Etaamb.openjustice.be
Wet van 13 december 2005
gepubliceerd op 21 december 2005

Wet houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2005009983
pub.
21/12/2005
prom.
13/12/2005
ELI
eli/wet/2005/12/13/2005009983/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 DECEMBER 2005. - Wet houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Termijnen

Art. 2.In het eerste deel, hoofdstuk VIII, van het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 53 bis ingevoegd, luidende : «

Art. 53bis.Ten aanzien van de geadresseerde, en tenzij de wet anders bepaalt, worden de termijnen die beginnen te lopen vanaf een kennisgeving op een papieren drager berekend : 1° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij gerechtsbrief of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op deze waarop de brief aangeboden werd op de woonplaats van de geadresseerde of, in voorkomend geval, op zijn verblijfplaats of gekozen woonplaats;2° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij aangetekende brief of bij gewone brief, vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.» HOOFDSTUK III. - Wijziging van artikel 764 van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 3.In artikel 764, eerste lid, 10°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 februari 2003, worden de woorden « en 12, 580, 581 » vervangen door de woorden « en 13°, 580, 2°, 3°, 6° tot 18°, 581, 2°, 3°, 9° en 10° ». HOOFDSTUK IV. - Verzoekschrift op tegenspraak bij de arbeidsgerechten

Art. 4.Artikel 704 van het hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 juni 1971, 22 december 1977, 3 augustus 1992 en 23 november 1998, wordt vervangen als volgt : «

Art. 704.§ 1. Voor de arbeidsrechtbank kunnen de hoofdvorderingen ingeleid worden bij verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies, onverminderd de bijzondere regels inzake vrijwillige verschijning, de rechtspleging op eenzijdig verzoekschrift en de procedures die speciaal worden geregeld door niet uitdrukkelijk opgeheven wettelijke bepalingen. § 2. In de in de artikelen 508/16, 580, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°, 581, 2°, 582, 1° en 2° en 583, opgesomde zaken worden de vorderingen ingeleid bij een verzoekschrift dat ter griffie van de arbeidsrechtbank neergelegd wordt of bij aangetekende brief aan die griffie wordt gezonden; de partijen worden door de griffie opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De oproeping vermeldt het voorwerp van de vordering.

De bepalingen van § 1 en van het vierde deel, boek II, titel Vbis, de artikelen 1034bis tot 1034sexies inbegrepen, zijn niet van toepassing. § 3. In de in artikel 578 opgesomde zaken kan de werkgever worden gedagvaard of opgeroepen bij verzoekschrift op tegenspraak op de mijn, de fabriek, het werkhuis, het magazijn, het kantoor en in het algemeen op de plaats die bestemd is voor de exploitatie van de onderneming, de uitoefening van het beroep door de werknemer of de werkzaamheid van de vennootschap, de vereniging of de groepering.

In dit geval mag de dagvaarding of de gerechtsbrief aan een aangestelde van de werkgever of aan een van zijn bedienden worden overhandigd. § 4. In de in dit artikel opgesomde zaken kan het verzet evenzeer naar gelang van het geval worden gedaan in de vormen bedoeld in § 1 of § 2. »

Art. 5.In artikel 792 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 12 januari 1993 en 12 juli 1994, worden de woorden « eerste lid » vervangen door de woorden « § 2 ».

