Etaamb.openjustice.be
Wet van 13 juli 2001
gepubliceerd op 03 augustus 2001

Bijzondere wet tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten

bron
diensten van de eerste minister
numac
2001021379
pub.
03/08/2001
prom.
13/07/2001
ELI
eli/wet/2001/07/13/2001021379/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 JULI 2001. - Bijzondere wet tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten

Art. 2.In artikel 1, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1°bis wordt opgeheven;2° er wordt een 2°bis ingevoegd, luidende : « 2°bis.een dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld; ».

Art. 3.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 1bis.De uitwisseling van informatie in het kader van de uitoefening van de fiscale bevoegdheden van de gewesten bedoeld in deze wet en van de federale overheid wordt geregeld bij een samenwerkingsakkoord zoals bedoeld in artikel 92bis, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. »

Art. 4.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 1ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 1ter.De uitoefening van de fiscale bevoegdheden van de gewesten bedoeld in deze wet gebeurt met inachtname van het principe van vermijding van dubbele belasting.

Bij een door het gewest gegrond geacht verzoek houdende vermijding van dubbele belasting treedt dit gewest in overleg met de andere betrokken overheden teneinde de belastingheffing die strijdig is met het in het eerste lid vermelde principe ongedaan te maken. »

Art. 5.Artikel 3 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.Volgende belastingen zijn gewestelijke belastingen : 1° de belasting op de spelen en weddenschappen;2° de belasting op de automatische ontspanningstoestellen;3° de openingsbelasting op de slijterijen van gegiste dranken;4° het successierecht van rijksinwoners en het recht van overgang bij overlijden van niet-rijksinwoners;5° de onroerende voorheffing;6° het registratierecht op de overdrachten ten bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen met uitsluiting van de overdrachten die het gevolg zijn van een inbreng in een vennootschap behalve voor zover het een inbreng betreft door een natuurlijk persoon van een woning in een Belgische vennootschap;7° het registratierecht op : a) de vestiging van een hypotheek op een in België gelegen onroerend goed;b) de gedeeltelijke of gehele verdelingen van in België gelegen onroerende goederen, de afstanden onder bezwarende titel, onder medeëigenaars, van onverdeelde delen in soortgelijke goederen, en de omzettingen bedoeld in de artikelen 745quater en 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs indien er geen onverdeeldheid is;8° het registratierecht op de schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende goederen;9° het kijk- en luistergeld;10° de verkeersbelasting op de autovoertuigen;11° de belasting op de inverkeerstelling;12° het eurovignet. Deze belastingen zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 4, 5, 8 en 11. »

Art. 6.Artikel 4 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.§ 1. De gewesten zijn bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen van de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 4° en 6° tot 9° bedoelde belastingen te wijzigen. § 2. De gewesten zijn bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen van de in artikel 3, eerste lid, 5°, bedoelde belasting te wijzigen. Het federaal kadastraal inkomen kunnen ze echter niet wijzigen. Het gezamenlijk beheer van de gegevens van de patrimoniale documentatie gebeurt bij wege van een samenwerkingsakkoord zoals bedoeld in artikel 92bis, § 3 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. § 3. De gewesten zijn bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen van de in artikel 3, eerste lid, 10° en 11°, bedoelde belastingen te wijzigen. Ingeval de belastingplichtige van deze belastingen een vennootschap, zoals bedoeld in de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, een autonoom overheidsbedrijf of een vereniging zonder winstgevend doel met leasingactiviteiten is, is de uitoefening van deze bevoegdheden afhankelijk van een voorafgaandelijk tussen de drie gewesten te sluiten samenwerkingsakkoord zoals bedoeld in artikel 92bis, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. § 4. De gewesten zijn bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen van de in artikel 3, eerste lid, 12°, bedoelde belasting te wijzigen. Voor voertuigen die in het buitenland zijn ingeschreven, is de uitoefening van deze bevoegdheden afhankelijk van een voorafgaandelijk tussen de drie gewesten te sluiten samenwerkingsakkoord zoals bedoeld in artikel 92bis, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. § 5. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de betrokken gewestregeringen, regelt de Koning de toewijzing van de nalatigheidsinteresten, de last van de verwijlinteresten alsook de toewijzing van de forfaitaire en proportionele fiscale boeten op de belastingen bedoeld in artikel 3 zolang de federale overheid de dienst van deze belastingen verzekert. »

