Etaamb.openjustice.be
Wet van 13 mei 1999
gepubliceerd op 22 mei 1999

Wet houdende instemming met het Intergouvernementeel Akkoord en Uitvoeringsprotocol over een gemeenschappelijke interpretatie van de Protocollen met betrekking tot de monetaire associatie tussen België en Luxemburg vanaf de overgang naar de derde fase van de Economische en de Monetaire Unie, ondertekend te Brussel op 23 november 1998

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
1999015115
pub.
22/05/1999
prom.
13/05/1999
ELI
eli/wet/1999/05/13/1999015115/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 MEI 1999. - Wet houdende instemming met het Intergouvernementeel Akkoord en Uitvoeringsprotocol over een gemeenschappelijke interpretatie van de Protocollen met betrekking tot de monetaire associatie tussen België en Luxemburg vanaf de overgang naar de derde fase van de Economische en de Monetaire Unie, ondertekend te Brussel op 23 november 1998 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het intergouvernementeel akkoord over een gemeenschappelijke interpretatie van de protocollen met betrekking tot de monetaire associatie tussen België en Luxembourg vanaf de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie en het erbij gevoegd uitvoeringsprotocol, opgemaakt te Brussel, op 23 november 1998, zullen volkomen gevolg hebben.

Art. 3.Deze wet treedt in werking met ingang van 15 december 1998.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 13 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR Met `s Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Zitting 1998-1999. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 10 februari 1999, nr. 1-1269/1. Verslag, nr. 1-1269/2. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1-1269/3.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 24 februari 1999. Stemming, vergadering van 24 februari 1999. Kamer.

Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 49-2088/1. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 49-2088/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 19 maart 1999. Stemming, vergadering van 1 april 1999. Intergouvernementeel akkoord over een gemeenschappelijke interpretatie van de protocollen met betrekking tot de monetaire associatie tussen België en Luxemburg vanaf de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie De Regering van het Koninkrijk België en De Regering van het Groothertogdom Luxemburg, nu hun beider Staten op het punt staan een beslissende stap te zetten in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Gemeenschap, door over te gaan naar het operationele stadium van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, willen uitdrukking geven aan de wens om hun unie te behouden, met de volledige inachtneming van artikel 233 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dragen de Belgisch-Luxemburgse administratieve commissie op voorstellen te formuleren om de doelstellingen van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie te herdefiniëren met het oog op de voortzetting ervan, uiterlijk tegen zijn eerstvolgende tienjaarlijkse vervaldag op 6 maart 2002, stellen vast dat de aanvaarding van de euro als hun eenheidsmunt met ingang van 1 januari 1999 een gemeenschappelijke interpretatie van de bepalingen van de protocollen met betrekking tot de monetaire associatie tussen België en Luxemburg noodzakelijk maakt, in het licht van de bepalingen van het gemeenschapsrecht, teneinde een probleemloze overgang te garanderen van de huidige associatie naar de monetaire unie, via de overgangsperiode tot de vervanging van geldtekens in franken door geldtekens in euro's, komen daartoe overeen dat zij met ingang van 1 januari 1999 de bepalingen toepassen van het protocol met betrekking tot de monetaire associatie, zoals het van kracht is sinds 1 juli 1984, en van het protocol tot uitvoering ervan, zoals dat van toepassing is sinds 12 juli 1990, overeenkomstig de hierna volgende interpretatie. 1. De geldtekens en het bijbehorende monetaire inkomen 1° Teneinde elke onnodige verandering in de betalingscircuits en -gewoonten te voorkomen tijdens de overgangsperiode tot de invoering van de in euro's luidende geldtekens, blijft het Groothertogdom Luxemburg de Belgische geldtekens erkennen als wettig betaalmiddel en er wordt overeengekomen dat de Nationale Bank van België de Belgische geldtekens blijft verstrekken die nodig zijn om te voldoen aan de vraag van het publiek bij de Luxemburgse centrale bank.Punt 1 van artikel 1 en punt 2 van artikel 6 van het protocol blijven aldus van kracht, behalve wat het in stand houden van een zetel van de Nationale Bank van België na 1 januari 1999 betreft, en zijn aldus nog steeds van toepassing op de Belgische en Luxemburgse geldtekens in franken, zolang deze wettelijk gangbaar zijn en niet vervangen zijn door geldtekens in euro's. 2° Aangezien de geldtekens, hoewel ze luiden in de nationale munteenheden, vanaf 1 januari 1999 worden uitgegeven in het kader van het Europees Stelsel van Centrale Banken, verliezen de maximumgrenzen voor de uitgifte van Luxemburgse geldtekens hun bestaansrecht.Punt 2 van artikel 1 van het protocol en artikel 1 van het protocol ter uitvoering van dat protocol zijn derhalve niet meer van toepassing vanaf 1 januari 1999. 3° De beide Regeringen stellen vast dat hun respectieve centrale banken bij de overgang naar de monetaire unie dezelfde rechten en plichten hebben in het kader van het Europees Stelsel van Centrale Banken;ze komen overeen dat er derhalve geen reden meer is om de verschillende voordelen en winsten die de Belgische Staat in hoedanigheid van soevereine Staat haalt uit de verrichtingen van de Nationale Bank van België, te verdelen onder beide Staten; ze zijn het er evenwel over eens dat elk van hun centrale banken recht heeft op het netto monetaire inkomen dat voortvloeit uit het in omloop brengen van de biljetten op haar grondgebied en de kosten daarvan moet dragen.