Art. 6.Artikel 1034quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid worden de woorden « van de onder artikel 1034ter, 3°, vermelde personen » vervangen door de woorden « of een uittreksel uit het rijksregister van de in artikel 1034ter, 3°, vermelde natuurlijke personen »;2° in het tweede lid worden de woorden « of het uittreksel van het rijksregister » ingevoegd tussen de woorden « getuigschrift » en « mag ». HOOFDSTUK V. - De collectieve schuldenregeling

Art. 7.In artikel 1675/7 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « De gevolgen van de overdrachten van schuldvordering worden geschorst tot het einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling.Op dezelfde wijze, behalve in geval van tegeldemaking van het vermogen, worden de gevolgen van de zakelijke zekerheden en van de voorrechten geschorst tot het einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. »; 2° § 2 wordt aangevuld met de volgende leden : « Ten aanzien van personen die een persoonlijke zekerheid hebben toegestaan om een schuld van de schuldenaar te waarborgen, worden de middelen van tenuitvoerlegging geschorst tot de homologatie van de minnelijke aanzuiveringsregeling, tot de neerlegging van het in artikel 1675/11, § 1, bedoelde proces-verbaal of tot de verwerping van de aanzuiveringsregeling. Ten aanzien van personen die de in artikel 1675/16bis, § 2, bedoelde verklaring hebben neergelegd, worden de uitvoeringsmaatregelen geschorst tot de rechter uitspraak heeft gedaan over de bevrijding. »

Art. 8.Artikel 1675/8, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 46/2000 van het Arbitragehof van 3 mei 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Ingeval de schuldbemiddelaar het nodig acht aanvullende inlichtingen over de vermogenstoestand van de verzoeker in te winnen, kan hij de rechter vragen dat de derden die aan het beroepsgeheim of aan de discretieplicht zijn onderworpen, daarvan worden ontheven en dat hen wordt bevolen de gevraagde inlichtingen te verstrekken, onverminderd hun recht om aan de rechter hun opmerkingen schriftelijk of in de raadkamer voor te dragen.

Zo nodig, brengt de rechter, zodra hij het verzoek van de bemiddelaar ontvangt, de orde of het tuchtcollege waarvan de derde afhangt daarvan in kennis bij gerechtsbrief. Die instantie beschikt over dertig dagen om de rechter van advies te dienen over het verzoek van de bemiddelaar. Verstrekt ze geen advies, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn. Indien de rechter van het advies afwijkt, preciseert hij de redenen daarvoor in zijn beschikking. »

Art. 9.In artikel 1675/9, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° de verzoeker en zijn echtgenoot of de wettelijk samenwonende, onder toevoeging van de tekst van artikel 1675/7 en, in voorkomend geval, zijn raadsman;»; 2° § 1, tweede lid, wordt opgeheven;3° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3.Indien een schuldeiser niet binnen de in § 2, eerste lid bedoelde termijn, aangifte van schuldvordering doet, brengt de schuldbemiddelaar hem bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ervan op de hoogte dat hij over een laatste termijn van vijftien dagen beschikt, te rekenen van ontvangst van deze brief, om alsnog die aangifte te doen. Indien de aangifte niet binnen die termijn gedaan wordt, wordt de betrokken schuldeiser geacht afstand te doen van zijn schuldvordering. In dat geval verliest de schuldeiser zijn recht om zich te verhalen op de schuldenaar en de personen die voor hem een persoonlijke zekerheid hebben gesteld. Hij herwint dit recht in geval van afwijzing of herroeping van de aanzuiveringsregeling.

De tekst van dit artikel wordt afgedrukt op de brief bedoeld in het eerste lid. »; 4° het artikel wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4.De schuldbemiddelaar stelt, uit de bedragen die hij met toepassing van § 1, 4° ontvangt, ter beschikking van de verzoeker een leefgeld dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat met toepassing van de artikelen 1409 tot 1412 beschermd wordt. Met de schriftelijke instemming van de verzoeker mag dit leefgeld evenwel worden verminderd, zonder dat het minder mag bedragen dan de in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie bedoelde bedragen. »

Art. 10.In artikel 1675/10 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « Hij raadpleegt onverwijld, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde nadere regels, de gegevens die op naam van de schuldenaar geregistreerd zijn in de Centrale voor kredieten aan particulieren van de Nationale Bank van België.»; 2° een § 3bis wordt ingevoegd, luidende : « § 3bis.Iedere schuldeiser, hetzij overheid of particulier, kan een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van schuld aan de verzoeker toestaan, en dit ongeacht de aard van de schuld.

