Etaamb.openjustice.be
Wet van 17 maart 2013
gepubliceerd op 14 juni 2013

Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2013009163
pub.
14/06/2013
prom.
17/03/2013
ELI
eli/wet/2013/03/17/2013009163/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

17 MAART 2013. - Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2.In artikel 50 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden « , van een persoon in staat van verlengde minderjarigheid, of van een onbekwaamverklaarde » opgeheven;2° in § 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van overlijden opmaakt, is gehouden daarvan binnen drie dagen kennis te geven aan de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, ingeval de overledene een persoon beschermd krachtens artikel 492/1 of zijn bewindvoerder was.»; 3° in § 2, tweede lid, die § 2, derde lid, wordt, worden de woorden « het beschikkend gedeelte van een rechterlijke beslissing overschrijft waarbij een onbekwaamverklaarde meerderjarige onder voogdij wordt geadopteerd of » opgeheven.

Art. 3.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 145/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 145/1.De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 2°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een huwelijk aan te gaan, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter alsnog worden gemachtigd een huwelijk aan te gaan.

De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

Een eensluidend verklaard afschrift van de beschikking wordt eveneens overgezonden aan de in artikel 63 bedoelde ambtenaar van de burgerlijke stand. ».

Art. 4.In artikel 148 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 januari 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het vijfde lid worden de woorden « of wilsonbekwaam is » ingevoegd tussen de woorden « in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven » en « en de andere »;2° In het zesde lid worden de woorden « of wilsonbekwaam zijn » ingevoegd tussen de woorden « in de onmogelijkheid verkeren hun wil te kennen te geven » en « of ingeval ».

Art. 5.Artikel 186 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 19 januari 1990, wordt hersteld als volgt : «

Art. 186.De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 3°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de nietigverklaring van het huwelijk te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk in te stellen.

De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. ».

Art. 6.In artikel 214 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Ingeval een der echtgenoten vermoedelijk afwezig is, of ingeval de vrederechter oordeelt dat een der echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, dan wordt de echtelijke verblijfplaats vastgesteld door de andere echtgenoot. ».

Art. 7.In artikel 220 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1967 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Ingeval een der echtgenoten vermoedelijk afwezig is, of ingeval de rechtbank oordeelt, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, dat een der echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, dan kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg laten machtigen om de in artikel 215, § 1, bedoelde handelingen alleen te verrichten. »; 2° In § 2 worden de woorden « of wilsonbekwaam is » ingevoegd tussen de woorden « in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven » en « , geen lasthebber heeft aangesteld ».

Art. 8.Artikel 231 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 27 april 2007, wordt hersteld als volgt : «

Art. 231.De persoon die krachtens artikel 492/1 uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de echtscheiding te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting als bedoeld in artikel 229 in te stellen of een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming als bedoeld in artikel 230 in te dienen.

De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. ».

Art. 9.In artikel 311bis van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007, wordt het cijfer « , 231 » ingevoegd na de woorden « De artikelen 229 ».

Art. 10.Artikel 328 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 1 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 328.§ 1. De persoon die op grond van artikel 492/1, § 1, derde lid, 7°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een kind te erkennen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter alsnog worden gemachtigd een kind te erkennen.

De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. § 2. De erkenning kan geschieden ten gunste van een verwekt kind, dan wel van een overleden kind indien dit afstammelingen heeft nagelaten.

Indien het kind overleden is zonder afstammelingen na te laten, kan de erkenning slechts geschieden binnen het jaar na zijn geboorte. ».

Art. 11.In artikel 329bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 1/1 ingevoegd, luidende : « § 1/1.De toestemming van het meerderjarige kind is niet vereist indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind niet wilsbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval het kind, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard om met zijn erkenning in te stemmen. Het kind dat zijn mening zelfstandig kan uiten, wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval het kind niet zelf zijn mening kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van het kind. De rechter hecht passend belang aan deze mening. »; 2° in § 2, tweede lid, worden de woorden « indien het kind onbekwaam is verklaard of zich in een staat van verlengde minderjarigheid bevindt, dan wel » opgeheven;3° in § 3, eerste lid, worden de woorden « dan wel in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven » vervangen door de woorden « , vermoedelijk afwezig, in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven dan wel wilsonbekwaam ».

Art. 12.In artikel 331sexies van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden de woorden « worden de niet-ontvoogde minderjarige, de onbekwaamverklaarde en de wilsonbekwame, in gedingen betreffende hun afstamming, als eiser of als verweerder vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger en, indien er tegenstrijdigheid van belangen is, » vervangen door de woorden « wordt de niet-ontvoogde minderjarige, in gedingen betreffende zijn afstamming, als eiser of als verweerder vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordiger.Bij gebreke van wettelijke vertegenwoordiger, of indien er tegenstrijdigheid van belangen is, wordt hij vertegenwoordigd »; 2° het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende : § 2.Onverminderd artikel 329bis, § 1/1, en artikel 332quinquies, § 1/1, kan de beschermde persoon die krachtens artikel 492/1 uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om in rechte op te treden als eiser in een geding betreffende zijn afstamming, alsnog op zijn verzoek door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, ertoe worden gemachtigd in rechte op te treden als eiser in een dergelijk geding.