Art. 7.In artikel 5 van dezelfde bijzondere wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt : « § 1.De in artikel 3 bedoelde belastingen worden aan de gewesten toegewezen in functie van hun lokalisatie. »; 2° § 2, 4°, wordt vervangen als volgt : « 4° - het successierecht van rijksinwoners : op de plaats waar de overledene, op het ogenblik van zijn overlijden, zijn fiscale woonplaats had.Als de fiscale woonplaats van de overledene tijdens de periode van vijf jaar voor zijn overlijden op meer dan één plaats in België gelegen was : op de plaats in België waar zijn fiscale woonplaats tijdens de voormelde periode het langst gevestigd was; - het recht van overgang bij overlijden van niet-rijksinwoners : in het gewest waar de goederen gelegen zijn; indien zij gelegen zijn in meerdere gewesten, in het gewest waartoe het ontvangstkantoor behoort in wiens ambtsgebied het deel van de goederen met het hoogste federaal kadastraal inkomen gelegen is; »; 3° § 2, 6°, wordt vervangen als volgt : « 6° het registratierecht op de overdrachten ten bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen met uitsluiting van de overdrachten die het gevolg zijn van een inbreng in een vennootschap behalve voorzover het een inbreng betreft door een natuurlijk persoon van een woning in een Belgische vennootschap : op de plaats waar het onroerend goed gelegen is. Als bij een ruil onroerende goederen in meerdere gewesten gelegen zijn : in het gewest waartoe het ontvangstkantoor behoort in wiens ambtsgebied het deel van de goederen met het hoogste federaal kadastraal inkomen gelegen is; »; 4° § 2, 7°, wordt vervangen als volgt : « 7° - het registratierecht op de vestiging van een hypotheek op een in België gelegen onroerend goed : op de plaats waar het onroerend goed gelegen is.Indien, bij eenzelfde handeling, de onroerende goederen in meerdere gewesten gelegen zijn : in het gewest waartoe het ontvangstkantoor behoort in wiens ambtsgebied het deel van de goederen met het hoogste federaal kadastraal inkomen gelegen is; - het registratierecht op de gedeeltelijke of gehele verdelingen van in België gelegen onroerende goederen, de afstanden onder bezwarende titel, onder medeeigenaars, van onverdeelde delen in soortgelijke goederen, en de omzettingen bedoeld in de artikelen 745quater en 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs indien er geen onverdeeldheid is : op de plaats waar het onroerend goed gelegen is; »; 5° § 2 wordt aangevuld als volgt : « 8° - het registratierecht op de schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende goederen door een rijksinwoner : op de plaats waar de schenker, op het ogenblik van de schenking, zijn fiscale woonplaats heeft.Als de fiscale woonplaats van de schenker tijdens de periode van vijf jaar voor zijn schenking op meer dan één plaats in België gelegen was : op de plaats in België waar zijn fiscale woonplaats tijdens de voormelde periode het langst gevestigd was; - het registratierecht op de schenkingen onder de levenden van in België gelegen onroerende goederen door een niet-rijksinwoner : op de plaats waar het onroerend goed gelegen is; 9° het kijk- en luistergeld : op de plaats waar het televisietoestel wordt gehouden en, wat de toestellen in autovoertuigen betreft, op de plaats waar de houder van het toestel gevestigd is;10° de verkeersbelasting : op de plaats waar de natuurlijke persoon of rechtspersoon gevestigd is op wiens naam het voertuig ingeschreven is of moet zijn. Wanneer de belastingschuldige, natuurlijke persoon of rechtspersoon, in België geen woonplaats of maatschappelijke zetel heeft, wordt de belasting geacht gelokaliseerd te zijn op de plaats van zijn verblijfplaats of voornaamste inrichting in België; 11° de belasting op de inverkeerstelling : op de plaats waar de natuurlijke persoon of rechtspersoon gevestigd is op wiens naam het voertuig ingeschreven is of moet zijn;12° het eurovignet : op de plaats waar de natuurlijke persoon of rechtspersoon gevestigd is op wiens naam het voertuig ingeschreven is of moet zijn. Het gedeelte van het eurovignet dat betrekking heeft op voertuigen die voorzien zijn van een inschrijvingskenteken uitgereikt door de autoriteiten van andere landen dan de lidstaten die deelnemen aan het eurovignetsysteem en dat aan België wordt toegekend, en het gedeelte van het eurovignet dat betrekking heeft op voertuigen die voorzien zijn van een inschrijvingskenteken uitgereikt door de autoriteiten van andere lidstaten dan België die deelnemen aan het eurovignetsysteem : worden geacht gelokaliseerd te zijn in elk gewest naar verhouding van zijn aandeel in het belastbaar wegennet zoals bepaald in het koninklijk besluit van 8 september 1997 tot bepaling van het wegennet waarop het eurovignet van toepassing is. »; 6° § 2bis, ingevoegd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt opgeheven;7° § 3, vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt : « § 3.Tenzij het gewest er anders over beslist, zorgt de Staat met inachtneming van de door hem vastgestelde procedureregels kosteloos voor de dienst van de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 8° en 10° tot 12° bedoelde belastingen voor rekening van en in overleg met het betrokken gewest.Vanaf het tweede begrotingsjaar volgend op de datum van notificatie van de gewestregering aan de federale regering van de beslissing tot het zelf verzekeren van de dienst van de betrokken belastingen, zorgt het betrokken gewest voor de dienst van deze belastingen. De overheveling van de dienst van de belastingen naar een gewest kan slechts per groep van belastingen geschieden : - de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 3°, bedoelde belastingen; - de in artikel 3, eerste lid, 5°, bedoelde belasting; - de in artikel 3, eerste lid, 4° en 6° tot 8°, bedoelde belastingen; - de in artikel 3, eerste lid, 10° tot 12° bedoelde belastingen.

De gewesten staan ten minste tot en met 31 december 2003 in voor de dienst van de belastingen waarvoor zij reeds vóór de inwerkingtreding van de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten instonden.

Zolang de federale overheid de dienst van de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 8° en 10° tot 12°, bedoelde belastingen verzekert, wordt de overlegprocedure met betrekking tot de technische uitvoerbaarheid van de voorgenomen wijzigingen inzake voormelde gewestelijke belastingen bepaald in het in artikel 1bis bedoelde samenwerkingsakkoord.»; 8° er wordt een § 3bis ingevoegd, luidende als volgt : « § 3bis.Tenzij het gewest er anders over beslist, zorgen de gemeenschappen tot en met 31 december 2004, met inachtneming van de door de Staat vastgestelde procedureregels, voor de dienst van de in artikel 3, eerste lid, 9°, bedoelde belasting voor rekening van en in overleg met de gewesten. De gemeenschaps- en gewestregeringen sluiten een overeenkomst om de inningskosten te bepalen. »; 9° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De gewesten zijn bevoegd voor de vaststelling van de administratieve procedureregels met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde belastingen met ingang van het begrotingsjaar vanaf hetwelk zij de dienst van de belastingen verzekeren ».

Art. 8.Titel IIIbis van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt opgeheven.

Art. 9.In artikel 6, § 2, eerste lid, van dezelfde bijzondere wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : « 3° waarop de gewesten, op basis van de lokalisatie van die belastingen, opcentiemen kunnen heffen respectievelijk kortingen kunnen toestaan die beide worden toegepast op alle personen die personenbelasting verschuldigd zijn en voorzover deze verminderingen het bedrag van de toegewezen opbrengst niet overschrijden.Die opcentiemen of kortingen worden niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de grondslag voor de berekening van de aanvullende gemeentebelasting. »; 2° er wordt een 4° toegevoegd, luidend als volgt : « 4° en waarop de gewesten, op basis van de lokalisatie van die belastingen, algemene belastingverminderingen en -vermeerderingen kunnen invoeren die verbonden zijn aan de bevoegdheden van de gewesten.Die algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen worden niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de grondslag voor de berekening van de aanvullende gemeentebelasting. De belastingverminderingen nemen de vorm aan van een aftrek ten aanzien van de verschuldigde personenbelasting en niet de vorm van een vermindering van de belastinggrondslag. De belastingvermeerderingen nemen de vorm aan van een verhoging ten opzichte van de verschuldigde personenbelasting en niet die van een verhoging van de belastbare grondslag. »

Art. 10.Artikel 7, § 2, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet, wordt vervangen als volgt : « Onder ontvangsten inzake personenbelasting wordt verstaan het bedrag van de globale belasting Staat voor het laatste aanslagjaar vastgesteld bij het verstrijken van de heffingstermijn, bepaald in artikel 359 van het Wetboek der inkomstenbelastingen 1992. De globale belasting Staat is de belasting vóór toepassing van de in artikel 6, § 2, eerste lid, 3°, bedoelde opcentiemen en kortingen, van de in artikel 6, § 2, eerste lid, 4°, bedoelde algemene belastingverminderingen en -vermeerderingen en van de in artikel 9, § 2, bedoelde aanvullende belastingen en opcentiemen. »

Art. 11.Artikel 9, § 1, van dezelfde bijzondere wet wordt vervangen als volgt : « § 1. De invoering van algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen, opcentiemen of kortingen, bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, 3° en 4°, wordt door de betrokken gewestregering voorafgaandelijk meegedeeld aan de federale regering en de andere gewestregeringen.