In het bijzonder : 1° de ambtenaren die belast zijn met de inning van fiscale schuldvorderingen en aangesteld zijn door de bevoegde overheden worden gemachtigd om in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding in hoofdsom en toebehoren van fiscale schulden te aanvaarden.2° de organen die belast zijn met het innen van de bijdragen voor de sociale zekerheid en de instellingen die de sociale uitkeringen toekennen worden gemachtigd om in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling een gedeeltelijke of volledige kwijtschelding van de bedragen die hen verschuldigd zijn te aanvaarden wanneer deze kwijtschelding is voorgesteld door de schuldbemiddelaar, voorzover voldaan is aan de voorwaarden die bedoeld worden in artikel 31bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;3° de sociale verzekeringskassen worden gemachtigd om, in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling, een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van schulden te aanvaarden die betrekking hebben op achterstallige sociale bijdragen.De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels van de procedure die de sociale verzekeringskassen moeten volgen. »; 4° paragraaf 4, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « In het kader van die regeling ziet de schuldbemiddelaar toe op de prioritaire betaling van de schulden die het recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen. »

Art. 11.In artikel 1675/11, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet, worden de woorden « binnen de vier maanden » vervangen door de woorden « binnen zes maanden ».

Art. 12.In artikel 1675/12 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 3° wordt opgeheven.2° § 2, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « Tenzij de schuldenaar uitdrukkelijk en met opgave van redenen om de toepassing ervan verzoekt, met het doel bepaalde elementen van zijn vermogen te beschermen, en de eerbiediging van de menselijke waardigheid van de schuldenaar te verzekeren, is artikel 51 niet van toepassing.De rechter beslist over deze aanvraag, bij een bijzonder gemotiveerde beslissing, in voorkomend geval in het vonnis waarbij hij de gerechtelijke aanzuiveringsregeling toestaat. »; 3° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.Met inachtneming van artikel 1675/3, derde lid, kan de rechter, wanneer hij de regeling opstelt, bij bijzonder gemotiveerde beslissing afwijken van de artikelen 1409 tot 1412, zonder dat de inkomsten waarover de verzoeker beschikt minder kunnen bedragen dan de bedragen bedoeld in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op de maatschappelijke integratie. »; 4° het artikel wordt aangevuld met een § 5, luidende : « § 5.De rechter moet toezien op de prioritaire betaling van de schulden die het recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen. ».

Art. 13.In artikel 1675/13 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, eerste streepje, vervallen de woorden « overeenkomstig de regels inzake de gedwongen tenuitvoerleggingen »;2° § 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.Met inachtneming van artikel 1675/3, derde lid, kan de rechter wanneer hij de regeling opstelt, bij bijzonder gemotiveerde beslissing afwijken van de artikelen 1409 tot 1412, zonder dat de inkomsten waarover de verzoeker beschikt minder kunnen bedragen dan de bedragen bedoeld in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. »; 3° het artikel wordt aangevuld met een § 6, luidende : « § 6.Wanneer de rechter de regeling opstelt, moet hij toezien op de prioritaire betaling van de schulden, die het recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen. »

Art. 14.In deel 5, titel IV, hoofdstuk 1 van het Gerechtelijk Wetboek wordt een afdeling 4bis ingevoegd, houdende een artikel 1675/13bis, en luidende : « Afdeling 4bis. - De totale kwijtschelding van de schulden

Art. 1675/13bis.§ 1. Als blijkt dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling mogelijk is omdat de verzoeker over onvoldoende middelen beschikt, neemt de bemiddelaar deze vaststelling op in het in artikel 1675/11, § 1, bedoelde procesverbaal, met een met redenen omkleed voorstel dat de toekenning van een totale kwijtschelding van de schulden en de eventuele maatregelen die er naar zijn mening mee gepaard moeten gaan, rechtvaardigt. § 2. De rechter kan in dergelijk geval de totale kwijtschelding van de schulden toestaan zonder aanzuiveringsregeling en onverminderd de toepassing van artikel 1675/13, §§ 1, eerste lid, eerste streepje, 3 en 4. § 3. Deze beslissing kan gepaard gaan met begeleidingsmaatregelen, waarvan de duur vijf jaar niet mag overschrijden.

