappen in België, wanneer zij handelen in hun hoedanigheid van publieke autoriteit.

Art. 164.In afwijking van artikel 163 mag een onderneming naar Belgisch recht elektronisch geld uitgeven indien dit elektronisch geld opgeslagen is op betaalinstrumenten die enkel kunnen worden gebruikt in het kader van een beperkt netwerk als bedoeld in artikel 6, § 1, tweede lid.

Artikel 6, § 2, eerste tot vierde lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat : 1° de verwijzing naar het statuut van betalingsinstelling in artikel 6, § 2, tweede lid, moet worden gelezen als een verwijzing naar het statuut van instelling voor elektronisch geld;2° de verwijzing naar de lijst bedoeld in artikel 6, § 2, vierde lid moet worden gelezen als een verwijzing naar de lijst bedoeld in artikel 166.

Art. 165.§ 1. In afwijking van artikel 163 mag een aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten, mits hij de in paragraaf 2 bedoelde kennisgeving verricht, elektronisch geld uitgeven dat wordt gebruikt om betalingstransacties uit te voeren, voor zover de uitgifte van dat geld een dienst is die voor zijn abonnees wordt verricht en de voorwaarden van artikel 7, § 1 vervuld zijn. § 2. Artikel 7, § 2, § 3, eerste lid en § 4 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat : 1° de verwijzing naar het statuut van betalingsinstelling in artikel 7, § 2, derde lid, moet worden gelezen als een verwijzing naar het statuut van instelling voor elektronisch geld;2° de verwijzing naar de lijst bedoeld in artikel 7, § 3 moet worden gelezen als een verwijzing naar de lijst bedoeld in artikel 166.

Art. 166.§ 1. De Bank houdt een lijst bij van de entiteiten die gemachtigd zijn om in België elektronisch geld uit te geven. In deze lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen : 1° instellingen voor elektronisch geld waaraan op grond van artikel 169 een vergunning is verleend;2° beperkte instellingen voor elektronisch geld die krachtens artikel 200 geregistreerd zijn;3° andere personen dan die bedoeld in de punten 1° en 2°, die op grond van artikel 164 gemachtigd zijn om elektronisch geld uit te geven;4° aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten die op grond van artikel 165 gemachtigd zijn om elektronisch geld uit te geven. De lijst verschaft ten minste de volgende gegevens : 1° voor elke instelling voor elektronisch geld bedoeld in het eerste lid, punt 1°, in voorkomend geval, de betalingsdiensten die mogen worden verricht, het adres van de bijkantoren in België en in het buitenland en de identiteit van haar agenten in België en in het buitenland;2° voor elke instelling voor elektronisch geld bedoeld in het eerste lid, punt 2°, in voorkomend geval, de betalingsdiensten die mogen worden verricht, het adres van de bijkantoren in België en de identiteit van de agenten in België;3° voor elke instelling bedoeld in het eerste lid, punt 3°, de voorwaarden van artikel 6, § 1, waaraan de aanbieder voldoet.4° voor elke instelling bedoeld in het eerste lid, punt 4°, de voorwaarden van artikel 7, § 1, tweede lid waaraan de aanbieder voldoet. § 2. De Bank stelt de Europese Bankautoriteit onverwijld in kennis van de in paragraaf 1 bedoelde gegevens en van de actualiseringen daarvan. § 3. De Bank maakt de lijst bekend op haar website en zorgt ervoor dat de erin opgenomen gegevens regelmatig worden bijgewerkt.

Ter informatie maakt de Bank op haar website ook de gegevens bekend als bedoeld in de artikelen 123 en 126, waarnaar de artikelen 218 en 219 verwijzen.

TITEL II. - Instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht HOOFDSTUK I. - Vergunninghoudende instellingen voor elektronisch geld Afdeling I. - Toegang tot het bedrijf

Art. 167.Iedere rechtspersoon naar Belgisch recht die in België elektronisch geld wil uitgeven als instelling voor elektronisch geld, moet, vooraleer hij zijn werkzaamheden aanvat, een vergunning verkrijgen van de Bank, ongeacht de overige plaatsen waar hij zijn werkzaamheden uitoefent.

Art. 168.§ 1. Bij de vergunningsaanvraag die bij de Bank wordt ingediend, wordt een administratief dossier gevoegd dat voldoet aan de door de Bank gestelde voorwaarden en dat met name het volgende bevat : 1° een programma van werkzaamheden waarin vermeld wordt welke activiteit van uitgifte van elektronisch geld de instelling voornemens is te verrichten, en, eventueel, welke andere werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 191 en 192;2° een bedrijfsplan met inbegrip van een financieel plan voor de eerste drie boekjaren, dat aantoont dat de aanvrager beschikt over de voor zijn voorgenomen werkzaamheden passende middelen om voor de uitgifte van elektronisch geld een gezonde bedrijfsvoering te garanderen;3° het bewijs dat de aanvrager beschikt over het in artikel 173 bedoelde aanvangskapitaal;4° een omschrijving van de overeenkomstig artikel 194 genomen maatregelen voor de bescherming van geldmiddelen die in ruil voor uitgegeven elektronisch geld zijn ontvangen;5° een beschrijving van de beleidsstructuur en van de organisatieregeling van de aanvrager, waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 176;6° een beschrijving van de wijze waarop de activiteit van uitgifte van elektronisch geld zal worden uitgeoefend door de aanvrager, in voorkomend geval met inbegrip van een beschrijving van het gebruik dat zal worden gemaakt van uitbesteding, distributeurs, agenten en bijkantoren en van de planning van inspecties ter plaatse en aan de hand van documenten, als bedoeld in de artikelen 64 en 73, waarnaar de artikelen 186 en 190, § 2 verwijzen, en, in voorkomend geval, van de voorgenomen deelname van de aanvrager aan een nationaal of internationaal betalingssysteem;7° de identiteit van de aandeelhouders of vennoten als bedoeld in artikel 174, de omvang van hun deelneming in kapitaalfracties en stemrechten, alsmede alle gegevens waarmee kan worden aangetoond dat voldaan is aan de vereisten van artikel 174;8° de identiteit van de leiders bedoeld in artikel 175 en alle gegevens waarmee kan worden aangetoond dat voldaan is aan de vereisten van artikel 175;9° de identiteit van de commissaris(sen);10° de rechtsvorm en de statuten van de aanvrager;11° het adres van de zetel van de aanvrager. Bovendien moet de aanvrager op verzoek van de Bank alle aanvullende inlichtingen verstrekken die nodig zijn om zijn aanvraag te kunnen beoordelen. § 2. De Bank beslist over de vergunningsaanvraag na advies van de FSMA over de professionele betrouwbaarheid van de personen bedoeld in artikel 175, indien zij voor het eerst voor een dergelijke functie worden voorgedragen bij een onderneming die onder het toezicht staat van de Bank krachtens artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998, of van de Europese Centrale Bank krachtens de GTM-verordening.

De FSMA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van veertien dagen na het verzoek om advies dat haar door de Bank werd bezorgd, en uiterlijk binnen een maand na dit verzoek.

Afwezigheid van advies binnen deze termijn van een maand geldt als positief advies. Vóór het verstrijken van de termijn van een maand kan de FSMA de Bank er evenwel van in kennis stellen dat zij haar advies uiterlijk binnen 15 dagen na het verstrijken van deze termijn zal verstrekken. § 3. Indien de Bank geen rekening houdt met het advies van de FSMA, wordt dat met de redenen voor de afwijking vermeld in haar beslissing over de vergunningsaanvraag.

Art. 169.De Bank spreekt zich uit over de vergunningsaanvraag binnen drie maanden na indiening van een volledig dossier en uiterlijk binnen twaalf maanden na indiening van de aanvraag.

De Bank verleent een vergunning aan de instellingen voor elektronisch geld die voldoen aan de voorwaarden van Afdeling II. Indien de Bank oordeelt dat de voorwaarden van Afdeling II niet vervuld zijn, weigert zij de vergunning.

De beslissingen inzake vergunning worden met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de aanvragers.

Gelet op de noodzaak om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de instelling te garanderen, kan de Bank in de vergunning voorwaarden stellen voor de uitoefening van bepaalde van de voorgenomen werkzaamheden.

Art. 170.De instellingen waaraan krachtens dit Hoofdstuk een vergunning is verleend als instelling voor elektronisch geld, worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 166, § 1, eerste lid, 1°. Afdeling II. - Vergunningsvoorwaarden

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 171.Behalve met de voorwaarden van deze Afdeling houdt de Bank ook rekening met het vermogen van de aanvragende instelling om te voldoen aan de in Afdeling III vastgestelde bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden en om haar ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken onder de voorwaarden die nodig zijn voor de goede werking van het financiële stelsel en voor de veiligheid van de houders van elektronisch geld.

Onderafdeling 2. - Vennootschapsvorm

Art. 172.Iedere instelling voor elektronisch geld naar Belgisch recht moet worden opgericht in de rechtsvorm van een handelsvennootschap, met uitzondering van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die is opgericht door één enkele persoon en van de commanditaire vennootschap op aandelen.

Onderafdeling 3. - Aanvangskapitaal

Art. 173.Iedere instelling voor elektronisch geld moet op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend, over een volgestort kapitaal van minstens 350 000 euro beschikken.

Voor bestaande vennootschappen die een vergunning aanvragen, worden de uitgiftepremies, de reserves en het overgedragen resultaat, met uitzondering van de herwaarderingsmeerwaarden, gelijkgesteld met kapitaal. Dit kapitaal moet echter minstens 140 000 euro bedragen en ten belope van dit bedrag zijn gestort.

Onderafdeling 4. - Aandeelhouders of vennoten

Art. 174.De vergunning wordt geweigerd wanneer de Bank redenen heeft om aan te nemen dat de natuurlijke of rechtspersonen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, in het kapitaal van de instelling voor elektronisch geld een gekwalificeerde deelneming bezitten als bedoeld in artikel 3, 28°, van de bankwet, niet geschikt zijn om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de instelling voor elektronisch geld te garanderen.

De beoordeling van de geschiktheid om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de instelling voor elektronisch geld te garanderen, gebeurt aan de hand van de criteria van artikel 19, tweede lid, met dien verstande dat artikel 19, tweede lid, 2° moet worden gelezen als betrekking hebbend op de personen bedoeld in artikel 175.

Onderafdeling 5. - Leiding

Art. 175.§ 1. De leden van het wettelijk bestuursorgaan van de instelling voor elektronisch geld, de personen belast met de effectieve leiding van de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en, in voorkomend geval, van het betalingsdienstenbedrijf in de instelling voor elektronisch geld, evenals de verantwoordelijken voor de onafhankelijke controlefuncties, zijn uitsluitend natuurlijke personen.

De in het eerste lid bedoelde personen moeten permanent over de vereiste professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid beschikken om hun taken inzake uitgifte van elektronisch geld en, in voorkomend geval, inzake betalingsdiensten, uit te kunnen oefenen. § 2. De effectieve leiding van de instelling voor elektronisch geld moet worden toevertrouwd aan ten minste twee natuurlijke personen. § 3. Artikel 20 van de bankwet is van toepassing op de in paragraaf 1 bedoelde personen.