De overlegprocedure met betrekking tot de technische uitvoerbaarheid van de invoering van algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen, bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, 4°, wordt bepaald in het in artikel 1bis bedoelde samenwerkingsakkoord.

Voor het totaal van de in het eerste lid bedoelde algemene belastingverminderingen en -vermeerderingen, opcentiemen en kortingen geldt een globaal maximumpercentage. Dit maximumpercentage bedraagt 3,25 % vanaf 1 januari 2001 en 6,75 % vanaf 1 januari 2004 van de in elk gewest gelokaliseerde opbrengst van de personenbelasting zoals bedoeld in artikel 7, § 2. Zonder dit maximumpercentage te overschrijden kunnen de gewesten : 1° algemene procentuele opcentiemen en algemene forfaitaire dan wel procentuele kortingen, al dan niet gedifferentieerd per belastingschijf, invoeren;2° algemene belastingverminderingen en -vermeerderingen toestaan zoals bepaald in artikel 6, § 2, eerste lid, 4°. De uitoefening van de bevoegdheden van de gewesten met betrekking tot de algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen, de opcentiemen of kortingen gebeurt zonder vermindering van de progressiviteit van de personenbelasting en met uitsluiting van deloyale fiscale concurrentie. Het principe van de progressiviteit wordt begrepen als volgt : naarmate het belastbaar inkomen stijgt, mag, naargelang het geval, de verhouding tussen het bedrag van de aftrek tot de verschuldigde personenbelasting voor aftrek niet toenemen of de verhouding tussen het bedrag van de verhoging tot de verschuldigde personenbelasting voor verhoging niet afnemen.

De afrekeningsmodaliteiten van de toepassing van algemene belastingverminderingen en -vermeerderingen, opcentiemen en kortingen worden, na voorafgaandelijk overleg met de gewestregeringen, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. »

Art. 12.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 9bis.De ontwerpen en de voorstellen van een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel die aangelegenheden regelen zoals bedoeld in artikel 9 worden, naargelang het geval vóór neerlegging in de betrokken raad of na goedkeuring in de bevoegde commissie van de betrokken raad medegedeeld aan de federale regering en de andere gewestregeringen en, voor advies, aan het Rekenhof. Hetzelfde geldt voor de amendementen die in commissie zijn goedgekeurd. De aan het Rekenhof overgezonden ontwerpen en voorstellen dienen in voldoende mate cijfermatig onderbouwd te zijn.

Onverminderd zijn algemene bevoegdheden, geeft de algemene vergadering van het Rekenhof, binnen een maand na ontvangst van het ontwerp of voorstel, in het kader van het respect van de fiscale loyauteit, een gedocumenteerd en gemotiveerd advies over de naleving van de maximumpercentages en het principe inzake progressiviteit, zoals bedoeld in artikel 9. Dit advies wordt medegedeeld aan de federale regering en de gewestregeringen.

In het kader van zijn adviesverstrekking bedoeld in het tweede lid ontwikkelt het Rekenhof een transparant en uniform evaluatiemodel in akkoord met de federale regering en de gewestregeringen.

Het Rekenhof stelt elk jaar een rapport op dat analoog is aan het in het tweede lid bedoelde advies en dat betrekking heeft op de weerslag, tijdens het vorige aanslagjaar, van de van kracht zijnde gewestelijke fiscale maatregelen. Dit rapport wordt medegedeeld aan de federale regering en de gewestregeringen. »

Art. 13.Artikel 10 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt opgeheven.

Art. 14.In artikel 11 van dezelfde bijzondere wet, vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De gewesten kunnen geen opcentiemen of vermeerderingen heffen of kortingen of verminderingen toestaan op de in deze wet bedoelde belastingen, behalve op die welke bedoeld zijn in artikel 6, § 2.»; 2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 15.In artikel 33, § 1, van dezelfde bijzondere wet worden na het woord « solidariteitstussenkomst « de woorden » en de vermindering per gewest bedoeld in artikel 34, eerste lid, 2°. » toegevoegd.

Art. 16.Artikel 33, § 2, van dezelfde bijzondere wet, vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt : « § 2. Ieder jaar worden deze bedragen aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen alsook aan de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar.

In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal inkomen worden de bedragen aangepast aan de geraamde procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de geraamde reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar, zoals voorzien in de economische begroting bedoeld in artikel 108, g), van de wet 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen ».

Art. 17.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 33bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 33bis.§ 1. De met toepassing van artikel 33, § 4, verkregen bedragen worden vanaf het begrotingsjaar 2002 jaarlijks verminderd met een bedrag bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad en na voorafgaand overleg met de gewestregeringen.

Het in het eerste lid bedoelde bedrag stemt overeen met de som van : 1° de gemiddelde ontvangsten voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001, die vooraf werden uitgedrukt in prijzen van 2002, van de in elk gewest gelokaliseerde belastingen zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, 7° tot 8° en 10° tot 12°;2° de gemiddelde ontvangsten voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001, die vooraf werden uitgedrukt in prijzen van 2002, van de in elk gewest gelokaliseerde ontvangsten zoals bedoeld in artikel 4, § 5, in de mate dat deze laatste tot en met het begrotingsjaar 2001 nog niet aan de gewesten werden toegewezen;3° 58,592 % van de gemiddelde ontvangsten voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001, die vooraf werden uitgedrukt in prijzen van 2002, van de in elk gewest gelokaliseerde ontvangsten inzake de in artikel 3, eerste lid, 6°, bedoelde belasting;4° de gemiddelde netto-ontvangsten voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001, die vooraf werden uitgedrukt in prijzen van 2002, van de in elk gewest gelokaliseerde belasting zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, 9°. De met toepassing van de 1° tot 3° van het tweede lid verkregen bedrag van de vermindering wordt vanaf het begrotingsjaar 2003 jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan 91 % van de reële groei van het bruto nationaal inkomen op de wijze als bepaald in artikel 33, § 2.

