Etaamb.openjustice.be
Wet van 15 juli 2013
gepubliceerd op 25 juli 2013

Wet tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2013009362
pub.
25/07/2013
prom.
15/07/2013
ELI
eli/wet/2013/07/15/2013009362/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

15 JULI 2013. - Wet tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 2.In artikel 58 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 april 2003, worden de woorden « de tuchtrechtbanken, » ingevoegd tussen de woorden « de rechtbanken van koophandel, » en de woorden « de hoven van beroep » en worden de woorden « , de tuchtrechtbanken in hoger beroep » ingevoegd tussen de woorden « de hoven van assisen » en de woorden « en van het Hof van Cassatie ».

Art. 3.Artikel 58bis van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, wordt aangevuld met een 5°, luidende : « 5° mandaat in de tuchtrechtscolleges : de mandaten van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep. ».

Art. 4.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 259sexies/1 ingevoegd, luidende : « Art. 259sexies/1. De rechters in de tuchtrechtbank en de raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden aangewezen uit de magistraten van de zetel die gedurende ten minste tien jaar een ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van de zetel hebben uitgeoefend en die nog nooit een tuchtsanctie hebben opgelopen, tenzij deze werd uitgewist.

De rechters in de tuchtrechtbank worden door de algemene vergaderingen van de rechtbanken van eerste aanleg aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van zeven jaar uit de kandidaten die op een met redenen omklede wijze door de korpschef worden voorgesteld.

De raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden door de algemene vergaderingen van de hoven van beroep aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van zeven jaar uit de kandidaten die op een met redenen omklede wijze door de korpschef worden voorgesteld.

De Koning stelt het contingent vast van de rechters die zitting kunnen houden in de tuchtrechtbank en van de raadsheren die zitting kunnen houden in de tuchtrechtbank in hoger beroep.

De korpschefs en de leden van de Hoge Raad voor de Justitie kunnen niet worden aangewezen om zitting te houden in de tuchtrechtscolleges.

Het mandaat van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een einde wanneer de betrokkene een in de artikelen 308, 323bis, 327 en 327bis bedoelde opdracht aanvaardt. Het mandaat neemt ambtshalve een einde wanneer hem een tuchtstraf wordt opgelegd. ».

Art. 5.In artikel 287sexies, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden « tot rechter in de tuchtrechtbank, tot raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep, » ingevoegd tussen de woorden « tot bijstandsmagistraat, » en de woorden « tot federaal magistraat ».

Art. 6.Artikel 288 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De installatie van de raadsheren en de raadsheren-assessoren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en van de rechters en rechters-assessoren in de tuchtrechtbank geschiedt voor een van de kamers van het hof van beroep in het rechtsgebied waarvan de tuchtrechtbank gevestigd is, voorgezeten door de eerste voorzitter of door de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer. ».

Art. 7.In artikel 341 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 december 2006, wordt § 4 opgeheven.

Art. 8.Artikel 405 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 405.§ 1. De lichte tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn : 1° terechtwijzing;2° blaam. De zware tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn : 1° inhouding van wedde;2° tuchtschorsing;3° lagere inschaling of verlies van de laatste weddebijslag;4° terugzetting of intrekking van het in artikel 58bis bedoelde mandaat;5° ontslag van ambtswege;6° ontzetting uit het ambt of afzetting. § 2. De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten minste vijftien dagen en ten hoogste een jaar en mag niet hoger zijn dan die welke wordt bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. § 3. De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een periode van ten minste een maand en ten hoogste een jaar.

De tuchtschorsing heeft zolang zij duurt een verlies van 20 % van de brutowedde tot gevolg.

Gedurende de tuchtschorsing kan de betrokkene zijn aanspraken op bevordering of verhoging in weddeschaal niet doen gelden. § 4. De lagere inschaling bestaat in de toekenning : 1° van een lagere weddeschaal in dezelfde graad of in dezelfde klasse;2° van een graad van hetzelfde niveau met een lagere weddeschaal. § 5. De terugzetting bestaat in de toekenning van een graad van een lager niveau of van een lagere klasse.

Het personeelslid neemt in deze nieuwe graad of in deze nieuwe klasse rang in op de datum waarop de toekenning uitwerking heeft. § 6. Naast het verlies van het lopende mandaat heeft de intrekking van het in artikel 58bis bedoelde mandaat tot gevolg dat de betrokken persoon zich niet langer kan kandidaat stellen voor een in dat artikel bedoeld mandaat, behoudens de in de artikelen 421 en 422 bedoelde gevallen van uitwissing of herziening.

De intrekking van het mandaat van korpschef leidt tot het verlies van het behoud van wedde dat wordt bedoeld in artikel 102, § 1, derde lid, van de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, alsook bedoeld in artikel 18 van de wet van 18 december 2006 tot wijziging van de artikelen 80, 259quater, 259quinquies, 259nonies, 259decies, 259undecies, 323bis, 340, 341, 346 en 359 van het Gerechtelijk Wetboek, tot herstel in dit Wetboek van artikel 324 en tot wijziging van de artikelen 43 en 43quater van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. § 7. Het ontslag van ambtswege heeft het verlies van de hoedanigheid van lid van de rechterlijke orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten tot gevolg. § 8. De ontzetting uit het ambt en de afzetting hebben het verlies van de hoedanigheid van lid van de rechterlijke orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten en het verlies van het rustpensioen tot gevolg. § 9. De ontzetting uit het ambt en de afzetting brengen het verbod op verdere uitoefening van ambten in de Rechterlijke Orde mee.

De terechtwijzing en de blaam uitgezonderd, brengt een tuchtstraf het verbod mee zich kandidaat te stellen voor de Hoge Raad voor de Justitie, behoudens de in de artikelen 421 en 422 bedoelde gevallen van uitwissing of herziening. § 10. Het tuchtrechtscollege kan de uitspraak van de straf opschorten en de uitvoering van de uitgesproken straf uitstellen, in voorkomend geval onder de bijzondere voorwaarden die het bepaalt. ».

Art. 9.Artikel 405ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 405ter.De in artikel 412, §§ 1 en 2, bedoelde overheid brengt de Koning of de Minister van Justitie onverwijld op de hoogte van de aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank. ».