Artikel 51 is niet van toepassing. § 4. De kwijtschelding van de schulden is verworven, behoudens terugkeer tot beter fortuin binnen vijf jaar die volgen op de beslissing. § 5. De beslissing kan gedurende vijf jaar herroepen worden onder de in artikel 1675/15 bedoelde voorwaarden. »

Art. 15.In artikel 1675/14, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van de beslagrechter » vervangen door de woorden « van de arbeidsrechtbank »;2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Bij moeilijkheden die de uitwerking of de uitvoering van de regeling belemmeren of wanneer nieuwe feiten zich voordoen terwijl de regeling opgesteld wordt of die feiten de aanpassing of de herziening van de regeling rechtvaardigen, laat de schuldbemiddelaar, de arbeidsauditeur, de schuldenaar of elke belanghebbende schuldeiser, door een eenvoudige schriftelijke verklaring, die ter griffie neergelegd wordt of aan de griffie verzonden wordt, de zaak opnieuw voor de rechter brengen.»

Art. 16.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1675/14bis ingevoegd, luidende : «

Art. 1675/14bis.§ 1. Wanneer tijdens de uitwerking of de uitvoering van de regeling roerende of onroerende goederen te gelde moeten worden gemaakt, hetzij op grond van artikel 1675/7, § 3, hetzij op grond van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling, heeft de verkoop, die openbaar of uit de hand gebeurt, plaats overeenkomstig de regels van de gedwongen uitvoering, zonder voorafgaande betekening van een bevelschrift of beslag. § 2. De verkoop van het onroerend goed brengt van rechtswege overwijzing van de prijs met zich mee ten voordele van de schuldeisers. § 3. Onder voorbehoud van andere modaliteiten, maakt de instrumenterende ministeriële ambtenaar, na betaling van de hypothecaire en de bijzonder bevoorrechte schuldeisers, de prijs en het toebehoren ervan over aan de schuldbemiddelaar.

Deze storting is bevrijdend wanneer ze door de ministeriële ambtenaar gericht is aan de schuldbemiddelaar. Hetzelfde geldt voor de storting die door de koper verricht is overeenkomstig artikel 1641. »

Art. 17.In artikel 1675/15 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet, wordt § 1, eerste lid, 2°, vervangen als volgt : « 2° hetzij zijn verplichtingen niet nakomt, zonder dat zich nieuwe feiten voordoen die de aanpassing of herziening van de regeling rechtvaardigen. »

Art. 18.In artikel 1675/16 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Behalve wat de in artikel 1675/6 bedoelde beschikking van toelaatbaarheid betreft en zonder dat, in deze veronderstelling, artikel 1122, tweede lid, 3°, kan worden ingeroepen, zijn die uitspraken niet vatbaar voor derdenverzet.»; 2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De kennisgeving van de in het eerste lid bedoelde uitspraken geldt als betekening.»

Art. 19.In deel 5, titel IV, hoofdstuk 5, afdeling 5, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1675/16bis ingevoegd, luidende : «

Art. 1675/16bis.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 1287 van het Burgerlijk Wetboek en behalve in geval van het organiseren van bedrieglijk onvermogen, kunnen natuurlijke personen die kosteloos een persoonlijke zekerheid hebben gesteld ten behoeve van de verzoeker, volledig of gedeeltelijk van hun verbintenis worden bevrijd indien de rechter vaststelt dat hun verbintenis onevenredig is met hun inkomsten en met hun vermogen. § 2. Om de in § 1 bedoelde bevrijding te genieten, legt de natuurlijke persoon die kosteloos een persoonlijke zekerheid ten behoeve van de verzoeker heeft gesteld, ter griffie van het gerecht waarbij het verzoek tot collectieve schuldenregeling is ingediend, een verklaring neer waaruit blijkt dat zijn verbintenis onevenredig is met zijn inkomsten en met zijn vermogen.