De met toepassing van de 4° van het tweede lid verkregen bedrag van de vermindering wordt vanaf het begrotingsjaar 2003 jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als bepaald in artikel 38, § 3. § 2. Voor het begrotingsjaar 2002 wordt voor elk gewest vertrokken van de gemiddelde ontvangsten voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001, die vooraf werden uitgedrukt in prijzen van 2002, van de in elk gewest gelokaliseerde belastingen zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, 7° tot 8° en 10° tot 12°, en van 58,592 % van de gemiddelde ontvangsten voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001, die vooraf werden uitgedrukt in prijzen van 2002, van de in elk gewest gelokaliseerde ontvangsten inzake de in artikel 3, eerste lid, 6°, bedoelde belasting.

De met toepassing van het eerste lid verkregen bedragen per belasting worden voor elk gewest opgeteld.

Vanaf het begrotingsjaar 2003 worden voor elk gewest de met toepassing van het eerste lid verkregen bedragen voor elke belasting aangepast aan de evolutie van de ontvangsten bij ongewijzigd beleid. Deze aangepaste bedragen per belasting worden voor elk gewest opgeteld.

Voor de begrotingsjaren 2003 tot en met 2012 wordt jaarlijks voor elk gewest het verschil berekend tussen het bedrag verkregen met toepassing van het tweede lid en het bedrag verkregen met toepassing van het derde lid.

Het met toepassing van het vierde lid verkregen verschil, zo dit positief is, vormt jaarlijks het basisbedrag van de overgangscorrectie.

Voor de begrotingsjaren 2003 tot en met 2007 is voor elk gewest de overgangscorrectie gelijk aan 100 % van het voor het overeenstemmend jaar verkregen basisbedrag van de overgangscorrectie voor het betrokken gewest.

Voor de begrotingsjaren 2008 tot en met 2012 is voor elk gewest de overgangscorrectie gelijk aan een jaarlijks met 16,67 punten verminderend percentage van het voor het overeenstemmend jaar verkregen basisbedrag van de overgangscorrectie.

Vanaf het begrotingsjaar 2013 wordt geen overgangscorrectie meer toegepast.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ontvangsten bij ongewijzigd beleid verstaan de werkelijke ontvangsten tenzij deze beïnvloed zijn door het betrokken gewest in het kader van de uitoefening van zijn fiscale bevoegdheden met betrekking tot de betrokken belasting. In dat geval gebeurt de jaarlijkse aanpassing bedoeld in het derde lid aan de hand van bij wet per belasting vastgestelde objectieve criteria. Het betrokken wetsontwerp wordt vóór 1 januari 2002 ingediend bij de Kamer.

Het met toepassing van deze paragraaf per gewest verkregen bedrag komt in mindering van de in § 1 bedoelde vermindering. »

Art. 18.Artikel 34 van dezelfde bijzondere wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 34.De middelen per gewest worden jaarlijks samengesteld als volgt : 1° de bedragen verkregen met toepassing van artikel 33, § 4;2° de bedragen verkregen met toepassing van artikel 33bis;3° de nationale solidariteitstussenkomst bedoeld in artikel 48. De middelen bedoeld in het eerste lid, worden gevormd door een gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting. »

Art. 19.In artikel 35, § 1, van dezelfde bijzondere wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder b) wordt vervangen als volgt : « b) van de hoedanigheid van niet-werkende werkzoekende van de tewerkgestelde werknemers;»; 2° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « Wat de financiële tegemoetkoming betreft die is bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, vierde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt het bedrag dat overeenstemt met een werkloosheidsvergoeding toegekend aan het betrokken gewest voor elke voltijds uitgedrukte arbeidsplaats die door dat gewest ten laste wordt genomen, op voorwaarde dat het bewijs wordt geleverd : a) van de tewerkstelling uitgedrukt in een voltijdse eenheid;b) dat elke arbeidsplaats wordt ingenomen door een werknemer die is tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of op basis van een statuut.»

Art. 20.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 35quater ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 35quater.§ 1. Voor het begrotingsjaar 2002 bedragen de aanvullende bijkomende middelen voor het Vlaams Gewest 21 653 499,39 EUR, voor het Waals Gewest 13 292 050,80 EUR en voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 917 206,04 EUR. § 2. Vanaf het begrotingsjaar 2003 worden de in § 1 bedoelde bedragen jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, alsook aan de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar op de wijze bepaald in artikel 33, § 2.

De saldi die op 31 december 2001 beschikbaar zijn op de begrotingsfondsen worden aan de gewesten overgemaakt voorzover zij betrekking hebben op aangelegenheden die worden overgedragen met toepassing van artikel 2 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen. De bedragen van deze saldi worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na overleg met de gewestregeringen. »

Art. 21.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 35quinquies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 35quinquies.Voor het begrotingsjaar 2002 bedragen de bijkomende middelen voor het Vlaams Gewest 21 425 437,35 EUR en voor het Waals Gewest 19 268 763,68 EUR. Vanaf het begrotingsjaar 2003 worden de in het eerste lid bedoelde bedragen aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, alsook aan de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2. »

Art. 22.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 35sexies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 35sexies.Voor het begrotingsjaar 2002 worden er bijkomende middelen overgedragen aan het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voor de drie gewesten samen zijn deze middelen gelijk aan 14 873 611,49 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2002.

Voor de vaststelling van de bedragen voor het begrotingsjaar 2003 en voor elk van de daaropvolgende begrotingsjaren wordt uitgegaan van de bijkomende middelen verkregen voor het vorige begrotingsjaar.

Ieder jaar wordt het met toepassing van het tweede lid verkregen totaal bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, alsook aan de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2, en verdeeld volgens de in elk gewest gelokaliseerde ontvangsten inzake personenbelasting. »

Art. 23.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 35septies ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 35septies.Voor het begrotingsjaar 2002 worden er bijkomende middelen overgedragen aan het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voor de drie gewesten samen zijn deze middelen gelijk aan 6 114 434,94 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2002.

Voor de vaststelling van de bedragen voor het begrotingsjaar 2003 en voor elk van de daaropvolgende begrotingsjaren wordt uitgegaan van de bijkomende middelen verkregen voor het vorige begrotingsjaar.