Art. 10.In artikel 405quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, wordt het woord « wordt » vervangen door het woord « kan » en wordt het woord « geschorst » vervangen door de woorden « geschorst worden ».

Art. 11.In artikel 406, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « De ordemaatregel wordt uitgesproken door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid voor de duur van hoogstens drie maanden en kan worden verlengd voor periodes van hoogstens drie maanden tot de eindbeslissing.De maatregel kan een inhouding van 20 % van de brutowedde meebrengen. Het openbaar ministerie kan zich wenden of wendt zich op injunctie van de Minister van Justitie tot de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid met een verzoek tot schorsing in het belang van de dienst. »; 2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Een ordemaatregel of verlenging kan enkel worden uitgesproken nadat de betrokken persoon is gehoord of behoorlijk opgeroepen of, wanneer zijn verhoor onmogelijk is, nadat hij zijn verweermiddelen schriftelijk heeft kunnen doen gelden of zich heeft kunnen laten vertegenwoordigen.»; 3° de § wordt aangevuld met de volgende leden : « De oproeping wordt aan de betrokken persoon bezorgd tegen ontvangstbewijs of bij een aangetekende zending, met vermelding van de ten laste gelegde feiten, de plaats waar en de termijn waarin het dossier kan worden geraadpleegd alsook de plaats en de datum van verschijning. Van de beslissing van de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid wordt tegen ontvangstbewijs of bij een aangetekende zending kennis gegeven aan de betrokken persoon en aan het parket binnen vijf dagen volgend op het verhoor van de betrokken persoon of op de voor dat verhoor vastgestelde datum of op de schriftelijke indiening van de verweermiddelen.

De kennisgeving maakt melding van het recht om beroep in te stellen, alsook van de geldende vormen en termijn.

De beslissing is onmiddellijk uitvoerbaar. ».

Art. 12.In artikel 407 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden « van de overheid die tot het uitspreken van de schorsing bevoegd is » vervangen door de woorden « van de tuchtrechtbank ».

Art. 13.In het tweede deel, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling I, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, vervangen door wat volgt : « Tuchtrechtcolleges ».

Art. 14.Artikel 409 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 409.§ 1. Er bestaat voor heel België een niet-permanente Nederlandstalige tuchtrechtbank en een niet-permanente Franstalige tuchtrechtbank bevoegd ten aanzien van de leden en de personeelsleden van de rechterlijke orde.

Binnen de Franstalige rechtbank neemt een kamer, welke uit minstens één magistraat van de zetel bestaat die het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal, kennis van de zaken met betrekking tot de Duitstalige leden en personeelsleden van de rechterlijke orde.

Als het onmogelijk blijkt in de Franstalige rechtbank een magistraat aan te wijzen die het bewijst levert van de kennis van de Duitse taal, wordt de rechtspleging gevoerd in de Franse taal. Op verzoek van de betrokken persoon kan de rechtbank bevelen dat een beroep wordt gedaan op een vertaler; de vertaalkosten zijn ten laste van de Schatkist. Het vonnis wordt vertaald in het Duits.

De Franstalige rechtbank heeft haar zetel te Namen. De Nederlandstalige rechtbank heeft haar zetel te Gent. De geïnventariseerde tuchtdossiers en een kopie van het individuele dossier van de betrokkene worden respectievelijk gericht aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Namen of te Gent.

Het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg in de zetel waar de tuchtrechtbank haar zittingen houdt.

Het ambt van griffier bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg in de zetel waar de tuchtrechtbank haar zittingen houdt. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier. § 2. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zich moeten uitspreken over een magistraat van de zetel die geen magistraat is van het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als het rechtscollege waarvan de vervolgde persoon afkomstig is. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd.

Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zich moeten uitspreken over een magistraat van het openbaar ministerie die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor die wordt aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met raadgevende stem toegevoegd.

Wanneer de tuchtprocedure betrekking heeft op een lid van het gerechtspersoneel, zijn ze samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor die wordt aangewezen uit de assessoren die zijn aangewezen door de minister van Justitie en die van een niveau zijn dat ten minste gelijk is aan het niveau van de persoon tegen wie de tuchtprocedure loopt. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met raadgevende stem toegevoegd.

De stafhouder wordt aangewezen door de Orde van Vlaamse Balies of door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, op schriftelijk verzoek van de voorzitter van de tuchtrechtbank. § 3. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zich moeten uitspreken over een magistraat van of bij het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en uit een assessor die wordt aangewezen overeenkomstig artikel 411, § 6.

Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd. Hij wordt aangewezen volgens de in § 2, vierde lid, bedoelde procedure. ».

Art. 15.In het tweede deel, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling II, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, opgeheven.

Art. 16.Artikel 410 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 410.§ 1. Er bestaat voor heel België een niet-permanente Nederlandstalige tuchtrechtbank in hoger beroep en een Franstalige niet-permanente tuchtrechtbank in hoger beroep.

De Nederlandstalige rechtbank in hoger beroep heeft haar zetel te Brussel. De Franstalige rechtbank in hoger beroep heeft haar zetel te Brussel. De tuchtdossiers worden gericht aan de griffie van het hof van beroep.

Het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt uitgeoefend door de procureur-generaal bij het hof van beroep in de zetel waar de tuchtrechtbank in hoger beroep haar zittingen houdt.

Het ambt van griffier in de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt uitgeoefend door een griffier van het hof van beroep in de zetel waar de tuchtrechtbank in hoger beroep haar zittingen houdt. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.

Binnen de Franstalige rechtbank neemt een kamer, welke uit minstens één magistraat van de zetel bestaat die het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal, kennis van de zaken met betrekking tot de Duitstalige leden en personeelsleden van de rechterlijke orde.

Als het onmogelijk blijkt een kamer samen te stellen die bestaat uit een magistraat die het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal, wordt de rechtspleging in de Franse taal gevoerd. Op verzoek van de betrokken persoon kan de rechtbank bevelen dat een beroep wordt gedaan op een vertaler; de vertaalkosten zijn ten laste van de Schatkist. Het arrest wordt vertaald in het Duits. § 2. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep zich moeten uitspreken over een magistraat van de zetel die geen magistraat is van het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en een raadsheer-assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als het rechtscollege waarvan de vervolgde persoon afkomstig is. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd.

Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep zich moeten uitspreken over een magistraat van het openbaar ministerie die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en een raadsheer-assessor die wordt aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd.

Wanneer de tuchtprocedure betrekking heeft op een lid van het gerechtspersoneel, zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en een raadsheer-assessor die wordt aangewezen uit de assessoren die zijn aangewezen door de minister van Justitie en die van een niveau zijn dat ten minste gelijk is aan dat van de persoon tegen wie de tuchtprocedure loopt. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd.

De stafhouder wordt aangewezen door de Orde van Vlaamse Balies of door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, op schriftelijk verzoek van de voorzitter van de tuchtrechtbank in hoger beroep. § 3. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep zich moeten uitspreken over een magistraat van of bij het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en uit een raadsheer-assessor die wordt aangewezen overeenkomstig artikel 411, § 6, eerste of tweede lid, naar gelang van het geval.

Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd. Hij wordt aangewezen volgens de in § 2, vierde lid, bedoelde procedure. ».

Art. 17.In het tweede deel, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling III vervangen bij de wet van 7 juli 2002, opgeheven.

Art. 18.Artikel 411 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 411.§ 1. De leden-assessoren van de tuchtrechtbank en van de tuchtrechtbank in hoger beroep worden aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van vijf jaar.

De korpschefs en de leden van de Hoge Raad voor de Justitie mogen niet worden aangewezen om zitting te houden in de tuchtrechtscolleges.

Het ambt van de leden-assessoren van de tuchtrechtscolleges neemt ambtshalve een einde wanneer hen een tuchtstraf wordt opgelegd.

Het mandaat van magistraat, aangewezen als assessor bij de tuchtrechtbank of bij de tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een einde wanneer de betrokkene een in de artikelen 308, 323bis, 327 en 327bis bedoelde opdracht aanvaardt. § 2. De leden-assessoren van de tuchtrechtscolleges worden aangewezen uit de werkende beroepsmagistraten of op rust gestelde magistraten en uit het gerechtspersoneel van niveau A en B. Om als lid-assessor van de tuchtrechtscolleges te worden aangewezen, moet de kandidaat tien ambtsjaren binnen de Rechterlijke Orde vervuld hebben, waarvan vijf jaar respectievelijk in het ambt van magistraat van de zetel, van magistraat van het openbaar ministerie of van personeelslid van niveau A of B, en mag hij geen enkele tuchtstraf hebben ondergaan.

De kandidaat-assessoren richten hun kandidatuur respectievelijk aan hun algemene vergadering, hun korpsvergadering of aan de minister van Justitie binnen dertig dagen na de oproep tot kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 3. De magistraten van de zetel die in aanmerking komen om zitting te hebben als lid-assessor in de tuchtrechtscolleges worden door hun algemene vergadering uitgekozen binnen zestig dagen na de oproep tot kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De magistraten van het openbaar ministerie die in aanmerking komen om zitting te hebben als lid-assessor in de tuchtrechtscolleges worden door hun korpsvergadering uitgekozen binnen diezelfde termijn.

In elk rechtsgebied van het hof van beroep wijzen de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg, van de rechtbanken van koophandel en van de arbeidsrechtbanken alsook de voorzitter van de algemene vergadering van de vrederechters en van de rechters in de politierechtbank gezamenlijk, uit de door de algemene vergaderingen uitgekozen kandidaten, vier leden van die rechtbanken aan die zitting kunnen hebben als assessor in de tuchtrechtbank of als assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden vier Nederlandstalige en vier Franstalige magistraten op dezelfde wijze aangewezen.

De aanwijzingen worden met redenen omkleed.

In elk rechtsgebied van de hoven van beroep wijzen de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven gezamenlijk, uit de door de algemene vergaderingen uitgekozen kandidaten, drie leden van die hoven aan om zitting te hebben als assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep of als assessor in de tuchtrechtbank.

In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden drie Nederlandstalige en drie Franstalige raadsheren gezamenlijk aangewezen door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitter van het hof van beroep en de eerste voorzitter van het arbeidshof.

De aanwijzingen worden met redenen omkleed. § 4. In elk rechtsgebied van de hoven van beroep wijzen de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs gezamenlijk, uit de door de korpsvergaderingen uitgekozen kandidaten, drie magistraten van het parket van de procureur des Konings of van het arbeidsauditoraat aan die zitting kunnen hebben als assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep of die de bevoegdheid van het openbaar ministerie kunnen uitoefenen. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden drie Nederlandstalige en drie Franstalige magistraten gezamenlijk aangewezen door de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs.

De aanwijzingen worden met redenen omkleed.

De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, de procureurs-generaal en de federale procureur wijzen gezamenlijk uit de door de korpsvergaderingen uitgekozen kandidaten, de zes leden van de Nederlandstalige parketten-generaal en de zes leden van de Franstalige parketten-generaal aan die zitting kunnen hebben als assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep, of die de bevoegdheid van het openbaar ministerie kunnen uitoefenen.

De aanwijzingen worden met redenen omkleed. § 5. Per rechtsgebied van het hof van beroep worden twee personeelsleden van niveau A en twee personeelsleden van niveau B die in aanmerking kunnen komen om zitting te hebben als assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep aangewezen door de Minister van Justitie binnen negentig dagen na de oproep tot kandidaten, op eensluidend advies van hun hiërarchische meerdere. De Minister van Justitie vraagt het advies van de hiërarchische meerdere van de kandidaat binnen tien dagen na de ontvangst van de kandidatuur.

De adviezen worden overgezonden aan de Minister van Justitie binnen zestig dagen na de oproep tot kandidaten.

In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden twee Nederlandstalige personeelsleden van niveau A, twee Franstalige personeelsleden van niveau A, twee Nederlandstalige personeelsleden van niveau B en twee Franstalige personeelsleden van niveau B aangewezen. § 6. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie wijst drie emeriti leden van de zittende magistratuur aan die zich kandidaat hebben gesteld om zitting te nemen in de in de artikelen 409, § 3, eerste lid, en 410, § 3, eerste lid, bedoelde gevallen.