Zodra deze persoon bekend is, wordt hij daartoe door de schuldbemiddelaar, bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, in kennis gesteld van de mogelijkheid de in het eerste lid bedoelde verklaring neer te leggen. Deze kennisgeving bevat de tekst van dit artikel. § 3. De in § 2 bedoelde verklaring vermeldt de identiteit van de persoon, zijn beroep en zijn woonplaats.

De persoon voegt bij zijn verklaring : 1° het afschrift van zijn laatste aangifte in de personenbelasting;2° de lijst van alle activa en passiva die behoren tot zijn vermogen;3° alle andere stukken aan de hand waarvan de staat van zijn middelen en zijn lasten nauwkeurig kan worden opgemaakt. De verklaring wordt bij het dossier van collectieve schuldenregeling gevoegd.

Ingeval de verklaring of de bijlagen erbij onvolledig zijn, verzoekt de rechter de persoon binnen acht dagen de vereiste nadere gegevens te verstrekken of de nodige stukken neer te leggen. § 4. De rechter doet uitspraak over de bevrijding van de persoon die de in § 2 bedoelde verklaring heeft neergelegd wanneer hij de beslissing neemt waarmee hij een minnelijke aanzuiveringsregeling homologeert of een gerechtelijke aanzuiveringsregeling beveelt.

Hij kan tevens uitspraak doen op een later tijdstip, indien de behandeling van de bevrijding de beoordeling van het verzoek tot collectieve schuldenregeling kan vertragen.

De rechter hoort in elk geval vooraf de verzoeker, de persoon die de in § 2 bedoelde verklaring heeft neergelegd of de betrokken schuldeisers, die bij gerechtsbrief worden opgeroepen. § 5. Indien de persoon voor wie de persoon bedoeld in § 1 een persoonlijke zekerheid heeft gesteld, voldoet aan de voorwaarden om een verzoek tot collectieve schuldenregeling in te dienen, doch nalaat zulks te doen, kan tevens om bevrijding worden verzocht bij de rechter die bevoegd is inzake collectieve schuldenregeling.

Het verzoek is gericht tegen de hoofdschuldenaar en de schuldeiser van de verbintenis die door de in § 1 bedoelde persoon wordt gewaarborgd.

Bevrijding wordt verleend indien de rechter vaststelt dat de verbintenis van de in § 1 bedoelde persoon onevenredig is met diens inkomsten en met diens vermogen.

De persoon die om bevrijding verzoekt, legt tot staving van zijn verzoek, op straffe van schorsing, volgende stukken neer : 1° het afschrift van zijn laatste aangifte in de personenbelasting;2° de lijst van alle activa of passiva die behoren tot zijn vermogen;3° alle andere stukken aan de hand waarvan de staat van zijn middelen en zijn lasten nauwkeurig kan worden opgemaakt. De indiening van het verzoek schorst de middelen van tenuitvoerlegging ten laste van de persoon die een persoonlijke zekerheid heeft gesteld ten voordele van de hoofdschuldenaar, zulks tot over het verzoek een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt genomen. ».

Art. 20.Artikel 1675/17, § 2, tweede lid van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet, wordt aangevuld met de volgende zin : « In afwijking van artikel 971, laatste lid, stelt de rechter in het vonnis dat de wraking toestaat ambtshalve een nieuwe schuldbemiddelaar aan. »

Art. 21.Artikel 1675/19 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet, wordt aangevuld met het volgende lid : « In voorkomend geval en op verzoek van de schuldbemiddelaar, beslist de rechter welk gedeelte van de erelonen, emolumenten en kosten de schuldbemiddelaar ten laste kan leggen van het Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast. » HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen

Art. 22.In het opschrift van hoofdstuk V van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, worden de woorden « Centrale Gegevensbank » vervangen door de woorden « Centrale voor kredieten aan particulieren ».