Ieder jaar wordt het met toepassing van het tweede lid verkregen totaal bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen alsook aan de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar op de wijze bepaald in artikel 33, § 2, en over de gewesten verdeeld volgens het aandeel van elk gewest in het totaal van het met toepassing van de artikelen 33, § 4, 35, 35ter, 35quater, 35quinquies, 35sexies en 48 voor de drie gewesten samen verkregen bedrag. »

Art. 24.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 35octies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 35octies.De middelen bedoeld in deze afdeling worden gevormd door een gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting. »

Art. 25.Artikel 36 van dezelfde bijzondere wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 36.De middelen per gemeenschap worden jaarlijks als volgt samengesteld : 1° het in artikel 41 bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde;2° het, naargelang het geval, in artikel 46 of 47 bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting;3° de in artikel 47bis bedoelde dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld.»

Art. 26.In artikel 38 van dezelfde bijzondere wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Vanaf het begrotingsjaar 1990 worden de in § 1 bedoelde bedragen jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen.

In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar worden de verkregen bedragen aangepast aan de geraamde procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar, zoals voorzien in de economische begroting bedoeld in artikel 108, g), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen. »; 2° er wordt een § 3bis, ingevoegd, luidende : « § 3bis.Voor beide gemeenschappen samen worden de volgende bedragen bepaald : 1° voor het begrotingsjaar 2002 : een bedrag van 198 314 819,82 EUR;2° voor het begrotingsjaar 2003 : een bedrag van 148 736 114,86 EUR;3° voor het begrotingsjaar 2004 : een bedrag van 148 736 114,86 EUR;4° voor het begrotingsjaar 2005 : een bedrag van 371 840 287,16 EUR;5° voor het begrotingsjaar 2006 : een bedrag van 123 946 762,39 EUR;6° voor de begrotingsjaren 2007 tot en met 2011 : een bedrag van 24 789 352,48 EUR.»; 3° er wordt een § 3ter ingevoegd, luidende : « § 3ter.Voor het begrotingsjaar 2002 is het totaal bedrag gelijk aan het met toepassing van § 3 voor beide gemeenschappen samen verkregen bedrag verhoogd met het voor het begrotingsjaar 2002 in § 3bis bepaalde bedrag.

Voor elk van de begrotingsjaren 2003 tot en met 2006 is het totaal bedrag gelijk aan het voor het betrokken begrotingsjaar in § 3bis bepaalde bedrag dat wordt verhoogd met het voor het voorgaande begrotingsjaar met toepassing van deze paragraaf verkregen totaal bedrag nadat dit laatste is aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar op de wijze bedoeld in § 3.

Voor elk van de begrotingsjaren 2007 tot en met 2011 is het totaal bedrag gelijk aan het voor het betrokken begrotingsjaar in § 3bis bepaalde bedrag dat wordt verhoogd met het voor het voorgaande begrotingsjaar met toepassing van deze paragraaf verkregen totaal bedrag nadat dit laatste is aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan 91 % van de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar.

Vanaf het begrotingsjaar 2012 is het totaal bedrag, voor beide gemeenschappen samen, gelijk aan het voor het voorgaande begrotingsjaar met toepassing van deze paragraaf verkregen totaal bedrag nadat dit laatste is aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan 91 % van de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar.

In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar gebeurt de in het derde en vierde lid bedoelde aanpassing aan de geraamde procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de geraamde reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar, zoals voorzien in de economische begroting bedoeld in artikel 108, g), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen. »; 4° er wordt een § 5 toegevoegd, luidende : « § 5.Voor elk van de begrotingsjaren 2002 tot en met 2011 wordt het met toepassing van § 3ter verkregen totaal bedrag, na aftrek van het in § 3bis voor het betrokken begrotingsjaar bepaalde bedrag, jaarlijks vermenigvuldigd met de in § 4 bedoelde aanpassingsfactor.

Het met toepassing van het eerste lid verkregen bedrag wordt verhoogd met het in § 3bis voor het betrokken begrotingsjaar bepaalde bedrag.

Vanaf het begrotingsjaar 2012 wordt het met toepassing van § 3ter verkregen totaal bedrag jaarlijks vermenigvuldigd met de in § 4 bedoelde aanpassingsfactor. »

Art. 27.Artikel 39, § 1, van dezelfde bijzondere wet wordt vervangen als volgt : « § 1. De met toepassing van artikel 38, § 4 verkregen bedragen worden jaarlijks opgeteld. »

Art. 28.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 40bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 40bis.Vanaf het begrotingsjaar 2002 wordt jaarlijks het verschil bepaald tussen het met toepassing van artikel 38, § 5, verkregen totaal bedrag enerzijds en het met toepassing van artikel 39, § 1, verkregen totaal bedrag anderzijds. »

Art. 29.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 40ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 40ter.§ 1. Voor de begrotingsjaren 2002 tot en met 2011 wordt het met toepassing van artikel 40bis verkregen bedrag in twee gedeelten opgesplitst.

Het eerste gedeelte bedraagt : 1° voor het begrotingsjaar 2002 : 35 %;2° voor de begrotingsjaren 2003 tot en met 2009 : een jaarlijks met 5 punten toenemend percentage vertrekkende van het in het 1° vastgestelde percentage;3° voor de begrotingsjaren 2010 tot en met 2011 : een jaarlijks met 10 punten toenemend percentage vertrekkende van het in het 2° voor het begrotingsjaar 2009 verkregen percentage. Voor elk van de betrokken begrotingsjaren is het tweede gedeelte gelijk aan het verschil tussen het in het eerste lid bedoelde bedrag en het in het tweede lid bepaalde gedeelte. § 2. Het met toepassing van § 1, tweede lid, bepaalde gedeelte wordt voor elk van de betrokken begrotingsjaren over de twee gemeenschappen verdeeld in verhouding tot de in elke gemeenschap gelokaliseerde ontvangsten inzake personenbelasting, overeenkomstig artikel 44, § 2, tweede tot vierde lid. § 3. Het met toepassing van § 1, derde lid, bepaalde gedeelte wordt voor elk van de betrokken begrotingsjaren over de twee gemeenschappen verdeeld volgens het aantal leerlingen in elke gemeenschap dat wordt vastgesteld overeenkomstig de criteria bedoeld in artikel 39, § 2. § 4. Vanaf het begrotingsjaar 2012 wordt het met toepassing van artikel 40bis verkregen bedrag over de twee gemeenschappen verdeeld in verhouding tot de in elke gemeenschap gelokaliseerde ontvangsten inzake personenbelasting, overeenkomstig artikel 44, § 2, tweede tot vierde lid. »