De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie wijst drie emeriti leden van het parket-generaal aan die zich kandidaat hebben gesteld om zitting te nemen in de in de artikelen 409, § 3, eerste lid, en 410, § 3, eerste lid, bedoelde gevallen. § 7. De lijst met de leden die zijn aangewezen voor de uitoefening van ambten in de tuchtrechtscolleges wordt binnen honderd dagen na de oproep tot kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. ».

Art. 19.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 411/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 411/1.De tuchtrechtbank en de tuchtrechtbank in hoger beroep worden respectievelijk voorgezeten door de rechter in de tuchtrechtbank en de raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep met de hoogste anciënniteit die is aangewezen om zitting te hebben in die tuchtrechtscolleges.

De aanwijzing van de leden die deel uitmaken van die tuchtrechtscolleges, met uitzondering van het lid met raadgevende stem, geschiedt op 1 september van elk jaar bij toerbeurt die wordt bepaald door de in het eerste lid bedoelde rechter of raadsheer.

Wanneer een dossier wordt verzonden aan de griffie van het tuchtrechtscollege, stelt, naargelang het geval, de rechter of de raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep met de grootste anciënniteit het orgaan samen binnen vijf dagen.

Met uitzondering van de in artikel 409, § 3, eerste lid, 410, § 3, eerste lid, en 411, § 6, bedoelde gevallen mogen de leden die deel uitmaken van het rechtscollege niet zijn benoemd of opdracht hebben ontvangen in een rechtscollege, parket, griffie, parketsecretariaat of steundienst uit hetzelfde rechtsgebied als de persoon die tuchtrechtelijk wordt vervolgd en mogen ze evenmin een hiërarchische band hebben met de betrokken persoon. ».

Art. 20.In het tweede deel, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling IV, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, die afdeling II wordt, vervangen door wat volgt : « De tuchtoverheden ».

Art. 21.Artikel 412 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 412.§ 1. De overheden die bevoegd zijn om een tuchtprocedure in te stellen zijn : 1° ten aanzien van de magistraten van de zetel, met uitzondering van de magistraten bij het Hof van Cassatie : a) de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de eerste voorzitters van de arbeidshoven;b) de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de leden van dat hof, van de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van de voorzitters van de rechtbanken van koophandel, van de toegevoegde rechters bij de rechtbank van eerste aanleg en van de toegevoegde rechters bij de rechtbank van koophandel van het betrokken rechtsgebied;c) de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de leden van dat hof, daaronder begrepen de raadsheren in sociale zaken, alsook ten aanzien van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken en van de toegevoegde rechters bij de arbeidsrechtbank van het betrokken rechtsgebied;d) de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de leden van die rechtbank, daaronder begrepen de assessoren in strafuitvoeringszaken, van de vrederechters, alsook ten aanzien van de rechters in de politierechtbanken, van de toegevoegde vrederechters en van de toegevoegde rechters bij de politierechtbanken;e) de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de leden van die rechtbank, daaronder begrepen de rechters in handelszaken;f) de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de leden van die rechtbank, daaronder begrepen de rechters in sociale zaken;2° ten aanzien van de magistraten van het openbaar ministerie, met uitzondering van de magistraten bij het Hof van Cassatie : a) de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en van de federale procureur;b) de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de leden van het parket-generaal bij het hof van beroep, van de leden van het auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van de procureurs des Konings, van de arbeidsauditeurs, van de toegevoegde substituten procureur des Konings en van de toegevoegde substituten arbeidsauditeur;c) de procureur des Konings ten aanzien van de leden van het parket van de procureur des Konings, en de arbeidsauditeur ten aanzien van de leden van het arbeidsauditoraat;d) de federale procureur ten aanzien van de federale magistraten;e) ten aanzien van de bijstandsmagistraten en de verbindingsmagistraten in jeugdzaken, de tuchtoverheid die bevoegd is voor het ambt waarin zij werden benoemd;3° ten aanzien van de magistraten van het Hof van Cassatie : a) de algemene vergadering van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie;b) de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de zittende magistraten in het Hof van Cassatie;c) de minister van Justitie ten aanzien van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie;d) de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste advocaat-generaal en de advocaten-generaal bij het Hof van Cassatie;4° ten aanzien van de referendarissen bij het Hof van Cassatie : a) de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de raadsheren bijstaan;b) de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de leden van het parket bijstaan;5° ten aanzien van de referendarissen en van de parketjuristen : a) de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;b) de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;c) de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;d) de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;e) de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;f) de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;g) de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de parketjuristen bij het parket-generaal en het arbeidsauditoraat-generaal;h) de procureur des Konings ten aanzien van de parketjuristen bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg;i) de arbeidsauditeur ten aanzien van de parketjuristen bij het arbeidsauditoraat;j) de federale procureur ten aanzien van de parketjuristen bij het federaal parket;6° ten aanzien van de attachés van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie : de procureur-generaal bij dat Hof;7° ten aanzien van de personeelsleden van niveau A, de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten : a) de eerste voorzitter bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie, en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie;b) de eerste voorzitter van het hof van beroep en het arbeidshof ten aanzien van de hoofdgriffier van het hof van beroep en van het arbeidshof, en de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof, alsook van de personeelsleden van het niveau A bij deze hoven, bij de parketten-generaal en bij de auditoraten-generaal;c) de federale procureur ten aanzien van de hoofdsecretaris en van de personeelsleden van niveau A van het federaal parket;d) de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de hoofdgriffier van deze rechtbank, van de hoofdgriffier van de politierechtbank en van de hoofdgriffier van het vredegerecht, en de procureur des Konings ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings en van de personeelsleden van niveau A van deze rechtbanken en parketten;e) de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van koophandel, en de procureur des Konings ten aanzien van de personeelsleden van niveau A bij de rechtbank van koophandel;f) de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank, en de arbeidsauditeur ten aanzien van de hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat en van de personeelsleden van niveau A van deze rechtbanken en parketten;g) de magistraat korpschef van het rechtscollege of van het parket ten aanzien van de leden van de steundiensten;h) de hoofdgriffier ten aanzien van de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers bij de griffie;i) de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarissen-hoofden van dienst, de secretarissen, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT-deskundigen, assistenten en secretariaatsmedewerkers bij het parket. De plaatsvervangende magistraten ressorteren onder dezelfde overheid als de werkende magistraten. De leden en personeelsleden met een opdracht binnen een rechtscollege, parket, griffie, parketsecretariaat of steundienst ressorteren onder dezelfde overheid als degenen die er benoemd zijn.