Ze komen overeen dat de bepalingen van dit akkoord, als geheel bezien, overeenstemmen met een billijke uitvoering van dat principe voor de overgangsperiode tot de vervanging van de geldtekens in franken door geldtekens in euro's. 4° Met het oog op het netto monetaire inkomen dat de Nationale Bank van België haalt uit de activa die worden aangehouden als tegenpost van haar bankbiljetten in omloop die uitstijgen boven het aandeel van België in de totale uitgifte van biljetten door de twee centrale banken, een aandeel dat berekend wordt op basis van de verhouding tussen hun volgestorte aandelen in het kapitaal van de Europese Centrale Bank, wordt overeengekomen dat de Nationale Bank van België de Luxemburgse centrale bank het aandeel van de Belgische Staat zal overmaken waarop deze laatste op diezelfde basis in de netto financiële opbrengsten van de Nationale Bank van België recht heeft en dat berekend wordt overeenkomstig artikel 29 van de Belgische wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België.Daartoe stort de Nationale Bank van België aan de Luxemburgse centrale bank aan het einde van elk kwartaal een provisioneel voorschot, waarop geen enkele interest wordt aangerekend; de definitieve vereffening voor een boekjaar wordt verricht aan het einde van de maand januari van het volgend jaar. 5° Er wordt overeengekomen dat vanaf de inwerkingtreding, op 1 januari 1999, van die verdeling van het netto monetaire inkomen tussen de centrale banken, het bedrag van de door de Nationale Bank van België uitgegeven bankbiljetten dat hoger is dan haar aandeel berekend zoals omschreven in het voorgaande punt, wordt geboekt op haar passiefzijde als een renteloze schuld ten aanzien van de Luxemburgse centrale bank, zodat deze laatste op haar passiefzijde het volledige, louter theoretische bedrag boekt van haar aandeel in de totale biljettenuitgifte door de twee centrale banken en op haar actiefzijde een overeenkomstige vordering op de Nationale Bank van België.6° Vanaf diezelfde datum is er geen reden van bestaan meer voor de deelname van de Luxemburgse Staat aan de verschillende voordelen en winsten die de Belgische Staat in hoedanigheid van soevereine Staat haalt uit de verrichtingen van de Nationale Bank van België, zoals die deelname is omschreven in de eerste alinea van punt 1 van artikel 5 van het protocol, en zoals die voordelen en winsten zijn gespecifieerd in de alinea's c) en d) van punt 2 van artikel 2 van het protocol tot uitvoering van dat protocol.7° Er wordt overeengekomen dat, onverminderd de beslissingen die terzake in het Europees Stelsel van Centrale Banken zouden kunnen worden genomen, de Belgische geldtekens die de Luxemburgse centrale bank vanaf 1 januari 2002 aan de omloop onttrekt in ruil voor door haar uitgegeven geldtekens in euro's door de Nationale Bank van België in ontvangst worden genomen tegen monetaire activa in euro's of in andere deviezen dan de in euro's luidende geldtekens, tot het dubbel van het in punt e) vermelde theoretische bedrag.Boven dat bedrag worden de biljetten omgewisseld tegen geldtekens in euro's. 8° Na de vervanging van de geldtekens in franken door geldtekens in euro's zal er geen verdeling meer plaatsvinden van de in alinea b) van punt 2 van artikel 2 van het uitvoeringsprotocol vermelde bedragen en lasten.2. Monetair en valutabeleid De bepalingen van de artikelen 2 en 3 van het protocol gelden niet