Onderafdeling 6. - Organisatie

Art. 176.§ 1. Iedere instelling voor elektronisch geld beschikt over een solide en passende regeling voor de bedrijfsorganisatie, waaronder toezichtsmaatregelen, om een doeltreffende en prudente bedrijfsvoering van de instelling te garanderen, die met name berust op de elementen bedoeld in artikel 21, § 1, punten 1°, 2°, 4°, 5° tot 9°, die van overeenkomstige toepassing zijn, evenals, in voorkomend geval, passende controle- en beveiligingsmaatregelen op informaticagebied. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde organisatorische regeling is gedetailleerd uitgewerkt en is passend voor de aard, schaal en complexiteit van de risico's die inherent zijn aan het bedrijfsmodel en aan de werkzaamheden van de instelling, met inbegrip van de in artikel 191 bedoelde werkzaamheden en de werkzaamheden die toegelaten zijn op grond van artikel 192.

Zij houdt daarbij rekening met de aard, de omvang en de complexiteit van deze werkzaamheden en de eraan verbonden risico's. § 3. Artikel 21, § 3 is van overeenkomstige toepassing. § 4. Als de instelling voor elektronisch geld nauwe banden heeft met andere natuurlijke of rechtspersonen, mogen die banden geen belemmering vormen voor het prudentieel toezicht op de instelling voor elektronisch geld.

Als de instelling voor elektronisch geld nauwe banden heeft met een natuurlijke of rechtspersoon die onder het recht van een derde land ressorteert, mogen de voor die persoon geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of de tenuitvoerlegging ervan, geen belemmering vormen voor het prudentieel toezicht op de instelling voor elektronisch geld.

Onderafdeling 7. - Hoofdbestuur

Art. 177.Het hoofdbestuur van de instelling voor elektronisch geld moet in België zijn gevestigd. Een substantieel deel van de bedrijfswerkzaamheden van de instelling voor elektronisch geld wordt in België uitgevoerd. Afdeling III. - Bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden

Onderafdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 178.Iedere instelling voor elektronisch geld moet te allen tijde voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 172 tot 177.

Wanneer de overeenkomstig artikel 168 bij de vergunningsaanvraag verstrekte gegevens gewijzigd zijn, brengt de instelling voor elektronisch geld de Bank hiervan onverwijld op de hoogte.

Onderafdeling 2. - Leiding en leiders 2.1. Toezicht en beoordeling door het wettelijk bestuursorgaan

Art. 179.§ 1. Het wettelijk bestuursorgaan beoordeelt periodiek en minstens eenmaal per jaar de doeltreffendheid van en de overeenstemming met de wettelijke en reglementaire bepalingen van : 1° de organisatieregelingen van de instelling, als bedoeld in de artikelen 38, § 1, tweede lid, 1°, 1°, waarnaar artikel 195 verwijst, en 176;2° de maatregelen die noodzakelijk zijn om de naleving van artikel 194 te verzekeren. § 2. Het wettelijk bestuursorgaan oefent effectief toezicht uit op de personen belast met de effectieve leiding en is verantwoordelijk voor het toezicht op hun beslissingen.

Daarnaast beoordeelt het de goede werking van de in artikel 176 bedoelde onafhankelijke controlefuncties.

Artikel 35 is van overeenkomstige toepassing. 2.2. Maatregelen die moeten worden genomen door de personen belast met de effectieve leiding

Art. 180.Onverminderd de bevoegdheden van het wettelijk bestuursorgaan nemen de personen belast met de effectieve leiding van de instelling voor elektronisch geld onder toezicht van het wettelijk bestuursorgaan de nodige maatregelen voor de naleving en de tenuitvoerlegging van de artikelen 38, § 1, tweede lid, waarnaar artikel 195 verwijst, 176 en 194.

De personen belast met de effectieve leiding brengen minstens eenmaal per jaar verslag uit aan het wettelijk bestuursorgaan, de Bank en de erkend commissaris, over de naleving van de bepalingen van het eerste lid en over de maatregelen die in voorkomend geval worden genomen om eventuele tekortkomingen aan te pakken.

De informatieverstrekking aan de Bank en de commissaris gebeurt volgens de modaliteiten die de Bank bepaalt. 2.3. Benoemingen en ontslagen

Art. 181.§ 1. De instellingen voor elektronisch geld stellen de Bank voorafgaandelijk in kennis van het voorstel tot benoeming van de leden van het wettelijk bestuursorgaan, van de personen belast met de effectieve leiding van de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en, in voorkomend geval, van het betalingsdienstenbedrijf in de instelling voor elektronisch geld, evenals van de verantwoordelijken voor de onafhankelijke controlefuncties.

In het kader van de krachtens het eerste lid vereiste informatieverstrekking delen de instellingen voor elektronisch geld aan de Bank alle documenten en informatie mee die haar toelaten te beoordelen of de personen waarvan de benoeming wordt voorgesteld, overeenkomstig artikel 175 over de voor de uitoefening van hun functie vereiste professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid beschikken.

Het eerste lid is eveneens van toepassing op het voorstel tot hernieuwing van de benoeming van de in het eerste lid bedoelde personen, evenals op de niet-hernieuwing van hun benoeming, hun afzetting of hun ontslag. § 2. De benoeming van de in paragraaf 1 bedoelde personen wordt voorafgaandelijk ter goedkeuring voorgelegd aan de Bank.

Wanneer het de benoeming betreft van een persoon die voor het eerst voor een functie als bedoeld in paragraaf 1 wordt voorgedragen bij een financiële onderneming die onder het toezicht staat van de Bank krachtens artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998, of van de Europese Centrale Bank krachtens de GTM-verordening, raadpleegt de Bank eerst de FSMA. De FSMA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies. § 3. De instellingen voor elektronisch geld informeren de Bank over de eventuele taakverdeling tussen de leden van het wettelijk bestuursorgaan en tussen de personen belast met de effectieve leiding.

Belangrijke wijzigingen in de taakverdeling als bedoeld in het eerste lid, geven aanleiding tot de toepassing van de paragrafen 1 en 2.

Onderafdeling 3. - Minimum eigen vermogen

Art. 182.§ 1. Het eigen vermogen van een instelling voor elektronisch geld mag op geen enkel moment dalen onder het bedrag van het krachtens artikel 173 vereiste kapitaal.

Er mag geen kapitaal worden terugbetaald als dit voor de instelling tot gevolg zou hebben dat zij niet meer zou voldoen aan de krachtens paragraaf 2 vastgestelde eigenvermogensvereisten. § 2. Overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2009/110/EG bepaalt de Bank bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998 de elementen die in aanmerking worden genomen als eigenvermogensbestanddelen en de aanpassingen die vereist zijn voor de berekening van het eigen vermogen, evenals de verplichtingen inzake solvabiliteit die door alle instellingen voor elektronisch geld of per categorie van instellingen voor elektronisch geld moeten worden nageleefd, zowel voor wat betreft hun activiteit van uitgifte van elektronisch geld als voor wat de betalingsdiensten betreft die zij overeenkomstig artikel 191, eerste lid, mogen aanbieden en die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld. § 3. Onverminderd de solvabiliteitsverplichtingen bepaald bij de paragrafen 1 en 2, kan de Bank aanvullende maatregelen nemen in het geval van een instelling voor elektronisch geld die rechtstreeks of onrechtstreeks andere werkzaamheden dan het aanbieden van betalingsdiensten en de uitgifte van elektronisch geld mag verrichten overeenkomstig de artikelen 191, tweede lid en 192, wanneer die andere werkzaamheden afbreuk doen of dreigen te doen aan de financiële soliditeit van de instelling voor elektronisch geld. § 4. In specifieke gevallen kan de Bank met redenen omklede afwijkingen toestaan van de bepalingen van de krachtens dit artikel vastgestelde reglementen.

Onderafdeling 4. - Wijzigingen in de kapitaalstructuur

Art. 183.De artikelen 25 tot 32 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verwijzing naar artikel 19 in de artikelen 25, eerste lid, 27, eerste en tweede lid en 31, tweede lid, als een verwijzing naar artikel 174 moet worden gelezen.

Onderafdeling 5. - Bijzondere verrichtingen 5.1. Fusies, splitsingen, overdrachten en andere verrichtingen waarvoor toestemming is vereist

Art. 184.Artikel 39 is van overeenkomstige toepassing. 5.2. Deelnemingen

Art. 185.Artikel 40 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 40, tweede lid betrekking heeft op deelnemingen in vennootschappen die alle of een deel van de in artikel 191 bedoelde werkzaamheden inzake uitgifte van elektronisch geld, betalingsdiensten, nevendiensten in verband met de uitgifte van elektronisch geld of het aanbieden van betalingsdiensten, of het beheer van betalingssystemen uitoefenen, of op deelnemingen in vennootschappen waarvan het doel in hoofdzaak bestaat in het aanhouden van deelnemingen in dergelijke vennootschappen.

Onderafdeling 6. - Uitoefening van werkzaamheden in het buitenland 6.1. Uitoefening van het recht van vrije vestiging in het buitenland via een bijkantoor

Art. 186.De artikelen 59 tot 64 zijn van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht die voornemens zijn in het buitenland een bijkantoor te openen, met dien verstande dat : 1° in het in artikel 59, § 2, 1° bedoelde programma van werkzaamheden met name vermeld wordt welke activiteit van uitgifte van elektronisch geld en, in voorkomend geval, welke andere werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 191 en 192 de instelling voornemens is te verrichten;2° de verwijzing naar artikel 21 in artikel 59, § 2, 5° moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 176;3° de verwijzing naar de artikelen 20 en 37 in artikel 59, § 3 moet worden gelezen als een verwijzing naar de artikelen 175 en 181;4° de verwijzing naar artikel 8 in artikel 61, § 3 moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 166;5° de verwijzing naar artikel 38 in artikel 63, § 2 moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 195. 6.2. Uitgifte van elektronisch geld in het kader van het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat

Art. 187.De artikelen 65 tot 69 zijn van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht die voornemens zijn in een andere lidstaat een activiteit van uitgifte van elektronisch geld uit te oefenen zonder er een bijkantoor te vestigen, met dien verstande dat : 1° in het in artikel 65, § 2 bedoelde dossier met name vermeld wordt welke activiteit van uitgifte van elektronisch geld en, in voorkomend geval, welke andere werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 191 en 192 de instelling voornemens is te verrichten;2° de verwijzing naar artikel 38 in artikel 69, § 2 moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 195. 6.3. Overmaking van elektronisch geld in een andere lidstaat via een distributeur

Art. 188.Artikel 70, § 1, eerste lid en § 2 is van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht die voornemens zijn op het grondgebied van een andere lidstaat elektronisch geld over te maken via een distributeur. 6.4. Uitoefening van het betalingsdienstenbedrijf in een andere lidstaat via een agent

Art. 189.Artikel 70 is van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht die voornemens zijn op het grondgebied van een andere lidstaat via een agent alle of een deel van de in artikel 191, eerste lid bedoelde betalingsdiensten aan te bieden, met dien verstande dat de verwijzing naar artikel 71 in artikel 70, § 1, tweede lid, moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 71, waarnaar artikel 190, § 2 verwijst.

Onderafdeling 7. - Dienstverlening via een distributeur en/of een agent

Art. 190.§ 1. Onverminderd artikel 169, vijfde lid, mogen instellingen voor elektronisch geld via distributeurs elektronisch geld overmaken en terugbetalen.

Instellingen voor elektronisch geld mogen geen elektronisch geld uitgeven via agenten. § 2. Instellingen voor elektronisch geld mogen met toepassing van artikel 191, eerste lid, betalingsdiensten aanbieden via agenten. In dat geval zijn de artikelen 71 tot 74 van overeenkomstige toepassing. § 3. Instellingen voor elektronisch geld zijn verantwoordelijk voor de handelingen die door hun distributeurs en agenten worden gesteld.