De leden en personeelsleden met een opdracht buiten de Belgische Rechterlijke Orde ressorteren onder de in het eerste lid bedoelde overheid. § 2. Een tuchtprocedure kan steeds ingesteld worden op vordering van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is, of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, door het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen.

De eerste voorzitter van het hof van beroep en de eerste voorzitter van het arbeidshof kunnen het in het eerste lid bedoelde openbaar ministerie injunctie geven een dossier over een magistraat van het openbaar ministerie aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank. ».

Art. 22.In het tweede deel, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling V, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, opgeheven.

Art. 23.Artikel 413 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 413.§ 1. Naar de in artikel 404 bedoelde feiten wordt een onderzoek gevoerd door een magistraat die is aangewezen door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid.

Van de opening van een onderzoek wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokken persoon.

Het onderzoek mag niet meer dan drie maanden in beslag nemen. Indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek daaraan geen enkel gevolg wordt gegeven door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid die het initiatief tot dat onderzoek heeft genomen, kan de betrokken persoon de zaak bij aangetekende zending aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, die in de plaats treedt van die overheid. Binnen vijftien dagen nadat de zaak bij haar is aanhangig gemaakt, richt de tuchtrechtbank een verzoek om verslag en conclusies aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid. Het verslag en de conclusies worden binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek overgezonden. § 2. De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een lichte tuchtstraf rechtvaardigen, is bevoegd om de betrokken persoon die straf op te leggen. De beslissing wordt onverwijld tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij een aangetekende zending meegedeeld aan de betrokken persoon, aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, en aan de minister van Justitie.

De betrokken persoon en het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan die persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, kunnen, overeenkomstig de in artikel 420, § 3, vastgelegde vormvereisten en termijnen, bij de tuchtrechtbank beroep instellen tegen de door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid genomen tuchtbeslissingen. § 3. De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een zware tuchtstraf rechtvaardigen, maakt de zaak aanhangig bij de tuchtrechtbank en zendt haar het onderzoeksdossier, het verslag en de conclusies met het oog op oproeping. De overheid brengt de betrokken persoon daarvan op de hoogte.

Het verzoek tot verschijning vermeldt de naam, de hoedanigheid en het adres van de betrokken persoon, bevat de uiteenzetting van de feiten en de middelen, en is ondertekend.

Tegen de beslissing om de zaak bij de tuchtrechtbank aanhangig te maken, kan geen rechtsmiddel worden ingesteld. § 4. Indien de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid van oordeel is dat zij geen straf moet opleggen of indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid daaraan geen enkel gevolg wordt gegeven, kan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, op vordering, de zaak rechtstreeks aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, binnen dertig dagen respectievelijk na de kennisgeving van de beslissing of na het verstrijken van de termijn van drie maanden.

Indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid of het openbaar ministerie daaraan geen enkel gevolg geeft, kan, naargelang het geval, de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of de procureur-generaal bij dit Hof, het in het eerste lid, bedoelde openbaar ministerie binnen dezelfde termijnen injunctie geven een dossier betreffende een lid of een personeelslid van de rechterlijke orde aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank. § 5. Bij de tuchtrechtbank kan ook het beroep aanhangig gemaakt worden dat door de betrokken magistraten ingesteld is tegen de verhulde tuchtstraffen waarvan zij zich het slachtoffer achten. § 6. Wanneer een in artikel 406 bedoelde ordemaatregel wordt genomen, maakt de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid onverwijld een verzoek tot verschijning aanhangig bij de tuchtrechtbank door haar een kopie van de beslissing en van het dossier over te zenden.

Uiterlijk vijftien dagen voor de datum waarop de in artikel 406 bedoelde schorsing een einde neemt, brengt de in artikel 412, § 1, bedoelde tuchtrechtbank de overheid op de hoogte van de stand van de tuchtprocedure en brengt zij advies uit over de eventuele verlenging van de ordemaatregel. ».

Art. 24.Artikel 414 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 414.De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid ontvangt en onderzoekt de tuchtrechtelijke klachten die rechtstreeks overgezonden zijn door particulieren of door de Hoge Raad voor de Justitie.

Om ontvankelijk te zijn, moeten de klachten van particulieren schriftelijk worden ingediend, ondertekend en gedagtekend. Ze bevatten de volledige identiteit van de klager. Deze laatste voegt er de bewijsstukken bij waarover hij beschikt.

Wanneer de klacht ontvankelijk is, wordt een onderzoek uitgevoerd overeenkomstig artikel 413, § 1, eerste en tweede lid. De klager wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de opening van het onderzoek.

De klager, de persoon tegen wie het onderzoek loopt en getuigen kunnen gehoord worden tijdens het onderzoek.

De verklaringen van de klager, van de persoon tegen wie het onderzoek loopt en van de getuigen worden opgetekend in een proces-verbaal. De gehoorde personen ontvangen op eigen verzoek een kopie van het proces-verbaal van hun verklaringen.

De persoon tegen wie een klacht is ingediend, kan zich tijdens het verhoor laten bijstaan door een persoon van zijn keuze, maar mag zich niet laten vertegenwoordigen.

De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid licht de klager en de betrokken persoon in over het gevolg dat aan de klacht wordt gegeven.

De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid licht op een met redenen omklede wijze de advies- en onderzoekscommissies in over het gevolg dat gegeven wordt aan de tuchtrechtelijke klachten die overgezonden zijn door de Hoge Raad voor de Justitie.

De beslissing van de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid is definitief voor de klager.

Indien de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid geen beslissing aan de klager of de betrokken persoon heeft overgezonden, of de Hoge Raad voor de Justitie niet heeft ingelicht binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de indiening van de klacht, kunnen zij zich rechtstreeks wenden tot het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is teneinde de zaak in voorkomend geval aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank.