langer en vervallen op 1 januari 1999, wanneer voor alle Staten die de eenheidsmunt hebben ingevoerd, het valuta- en monetaire beleid zal zijn eengemaakt.3. Het Belgisch-Luxemburgs Wisselinstituut (BLWI) De bepalingen van artikel 4 van het protocol blijven van kracht in de beperkte en uitzonderlijke context van de artikelen 73 B tot 73 G van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.De op 27 april 1998 door de Raad van het Belgisch-Luxemburgs Wisselinstituut genomen beslissingen over de toekomst van het BLWI in het kader van de totstandkoming van de Economische en Monetaire Unie, tot 31 december 2001, worden bevestigd. Het BLWI zal, voor gezamenlijke rekening, tot 31 december 2001 zijn taken blijven vervullen. Het aandeel van het Groothertogdom Luxemburg in die kosten is forfaitair vastgesteld op 85 miljoen fr. per jaar, een bedrag dat jaarlijks aan de Nationale Bank van België zal worden gestort. 4. Reservefonds en goud- en deviezenreserves 1° De bepalingen van punt 1, 2e lid, van artikel 5 van het protocol vervallen wanneer het Europees Stelsel van Centrale Banken de taak op zich neemt de officiële goud- en deviezenreserves van de Lid-Staten aan te houden en te beheren en wanneer de goud- en deviezenreserves aan de Europese Centrale Bank worden overgedragen.2° Daartoe koopt de Luxemburgse centrale bank van de Nationale Bank van België haar aandeel in de goudvoorraad van de Nationale Bank van België af.Dat aandeel van Luxemburg wordt berekend volgens de verhouding tussen de respectieve bevolkingen, zoals bedoeld in artikel 2 van het uitvoeringsprotocol. Die afkoop heeft plaats op 31 december 1998 's avonds op basis van de situatie en de waarde, tegen de historische prijs, van de goudvoorraad. 3° Teneinde - bij gebrek aan een stelsel van vaste wisselkoersen - Luxemburg recht te doen wedervaren met betrekking tot de deviezenreserves van de Nationale Bank van België en teneinde de vordering van de Luxemburgse Staat af te lossen, vordering die overeenstemt met het aandeel van de Luxemburgse Staat in het vijfde van het reservefonds van de Nationale Bank van België, zoals bedoeld in punt 2, alinea a) van artikel 2 van het uitvoeringsprotocol, zal de Nationale Bank van België aan het begin van elk van de drie boekjaren 1999, 2000 en 2001 een bedrag storten van 115 miljoen fr.aan de Luxemburgse centrale bank en van 85 miljoen fr. aan de Luxemburgse Schatkist. 4° Naar aanleiding van de uitvoering van de punten b) en c) hierboven vervalt de deelneming van de Luxemburgse Staat in de ontvangsten en in de uitgaven zoals bedoeld in punt 1, 2e lid, van artikel 5 van het protocol, in punt 1, b) van artikel 2 van het uitvoeringsprotocol en nader toegelicht in punt 2, a) en e) van dit laatste uitvoeringsprotocol;alle rechten van Luxemburg op de reserves van de Nationale Bank van België zullen derhalve integraal en definitief voldaan zijn. 5. Samenwerking tussen centrale banken De bepalingen van artikel 6, punt 1, van het protocol vervallen per 1 januari 1999, op het ogenblik dat het Europees Stelsel van Centrale Banken volkomen operationeel zal zijn met de volwaardige deelneming van de Nationale Bank van België en de Luxemburgse centrale bank. De regeringen van de beide Staten juichen de continue samenwerking tussen de twee centrale banken toe teneinde de Luxemburgse centrale bank in staat te stellen al haar opdrachten en taken probleemloos op te nemen.