Art. 23.In artikel 19 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1, worden de woorden « centrale gegevensbank van de Nationale Bank van België moeten worden geregistreerd, evenals de personen die deze gegevens moeten sturen naar deze centrale bank » vervangen door de woorden « Centrale voor kredieten aan particulieren van de Nationale Bank van België moeten worden geregistreerd, evenals de personen die ertoe gehouden zijn deze gegevens te sturen naar deze Centrale voor Kredieten »;2° In § 2, eerste lid, vervallen de woorden « , evenals door de schuldbemiddelaar die, overeenkomstig de procedure voor collectieve schuldenregeling bepaald bij de artikelen 1675/2 tot 1675/19 van het Gerechtelijk Wetboek, door de rechter is aangesteld voorzover die inzage uitsluitend betrekking heeft op de schuldenaar voor wie hij als schuldbemiddelaar optreedt »;3° In de §§ 4 en 6 worden de woorden « centrale gegevensbank » vervangen door de woorden « Centrale voor kredieten aan particulieren ».

Art. 24.In artikel 20 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 april 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « 4° de betaling van het gedeelte van de erelonen, emolumenten en kosten van de schuldbemiddelaars dat door de rechter bepaald is overeenkomstig artikel 1675/ 19, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.»; 2° § 4 wordt aangevuld als volgt : « In het in artikel 1675/19, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde geval deelt de schuldbemiddelaar een afschrift van de beslissing van de rechter aan het Fonds mee.» HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de tabel toegevoegd aan de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen

Art. 25.In de tabel die gevoegd is bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen worden in de subrubriek « 32-8 Fonds ter Bestrijding van de overmatige schuldenlast », gewijzigd bij de wet van 19 april 2002, de woorden « Betaling van het gedeelte van de erelonen, emolumenten en kosten van de schuldbemiddelaars dat door de rechter bepaald is overeenkomstig artikel 1675/19, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek » ingevoegd tussen de woorden « aard van de gemachtigde uitgaven : » en de woorden « Betaling van het onbetaald gebleven saldo ». HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 26.In artikel 2 van de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 1390quater, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, worden de woorden « beslagrechter » vervangen door de woorden « arbeidsrechtbank »;2° in artikel 1391, § 1, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « , de rechters van de arbeidsrechtbank » ingevoegd tussen de woorden « De beslagrechters » en de woorden « en de griffiers ».

Art. 27.Artikel 26 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 26.In artikel 1675/10 van hetzelfde Wetboek wordt § 1 vervangen als volgt : « § 1. De schuldbemiddelaar neemt overeenkomstig artikel 1391 kennis van de op naam van de schuldenaar opgestelde berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling.

Hij raadpleegt onverwijld, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde nadere regels, de gegevens die op naam van de schuldenaar geregistreerd zijn in de Centrale voor kredieten aan particulieren van de Nationale Bank van België. » HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers

Art. 28.In hoofdstuk III van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers wordt een artikel 31bis ingevoegd, luidende : «