Onderafdeling 8. - Uitoefening van andere werkzaamheden 8.1. Betalingsdiensten, operationele of nevenactiviteiten die nauw samenhangen met betalingsdiensten en beheer van betalingssystemen

Art. 191.§ 1. Onverminderd artikel 169, vijfde lid, mogen de instellingen voor elektronisch geld de in Bijlage I.A van deze wet opgesomde betalingsdiensten aanbieden.

Onverminderd artikel 169, vijfde lid, mogen de instellingen voor elektronisch geld bovendien de volgende werkzaamheden uitoefenen : 1° het verstrekken van operationele diensten en nevendiensten die nauw samenhangen met de uitgifte van elektronisch geld of het aanbieden van de in het eerste lid bedoelde betalingsdiensten;2° het beheer van betalingssystemen, onverminderd de bepalingen van Boek III. Het eerste en het tweede lid zijn van toepassing onverminderd de naleving van de elders opgenomen specifieke wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het verstrekken van de betrokken diensten. § 2. Wanneer de verrichte diensten betalingsdiensten zijn als bedoeld in de punten 7 en/of 8 van Bijlage I.A, zijn de artikelen 18 en 95, § 2 respectievelijk van toepassing. 8.2. Andere hybride werkzaamheden

Art. 192.§ 1. Instellingen voor elektronisch geld mogen geen andere werkzaamheden uitoefenen dan deze die toegelaten zijn op grond van artikel 191, tenzij hiervoor voorafgaandelijk toestemming is verleend door de Bank.

Indien de Bank toestaat dat een instelling voor elektronisch geld andere werkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld of de in artikel 191 bedoelde werkzaamheden verricht, kan zij, onverminderd artikel 205, § 2, en gelet op de noodzaak van een gezonde en prudente bedrijfsvoering en een passende risicobeheersing door de instelling voor elektronisch geld of op de vereiste van een passend prudentieel toezicht op deze instelling, de uitoefening van deze andere werkzaamheden aan aanvullende voorwaarden onderwerpen.

Zo kan de Bank verlangen dat er voor het verrichten van die werkzaamheden een duidelijke scheiding gehanteerd wordt op organisatorisch vlak en, in voorkomend geval, dat ze door een afzonderlijke juridische entiteit worden verricht die overeenkomstig artikel 185 eigendom is van de instelling voor elektronisch geld. § 2. Onverminderd paragraaf 1 mogen instellingen voor elektronisch geld alleen onder de voorwaarden van artikel 44, § 3, die van overeenkomstige toepassing zijn, kredieten verlenen aan betalingsdienstgebruikers. 8.3. Verboden werkzaamheden

Art. 193.§ 1. Artikel 192 voorziet niet in de mogelijkheid voor instellingen voor elektronisch geld om werkzaamheden te verrichten die bestaan in het in ontvangst nemen van gelddeposito's of andere terugbetaalbare geldmiddelen in de zin van artikel 1 van de bankwet en van artikel 68bis van de wet van 16 juni 2006. § 2. Geldmiddelen die instellingen voor elektronisch geld van houders van elektronisch geld ontvangen, worden onverwijld gewisseld voor elektronisch geld.

Dergelijke geldmiddelen zijn noch gelddeposito's, noch andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 1 van de bankwet en van artikel 68bis van de wet van 16 juni 2006, op voorwaarde dat de in het eerste lid bedoelde verplichting vervuld is.

Indien de in het eerste lid bedoelde verplichting niet vervuld is, wordt het in ontvangst nemen van die geldmiddelen gelijkgesteld met een in ontvangst nemen van gelddeposito's of andere terugbetaalbare gelden dat in strijd is met paragraaf 1 en met artikel 68bis van de wet van 16 juni 2006. § 3. De artikelen 41 en 45 zijn van toepassing op de geldmiddelen die worden ontvangen in het kader van betalingsdiensten die mogen worden verricht op grond van artikel 191, eerste lid en die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

Onderafdeling 9. - Bescherming van geldmiddelen

Art. 194.§ 1. De geldmiddelen die in ruil voor elektronisch geld door een instelling voor elektronisch geld worden ontvangen, moeten : 1° in haar boekhouding te allen tijde afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd, met name ten opzichte van andere geldmiddelen;en 2° wanneer ze op het einde van de werkdag volgend op de dag waarop ze zijn ontvangen, nog niet zijn overgemaakt door de instelling voor elektronisch geld als gevolg van het gebruik van het elektronisch geld of van de terugbetaling ervan : a) worden gedeponeerd op een afzonderlijke gezamenlijke of geïndividualiseerde rekening bij een entiteit die de hoedanigheid heeft van kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een lidstaat, of van een bijkantoor in België van een kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een derde land;of b) worden belegd in een erkend geldmarktfonds in de zin van artikel 4, 8° van het koninklijk besluit van 19 december 2017 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten;of c) worden belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, zoals gedefinieerd door de Bank overeenkomstig het recht van de Unie; of 3° naar tevredenheid van de Bank gedekt zijn door een verzekering, garantie of waarborg van een verzekeringsonderneming of kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een lidstaat of die een vestiging heeft in België en die ressorteert onder het recht van een derde land, en die niet tot dezelfde groep behoort als de instelling voor elektronisch geld.Die verzekering, garantie of waarborg moet een bedrag dekken dat minstens gelijk is aan het bedrag dat toegewezen geweest zou zijn met toepassing van punt 2°, en dat betaalbaar is ingeval de instelling voor elektronisch geld niet in staat is haar financiële verplichtingen na te komen.

De in het eerste lid, 2°, a) bedoelde entiteiten mogen op de geldmiddelen die op een afzonderlijke rekening zijn gedeponeerd, geen recht doen gelden ingevolge eigen vorderingen op de instelling voor elektronisch geld die deze rekening heeft geopend. Beslag onder derden door de schuldeisers van de instelling voor elektronisch geld op deze rekeningen en hun saldo is evenmin toegestaan.

De in het eerste lid, 3°, bedoelde entiteiten mogen op de geldmiddelen die in hoofde van de verzekeringsovereenkomst, garantie of waarborg verschuldigd zijn, geen recht doen gelden ingevolge eigen vorderingen op de instelling voor elektronisch geld die deze verzekeringsovereenkomst, garantie of waarborg heeft afgesloten.

Beslag onder derden door de schuldeisers van de instelling voor elektronisch geld op deze geldmiddelen is evenmin toegestaan.

De Bank kan toestaan dat de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldmiddelen gedeponeerd worden bij een kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een derde land en die geen vestiging heeft in België, of dat de in het eerste lid, c) bedoelde verzekeringen, garanties of waarborgen verstrekt worden door een verzekeringsonderneming of een kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een derde land en die geen vestiging heeft in België, indien deze kredietinstelling of verzekeringsonderneming onderworpen is aan een toezicht dat gelijkwaardig is met het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen zoals bepaald in de Europese regelgeving.

Wanneer het elektronisch geld wordt verworven door middel van een betaalinstrument, moeten de geldmiddelen die in ruil voor het elektronisch geld worden ontvangen, beschermd worden vanaf het moment dat de betaalrekening van de instelling voor elektronisch geld ermee gecrediteerd is of vanaf het moment dat ze op een andere manier ter beschikking worden gesteld van de instelling voor elektronisch geld.

De in dit artikel vastgestelde voorschriften inzake de bescherming van geldmiddelen moeten in ieder geval uiterlijk vijf werkdagen na de uitgifte van het elektronisch geld zijn nageleefd. § 2. Wanneer een gedeelte van de geldmiddelen die in ruil voor het uitgegeven elektronisch geld zijn ontvangen, potentieel bestemd is om door de cliënt te worden gebruikt om van de instelling voor elektronisch geld diensten te ontvangen in het kader van andere werkzaamheden van de instelling voor elektronisch geld die op grond van artikel 192 zijn toegelaten, zijn de verplichtingen van paragraaf 1 niet van toepassing op dit gedeelte van de geldmiddelen. Wanneer dat gedeelte variabel is of niet van tevoren gekend is, kunnen de instellingen voor elektronisch geld dit bedrag berekenen op basis van een representatief gedeelte van de geldmiddelen dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits het redelijkerwijs mogelijk is een dergelijk representatief gedeelte naar tevredenheid van de Bank op basis van historische gegevens te ramen.

Zo niet is paragraaf 1 van toepassing op alle geldmiddelen. § 3. Artikel 42 is van toepassing op de instellingen voor elektronisch geld die krachtens artikel 191, eerste lid betalingsdiensten aanbieden die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld. § 4. In geval van samenloop in hoofde van een instelling voor elektronisch geld, worden de geldmiddelen die met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 2°, a) op een afzonderlijke rekening zijn gedeponeerd, of met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 2°, b) of c) zijn belegd, bij bijzonder voorrecht aangewend voor de terugbetaling van de geldmiddelen die in ruil voor het uitgegeven elektronisch geld zijn ontvangen.Hetzelfde geldt voor geldmiddelen die betaald zijn ter uitvoering van de in paragraaf 1, eerste lid, 3° bedoelde verzekeringsovereenkomst, garantie of waarborg. § 5. De instellingen voor elektronisch geld lichten de Bank op voorhand in over elke substantiële wijziging in de maatregelen die met toepassing van paragraaf 1 worden genomen.

Onderafdeling 10. - Uitbesteding

Art. 195.Artikel 38 is van overeenkomstige toepassing.

Onderafdeling 11. - Bewaring van gegevens

Art. 196.Artikel 75 is van overeenkomstige toepassing. Afdeling IV. - Boekhoudregels en periodieke informatieverstrekking

Art. 197.§ 1. De instellingen voor elektronisch geld leggen hun jaarrekening en hun geconsolideerde jaarrekening neer bij de Bank.

Na advies van de Bank bepaalt de Koning voor alle instellingen voor elektronisch geld of per categorie van instellingen voor elektronisch geld volgens welke regels : 1° zij hun boekhouding voeren, inventarisramingen verrichten en hun jaarrekening opmaken en openbaar maken;2° zij hun geconsolideerde jaarrekening opmaken, controleren en openbaar maken en het jaar- en controleverslag over deze geconsolideerde jaarrekening opmaken en openbaar maken. De in het tweede lid bedoelde regels bepalen dat in de boekhouding van de door de instelling voor elektronisch geld verrichte transacties een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen transacties die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld en die welke verband houden met andere werkzaamheden die op grond van de artikelen 191 en 192 zijn toegelaten.

De Bank kan bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998 de toepassingsmodaliteiten bepalen van de krachtens het tweede en het derde lid vastgestelde regels.

Deze reglementen worden vastgesteld na raadpleging van de instellingen voor elektronisch geld, in voorkomend geval via hun beroepsverenigingen.

Voor bepaalde categorieën van instellingen voor elektronisch geld of in bijzondere gevallen kan de Bank met name met redenen omklede afwijkingen toestaan van de in het vierde lid bedoelde besluiten en reglementen, voor alle instellingen voor elektronisch geld die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden. § 2. De instellingen voor elektronisch geld leggen periodiek een gedetailleerde financiële staat voor aan de Bank. Die staat wordt opgemaakt overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld door de Bank, die ook de rapporteringsfrequentie bepaalt.

Bovendien kan de Bank eisen dat haar geregeld andere cijfergegevens of uitleg worden verstrekt, zodat zij kan nagaan of de bepalingen van deze wet of van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen of de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2009/110/EG zijn nageleefd. § 3. De effectieve leiding van de instelling voor elektronisch geld verklaart aan de Bank dat de voornoemde periodieke staten die zij in voorkomend geval aan het einde van het eerste halfjaar en in elk geval aan het einde van het boekjaar aan haar overmaakt, in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen. Daartoe moeten de periodieke staten : 1° volledig zijn, wat wil zeggen dat ze alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan ze worden opgesteld; en 2° juist zijn, wat wil zeggen dat ze exact overeenstemmen met de gegevens uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan ze worden opgesteld. De effectieve leiding bevestigt het nodige gedaan te hebben opdat de voornoemde staten volgens de voorschriften van de Bank zijn opgemaakt en opgesteld zijn met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening, of, voor de periodieke rapporteringsstaten die geen betrekking hebben op het einde van het boekjaar, met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar.