Art. 30.Artikel 41 van dezelfde bijzondere wet wordt aangevuld als volgt : « 3° het bedrag verkregen met toepassing van artikel 40ter. »

Art. 31.Artikel 47, § 2, van dezelfde bijzondere wet, vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt : « § 2. Ieder jaar worden deze bedragen aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen evenals aan de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar. In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal inkomen worden de bedragen aangepast aan de geraamde procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de geraamde reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar, zoals voorzien in de economische begroting bedoeld in artikel 108, g), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen. »

Art. 32.Artikel 47, § 3, van dezelfde bijzondere wet, vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt : « § 3. Ieder jaar wordt het in § 2 verkregen bedrag of, in voorkomend geval, het voor het begrotingsjaar 2005 in § 2bis in aanmerking genomen bedrag, voor de twee gemeenschappen samen uitgedrukt in percenten met vijf decimalen van het totaal van de in beide gemeenschappen gelokaliseerde ontvangsten inzake personenbelasting. »

Art. 33.In hoofdstuk III van dezelfde bijzondere wet wordt een nieuwe « Afdeling 4. - De dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld » toegevoegd.

Art. 34.In de nieuwe afdeling 4 van hoofdstuk III wordt een artikel 47bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 47bis.§ 1. Aan de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap wordt jaarlijks een dotatie toegekend ter compensatie van het kijk- en luistergeld. Het basisbedrag van deze dotatie wordt per gemeenschap bepaald als het gemiddelde voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001 van de in de Vlaamse Gemeenschap respectievelijk de Franse Gemeenschap gelokaliseerde netto-opbrengst van het kijk- en luistergeld, met inachtneming van de lokalisatiecriteria zoals bepaald in § 3. De netto-opbrengst wordt uitgedrukt in prijzen van 2002. § 2. Vanaf het begrotingsjaar 2003 wordt het met toepassing van § 1 verkregen bedrag per gemeenschap jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 38, § 3. § 3. Voor de toepassing van § 1 wordt het kijk- en luistergeld geacht gelokaliseerd te zijn als volgt :op de plaats waar het televisietoestel wordt gehouden en, wat de toestellen in autovoertuigen betreft, op de plaats waar de houder van het toestel gevestigd is.

Aan de Franse Gemeenschap wordt het gedeelte van de netto-opbrengst toegewezen van het in het Franse taalgebied gelokaliseerde kijk- en luistergeld, verhoogd met 80 % van het gedeelte van de netto-opbrengst van deze belasting in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

Aan de Vlaamse Gemeenschap wordt het gedeelte van de netto-opbrengst toegewezen van het in het Nederlandse taalgebied gelokaliseerde kijk- en luistergeld, verhoogd met 20 % van het gedeelte van de netto-opbrengst van deze belasting in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. »

Art. 35.Artikel 48, § 2, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet, wordt aangevuld als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2002 gebeurt de jaarlijkse aanpassing aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als bepaald in artikel 38, § 3. »

Art. 36.§ 1. In artikel 49, van dezelfde bijzondere wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de §§ 1 tot 3 worden vervangen door de volgende bepalingen : « § 1.De gemeenschappen en de gewesten kunnen leningen aangaan in euro of in deviezen. § 2. De programmatie van de openbare leningen wordt vastgesteld door de Ministerraad na overleg met de regeringen.

De voorwaarden en de uitgiftekalender van elke openbare lening worden ter goedkeuring aan de minister van Financiën voorgelegd.

Indien deze goedkeuring door de Minister van Financiën wordt geweigerd, kan de betrokken regering vragen dat de kwestie ter beslissing aan de Ministerraad wordt voorgelegd. § 3. De gemeenschappen en de gewesten kunnen privé-leningen en kortlopende effecten uitgeven na de Minister van Financiën terzake te hebben geïnformeerd. De modaliteiten van de mededeling en de inhoud van deze informatie maken het voorwerp uit van een overeenkomst tussen de Minister van Financiën en de regeringen. »; 2° § 4 wordt opgeheven;3° In § 5 worden de woorden « van §§ 2 en 4 » vervangen door de woorden « van § 2 ».

Art. 37.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 49bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 49bis.De bepalingen van artikel 49 met uitzondering van § 6, eerste lid, zijn van toepassing op de krachtens artikel 138 van de Grondwet toegekende bevoegdheden aan de Franse Gemeenschapscommissie. »

Art. 38.Artikel 53, eerste lid, 1°bis, van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt opgeheven.

Art. 39.In artikel 61 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt een § 7 ingevoegd luidend als volgt : « § 7. Tenzij in deze paragraaf anders is bepaald, nemen de gewesten de rechten en verplichtingen over van de Staat die betrekking hebben op de bevoegdheden die hen worden toegekend door de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die voortkomen uit hangende en toekomstige gerechtelijke procedures.

Met betrekking tot de verbintenissen aangegaan voor 1 januari 2002 inzake deze overgedragen bevoegdheden, blijft de Staat gebonden door de bestaande verplichtingen op 31 december 2001 : - hetzij wanneer de betaling ervan verschuldigd is op deze datum als het gaat over vaste uitgaven of uitgaven waarvoor geen betalingsaanvraag moet worden voorgelegd; - hetzij voor de andere schulden, wanneer ze vaststaan en de betaling ervan op regelmatige wijze werd aangevraagd op dezelfde datum in overeenstemming met de geldende wetten en reglementen.

Met betrekking tot de prefinanciering door de Staat, voor rekening van de lokale besturen die een beroep doen op de diensten van een gewestelijke ontvanger, van de kosten die verband houden met de bezoldigingen en andere vaste uitgaven voor de gewestelijke ontvangers en met de werkingsuitgaven van de gewestelijke gemeenteontvangerijen, behoudt de Staat zijn rechten tot terugvordering, op die lokale besturen, van de tot en met 31 december 2001 door hem geprefinancierde bedragen. »

Art. 40.In artikel 62 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor het begrotingsjaar 2000 zijn deze bedragen respectievelijk 56 162 756,97 EUR voor de Franse Gemeenschap en 27 662 438,42 EUR voor de Vlaamse Gemeenschap.»; 2° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « Vanaf het begrotingsjaar 2002 gebeurt de jaarlijkse aanpassing aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als bepaald in artikel 38, § 3.»