Art. 31bis.§ 1. Met toepassing van artikel 1675/10 van het Gerechtelijk Wetboek zijn de organen die belast zijn met het innen van de bijdragen voor de sociale zekerheid en de instellingen die de sociale uitkeringen toekennen gemachtigd een gedeeltelijke of volledige kwijtschelding van de bedragen die hen verschuldigd zijn te aanvaarden wanneer deze kwijtschelding is voorgesteld door de schuldbemiddelaar, in het kader van een in de bepalingen van titel V van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde minnelijke aanzuiveringsregeling, voorzover aan de voorwaarden die door de Koning vastgesteld zijn, is voldaan op het ogenblik dat de schuldbemiddelaar zich wendt tot de voornoemde instellingen. § 2. De Koning bepaalt, na advies van de Nationale Arbeidsraad, en uiterlijk tegen 1 januari 2007 : 1° de volgende begrippen : « organen die belast zijn met het innen van de bijdragen », « instellingen die de sociale uitkeringen toekennen », « bijdragen voor de sociale zekerheid » en « bedragen »;2° de instantie die, onder de in 1° bedoelde organen, bevoegd is om het in § 1 bedoelde voorstel tot kwijtschelding te aanvaarden;3° de in § 1 bedoelde voorwaarden. HOOFDSTUK X. - Wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken

Art. 29.Artikel 38 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de wet van 23 september 1985, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste tot vijfde lid, wordt in de in artikel 1675/9 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde kennisgeving de geadresseerde ervan in kennis gesteld dat hij een vertaling kan eisen van de inhoud van de gerechtsbrief en de latere akten en beslissingen, voorzover hij daartoe een verzoek richt aan de griffie, op straffe van verval binnen een maand na de kennisgeving en bij ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, door middel van een formulier waarvan de Koning het model zal vastleggen. Een schuldeiser kan evenwel deze vertaling niet vragen indien de overeenkomst die aanleiding heeft gegeven tot de schuld werd afgesloten in de taal van de rechtspleging. » HOOFDSTUK XI. - Wijziging van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

Art. 30.In artikel 34ter, § 4, tweede lid, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gewijzigd bij de wet van 15 februari 1993, worden de woorden « eerste lid » vervangen door de woorden « § 2 ».

Art. 31.In artikel 97, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 533 van 31 maart 1987, worden de woorden « eerste lid » vervangen door de woorden « § 2 ». HOOFDSTUK XII. - Wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 32.In artikel 52, § 3, tweede lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de woorden « eerste lid » vervangen door de woorden « § 2 ».

Art. 33.In artikel 164, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 14 januari 2002, worden de woorden « 704, eerste lid » vervangen door de woorden « 704, § 2 ». HOOFDSTUK XIII. - Inwerkingtreding

Art. 34.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van de artikelen 4, 5, 6, 10, 2°, 28 en 29.

De artikelen 4, 5 en 6 treden in werking uiterlijk op 1 september 2007.

De artikelen 10, 2°, en 28 treden in werking uiterlijk op 1 januari 2007.

Artikel 29 treedt in werking uiterlijk op 1 september 2006.

Gegeven te Brussel, 13 december 2005.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Sociale Zaken en de Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, Mevr. E. VAN WEERT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2003-2004. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Wetsontwerp, 51-1309, Nr. 1.

Zitting 2004-2005.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Advies van de Hoge Raad voor de Justitie, 51-1309, Nr. 2. - Amendementen, 51-1309, Nrs. 3 tot 11. - Verslag, 51-1309, Nr. 12. - Tekst aangenomen door de commissie, 51-1309, Nr. 13. - Amendement, 51-1309, Nr. 14. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 51-1309, Nr. 15.

Integraal Verslag. - 26 mei 2005.

Zitting 2005-2006.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Ontwerp geamendeerd door de Senaat, 51-1309, Nr. 16. - Verslag, 51-1309, Nr. 17. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging overgelegd, 51-1309, Nr. 18.

Integraal Verslag. - 24 november 2005.

Zitting 2004-2005.

Senaat.

Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 3-1207, Nr. 1. - Amendementen, 3-1207, Nr. 2.

Zitting 2005-2006.

Senaat.

Stukken. - Verslag, 3-1207, Nr. 3. - Tekst geamendeerd door de commissie, 3-1207, Nr. 4. - Tekst eamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers, 3-1207, Nr. 5.

Handelingen. - 20 en 27 oktober 2005.

^