Binnen vijftien dagen nadat de zaak erbij is aanhangig gemaakt, richt het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is een verzoek om conclusies aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid. De conclusies worden binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek overgezonden.

Het openbaar ministerie neemt op basis van de elementen die eraan zijn meegedeeld een met redenen omklede beslissing binnen een maand na die mededeling. ».

Art. 25.In het tweede deel, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek wordt afdeling VI, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, hoofdstuk IV met als opschrift : « Tuchtprocedure ».

Art. 26.Artikel 415 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 415.Een zaak wordt bij de tuchtrechtbank aanhangig worden gemaakt binnen zes maanden nadat de overheid die bevoegd is om de tuchtprocedure in te stellen, kennis heeft genomen van de feiten.

De tuchtvordering staat los van de strafvordering en van de burgerlijke rechtsvordering. Wanneer dezelfde feiten aanleiding geven tot een strafvordering, wordt de termijn van zes maanden gestuit tot de kennisgeving van de definitieve rechterlijke beslissing. ».

Art. 27.Artikel 416 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 7 juli 2002, wordt hersteld als volgt : «

Art. 416.De tuchtrechtbanken behandelen de zaak in openbare terechtzitting.

De betrokkene kan de tuchtrechtbank reeds voor de eerste terechtzitting verzoeken om de zaak met gesloten deuren te behandelen.

De rechtbank gaat in op dit verzoek, tenzij zij dit strijdig acht met het algemeen belang.

Tegen de beslissing van de tuchtrechtbank om al dan niet het sluiten der deuren uit te spreken, staat geen rechtsmiddel open.

De tuchtrechtbank kan tevens achter gesloten deuren zitting houden gedurende de hele procedure of een gedeelte ervan, in het belang van de goede zeden of van de openbare orde, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van de persoon tegen wie vervolging is ingesteld zulks vereisen, of, in de mate dat dit door de tuchtrechtbank strikt noodzakelijk wordt geacht, wanneer in bepaalde omstandigheden de openbaarheid de belangen van de rechtsbedeling zou schaden. ».

Art. 28.In het tweede deel, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk IV, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, opgeheven.

Art. 29.Artikel 417 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 417.§ 1. De tuchtrechtbank spreekt zich uit over de ontvankelijkheid van het verzoek en over de noodzaak om een onderzoeksmagistraat aan te wijzen binnen een maand nadat de zaak bij haar aanhangig gemaakt is door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid of door het openbaar ministerie, of, in het in artikel 413, § 1, derde lid, bedoelde geval, binnen een maand na de verzending van het verslag en van de conclusies. § 2. De voorzitter van de tuchtrechtbank wijst een onderzoeksmagistraat aan uit de rechters in de tuchtrechtbank die zijn aangewezen volgens de in artikel 259sexies/1 bedoelde procedure.

Bij gewettigde verdenking kan de onderzoeksmagistraat gewraakt worden middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de kennisname van de aanwijzing van de onderzoeksmagistraat.

De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door de tuchtrechtbank in hoger beroep. § 3. De onderzoeksmagistraat neemt alle nodige maatregelen van tuchtonderzoek, afgezien van strafrechtelijke onderzoekshandelingen en dwangmaatregelen. Hij kan getuigen horen, overgaan tot confrontaties of expertises laten uitvoeren.

De betrokken persoon kan middels een met redenen omkleed verzoekschrift dat gericht wordt aan de griffie verzoeken dat hem toegang wordt verleend tot het tuchtdossier en dat bijkomende handelingen van tuchtonderzoek worden verricht. De onderzoeksmagistraat neemt binnen vijftien dagen een beslissing omtrent deze verzoeken.

De betrokken persoon kan de zaak bij de tuchtrechtbank in hoger beroep aanhangig maken in geval van beslissing van de onderzoeksmagistraat waarbij de toegang tot het dossier of de uitvoering van bijkomende handelingen van tuchtonderzoek wordt geweigerd, of bij gebrek aan een beslissing binnen de in het tweede lid bepaalde termijn. Dit beroep wordt ingesteld in de vormen en binnen de termijnen die worden bepaald in artikel 420, § 2.

De onderzoeksmagistraat kan de procureur-generaal bij het hof van beroep om toegang tot het strafdossier verzoeken.

De betrokken persoon wordt gehoord tijdens het onderzoek. Hij kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door de persoon van zijn keuze.

De overheid die belast is met het onderzoek kan de persoonlijke verschijning van de betrokken persoon bevelen.

Van elke terechtzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt. De processen-verbaal worden ondertekend door de gehoorde persoon.

Het onderzoeksdossier wordt ten minste tien dagen voor de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokken persoon en van de persoon die hem bijstaat.

Het persoonlijk dossier met de evaluaties, de adviezen die zijn verstrekt in het kader van voorgaande bevorderingen of sollicitaties, de klachten alsook voorgaande beslissingen en tuchtstraffen wordt bij het onderzoeksdossier gevoegd.

Wanneer de onderzoeksmagistraat oordeelt dat zijn onderzoek voltooid is, zendt hij uiterlijk binnen vier maanden na zijn aanwijzing het onderzoeksrapport over aan de leden van de kamer. ».

Art. 30.Artikel 418 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 418.§ 1. Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen onderzoeksmagistraat dient te worden aangewezen, wordt de persoon tegen wie een tuchtvervolging is ingesteld, ter terechtzitting voor de kamer opgeroepen binnen drie maanden na de aanhangigmaking bij de rechtbank.

Als een magistraat belast werd met het onderzoek naar de feiten, wordt de betrokkene opgeroepen om te verschijnen voor de tuchtrechtbank binnen twee maanden na de verzending van het onderzoeksrapport aan de leden van de kamer. § 2. De oproepingsbrief van de betrokkene vermeldt de ten laste gelegde feiten, de plaats, de datum en het uur van de zitting, alsook de samenstelling van de kamer.

Bij gewettigde verdenking kan de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld de leden van de kamer wraken middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door de tuchtrechtbank in hoger beroep.

Het onderzoeksrapport wordt bij het tuchtdossier gevoegd. Het onderzoeksdossier wordt gedurende vijftien dagen voor de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokken persoon en van de persoon die hem bijstaat.