Art. 198.De leden van het wettelijk bestuursorgaan zijn zowel jegens de instelling voor elektronisch geld als jegens derden, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van de overtreding van artikel 197 en van de ter uitvoering van artikel 197, § 1 vastgestelde bepalingen.

Wat de overtredingen betreft waaraan zij geen deel hebben gehad, worden de leden van het wettelijk bestuursorgaan slechts van de in het eerste lid bedoelde aansprakelijkheid ontheven indien hen geen schuld kan worden verweten en zij die overtredingen, naargelang het geval, hebben aangeklaagd op de eerste algemene vergadering of de eerstkomende zitting van het wettelijk bestuursorgaan nadat zij er kennis van hebben gekregen. HOOFDSTUK II. - Beperkte instellingen voor elektronisch geld Afdeling I. - Voorwaarden om in aanmerking

te komen voor het statuut

Art. 199.Rechtspersonen naar Belgisch recht die voldoen aan de voorwaarden van het tweede lid kunnen vragen om in aanmerking te komen voor de regeling van dit Hoofdstuk.

Dit geldt voor rechtspersonen : 1° waarvan het bedrijfsplan aangeeft dat de totale bedrijfswerkzaamheden een gemiddeld bedrag aan uitstaand elektronisch geld zullen genereren dat niet hoger is dan 1 500 000 euro;en 2° waarvan de leiders zich niet in één van de situaties bevinden die in artikel 20 van de bankwet zijn beschreven. Afdeling II. - Toegang tot de registratie

Art. 200.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de regeling van deze Afdeling dienen de betrokken ondernemingen bij de Bank een

registratieaanvraag in die vergezeld gaat van een administratief dossier dat voldoet aan de door haar vastgestelde voorwaarden en waarin met name de gegevens worden verstrekt op grond waarvan beoordeeld kan worden of voldaan is aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een registratie en of de aanvrager in staat is om te voldoen aan de uitoefeningsvoorwaarden die respectievelijk in de artikelen 202 en 203 zijn vastgesteld.

Op verzoek van de Bank moet de aanvrager alle inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. § 2. De Bank spreekt zich uit over de registratieaanvraag binnen drie maanden na indiening van een volledig dossier en uiterlijk twaalf maanden na indiening van de aanvraag.

De in artikel 199 bedoelde rechtspersonen die voldoen aan de in artikel 202 vastgestelde voorwaarden voor het verkrijgen van een registratie, worden door de Bank geregistreerd als beperkte instellingen voor elektronisch geld.

Teneinde een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de instelling te garanderen, kan de Bank in de registratie voorwaarden stellen voor de uitoefening van bepaalde van de voorgenomen werkzaamheden.

De beslissingen inzake registratie worden ter kennis gebracht van de aanvragers.

In de beslissing van de Bank wordt gespecificeerd voor welke van de in de punten 1 tot 5 van Bijlage I.A vermelde betalingsdiensten de registratie wordt verleend.

Art. 201.De beperkte instellingen voor elektronisch geld die krachtens artikel 200 geregistreerd zijn, worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 166, § 1, eerste lid, 2°.

De beperkte instelling voor elektronisch geld brengt de Bank onverwijld op de hoogte van alle wijzigingen die zij in de loop van de uitoefening van haar bedrijf heeft aangebracht in de gegevens die overeenkomstig artikel 200 zijn meegedeeld. Afdeling III. - Voorwaarden voor het verkrijgen van een registratie

Art. 202.De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II van dit Boek zijn van toepassing op de beperkte instellingen voor elektronisch geld. Na advies van de Bank kan de Koning de beperkte instellingen voor elektronisch geld echter vrijstellen van de toepassing van alle of een deel van deze bepalingen.

Bij de beoordeling van de registratieaanvraag houdt de Bank ook rekening met het vermogen van de aanvragende instelling om te voldoen aan de in Afdeling IV bedoelde bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden en om haar ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken onder de voorwaarden die nodig zijn voor de goede werking van het financiële stelsel en voor de veiligheid van de gebruikers. Afdeling IV. - Uitoefeningsvoorwaarden

Art. 203.§ 1. De beperkte instellingen voor elektronisch geld mogen geen betalingsdiensten aanbieden : 1° die geen verband houden met het elektronisch geld dat overeenkomstig dit artikel is uitgegeven, tenzij de voorwaarden van Boek II, Titel II, Hoofdstuk II, Afdeling I vervuld zijn; 2° als bedoeld in de punten 6 tot 8 van Bijlage I.A. § 2. De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling III van dit Boek zijn van toepassing op de beperkte instellingen voor elektronisch geld. Na advies van de Bank kan de Koning de beperkte instellingen voor elektronisch geld echter vrijstellen van de toepassing van alle of een deel van deze bepalingen, met uitzondering van de artikelen 191 tot 194, met dien verstande dat : 1° de Koning kan bepalen dat de personen die overeenkomstig artikel 200 geregistreerd zijn, slechts een aantal van de in de artikelen 191 en 192 opgesomde werkzaamheden mogen verrichten;2° de Bank de agent van de beperkte instelling voor elektronisch geld opneemt in de lijst bedoeld in artikel 201. § 3. Het gemiddeld bedrag aan uitstaand elektronisch geld dat gegenereerd wordt door alle bedrijfswerkzaamheden van de instelling voor elektronisch geld is niet hoger dan 1 500 000 euro.

Wanneer een instelling voor elektronisch geld overeenkomstig artikel 191, eerste lid betalingsdiensten aanbiedt die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld, of andere werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 191, tweede lid of artikel 192, en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren is gekend, mag deze instelling voor elektronisch geld het eerste lid toepassen op basis van een representatief gedeelte van de geldmiddelen dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits dit representatief gedeelte redelijkerwijs kan worden gerechtvaardigd op basis van historische gegevens. Wanneer een instelling voor elektronisch geld haar werkzaamheden niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt deze voorwaarde beoordeeld op basis van het uitstaande bedrag aan elektronisch geld als geraamd in haar bedrijfsplan, rekening houdend met de eventuele aanpassingen in dit plan die de Bank heeft verlangd.

De beperkte instellingen voor elektronisch geld delen dit gemiddelde mee aan de Bank volgens een frequentie en op een wijze die door de Bank wordt bepaald.

Wanneer de voorwaarde van het eerste lid niet langer vervuld is, vragen de beperkte instellingen voor elektronisch geld die geregistreerd zijn, binnen dertig kalenderdagen een vergunning aan overeenkomstig artikel 169 en volgende. § 4. De beperkte instellingen voor elektronisch geld zijn onderworpen aan de wet van 18 september 2017. § 5. De beperkte instellingen voor elektronisch geld stellen de Bank in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de naleving van de voorwaarden van de artikelen 202 en van dit artikel. § 6. De beperkte instellingen voor elektronisch geld komen niet in aanmerking voor een Europees paspoort en mogen onder dit statuut geen elektronisch geld uitgeven en overmaken buiten België. § 7. De beperkte instellingen voor elektronisch geld moeten in de overeenkomst tot regeling van de uitgifte van elektronisch geld bepalen dat het bedrag dat op de elektronische drager mag worden opgeslagen, beperkt is tot 150 euro. Afdeling V. - Periodieke en boekhoudkundige informatie, toezicht en

regels voor instellingen die in moeilijkheden of in een onregelmatige situatie verkeren

Art. 204.De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling IV en Hoofdstuk III van dit Boek zijn van toepassing op de beperkte instellingen voor elektronisch geld. Na advies van de Bank kan de Koning de beperkte instellingen voor elektronisch geld echter vrijstellen van de toepassing van alle of een deel van deze artikelen. HOOFDSTUK III. - Toezicht op instellingen voor elektronisch geld, in moeilijkheden of in een onregelmatige situatie verkerende instellingen voor elektronisch geld en beëindiging van de vergunning of registratie Afdeling I. - Toezicht op de instellingen

voor elektronisch geld naar Belgisch recht Onderafdeling 1. - Toezicht van de Bank 1.1. Beginselen

Art. 205.§ 1. De instellingen voor elektronisch geld zijn onderworpen aan het toezicht van de Bank.

De Bank ziet erop toe dat elke instelling voor elektronisch geld doorlopend werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen, evenals van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2009/110/EG. Het toezicht van de Bank staat in verhouding tot en is aangepast aan de aard, de omvang en de complexiteit van de door de instelling voor elektronisch geld verrichte werkzaamheden en de eraan verbonden risico's. § 2. Het toezicht van de Bank slaat evenwel niet op de werkzaamheden van de instelling voor elektronisch geld die krachtens artikel 192 zijn toegelaten, tenzij dit vereist is voor het toezicht op de naleving door de instelling voor elektronisch geld van de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen evenals van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2009/110/EG.

Art. 206.Relaties tussen een instelling voor elektronisch geld, haar agent of haar distributeur en een bepaalde cliënt behoren niet tot de bevoegdheid van de Bank, tenzij het toezicht op de instelling voor elektronisch geld dit vergt. 1.2. Prerogatieven

Art. 207.Met het oog op haar toezichtsopdracht kan de Bank zich door de instellingen voor elektronisch geld alle inlichtingen doen verstrekken over hun organisatie, werking, financiële positie en verrichtingen. Met dat doel kan de Bank zich ook inlichtingen doen verstrekken door agenten of distributeurs van instellingen voor elektronisch geld of door entiteiten waaraan de instelling taken heeft uitbesteed.

Art. 208.§ 1. Met het oog op haar toezichtsopdracht kan de Bank bij de instellingen voor elektronisch geld inspecties ter plaatse verrichten en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van alle gegevens waarover de instelling voor elektronisch geld beschikt, 1° om na te gaan of de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de instellingen voor elektronisch geld zijn nageleefd en of de boekhouding en de jaarrekening, alsmede de haar door de instelling voor elektronisch geld voorgelegde staten en andere inlichtingen, juist en waarheidsgetrouw zijn;2° om het passende karakter te toetsen van de beleidsstructuren, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle van de instelling voor elektronisch geld;3° om zich ervan te vergewissen dat de bedrijfsvoering van de instelling voor elektronisch geld gezond en prudent is, en dat haar positie of haar verrichtingen haar liquiditeit, rendabiliteit of solvabiliteit niet in gevaar kunnen brengen. De in het eerste lid bedoelde prerogatieven omvatten ook de toegang tot de agenda's en de notulen van de vergaderingen van de verschillende organen van de instelling en van hun interne comités, evenals tot de bijbehorende documenten en tot de resultaten van de interne en/of externe beoordeling van de werking van die organen. § 2. In het kader van haar toezicht en met name van haar inspecties, zijn de personeelsleden van de Bank gemachtigd om van de leiders en de werknemers van de instelling voor elektronisch geld alle inlichtingen en uitleg te verkrijgen die zij nodig achten voor de uitvoering van hun opdrachten en kunnen zij te dien einde eisen dat er gesprekken plaatsvinden met leiders of personeelsleden van de instelling die zij aanduiden. § 3. De inspectieverslagen en meer in het algemeen alle documenten die uitgaan van de Bank, waarvan zij aangeeft dat ze vertrouwelijk zijn, mogen niet openbaar worden gemaakt door de instellingen voor elektronisch geld zonder uitdrukkelijke toestemming van de Bank.

