Etaamb.openjustice.be
Wet van 13 april 2005
gepubliceerd op 03 mei 2005

Wet tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het strafrecht en de strafrechtspleging, teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2005009312
pub.
03/05/2005
prom.
13/04/2005
ELI
eli/wet/2005/04/13/2005009312/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 APRIL 2005. - Wet tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het strafrecht en de strafrechtspleging, teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994 en 28 maart 2000, wordt vervangen als volgt : « De burgerlijke rechtsvordering kan terzelfdertijd en voor dezelfde rechters vervolgd worden als de strafvordering. Zij kan ook afzonderlijk vervolgd worden; in dat geval is zij geschorst, zolang niet definitief is beslist over de strafvordering die vóór of gedurende de burgerlijke rechtsvordering is ingesteld.

De rechter bij wie de strafvordering aanhangig is gemaakt, houdt ambtshalve de burgerlijke belangen aan, zelfs bij ontstentenis van burgerlijke-partijstelling, wanneer de zaak wat die belangen betreft niet in staat van wijzen is.

Onverminderd het recht om de zaak, conform de artikelen 1034bis tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek, bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken, kan eenieder die door het strafbaar feit schade heeft geleden, nadien door middel van een ter griffie ingediend verzoekschrift, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn, kosteloos verkrijgen dat het gerecht dat uitspraak heeft gedaan over de strafvordering, uitspraak doet over de burgerlijke belangen.

Dat verzoekschrift geldt als burgerlijke-partijstelling.

Het verzoekschrift wordt door de griffier ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, van de advocaten gebracht onder vermelding van plaats, dag en uur van de zitting waarop de zaak wordt behandeld.

In dat geval kan elke in het geding zijnde partij de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, verzoeken termijnen vast te stellen voor de overzending en de indiening van de stukken, alsmede de conclusies, en de rechtsdag te bepalen.

Dit verzoek wordt ingediend door middel van een verzoekschrift en wordt ondertekend door de advocaat van de partij of, bij diens ontstentenis, door de partij zelf en het wordt ter griffie neergelegd in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn. Het wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de andere partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten.

De andere partijen kunnen, binnen vijftien dagen na de verzending van de gerechtsbrief, op dezelfde wijze hun opmerkingen aan de rechter doen toekomen.

Binnen acht dagen na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn dan wel na de neerlegging van het verzoekschrift wanneer het uitgaat van alle betrokken partijen, doet de rechter uitspraak op stukken, behalve wanneer hij het noodzakelijk acht de partijen te horen, in welk geval die bij gerechtsbrief worden opgeroepen; de beschikking wordt binnen acht dagen na de zitting gewezen.

De rechter bepaalt de termijnen om conclusie te nemen en de rechtsdag.

Tegen de beschikking staat geen enkel rechtsmiddel open.

Behoudens akkoord van de partijen of de in artikel 748, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde uitzondering, worden de conclusies die na het verstrijken van de in het tiende lid vastgestelde termijnen worden overgelegd, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de vastgestelde dag kan de meest gerede partij een vonnis op tegenspraak vorderen.

Wanneer alleen de burgerlijke belangen bij de rechter aanhangig worden gemaakt, is de aanwezigheid van het openbaar ministerie op de terechtzitting niet verplicht. »

Art. 3.Artikel 216quater van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1994, wordt vervangen als volgt : «

Art. 216quater.§ 1. De procureur des Konings kan een persoon die aangehouden is met toepassing van de artikelen 1 en 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis of die zich bij hem meldt, oproepen om te verschijnen voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen, noch langer dan twee maanden.

Hij stelt hem in kennis van de feiten die hem ten laste worden gelegd, alsook van de plaats, de dag en het uur van de zitting, en deelt hem mede dat hij het recht heeft een advocaat te kiezen. Als de betrokkene geen advocaat kiest, brengt de procureur des Konings de stafhouder of diens vertegenwoordiger daarvan op de hoogte.

Deze kennisgeving en deze formaliteit worden vermeld in een proces-verbaal, waarvan hem onmiddellijk een kopie wordt overhandigd.

De kennisgeving geldt als dagvaarding om te verschijnen. De gekozen advocaat of, in voorkomend geval, de stafhouder of zijn vertegenwoordiger en de benadeelde partij worden onverwijld van de datum van de terechtzitting op de hoogte gebracht. § 2. Een vonnis wordt binnen twee maanden na de in § 1 bedoelde zitting uitgesproken. Zo niet, wordt het proces- verbaal onontvankelijk verklaard en worden de vervolgingen die opnieuw worden ingesteld, ingesteld overeenkomstig de artikelen 145 tot 147 en 182 tot 184, in welk geval de in de artikelen 216quater en 216quinquies bedoelde wijzen van aanhangigmaking niet van toepassing zijn.

In geval van verzet wordt het vonnis uitgesproken binnen twee maanden na de in de artikelen 151, tweede lid, en 188 bedoelde zitting.

Als hoger beroep wordt ingesteld, wordt de zaak vastgesteld uiterlijk op de eerste zitting na het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen van de akte van beroep. »

Art. 4.Artikel 195 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 januari 1997, wordt aangevuld met het volgende lid : « Werkende rechters die als enige rechter zitting houden en die door de voorzitter van de rechtbank worden aangewezen om als assessor deel uit te maken van een hof van assisen, mogen voor de duur van de zitting van het hof van assisen worden vervangen door een plaatsvervangend rechter die deze functie al ten minste tien jaar uitoefent en die regelmatig zitting houdt of zitting heeft gehouden in strafzaken in een kamer met drie rechters, of door een plaatsvervangend magistraat als bedoeld in artikel 156bis. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 13 april 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zie : Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-1273 - 2003/2004 : Nr.1 : Wetsontwerp. 51-1273 - 2004/2005;

Nrs. 2 en 3 : Amendementen.

Nr. 4 : Erratum.

Nrs. 5 tot 7 : Amendementen.

Nr. 8 : Verslag.

Nr. 9 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 10 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal verslag : 24 februari 2005.

Stukken van de Senaat : 3-1063 - 2004/2005 : Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Nr. 2 : Amendementen.

Nr. 3 : Verslag.

Nr. 4 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.

Handelingen van de Senaat : 24 maart 2005.

^