Het lid of het personeelslid van de rechterlijke orde verschijnt in persoon. Hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.

De tuchtrechtbank deelt de zaak mee aan het openbaar ministerie op het tijdstip waarop zij de sluiting van de debatten uitspreekt. Het advies van het openbaar ministerie wordt schriftelijk gegeven, tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting mondeling wordt uitgebracht. § 3. Wanneer een magistraat belast werd met het onderzoek naar de feiten, doet de tuchtrechtbank uitspraak op verslag van de onderzoeksmagistraat.

Het vonnis wordt uitgesproken binnen twee maanden na de eerste zitting en ter kennis gebracht van de korpschef en van het openbaar ministerie bij het rechtscollege vanwaar de betrokken persoon afkomstig is, alsook van de betrokkene zelf.

Bij strafrechtelijke vervolging kan de kamer haar beslissing echter opschorten tot de definitieve rechterlijke beslissing.

Indien de kamer van oordeel is dat een magistraat van het openbaar ministerie moet worden afgezet, verzendt de tuchtrechtbank een met redenen omkleed voorstel tot afzetting aan de Koning.

De Koning kan afwijken van de beslissing inzake het met redenen omkleed voorstel tot afzetting en kan in de plaats van de bevoegde overheid enige andere in artikel 405, § 1, bedoelde tuchtstraf opleggen.

Van de beslissing van de Koning wordt kennis gegeven aan de betrokkene binnen zestig dagen na de ontvangst van het voorstel tot afzetting. § 4. De magistraat die een als ordemaatregel verhulde tuchtmaatregel betwist die ten aanzien van hem is genomen door een korpschef, kan tegen die maatregel beroep instellen bij de tuchtrechtbank binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing van de korpschef.

Dat beroep heeft geen schorsende werking.

Naast de identiteit en hoedanigheid van de verzoeker en een kopie van de bestreden beslissing bevat het ondertekende verzoekschrift een uiteenzetting van de feiten en de middelen.

Binnen tien dagen nadat de zaak bij de kamer is aanhangig gemaakt, verzendt deze laatste een kopie van het verzoekschrift aan de korpschef, met het verzoek haar binnen dertig dagen het administratief dossier en zijn conclusies te bezorgen.

Een kopie van het dossier en van de conclusies van de korpschef wordt verzonden aan de verzoeker, die binnen een termijn van dertig dagen aanvullende conclusies kan toezenden. Een kopie van de aanvullende conclusies wordt verzonden aan de korpschef.

De korpschef en de verzoeker worden voor de kamer opgeroepen binnen zestig dagen na afloop van de voor de neerlegging van de aanvullende conclusies vastgestelde termijn.

De kamer kan de korpschef, de verzoeker en getuigen horen.

De kamer doet uitspraak binnen dertig dagen na de dag van verschijning voor de rechtbank. ».

Art. 31.Artikel 419 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 419.In de gevallen waarin een zaak bij de tuchtrechtbank aanhangig is gemaakt door het openbaar ministerie wanneer de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid geen beslissing heeft verzonden aan de klager of de betrokken persoon, of de Hoge Raad voor de Justitie niet ingelicht heeft binnen een termijn van vier maanden na de indiening van de klacht, kan de tuchtrechtbank hetzij : a) indien zij vaststelt dat het onderzoek door de korpschef nog niet geopend is, nog lopende is of nog niet volledig is, de korpschef verzoeken dat onderzoek te voltooien binnen een termijn die zij bepaalt, of de aanwijzing vragen van een magistraat die de klacht moet onderzoeken;b) weigeren, in voorkomend geval na onderzoek, gevolg te geven aan een klacht;c) in voorkomend geval na onderzoek, de betrokken persoon oproepen om te verschijnen op een datum die zij bepaalt. Het vonnis van de tuchtrechtbank is definitief voor de klager. ».

Art. 32.Artikel 420 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 420.§ 1. Behoudens de afzetting van de magistraten van het openbaar ministerie, wordt het hoger beroep tegen de in artikel 405 bedoelde zware tuchtstraffen en tegen de in de artikelen 407 en 408 bedoelde maatregelen ingesteld voor de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen dertig dagen na de kennisgeving van het vonnis bij een ondertekend en met redenen omkleed verzoekschrift dat gericht wordt aan de griffie.

Het hoger beroep schorst de onmiddellijke uitvoering van de tuchtstraf.

De eiser in hoger beroep wordt opgeroepen te verschijnen binnen dertig dagen na de aantekening van het hoger beroep bij de griffie.

De oproepingsbrief van de betrokkene vermeldt de plaats, de datum en het uur van de terechtzitting, alsook de samenstelling van de kamer.

Bij gewettigde verdenking kan de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld de leden van de kamer wraken middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de in het vierde lid bedoelde kennisgeving. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door het Hof van Cassatie.

Het openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank, de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid en het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is, kunnen eveneens hoger beroep aantekenen tegen de straf of tegen het gebrek aan straf waartoe de tuchtrechtbank besloten heeft.

Van het arrest van de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt binnen zestig dagen na de indiening van het hoger beroepschrift kennis gegeven aan de betrokkene, aan de korpschef, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, aan de minister van Justitie en aan de tuchtrechtbank. § 2. Beroep tegen een in artikel 406 bedoelde maatregel of tegen het gebrek aan zulke maatregel wordt bij de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen tien dagen na de kennisgeving van de beslissing ingesteld door de geschorste persoon of door het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is.

Het beroep dat ingesteld wordt tegen een maatregel of tegen het gebrek aan een maatregel bedoeld in artikel 406 heeft geen schorsende werking.

De eiser in hoger beroep wordt opgeroepen te verschijnen voor de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen vijftien dagen na de indiening van het hoger beroepschrift bij de griffie.

Hoger beroep kan binnen een maand worden aangetekend door de korpschef tegen het vonnis van de tuchtrechtbank die een als ordemaatregel verhulde tuchtmaatregel vernietigt.