De niet-naleving van deze verplichting wordt bestraft met de straffen waarin voorzien is in artikel 458 van het Strafwetboek. § 4. Met het oog op het bepaalde in paragraaf 1 kan de Bank ook ter plaatse inspecties verrichten bij agenten of distributeurs van instellingen voor elektronisch geld of bij entiteiten waaraan de instelling voor elektronisch geld taken heeft uitbesteed, en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van alle gegeven waarover zij beschikken. § 5. Voor de uitvoering van haar toezichtsopdracht mag de Bank een beroep doen op deskundigen die zij aanstelt om de nuttige controles en onderzoeken te verrichten. De bezoldiging en de kosten van deze deskundigen worden door de instelling voor elektronisch geld gedragen.

Onderafdeling 2. - Toezicht door de Bank op in een andere lidstaat uitgeoefende werkzaamheden 2.1. Definities en beginselen

Art. 209.Voor de toepassing van deze Onderafdeling wordt de Bank in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst beschouwd.

Het toezicht bedoeld in artikel 205 heeft eveneens betrekking op de werkzaamheden die de instellingen voor elektronisch geld uitoefenen via een bijkantoor, via een agent of een distributeur of via het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat. 2.2. Controle ter plaatse

Art. 210.Met het oog op de controle die zij op in het buitenland verrichte werkzaamheden uitoefent, kan de Bank, na voorafgaande kennisgeving aan de autoriteiten van de betrokken lidstaat die belast zijn met het toezicht op de instellingen voor elektronisch geld, bij de in het buitenland gevestigde bijkantoren van de instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht, evenals bij de in het buitenland gevestigde agenten, distributeurs en entiteiten waaraan de instelling voor elektronisch geld taken heeft uitbesteed, de in artikel 205 bedoelde inspecties verrichten, met name alle inspecties met als doel ter plaatse gegevens te verzamelen of te toetsen over de leiding en de bedrijfsvoering van het bijkantoor, alsook alle gegevens die het toezicht op de instelling voor elektronisch geld kunnen vergemakkelijken, inzonderheid op het vlak van haar financiële positie, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle.

Met hetzelfde doel en na kennisgeving aan de betrokken toezichthouders, kan zij een deskundige die zij aanstelt, gelasten met alle nuttige controles en onderzoeken. De bezoldiging en de kosten van deze deskundige worden door de instelling voor elektronisch geld gedragen.

Evenzo kan de Bank deze autoriteiten verzoeken bepaalde controles en onderzoeken te verrichten. 2.3. Samenwerking

Art. 211.Artikel 107 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat dit artikel ook van toepassing is wanneer de instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht via een distributeur actief zijn. 2.4. Buitengewone maatregelen van de Bank

Art. 212.Artikel 108 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat : 1° artikel 108 ook van toepassing is wanneer de instelling voor elektronisch geld naar Belgisch recht werkzaamheden verricht via een distributeur;2° de verwijzing naar de artikelen 116 en 117 moet worden gelezen als een verwijzing naar de artikelen 214 en 215. Onderafdeling 3. - Revisoraal toezicht

Art. 213.De artikelen 110 tot 115 zijn van overeenkomstige toepassing op de instellingen voor elektronisch geld, met dien verstande dat : 1° de artikelen 110, tweede lid, en 115, § 12, moeten worden gelezen als betrekking hebbend op beperkte instellingen voor elektronisch geld die overeenkomstig artikel 200 geregistreerd zijn;2° de verwijzing naar de artikelen 43 en 44 in artikel 110, zesde lid, moet worden gelezen als een verwijzing naar de artikelen 191 en 192;3° de verwijzing naar de artikelen 21, § 1, 2° en 38, § 1, tweede lid, 1° in artikel 115, § 2 moet worden gelezen als een verwijzing naar de artikelen 176 en 195;4° de verwijzing naar de artikelen 41 en 42 in artikel 115, § 6, moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 194;5° de verwijzing naar artikel 103, § 3, in artikel 115, § 8, moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 208, § 3;6° de verwijzing naar artikel 43, § 1, 1°, in artikel 115, § 11, moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 191, tweede lid, 1° ;7° de verwijzing naar artikel 87, § 3, eerste lid in artikel 115, § 12, moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 203, § 3;8° de verwijzing naar de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/2366 in artikel 115, § 5, 2°, moet worden gelezen als een verwijzing naar de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2009/110/EG. Afdeling II. - In moeilijkheden of in een onregelmatige situatie

verkerende instellingen voor elektronisch geld Onderafdeling 1. - Dwingende maatregelen

Art. 214.Artikel 116 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat : 1° de verwijzingen naar Richtlijn (EU) 2015/2366 moeten worden gelezen als verwijzingen naar Richtlijn 2009/110/EG;2° de verwijzing naar de artikelen 17 en 33 in artikel 116, § 2, 2°, moet worden gelezen als een verwijzing naar de artikelen 173 en 182;3° de verwijzing naar artikel 77 in artikel 116, § 2, 6°, moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 197, § 2, eerste en tweede lid. Onderafdeling 2. - Uitzonderlijke herstelmaatregelen

Art. 215.§ 1. Wanneer de Bank vaststelt dat een instelling voor elektronisch geld niet of niet langer voldoet aan de maatregelen die zijn genomen met toepassing van artikel 116, § 2, waarnaar artikel 214 verwijst, of dat zij de toestand na het verstrijken van de met toepassing van artikel 116, § 1, vastgestelde termijn niet heeft verholpen, kan de Bank, onverminderd de andere bepalingen die bij of krachtens deze wet zijn vastgesteld : 1° een speciaal commissaris aanstellen. In dit geval is voor alle handelingen en beslissingen van alle organen van de instelling, inclusief de algemene vergadering, alsook voor die van de personen die instaan voor het beleid, zijn schriftelijke, algemene of bijzondere toestemming vereist; de verrichtingen waarvoor een toestemming is vereist, kan de Bank evenwel beperken.

De speciaal commissaris mag elk voorstel dat hij nuttig acht aan alle organen van de instelling voorleggen, inclusief de algemene vergadering. De bezoldiging van de speciaal commissaris wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de instelling.

De leden van de bestuurs- en de beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling of voor derden voortvloeit.

Indien de Bank de aanstelling van een speciaal commissaris in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, met opgave van de handelingen en beslissingen waarvoor zijn toestemming is vereist, zijn alle handelingen en beslissingen zonder deze vereiste toestemming nietig, tenzij de speciaal commissaris die bekrachtigt. Onder dezelfde voorwaarden zijn alle beslissingen van de algemene vergadering zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris nietig, tenzij hij die bekrachtigt.

De Bank kan een plaatsvervangend commissaris aanstellen; 2° voor de termijn die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de instelling voor elektronisch geld geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden;deze schorsing kan, in de door de Bank bepaalde mate, de volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de lopende overeenkomsten tot gevolg hebben.

De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling voor elektronisch geld of voor derden voortvloeit.

Indien de Bank de schorsing in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig; 3° inzake solvabiliteit, strengere vereisten opleggen dan deze bedoeld in de artikelen 173 en 182;4° de vervanging gelasten van alle of een deel van de leden van het wettelijk bestuursorgaan, of van de personen belast met de effectieve leiding van de instelling voor elektronisch geld, binnen een termijn die zij bepaalt en, zo binnen deze termijn geen vervanging geschiedt, in de plaats van de voltallige bestuurs- en beleidsorganen van de instelling of van sommigen van hen één of meerdere voorlopige bestuurders of zaakvoerders aanstellen die alleen of collegiaal, naargelang van het geval, de bevoegdheden hebben van de vervangen personen.De Bank maakt haar beslissing bekend in het Belgisch Staatsblad.

De bezoldiging van de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de instelling voor elektronisch geld.

De Bank kan op elk tijdstip de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) vervangen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een meerderheid van aandeelhouders of vennoten, wanneer zij aantonen dat het beleid van de betrokkenen niet meer de nodige waarborgen biedt.

Wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan de Bank een of meer voorlopige bestuurders of zaakvoerders aanstellen zonder vooraf de vervanging te gelasten van alle of een deel van de leiders van de instelling.

Mits de Bank hiermee instemt, kan of kunnen de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) een algemene vergadering bijeenroepen en de agenda ervan vaststellen.

De Bank kan volgens de modaliteiten die zij bepaalt eisen dat de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) aan haar verslag uitbrengen over de financiële positie van de instelling en over de maatregelen die zij in het kader van hun opdracht hebben genomen, evenals over de financiële positie aan het begin en aan het einde van die opdracht; 5° de instelling voor elektronisch geld gelasten binnen de door haar vastgestelde termijn een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen waarvan zij de agenda vaststelt;6° de instelling voor elektronisch geld gelasten deelnemingen over te dragen die zij in voorkomend geval bezit overeenkomstig artikel 183;7° de vergunning of de registratie herroepen.De Bank maakt alle beslissingen tot herroeping van een vergunning of registratie bekend op haar website.

De Bank stelt de Europese Bankautoriteit in kennis van de redenen voor de herroeping van de vergunning of registratie. § 2. Niettegenstaande de voorwaarden voor de toepassing van het eerste lid kan de Bank in uiterst spoedeisende gevallen of indien de ernst van de feiten dit rechtvaardigt, de maatregelen bedoeld in deze paragraaf treffen zonder vooraf een hersteltermijn op te leggen. § 3. De in paragraaf 1 bedoelde beslissingen van de Bank hebben voor de instelling voor elektronisch geld uitwerking vanaf de datum van de kennisgeving ervan met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs en, voor derden, vanaf de datum van de bekendmaking ervan overeenkomstig paragraaf 1. § 4. De Bank kan de in dit artikel bedoelde maatregelen ook nemen wanneer een instelling voor elektronisch geld een vergunning of registratie heeft verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze. § 5. Paragraaf 1, eerste lid, 1°, 2°, 4° en 7°, en derde lid, en artikel 214 zijn van toepassing wanneer de Bank kennis heeft van het feit dat een instelling voor elektronisch geld, haar agenten of distributeurs een bijzonder mechanisme hebben ingesteld met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen.

Wanneer de Bank vaststelt dat de in artikel 71 bedoelde gegevens die haar door een instelling voor elektronisch geld zijn verstrekt krachtens artikel 190, § 2, onjuist of onvolledig zijn, kan zij de inschrijving van de agent op de lijst bedoeld in artikel 166 schorsen of schrappen. § 6. Artikel 117, § 8, is van overeenkomstige toepassing. Afdeling III. - Beëindiging van de vergunning of registratie

Art. 216.§ 1. Onverminderd artikel 215, § 1, eerste lid, 7°, en § 4, trekt de Bank, bij beslissing die met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs ter kennis wordt gebracht, de vergunning of registratie in van instellingen voor elektronisch geld die : 1° hun werkzaamheden niet hebben aangevat binnen twaalf maanden nadat zij de vergunning of de registratie hebben verkregen;2° afstand doen van hun vergunning of registratie;3° hun werkzaamheden gedurende meer dan zes maanden hebben gestaakt;4° failliet zijn verklaard. Overeenkomstig dezelfde formaliteiten trekt zij eveneens de registratie in van beperkte instellingen voor elektronisch geld die niet langer voldoen aan de voorwaarde van artikel 177 of 203, § 1, 1°, of § 3, eerste lid, wanneer zij vaststelt dat die instellingen geen vergunning hebben aangevraagd binnen een termijn van dertig kalenderdagen overeenkomstig artikel 203, § 3, of indien zij die vergunning niet hebben verkregen na afloop van de in artikel 169 bedoelde termijn. § 2. De Bank maakt alle beslissingen tot intrekking van een vergunning of registratie bekend op haar website. Indien de vergunning of registratie van een instelling voor elektronisch geld wordt herroepen of ingetrokken, wordt zij van de in artikel 166 bedoelde lijst afgehaald.