Art. 41.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 62bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 62bis.Vanaf het begrotingsjaar 2002 wordt jaarlijks een bedrag bepaald dat overeenstemt met 27,44 % van de te verdelen winst van de Nationale Loterij, zoals bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Het met toepassing van het eerste lid verkregen bedrag wordt jaarlijks verminderd met een bedrag dat overeenstemt met 0,8428 % van het in het eerste lid verkregen bedrag.

Het met toepassing van het tweede lid verkregen bedrag wordt jaarlijks over de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap verdeeld volgens het aandeel van elke gemeenschap in het totaal van de met toepassing van artikel 36, 1° en 2° voor beide gemeenschappen samen verkregen bedrag.

De voormelde bedragen worden gestort bij middel van voorschotten die op 30 juni en 31 december van het betrokken boekjaar niet hoger mogen zijn dan respectievelijk 50 % en 80 % van de voorlopige winstverdeling van de Nationale Loterij zoals in Ministerraad bepaald. »

Art. 42.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 62ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 62ter.Vanaf het begrotingsjaar waarin de Nationale Plantentuin van België wordt overgedragen, worden aan de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap bijkomende middelen toegekend gelijk aan een bedrag van 5 659 409,17 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2002. De verdeling van dit bedrag over beide gemeenschappen geschiedt volgens een sleutel die in overeenstemming is met de taalrol van het effectief personeelsbestand van de Nationale Plantentuin op de dag van de overdracht, zoals bedoeld in artikel 18, 4°, van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen.

Ieder jaar worden deze bedragen aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen evenals aan de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 47, § 2. »

Art. 43.Artikel 64, § 2, van dezelfde bijzondere wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Vanaf het begrotingsjaar 2002 gebeurt de jaarlijkse aanpassing aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als bepaald in artikel 38, § 3. »

Art. 44.Artikel 65, § 4, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet wordt aangevuld als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2002 gebeurt de jaarlijkse aanpassing aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als bepaald in artikel 38, § 3. »

Art. 45.In dezelfde bijzondere wet, wordt een artikel 65bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 65bis.Vanaf het begrotingsjaar 2002 worden bijzondere middelen ten laste van de federale overheid toegekend aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie en aan de Franse Gemeenschapscommissie ingesteld bij artikel 60, tweede en derde lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen. Het basisbedrag van die middelen is gelijk aan 24 789 352,48 EUR. Vanaf het begrotingsjaar 2003 wordt dat basisbedrag jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 47, § 2.

Deze middelen bestaan uit een gedeelte van de opbrengst uit de personenbelasting. 80 % van dat bedrag gaat naar de Franse Gemeenschapscommissie en 20 % naar de Vlaamse Gemeenschapscommissie. »

Art. 46.In Titel VIII van dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 68ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 68ter.- Vanaf het begrotingsjaar waarin het gewest de dienst van de in het tweede lid bedoelde belastingen verzekert, en ten vroegste vanaf het begrotingsjaar 2004, wordt jaarlijks een dotatie op de begroting van het Ministerie van Financiën voor het betrokken gewest ingeschreven. Deze dotatie stemt overeen met de met toepassing van het tweede en derde lid bepaalde kostprijs voor de betrokken belasting en zal slechts worden doorgestort in de mate dat het gewest het personeel van de betrokken administraties heeft overgenomen.

De totale kostprijs van de dienst van de belastingen bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 8° en 10° tot 12°, wordt vóór 31 december 2003 bij wet, na voorafgaand overleg met de betrokken gewestregeringen bepaald. Deze totale kostprijs wordt per belasting berekend als het gemiddelde van de voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001 bepaalde kostprijs die vooraf werd uitgedrukt in prijzen van 2002.

De verhouding wordt bepaald van de met toepassing van het tweede lid verkregen totale kostprijs tot het totaal van de in de drie gewesten gelokaliseerde ontvangsten van de betrokken belasting. Dit percentage wordt toegepast op de in elk gewest gelokaliseerde ontvangsten inzake de betrokken belasting. De in dit lid bedoelde ontvangsten worden berekend als het gemiddelde van de ontvangsten voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001 die vooraf werden uitgedrukt in prijzen van 2002, nadat eventuele interregionale tariefverschillen werden geneutraliseerd.

Het met toepassing van het derde lid verkregen bedrag, per belasting en per gewest, wordt vanaf het begrotingsjaar 2003 jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als bepaald in artikel 38, § 3. »

Art. 47.In artikel 75 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt een § 1ter ingevoegd, luidend als volgt : « § 1ter. De vastlegging, de ordonnancering en de vereffening van de uitgaven die betrekking hebben op de over te dragen administratieve diensten, en die noch effectief noch in hun geheel ten laste worden genomen door de gewesten en de gemeenschappen, worden gemachtigd ten laste van de kredieten geopend door de wet gedurende een periode van 12 maanden. De federale overheid houdt daartoe op de aan de gewesten en de gemeenschappen over te dragen middelen de bedragen in die nodig zijn voor het dekken van deze uitgaven.

Deze inhoudingen worden vastgelegd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na overleg met de betrokken regeringen. »

Art. 48.Artikel 77 van dezelfde bijzondere wet, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. Onverminderd artikel 75, wordt gedurende het jaar 2002 aan de federale overheid machtiging verleend om, ten laste van de bij de wet geopende kredieten, voor rekening van de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten, vastleggingen, ordonnanceringen en betalingen te verrichten voor uitgaven waartoe de regeringen hebben beslist met betrekking tot de nieuwe bevoegdheden die vanaf 1 januari 2002 door of krachtens de Grondwet aan de gemeenschappen en de gewesten werden toegewezen. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen

Art. 49.In artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd door de bijzondere wetten van 8 augustus 1988, van 16 januari 1989 en van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° de programma's voor wedertewerkstelling van de niet-werkende werkzoekenden, met uitsluiting van de programma's voor wedertewerkstelling in de besturen en de diensten van de federale overheid of die onder het toezicht van deze overheid ressorteren en met uitsluiting van de overeenkomsten bedoeld in afdeling 5 van hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr.25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector. »; 2° in het tweede lid worden de woorden « uitkeringsgerechtigde volledig werkloze of iedere bij of krachtens de wet daarmee gelijkgestelde persoon » vervangen door de woorden « niet-werkende werkzoekende »;3° in het derde lid worden de woorden « de werkloosheidsduur van de werkloze die wedertewerkgesteld wordt » vervangen door de woorden « de periode gedurende dewelke de wedertewerkgestelde werkzoekende ingeschreven is als werkzoekende en geen werk heeft »;4° het vierde lid wordt vervangen door het volgende lid : « De federale overheid kent eveneens de financiële tegemoetkoming toe, bedoeld in het tweede lid, voor een aantal werknemers, tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of op basis van een statuut, gelijk aan het aantal betrekkingen dat gehandhaafd is onder de betrekkingen die de dag vóór de opheffing van de wedertewerkstellingsprogramma's door een gewest in het kader van die programma's ingevuld waren.»