Van het arrest van de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, aan de Minister van Justitie en aan de tuchtrechtbank, zulks binnen zeven dagen na de sluiting van de debatten. § 3. Het beroep van de betrokken persoon of het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, van het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, tegen een tuchtrechtelijke beslissing die uitgesproken is door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, wordt bij de tuchtrechtbank in hoger beroep ingesteld binnen tien dagen na de in artikel 413, § 2, eerste lid, bedoelde kennisgeving, door middel van een ondertekend en met redenen omkleed verzoekschrift dat gericht wordt aan de griffie.

Het beroep heeft geen schorsende werking.

De betrokken persoon wordt opgeroepen te verschijnen voor de tuchtrechtbank binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift bij de griffie.

Het vonnis wordt in laatste aanleg gewezen door de tuchtrechtbank binnen zeven dagen na de sluiting van de debatten. Tegen dit vonnis staat geen rechtsmiddel open.

Van het vonnis van de tuchtrechtbank wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid en aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, alsook aan de Minister van Justitie. ».

Art. 33.Artikel 421 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 421.Met uitzondering van de in artikel 405, § 1, 5° en 6°, bepaalde straffen, worden de tuchtstraffen ambtshalve uitgewist na : 1° drie jaar voor de lichte straffen;2° zes jaar voor de zware straffen. De uitwissing geldt voor de toekomst. ».

Art. 34.Artikel 422 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 422.Degene die een tuchtstraf heeft gekregen, kan een verzoek tot herziening richten aan de tuchtrechtbank voor zover hij aantoont over een nieuw element te beschikken.

De betrokken persoon voegt bij zijn verzoek een volledig verslag over de redenen en de bewijzen die hij kan aanvoeren om de herziening van het vonnis of het arrest te verkrijgen. De tuchtrechtbank kan het verzoek van de betrokken persoon onontvankelijk verklaren bij gebrek aan redenen of bewijzen, zonder de betrokken persoon vooraf te hebben gehoord.

In geval van afzetting zendt de tuchtrechtbank een advies aan de Koning. ».

Art. 35.Artikel 423 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 423.De tuchtrechtscolleges stellen jaarlijks een activiteitenverslag op met inachtneming van de anonimiteit van de betrokken personen. Het verslag wordt overgezonden aan de Hoge Raad voor de Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.

De door de tuchtrechtscolleges gewezen beslissingen worden aan de Minister van Justitie meegedeeld zodra ervan kennis is gegeven. ».

Art. 36.De artikelen 424 tot 427, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.

Art. 37.In het tweede deel, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek, wordt hoofdstuk V, dat de artikelen 427bis tot 427quater bevat, ingevoegd bij de wet van 7 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, opgeheven.

Art. 38.In artikel 770, § 5, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 april 2007, worden de woorden « zware straf in eerste graad » vervangen door de woorden « inhouding van de wedde ». HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepaling en inwerkingtreding

Art. 39.De in het vroegere artikel 412, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde tuchtoverheden blijven bevoegd voor de lopende procedures waarin de Nationale Tuchtraad een advies verstrekt heeft op de datum van de volledige inwerkingtreding van deze wet.

De in het vroegere artikel 410 van hetzelfde Wetboek bedoelde overheden maken de lopende tuchtprocedures die niet bedoeld worden in het eerste lid onverwijld aanhangig bij de tuchtrechtbank.

De overheden die een in artikel 406 van hetzelfde Wetboek bedoelde ordemaatregel hebben uitgesproken, die lopende is bij de volledige inwerkingtreding van deze wet, maken een verzoek tot verschijning aanhangig bij de tuchtrechtbank middels de verzending van een kopie van de beslissing en van het dossier.

De hernieuwing van de ordemaatregelen die uitgesproken zijn voor de volledige inwerkingtreding van deze wet, blijft onderworpen aan het vroegere artikel 406 van hetzelfde Wetboek. Het beroep tegen die ordemaatregelen wordt ingesteld voor de tuchtrechtbank in hoger beroep.

In voorkomend geval wordt het beroep tegen de beslissingen die op grond van de artikelen 405 en 406 van hetzelfde Wetboek genomen zijn voor de volledige inwerkingtreding van deze wet, door de betrokkene of door het openbaar ministerie voor de tuchtrechtbank in hoger beroep ingesteld binnen de in het vroegere artikel 425 bedoelde nog niet verstreken termijn.

De magistraten en de personeelsleden die aangewezen zijn in de Nationale Tuchtraad worden op hun verzoek aangewezen om zitting te hebben als lid-assessor in de tuchtrechtscolleges. Zij worden gevoegd bij de personen die aangewezen zijn op grond van artikel 18.

Artikel 33 is van toepassing op de tuchtstraffen die worden uitgesproken na de inwerkingtreding ervan.

Art. 40.Met uitzondering van dit artikel wordt voor iedere bepaling van deze wet door de Koning een datum van inwerkingtreding bepaald. Ze treedt ten laatste in werking op 1 september 2014.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 15 juli 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zitting 2010-2011. Senaat.

Stukken. - Wetsvoorstel van de heer Delpérée c.s., 5-1067 - Nr. 1. - Amendementen, 5-1067 - Nr. 2.

Zitting 2011-2012.

Senaat.

Stukken. - Amendementen, 5-1067 - Nr. 3. - Advies van de Raad van State, 5-1067 - Nr. 4.

Zitting 2012-2013.

Senaat.

Stukken. - Amendementen, 5-1067 - Nrs. 5 tot 7. - Verslag, 5-1067 - Nr. 8. - Tekst aangenomen door de commissie, 5-1067 - Nr. 9. - Amendementen, 5-1067 - Nr. 10.

Handelingen van de Senaat. - 2 mei 2013.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, 53-2790 - Nr. 1. - Amendementen, 53-2790 - Nrs. 2 tot 4. - Verslag, 53-2790 - Nr. 5. - Tekst aangenomen door de commissie, 53-2790 - Nr. 6. - Tekst geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers en teruggezonden naar de Senaat, 53-2790 - Nr. 7.

Integraal Verslag. - 19 en 20 juni 2013.

Senaat.

Stukken. - Ontwerp geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers en teruggezonden naar de Senaat, 5-1067 - Nr. 11. - Verslag, 5-1067 - Nr.12. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, 5-1067 - Nr. 13.

Handelingen van de Senaat. - 4 juli 2013.

^