De Bank stelt de Europese Bankautoriteit in kennis van de redenen voor de intrekking van de vergunning of de registratie.

Art. 217.De instellingen voor elektronisch geld waarvan de vergunning of registratie is ingetrokken of herroepen op grond van deze wet, blijven aan deze wet onderworpen tot hun verbintenissen ten aanzien van de houders van elektronisch geld en, in voorkomend geval, van de betalingsdienstgebruikers, zijn vereffend, tenzij de Bank hen vrijstelt van bepaalde voorschriften.

Dit artikel is niet van toepassing in geval van intrekking van de vergunning of registratie van een failliet verklaarde instelling voor elektronisch geld.

TITEL III. - Instellingen voor elektronisch geld die onder een buitenlands recht ressorteren HOOFDSTUK I. - Bijkantoren, agenten, distributeurs en in het kader van het vrij verrichten van diensten in België uitgeoefende werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren Afdeling 1. - Toegang tot het bedrijf in België

Onderafdeling 1. - Bijkantoren

Art. 218.De artikelen 120 tot 123 zijn van overeenkomstige toepassing op de onder het recht van een andere lidstaat ressorterende instellingen voor elektronisch geld die op grond van hun nationaal recht elektronisch geld mogen uitgeven en die deze werkzaamheid in België willen uitoefenen via de vestiging van een bijkantoor.

Onderafdeling 2. - Vrij verrichten van diensten

Art. 219.De artikelen 124 tot 126 zijn van overeenkomstige toepassing op de onder het recht van een andere lidstaat ressorterende instellingen voor elektronisch geld die op grond van hun nationaal recht elektronisch geld mogen uitgeven en die deze werkzaamheid in België willen uitoefenen via het vrij verrichten van diensten.

Onderafdeling 3. - Agenten

Art. 220.De artikelen 127 en 128 zijn van overeenkomstige toepassing op de onder het recht van een andere lidstaat ressorterende instellingen voor elektronisch geld die op grond van hun nationaal recht elektronisch geld mogen uitgeven en de in Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten mogen aanbieden en die deze betalingsdiensten in België willen aanbieden via agenten.

Onderafdeling 4. - Distributeurs

Art. 221.Artikel 127 is van overeenkomstige toepassing op de onder het recht van een andere lidstaat ressorterende instellingen voor elektronisch geld die op grond van hun nationaal recht elektronisch geld mogen uitgeven en die België elektronisch geld overmaken via distributeurs. Afdeling II. - Bedrijfsuitoefening

Art. 222.De artikelen 129 tot 132 zijn van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 218 tot 221 bedoelde instellingen voor elektronisch geld, met dien verstande dat : 1° de verwijzing naar de artikelen 120,124 en 127 in artikel 129 moet worden gelezen als een verwijzing naar de artikelen 218 tot 221;2° artikel 132 van toepassing is op instellingen voor elektronisch geld die betalingsdiensten aanbieden via agenten en niet op instellingen voor elektronisch geld die uitsluitend elektronisch geld overmaken in België via distributeurs. Afdeling III. - Periodieke informatieverstrekking, statistieken

en boekhoudregels

Art. 223.Artikel 133 is van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld die in België werkzaam zijn via een bijkantoor, een agent of een distributeur, met dien verstande dat de verwijzing naar artikel 120 moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 218. Afdeling IV. - Toezicht op de werkzaamheden

Onderafdeling 1. - Definities en beginsel

Art. 224.De artikelen 134 en 135 zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit Hoofdstuk bedoelde instellingen voor elektronisch geld, met dien verstande dat de verwijzing naar de artikelen 100 en 101 moet worden gelezen als een verwijzing naar de artikelen 205 en 206.

Onderafdeling 2. - Samenwerking

Art. 225.De artikelen 136 en 137 zijn van overeenkomstige toepassing, ook wanneer de instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren, in België werkzaam zijn via een distributeur.

Onderafdeling 3. - Prerogatieven

Art. 226.De artikelen 138 en 139 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verwijzing naar de artikelen 102 en 103 in artikel 138 moet worden gelezen als een verwijzing naar de artikelen 207 en 208. Afdeling V. - Buitengewone maatregelen

Art. 227.De artikelen 140 tot 143 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat : 1° artikel 140 ook van toepassing is wanneer de instelling in het buitenland werkzaam is via distributeurs;2° de verwijzing naar artikel 117, § 1, 1°, 2° en 4° en §§ 2 en 3 in artikel 142, § 1, tweede lid moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 215, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° en derde lid en § 2. HOOFDSTUK II. - Bijkantoren in België van instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een derde land ressorteren

Art. 228.Na advies van de Bank kan de Koning een regeling vaststellen voor het statuut van en het toezicht op de bijkantoren van betalingsinstellingen die onder het recht van een derde land ressorteren.

TITEL IV. - Dwangsommen en sancties HOOFDSTUK I. - Dwangsommen en administratieve sancties

Art. 229.§ 1. Onverminderd de andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen, kan de Bank openbaar maken dat een instelling voor elektronisch geld naar Belgisch of buitenlands recht geen gevolg heeft gegeven aan haar aanmaningen om zich binnen de termijn die zij bepaalt te conformeren aan de voorschriften van Boek IV van deze wet of van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen of van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2009/110/EG. § 2. Onverminderd de andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen, kan de Bank voor een instelling voor elektronisch geld naar Belgisch of buitenlands recht die in België is gevestigd, een termijn bepalen : 1° waarbinnen zij zich moet conformeren aan welbepaalde voorschriften van deze wet of van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen, of 2° waarbinnen zij de nodige aanpassingen moet aanbrengen in haar beleidsstructuur, haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of haar interne controle. De in het eerste lid, 2°, bedoelde aanmaning geldt niet voor de bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren.

Indien de instelling voor elektronisch geld in gebreke blijft bij het verstrijken van de termijn, kan de Bank, na de instelling gehoord of tenminste opgeroepen te hebben, haar een dwangsom opleggen van maximum 2 500 000 euro per overtreding of maximum 50 000 euro per dag vertraging. § 3. Bij de vaststelling van het bedrag van de dwangsom wordt met name rekening gehouden met : a) de ernst van de vastgestelde tekortkomingen en, in voorkomend geval, de potentiële impact van die tekortkomingen op de stabiliteit van het financiële stelsel en van de betalingssystemen;b) de financiële draagkracht van de betrokken instelling, zoals die met name blijkt uit haar omzet. § 4. De dwangsommen die met toepassing van paragraaf 2 worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de diensten van de Administratie binnen de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd zijn inzake niet-fiscale vorderingen.

Art. 230.§ 1. Onverminderd andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen en onverminderd de bij andere wetten, besluiten of reglementen voorgeschreven maatregelen, kan de Bank, indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van Boek IV van deze wet, van de uitvoeringsmaatregelen ervan, van Richtlijn 2009/110/EG of van de uitvoeringsmaatregelen ervan, een administratieve geldboete opleggen aan een instelling voor elektronisch geld naar Belgisch of buitenlands recht die in België is gevestigd, aan een of meer leden van het wettelijk bestuursorgaan van deze entiteiten en/of aan de personen die deelnemen aan hun effectieve leiding, die voor de vastgestelde tekortkoming verantwoordelijk zijn. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde administratieve geldboete bedraagt voor hetzelfde feit of hetzelfde geheel van feiten : 1° minimum 10 000 euro en maximum 10 % van de jaarlijkse netto-omzet van het voorbije boekjaar, indien het om een rechtspersoon gaat;2° minimum 5 000 euro en maximum 5 000 000 euro, indien het om een natuurlijke persoon gaat. § 3. De geldboetes die met toepassing van paragraaf 2 worden opgelegd door de Bank, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de diensten van de Administratie binnen de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd zijn inzake niet-fiscale vorderingen. § 4. Het bedrag van de geldboete wordt met name vastgesteld op grond van : 1° de ernst en de duur van de tekortkomingen;2° de mate van verantwoordelijkheid van de betrokkene;3° de financiële draagkracht van de betrokkene, zoals die met name blijkt uit de totale omzet van de betrokken rechtspersoon of uit het jaarinkomen van de betrokken natuurlijke persoon;4° het voordeel of de winst die deze tekortkomingen eventueel opleveren;5° het nadeel dat derden door deze tekortkomingen hebben geleden, voor zover dit kan worden bepaald;6° de mate van medewerking van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon met de Bank;7° vroegere tekortkomingen van de betrokkene;8° de potentiële negatieve impact van de tekortkomingen op de stabiliteit van het financiële stelsel en van de betalingssystemen. § 5. De Bank kan de overeenkomstig dit artikel opgelegde maatregelen openbaar maken. HOOFDSTUK II. - Strafrechtelijke sancties

Art. 231.§ 1. Met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met een geldboete van 50 euro tot 10 000 euro of met één van die straffen alleen wordt gestraft : 1° wie zich niet conformeert aan de artikelen 4 of 163;2° wie in België elektronisch geld uitgeeft zonder te voldoen aan de bepalingen van de artikelen 167, 200, 218 tot 221 en 229, § 1, 1° ;3° wie met opzet de kennisgeving bedoeld in artikel 178, tweede lid niet verricht, voor wat de gegevens bedoeld in artikel 168, § 1, 7°, betreft;4° wie met opzet de kennisgevingen niet verricht als bedoeld in de artikelen 25 en 29, waarnaar artikel 183 verwijst, wie het verzet negeert als bedoeld in artikel 27, tweede lid, waarnaar artikel 183 verwijst, of wie de schorsing negeert als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, waarnaar artikel 183 verwijst;5° de instellingen voor elektronisch geld en de leden van hun wettelijk bestuursorgaan of de personen belast met de effectieve leiding van de instelling, die de artikelen 184, 185, 191 tot 193 en 195 overtreden;6° de instellingen voor elektronisch geld en de leden van hun wettelijk bestuursorgaan of de personen belast met de effectieve leiding die in het buitenland een bijkantoor openen of er diensten verstrekken, in voorkomend geval via agenten of distributeurs, zonder de kennisgevingen te hebben verricht als bepaald in de artikelen 186 tot 189 of die zich niet conformeren aan de artikelen 63 en 69, waarnaar de artikelen 186 tot 189 verwijzen;7° de instellingen voor elektronisch geld en de leden van hun wettelijk bestuursorgaan of de personen belast met de effectieve leiding van de instelling, die de artikelen 182, 197 en 223 of de uitvoeringsbesluiten en -reglementen van deze artikelen overtreden;8° wie handelingen stelt of verrichtingen uitvoert zonder daartoe de toestemming te hebben verkregen van de speciaal commissaris als bedoeld in artikel 215, § 1, eerste lid, 1°, of die indruisen tegen een schorsingsbeslissing die is genomen overeenkomstig artikel 215, § 1, eerste lid, 2°, of zich niet conformeren aan de maatregelen die zijn genomen met toepassing van artikel 116, § 2, waarnaar artikel 214 verwijst, en 142, waarnaar artikel 27 verwijst;9° wie als commissaris, erkende revisor of onafhankelijk deskundige, rekeningen, jaarrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van instellingen voor elektronisch geld dan wel periodieke staten of alle andere inlichtingen certificeert, goedkeurt of bekrachtigt terwijl niet is voldaan aan de bepalingen van de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de instellingen voor elektronisch geld, en daarvan kennis heeft, of niet heeft gedaan wat hij normaal had moeten doen om zich te vergewissen of aan die bepalingen was voldaan;10° wie de onderzoeken en controles verhindert waartoe hij verplicht is in het land of in het buitenland dan wel weigert de gegevens te verstrekken waartoe hij verplicht is op grond van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen, of wie bewust onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt;11° elke bestuurder en zaakvoerder die zich niet houdt aan de voorschriften van artikel 110, eerste en vierde lid, waarnaar artikel 213 verwijst. § 2. Overtredingen van het verbod van artikel 20 van de bankwet worden gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met een geldboete van 1 000 euro tot 10 000 euro.