Zij nemen in dat opzicht akte van het als bijlage opgenomen uitvoeringsprotocol dat de twee centrale banken hebben afgesloten.

Opgemaakt te Brussel, op 23 november 1998, in tweevoud, in de Nederlandse en in de Franse taal, beide teksten zijnde gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk België : J.-J. VISEUR, Minister van Financiën Voor het Groothertogdom Luxemburg : J.-Cl. JUNCKER, Eerste Minister en Minister van Financiën

Uitvoeringsprotocol van het intergouvernementeel akkoord van 23 november 1998 over een gemeenschappelijke interpretatie van de protocollen met betrekking tot de monetaire associatie tussen België en Luxemburg vanaf de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie Dit uitvoeringsprotocol dat integrerend deel uitmaakt van het intergouvernementeel akkoord van 23 november 1998 impliceert : - het terugnemen door de Luxemburgse centrale bank, op 1 januari 1999, van alle personeelsleden van de in Luxemburg gevestigde bijbank van de Nationale Bank van België die daar zullen om verzoeken, een en ander op een door de Luxemburgse regering te verzekeren juridische basis; - het ter beschikking stellen van de Luxemburgse centrale bank, door de Nationale Bank van België, van het gebouw van de Luxemburgse bijbank tot uiterlijk 30 juni 2000, tegen een jaarlijkse huurprijs van 5 pct. van de handelswaarde van het gebouw; die prijs moet worden vastgesteld door twee zelfstandige experts van wie elke betrokken partij er één aanstelt en, in geval van onenigheid tussen de experts, door een door hen aangewezen derde-scheidsman; ook het verlenen van assistentie door de Luxemburgse centrale bank bij de verkoop op de markt, na haar verhuizing, van het gebouw. De Luxemburgse centrale bank zal tegen eind 1998 alle kantoorbenodigdheden, machines en meubilair van de bijbank Luxemburg aankopen voor een forfaitair bedrag van 36 miljoen; - het storten, door de Nationale Bank van België aan de Luxemburgse centrale bank, en dat aan het begin van elk van de boekjaren 1999, 2000 en 2001, van een bedrag van 200 miljoen fr. teneinde rekening te houden met de kosten die de Luxemburgse centrale bank vanaf 1 januari 1999 volledig zelf zal dragen; - het kosteloos verlenen door de Nationale Bank van België, van alle bijstand die de Luxemburgse centrale bank behoeft om al haar opdrachten en taken in het kader van het ESCB te kunnen vervullen, voorzover de Nationale Bank van België daartoe geen nieuwe computerapparatuur moet aanschaffen of haar eigen systemen moet aanpassen aan de specifieke problemen van de Luxemburgse centrale bank; - overeenkomstig punt 4 b) van het intergouvernementeel akkoord zal de Nationale Bank van België op 31 december 1998 aan de Luxemburgse centrale bank 10,98 ton goud leveren. De prijs voor dat goud zal de Luxemburgse centrale bank uiterlijk op 30 juni 2002 aan de Nationale Bank van België betalen en de uit dien hoofde in de boeken van de Nationale Bank van België genoteerde vordering zal een jaarlijkse rente van 3 pct. opleveren.

Opgemaakt te Brussel, op 23 november 1998, in tweevoud, in de Nederlandse en in de Franse taal, beide teksten zijnde gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk België : J.-J. VISEUR, Minister van Financiën Voor het Groothertogdom Luxemburg : J.-Cl. JUNCKER, Eerste Minister en Minister van Financiën.

^