Art. 50.In artikel 6, § 3bis, 1°, van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988, worden de woorden « wedertewerkstellingsprogramma's van werklozen » door de woorden « programma's voor wedertewerkstelling van de niet-werkende werkzoekenden » vervangen.

Art. 51.Artikel 88 van dezelfde bijzondere wet, vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt aangevuld met een § 3bis, luidende : « § 3bis. In het kader van de overdracht aan het Waals Gewest van de bevoegdheden bedoeld in artikel 4, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, voor wat de in het Franse taalgebied gelokaliseerde opbrengst van het kijk- en luistergeld betreft, regelt de Franse gemeenschapsregering de modaliteiten van de overdracht van de betrokken personeelsleden van de Franse gemeenschapsregering naar de Waalse gewestregering.

In het kader van de overdracht aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van de bevoegdheden bedoeld in artikel 4, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, voor wat de in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gelokaliseerde opbrengst van het kijk- en luistergeld betreft, bepalen de Vlaamse regering en de Franse gemeenschapsregering in onderling akkoord, elk wat haar betreft, de nadere regelen van de overdracht van de betrokken personeelsleden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap naar de Brusselse Hoofdstedelijke regering. »

Art. 52.In artikel 92bis van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 januari 1989, 5 mei 1993, 16 juli 1993 en 28 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld als volgt : « f) op de uitoefening van de in artikel 4, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten bedoelde bevoegdheden ingeval de belastingplichtige een vennootschap, een autonoom overheidsbedrijf of een vereniging zonder winstgevend doel met leasingactiviteiten is;g) op de uitoefening van de in artikel 4, § 4, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten bedoelde bevoegdheden voor de voertuigen die in het buitenland zijn ingeschreven.»; 2° § 3 wordt aangevuld als volgt : « e) voor de uitwisseling van informatie in het kader van de uitoefening van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bedoeld in de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, en van de federale overheid.» HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof

Art. 53.In de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 3bis.Voor de beroepen tot nietigverklaring van een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet, die gegrond zijn op de schending van de artikelen 6, § 2, en 9, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, begint de termijn van zes maanden waarin artikel 3 voorziet pas te lopen zodra de inkohieringstermijn bepaald in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 verstreken is. » HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen

Art. 54.In de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen wordt een artikel 46bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 46bis.Vanaf het begrotingsjaar 2002 worden bijzondere middelen ten laste van de federale overheid verdeeld onder de gemeenten waarvan het college van burgemeester en schepenen is samengesteld in overeenstemming met artikel 279 van de nieuwe gemeentewet of waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt voorgezeten in overeenstemming met het voornoemde artikel.

Het basisbedrag van deze middelen is gelijk aan 24 789 352,48 EUR. Vanaf 2003 wordt dat bedrag jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bruto nationaal inkomen van het betrokken begrotingsjaar op de wijze bepaald in artikel 47, § 2, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten.

Deze middelen bestaan uit een gedeelte van de opbrengst uit de personenbelasting.

Deze middelen worden verdeeld onder de in het eerste lid bedoelde gemeenten volgens de criteria en de wegingen bepaald in de artikelen 5 tot 15 van de ordonnantie van 21 december 1998 tot vaststelling van de regels voor de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. De middelen worden aan elke betrokken gemeente toegekend a rato van de periode van het jaar waarin deze voldoet aan de in het eerste lid bepaalde voorwaarde.

De regering verdeelt de bijzondere dotatie en keert het aandeel van de betrokken gemeenten uit, overeenkomstig de mechanismen van de voornoemde ordonnantie. Voor de eerste keer wordt de bijzondere dotatie echter verdeeld vóór 31 januari 2002. »

Art. 55.In artikel 83quater, § 1, van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2002 wordt het in het eerste lid vermelde bedrag verhoogd met een bedrag van 24 789 352,48 EUR, dat jaarlijks aangepast wordt aan de gemiddelde ontwikkeling van de lonen in de diensten van de regering sinds 1992. Artikel 83ter, § 4, eerste lid, tweede zin, is van toepassing. » HOOFDSTUK VI. - Diverse en overgangsbepalingen Inwerkingtreding

Art. 56.Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter voorbereiding van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector, vervangen bij de bijzondere wet van 6 juli 1989, wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.Een interdepartementaal Begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid wordt opgericht binnen het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. »

Art. 57.In Titel VIII van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wordt een artikel 68quater ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 68quater.Op basis van de overeenstemmende middelen, zoals voorzien in de begroting 2001 en volgens de verschillende verdeelsleutels, respectievelijk voor de gemeenschappen en de gewesten, zoals die uit deze bijzondere wet kunnen worden afgeleid, worden de voor de overdracht van de bevoegdheden inzake ontwikkelingssamenwerking noodzakelijke financiële middelen overgeheveld. De in artikel 6ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, bedoelde werkgroep bereidt deze overheveling voor. »

Art. 58.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2002 met uitzondering van de artikelen 19, 49, 50 en 56 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2001.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 13 juli 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Gewone zitting 2000-2001. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire Stukken. - Ontwerp van bijzondere wet, nr. 50-1183/1. - Amendementen, nrs. 50-1183/2 en 3. - Advies van de Raad van State, nr. 50-1183/4. - Amendementen, nr. 50-1183/5. - Erratum, nr. 50-1183/6. - Verslag, nr. 50-1183/7. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 50-1183/8. - Amendementen, nr. 50-1183/9. - Tekst aangenomen bij eerste stemming, nr. 50-1183/10. - Amendementen, nr. 50-1183/11. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 50-1183/12.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 30, 31 mei 2001 en 6 juni 2001.

Senaat.

Parlementaire Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer, nr. 2-777/1. - Amendementen, nr. 2-777/2. - Verslag, nr. 2-777/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 2-777/4. - Amendementen, nr. 2-777/5 en 6. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 2-777/7.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 28 juni 2001.

^