Art. 232.De voorschriften van Boek I van het Strafwetboek, Hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de misdrijven die door dit Hoofdstuk worden bestraft.

Art. 233.De instellingen voor elektronisch geld zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de geldboetes waartoe de leden van hun wettelijk bestuursorgaan, de personen belast met hun effectieve leiding of de lasthebbers met toepassing van de voorschriften van dit Hoofdstuk worden veroordeeld.

Art. 234.Ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van de overtreding van deze wet of één van de in artikel 20 van de bankwet bedoelde wetgevingen, tegen leden van het wettelijk bestuursorgaan, personen belast met de effectieve leiding, lasthebbers of erkend commissarissen van instellingen voor elektronisch geld en ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van een overtreding van deze wet tegen iedere andere natuurlijke of rechtspersoon, moet ter kennis worden gebracht van de Bank en van de Federale Overheidsdienst Economie, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, door de gerechtelijke autoriteit waar dit aanhangig is gemaakt.

Art. 235.Iedere strafrechtelijke vordering op grond van in artikel 234 bedoelde misdrijven moet ter kennis worden gebracht van de Bank en van de Federale Overheidsdienst Economie, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, door het openbaar ministerie.

Art. 236.De Bank en de Federale Overheidsdienst Economie zijn gerechtigd in elke stand van het geding tussen te komen voor de strafrechter bij wie een door deze wet bestraft misdrijf aanhangig is, zonder dat zij daarom het bestaan van enig nadeel hoeven aan te tonen.

De tussenkomst geschiedt volgens de regels die gelden voor de burgerlijke partij.

BOEK V. - OVERGANGS-, WIJZIGINGS- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN TITEL I. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. - Betalingsinstellingen

Art. 237.§ 1. Niettegenstaande het bepaalde in Boek II, Titel II, Hoofdstuk I mogen betalingsinstellingen naar Belgisch recht die op de datum van inwerkingtreding van deze wet over een vergunning als betalingsinstelling beschikken om betalingsdiensten aan te bieden als bedoeld in de punten 1 tot 6 van Bijlage I.A, in voorkomend geval in combinatie met betalingsdiensten als bedoeld in punt 7 van Bijlage I.A, deze werkzaamheden tot en met 13 juli 2018 blijven uitoefenen, met uitsluiting van alle andere betalingsdiensten.

Gedurende die periode worden de betrokken instellingen opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, 1°. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde betalingsinstellingen moeten binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze wet aan de Bank de volgende gegevens meedelen met betrekking tot de door hen aangeboden betalingsdiensten : 1° de gegevens waarmee kan worden aangetoond dat de bepalingen van artikel 10, eerste lid, punten 8° en 13° tot 21° worden nageleefd;2° de gegevens waarmee kan worden aangetoond dat voldaan is aan de vergunningsvoorwaarden van de artikelen 19, 20, 21, § 1, 2°, 3°, 4°, 9° en 23;3° de gegevens waarmee kan worden aangetoond dat de betrokken instellingen kunnen voldoen aan de bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden van Boek II, Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling III, Onderafdelingen 3, 4, 5 en 9 tot 15. § 3. Wanneer de Bank op basis van de krachtens paragraaf 2 ontvangen gegevens van oordeel is dat de in paragraaf 1 bedoelde betalingsinstellingen voldoen aan de vergunningsvoorwaarden van Boek II, Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II, verleent zij aan die instellingen een vergunning overeenkomstig artikel 12 en stelt zij de betrokken instellingen van haar beslissing in kennis met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. De Bank stelt de Europese Bankautoriteit onverwijld in kennis van haar beslissing en handhaaft de inschrijving van die instellingen op de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, 1°.

Wanneer de Bank van oordeel is dat de in paragraaf 1 bedoelde betalingsinstellingen niet voldoen aan de vergunningsvoorwaarden van Boek II, Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II, weigert zij aan deze instellingen een vergunning te verlenen en stelt zij hen van haar beslissing in kennis met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. Deze instellingen zetten het betalingsdienstenbedrijf onmiddellijk stop.

Indien de vergunning wordt geweigerd, wordt de betrokken betalingsinstelling van de in artikel 8 bedoelde lijst afgehaald. § 4. De Bank beschikt in ieder geval over een termijn van twee maanden na de ontvangst van de krachtens paragraaf 2 meegedeelde gegevens om haar beslissing te nemen. Indien die termijn van twee maanden tot na 13 juli 2018 loopt, wordt de in paragraaf 1 bedoelde toelating verlengd tot het verstrijken van die termijn van twee maanden. Indien de Bank na het verstrijken van die termijn geen beslissing heeft genomen, wordt de vergunning geacht te zijn verleend krachtens paragraaf 3, eerste lid.

Art. 238.§ 1. Niettegenstaande het bepaalde in Titel II, Hoofdstuk II, Afdeling I mogen rechtspersonen naar Belgisch recht die op de datum van inwerkingtreding van deze wet de in de punten 1 tot 5 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten mogen aanbieden op grond van de vrijstellingsregeling van artikel 48 van de wet van 21 december 2009, deze werkzaamheden tot en met 13 januari 2019 blijven uitoefenen in België, met uitsluiting van alle andere betalingsdiensten.

Gedurende die periode worden de betrokken instellingen opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, a). § 2. De in paragraaf 1 bedoelde rechtspersonen moeten aan de Bank de gegevens meedelen waarmee kan worden aangetoond dat voldaan is aan de voorwaarden van de artikelen 81, tweede lid, 2° en 3°, en 82, § 1 en die nog niet zijn meegedeeld aan de Bank. Die gegevens worden meegedeeld binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze wet. § 3. Wanneer de Bank van oordeel is dat de in paragraaf 1 bedoelde rechtspersonen voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 81, tweede lid, 3° en 82, eerste lid, registreert zij hen en stelt zij de betrokken rechtspersonen van haar beslissing in kennis met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. De Bank stelt de Europese Bankautoriteit onverwijld in kennis van haar beslissing en handhaaft de inschrijving van die instellingen op de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, a). Wanneer die voorwaarden niet vervuld zijn, weigert de Bank deze rechtspersonen te registreren en stelt zij hen van haar beslissing in kennis met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. Deze rechtspersonen zetten het betalingsdienstenbedrijf onmiddellijk stop.

Indien de registratie wordt geweigerd, wordt de betrokken rechtspersoon van de in artikel 8 bedoelde lijst afgehaald. § 4. De Bank beschikt in ieder geval over een termijn van twee maanden na de ontvangst van de krachtens paragraaf 2 meegedeelde gegevens om haar beslissing te nemen. Indien die termijn van twee maanden tot na 13 januari 2019 loopt, wordt de in paragraaf 1 bedoelde toelating verlengd tot het verstrijken van die termijn van twee maanden. Indien de Bank na het verstrijken van die termijn geen beslissing heeft genomen, wordt de registratie geacht te zijn verleend krachtens paragraaf 3, eerste lid. § 5. Rechtspersonen naar Belgisch recht die op de datum van inwerkingtreding van deze wet de in punt 6 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten mogen aanbieden op grond van de vrijstellingsregeling van artikel 48 van de wet van 21 december 2009, mogen deze werkzaamheden tot en met 13 juli 2018 blijven uitoefenen, met uitsluiting van alle andere betalingsdiensten.

Gedurende die periode worden de betrokken rechtspersonen opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, a).

De in het eerste lid bedoelde rechtspersonen moeten binnen een maand na de inwerkingtreding van deze wet bij de Bank een vergunningsaanvraag indienen die vergezeld gaat van de in artikel 10 bedoelde gegevens.

Artikel 237, §§ 3 en 4 is van overeenkomstige toepassing.

Art. 239.§ 1. Niettegenstaande de artikelen 9 en 89 mogen rechtspersonen naar Belgisch recht die op de datum van inwerkingtreding van deze wet de in de punten 7 en/of 8 van Bijlage I.A bedoelde betalingsdiensten aanbieden, deze werkzaamheid blijven uitoefenen in België, voor zover zij overeenkomstig de bepalingen van deze wet een vergunnings- of registratieaanvraag indienen binnen drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet. Bij ontstentenis hiervan moeten de betrokken rechtspersonen het betalingsdienstenbedrijf stopzetten. § 2. Wanneer de Bank op basis van de krachtens paragraaf 1 ontvangen gegevens van oordeel is dat de in paragraaf 1 bedoelde rechtspersonen voldoen aan de vergunningsvoorwaarden van Boek II, Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II of aan de registratievoorwaarden van Boek II, Titel II, Hoofdstuk II, Afdeling II, Onderafdeling 2, verleent zij aan die rechtspersonen een vergunning of registratie overeenkomstig de artikelen 12 of 91 en stelt zij hen van haar beslissing in kennis met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. De Bank stelt de Europese Bankautoriteit onverwijld in kennis van haar beslissing en schrijft deze instellingen in op de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, 1°, indien zij een vergunning hebben verkregen, of op de lijst bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, b), indien zij een registratie hebben verkregen.

Wanneer de Bank op basis van de ontvangen gegevens van oordeel is dat de in paragraaf 1 bedoelde rechtspersonen niet voldoen aan de vergunningsvoorwaarden van Boek II, Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II of aan de registratievoorwaarden van Boek II, Titel II, Hoofdstuk II, Afdeling II, Onderafdeling 2, weigert zij een vergunning of

registratie te verlenen en stelt zij hen van haar beslissing in kennis met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. Deze rechtspersonen zetten het betalingsdienstenbedrijf onmiddellijk stop.

Art. 240.§ 1. De koninklijke besluiten, de reglementen van de Bank en alle andere handelingen van reglementaire aard die ter uitvoering van de wet van 21 december 2009 zijn vastgesteld, blijven van toepassing in de mate dat de bepalingen van deze wet voorzien in de algemene of specifieke juridische machtigingen die nodig zijn voor deze reglementaire handelingen en dat hun inhoud niet in strijd is met deze wet. § 2. De machtigingen en afwijkingen die door de Bank zijn verleend en alle handelingen met individuele draagwijdte die eerder zijn vastgesteld op grond van de voornoemde wet van 21 december 2009 of van de reglementaire handelingen die ter uitvoering ervan zijn vastgesteld, blijven geldig, tenzij zij overeenkomstig deze wet worden herroepen of gewijzigd. HOOFDSTUK II. - Instellingen voor elektronisch geld

Art. 241.§ 1. Niettegenstaande het bepaalde in Boek IV, Titel II, Hoofdstuk I, mogen de instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht die op de datum van inwerkingtreding van deze wet over een vergunning als instelling voor elektronisch geld beschikken, de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en het betalingsdienstenbedrijf tot en met 13 juli 2018 blijven uitoefenen, met uitsluiting van alle andere, nieuwe werkzaamheden.

Gedurende die periode worden de betrokken instellingen opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 166, § 1, 1°. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde instellingen voor elektronisch geld moeten aan de Bank, binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze wet, de volgende gegevens meedelen met betrekking tot hun werkzaamheden : 1° de gegevens waarmee kan worden aangetoond dat artikel 168, § 1, eerste lid, 7° en 8° wordt nageleefd;2° de gegevens waarmee kan worden aangetoond dat voldaan is aan de vergunningsvoorwaarden van de artikelen 174 tot 175 en 177;3° de gegevens waarmee kan worden aangetoond dat de betrokken instellingen kunnen voldoen aan de bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden van Boek IV, Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling III, Onderafdelingen 2, 7 en 8.4° wanneer ze betalingsdiensten aanbieden op de datum van inwerkingtreding van de wet, de in Boek V, Titel I, Hoofdstuk I bedoelde gegevens. § 3. Wanneer de Bank op basis van de overeenkomstig paragraaf 2 ontvangen gegevens van oordeel is dat de in paragraaf 1 bedoelde instellingen voor elektronisch geld voldoen aan de vergunningsvoorwaarden van Boek IV, Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II, verleent zij aan die instellingen een vergunning overeenkomstig artikel 169 en stelt zij de betrokken instellingen van haar beslissing in kennis met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs.

De Bank stelt de Europese Bankautoriteit onverwijld in kennis van haar beslissing en handhaaft de inschrijving van die instellingen op de lijst bedoeld in artikel 166.

Wanneer de Bank van oordeel is dat de in paragraaf 1 bedoelde instellingen voor elektronisch geld niet voldoen aan de vergunningsvoorwaarden van Boek IV, Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II, weigert zij aan die instellingen een vergunning te verlenen en stelt zij hen van haar beslissing in kennis met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. Deze instellingen zetten hun activiteit van uitgifte van elektronisch geld en het betalingsdienstenbedrijf onmiddellijk stop.

Indien de vergunning wordt geweigerd, wordt de betrokken instelling voor elektronisch geld van de in artikel 166 bedoelde lijst afgehaald. § 4. De Bank beschikt in ieder geval over een termijn van twee maanden na de ontvangst van de krachtens paragraaf 2 meegedeelde gegevens om haar beslissing te nemen. Indien die termijn van twee maanden tot na 13 juli 2018 loopt, wordt de in paragraaf 1 bedoelde toelating verlengd tot het verstrijken van die termijn van twee maanden. Indien de Bank na het verstrijken van die termijn geen beslissing heeft genomen, wordt de vergunning geacht te zijn verleend krachtens paragraaf 3, eerste lid. § 5. Niettegenstaande het bepaalde in Boek IV, Titel II, Hoofdstuk II, Afdeling I zijn rechtspersonen naar Belgisch recht die op de datum van

inwerkingtreding van deze wet elektronisch geld mogen uitgeven en betalingsdiensten mogen aanbieden op grond van de vrijstellingsregeling van artikel 105 van de wet van 21 december 2009, onderworpen aan artikel 238 voor wat betreft die betalingsdiensten.

TITEL II. - Wijzigingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België

Art. 242.In artikel 36/1 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 oktober 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : "4° "instelling voor elektronisch geld" : een instelling als bedoeld in artikel 2, 74° van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen;"; 2° de bepaling onder 9° wordt vervangen als volgt : "9° "betalingsinstelling" : een instelling als bedoeld in artikel 2, 8° van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen;".

Art. 243.In artikel 36/3, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 oktober 2016, worden de woorden ", de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld" ingevoegd tussen de woorden "met uitzondering van de kredietinstellingen, de beursvennootschappen" en de woorden "en de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen".

Art. 244.In artikel 36/8, § 1 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 maart 2017, worden de woorden "en in de artikelen 50/1 en 50/2 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen" vervangen door de woorden "en in artikel 161 van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen". HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen Afdeling I. - Diverse wijzigingen

Art. 245.In artikel 4, eerste lid, 4) van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen worden de woorden "in de zin van artikel 4, 1°, van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen" vervangen door de woorden "in de zin van artikel 2, 1°, van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen".

Art. 246.In artikel 222 van dezelfde wet wordt het derde lid vervangen als volgt : "Het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren dat opgericht is bij artikel 32 van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, brengt de Bank op de hoogte telkens als een procedure wordt ingeleid of een maatregel en/of sanctie wordt genomen door dit College tegen een erkende revisor of een erkende revisorenvennootschap wegens een tekortkoming in de uitoefening van zijn of haar opdracht, met opgave van de motivering, en telkens als een verslag wordt opgesteld met toepassing van artikel 56, § 1 van de voornoemde wet van 7 december 2016. Het College brengt de Bank ook op de hoogte van alle soortgelijke procedures, maatregelen en/of sancties die in het buitenland worden opgelegd aan een erkende revisor of een erkende revisorenvennootschap en waarvan het College kennis heeft.". Afdeling II. - Wijzigingen tot omzetting van Richtlijn 2014/59/EU van

het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad

Art. 247.Artikel 113 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende : " § 6. De toezichthouder stelt de EBA in kennis van de wijze waarop hij de bepalingen van dit artikel heeft toegepast.".

Art. 248.Artikel 229 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 december 2017, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : " § 5. De afwikkelingsautoriteit stelt de EBA in kennis van de wijze waarop zij de bepalingen van dit artikel heeft toegepast.".

Art. 249.Artikel 242 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 december 2015 en bekrachtigd bij de wet van 27 juni 2016, wordt aangevuld met de bepalingen onder 20° en 21°, luidende : "20° beëindigingsrecht : een recht om een contract te beëindigen, een recht om een verplichting te versnellen, voortijdig te beëindigen of te verrekenen, dan wel een soortgelijke bepaling die een verplichting van een partij bij het contract opschort, wijzigt of nietig verklaart of een bepaling die het ontstaan belet van een verplichting uit hoofde van het contract die anders zou zijn ontstaan; 21° schuldinstrumenten : voor de toepassing van artikel 276, § 2, 4° /3 en 4° /4, obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten.".

Art. 250.In dezelfde wet wordt een artikel 273/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 273/1.Onverminderd een krachtens artikel 280, § 1, 2° opgelegde maatregel, kan de afwikkelingsautoriteit de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt verzoeken om gedurende een in het licht van de nagestreefde doelstellingen passende termijn opschorting te verlenen van een gerechtelijke maatregel of procedure waarbij een kredietinstelling in afwikkeling partij is of wordt, indien zulks voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden noodzakelijk is.".

Art. 251.Artikel 279, § 1 van dezelfde wet wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "De afwikkelingsautoriteit is bevoegd om de nakoming af te dwingen van de verplichtingen die met toepassing van artikel 65, lid 1 van Richtlijn 2014/59/EU door afwikkelingsautoriteiten in andere lidstaten zijn opgelegd aan in België gevestigde groepsentiteiten.".

Art. 252.In artikel 283 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.Bij de waardering bedoeld in paragraaf 1 wordt het volgende bepaald : 1° de behandeling die aandeelhouders en schuldeisers, of de desbetreffende depositogarantiestelsels, zouden hebben genoten, mocht op het moment dat het in artikel 293 bedoelde besluit werd genomen een liquidatieprocedure zijn geopend ten aanzien van de kredietinstelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregelen betrekking hadden;2° de daadwerkelijke behandeling die aandeelhouders en schuldeisers hebben genoten bij de afwikkeling van de kredietinstelling in afwikkeling;en 3° of er sprake is van een verschil tussen de onder 1° bedoelde behandeling en de onder 2° bedoelde behandeling."; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3.Bij de waardering wordt : 1° aangenomen dat tegen de kredietinstelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregelen betrekking hadden, op het moment dat het in artikel 293 bedoelde besluit werd genomen, een liquidatieprocedure zou zijn geopend;2° aangenomen dat de afwikkelingsmaatregelen niet hadden plaatsgevonden; 3° geen rekening gehouden met de toekenning van uitzonderlijke overheidssteun aan de kredietinstelling in afwikkeling.".

Art. 253.Artikel 429 van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 26 december 2015 en bekrachtigd bij wet van 27 juni 2016, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3. De toezichthouder stelt de EBA in kennis van de wijze waarop hij de bepalingen van dit artikel heeft toegepast.".

Art. 254.Artikel 443 van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 26 december 2015 en bekrachtigd bij wet van 27 juni 2016, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : " § 5. De afwikkelingsautoriteit stelt de EBA in kennis van de wijze waarop zij de bepalingen van dit artikel heeft toegepast.".

Art. 255.Artikel 480 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 december 2017, wordt aangevuld met een derde lid, luidende : "Voor de toepassing van het eerste lid, 3° is een EER-dochterkredietinstelling een kredietinstelling die een dochteronderneming is van een kredietinstelling van een derde land of van een moederonderneming van een derde land.". HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies

Art. 256.In artikel 2 van de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, gewijzigd bij de wet van 21 november 2017, wordt de bepaling onder 42° vervangen als volgt : "42° wet van 11 maart 2018 : de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen;".

Art. 257.Artikel 102 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Zijn enkel gemachtigd om in België voor eigen rekening of als commissionair dan wel als lasthebber deviezen te verhandelen, ongeacht of het om termijnverrichtingen dan wel om contantverrichtingen gaat : 1° de Nationale Bank van België en de Europese Centrale Bank;2° de kredietinstellingen naar Belgisch recht;3° de buitenlandse kredietinstellingen die hun werkzaamheden in België mogen uitoefenen krachtens de wet van 25 april 2014;4° de beursvennootschappen naar Belgisch recht bedoeld in titel II van boek XII van de wet van 25 april 2014;5° de buitenlandse beursvennootschappen die hun werkzaamheden in België mogen uitoefenen krachtens Boek XII, Titel III van de wet van 25 april 2014;6° de betalingsinstellingen naar Belgisch recht waaraan de Bank een vergunning heeft verleend conform artikel 9 van de wet van 11 maart 2018;7° de betalingsinstellingen die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren en die hun werkzaamheden in België mogen uitoefenen krachtens de wet van 11 maart 2018;8° de instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht waaraan de Bank een vergunning heeft verleend overeenkomstig artikel 169 van de wet van 11 maart 2018;9° de instellingen voor elektronisch geld die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren en die hun werkzaamheden in België mogen uitoefenen krachtens de wet van 11 maart 2018;10° de naamloze vennootschap van publiek recht bpost. Voor de bemiddelaars bedoeld in het eerste lid, 7° en 9°, geldt het eerste lid enkel voor valutawisseldiensten die nauw samenhangen met het aanbieden van betalingsdiensten en/of de uitgifte van elektronisch geld.

Buiten de in het eerste lid bedoelde personen kunnen de personen die overeenkomstig artikel 103 geregistreerd zijn ook verrichtingen uitvoeren voor de contante aankoop of verkoop van deviezen, met name in contanten of met cheques in deviezen dan wel met gebruik van een krediet- of betaalkaart.".

TITEL III. - Opheffingsbepaling

Art. 258.De wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen wordt opgeheven.

BOEK VI. - INWERKINGTREDING

Art. 259.Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Bij wijze van uitzondering zijn de beveiligingsmaatregelen bedoeld in de artikelen 48, § 1, 2° en § 2, 1° en 2°, 55, eerste lid, 3°, 57, § 2, en 98, § 3, 1° en 2°, van toepassing achttien maanden na de inwerkingtreding van de in artikel 98 van de Richtlijn bedoelde technische reguleringsnormen.

In afwachting van het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn van achttien maanden mogen er betalingsinitiatiediensten of rekeninginformatiediensten worden aangeboden voor zover de betrokken vergunning of registratie deze diensten dekt.

Gegeven te Brussel, 11 maart 2018.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : K54-2896 Integraal verslag : 8 maart 2018.

^