De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. ».

Art. 13.In artikel 332quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 1/1 ingevoegd, luidende : « § 1/1.Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het meerderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind niet wilsbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval het kind, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard zich te verzetten tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap. Het kind dat zijn mening zelfstandig kan uiten, wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval het kind zijn mening niet zelf kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van het kind. De rechter hecht passend belang aan die mening. »; 2° § 2, tweede lid, wordt vervangen door wat volgt : « Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het minderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft.».

Art. 14.In artikel 348-1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het tweede lid vervangen door twee leden, luidende : « In afwijking van het eerste lid is de toestemming niet vereist indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat de meerderjarige persoon wilsonbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval de meerderjarige persoon, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard om met zijn adoptie in te stemmen. De meerderjarige persoon die zijn mening zelfstandig kan uiten wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval de meerderjarige persoon zijn mening niet zelf kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van die meerderjarige persoon. De rechter hecht passend belang aan deze mening.

De toestemming is evenmin vereist als de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat de minderjarige geen onderscheidingsvermogen heeft. ».

Art. 15.In artikel 348-2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden « behalve indien deze laatste zich in de onmogelijkheid bevindt zijn wil te kennen te geven, geen gekende verblijfplaats heeft of vermoedelijk afwezig is » vervangen door de woorden « behalve indien deze vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft of ingeval de rechtbank oordeelt, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, dat hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is ».

Art. 16.In artikel 348-3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « zich in de onmogelijkheid bevindt zijn wil te kennen te geven, geen gekende verblijfplaats heeft of vermoedelijk afwezig is » vervangen door de woorden « vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft, in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is »;2° in het eerste en het tweede lid worden de woorden « , van een persoon in staat van verlengde minderjarigheid of van een onbekwaamverklaarde » telkens opgeheven.

Art. 17.In artikel 348-5, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden « of van een onbekwaamverklaarde » telkens opgeheven, en worden de woorden « zich in de onmogelijkheid bevinden hun wil te kennen te geven, geen gekende verblijfplaats hebben of vermoedelijk afwezig zijn » vervangen door de woorden « vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben of in de onmogelijkheid verkeren om hun wil te kennen te geven of wilsonbekwaam zijn ».

Art. 18.In artikel 348-6 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « , van een persoon in staat van verlengde minderjarigheid of van een onbekwaamverklaarde die » vervangen door het woord « dat »;2° in het tweede lid worden de woorden « Indien een van die personen zich in de onmogelijkheid bevindt zijn wil te kennen te geven, geen gekende verblijfplaats heeft of vermoedelijk afwezig is » vervangen door de woorden « Indien een van die personen vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft of in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is ».

Art. 19.Artikel 348-7 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 348-7. Voor de nieuwe adoptie van een kind dat voorheen ten volle is geadopteerd, is de toestemming van de vorige adoptant of adoptanten vereist, behalve indien zij vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben, in de onmogelijkheid verkeren hun wil te kennen te geven, wilsonbekwaam zijn, of indien de vorige adoptie ten aanzien van hen is herzien. ».

Art. 20.In artikel 353-8, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, worden de woorden « of zich in de onmogelijkheid bevindt het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde » vervangen door de woorden « , vermoedelijk afwezig is, in de onmogelijkheid verkeert het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde of wilsonbekwaam is ».

Art. 21.In artikel 353-9, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, worden de woorden « of zich in de onmogelijkheid bevinden het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde » vervangen door de woorden « afwezig zijn, in de onmogelijkheid verkeren het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde of wilsonbekwaam zijn ».

Art. 22.Artikel 353-11 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt opgeheven.

Art. 23.Artikel 375, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wetten van 19 april 1995 en 9 mei 2007, wordt het vervangen door wat volgt : « Indien de afstamming niet is vastgesteld ten aanzien van een van de ouders of indien een van beiden overleden of vermoedelijk afwezig is dan wel in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, oefent de andere dat gezag alleen uit. Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 of uit een vermoeden van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek. ».

Art. 24.Artikel 389 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 389.De voogdij over minderjarigen ontstaat indien beide ouders overleden zijn, wettelijk onbekend zijn, in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen of wilsonbekwaam zijn.

Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1, uit een vermoeden van afwezigheid of uit een verklaring van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek. ».

Art. 25.In boek I, titel X, van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk IV, dat de artikelen 487bis tot 487octies bevat en dat ingevoegd is bij de wet van 29 juni 1973, opgeheven.

Art. 26.Het opschrift van boek 1, titel XI, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « Titel XI. Meerderjarigheid en beschermde personen ».

Art. 27.In boek I, titel XI, van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk 1bis, dat de artikelen 488bis, A) tot 488bis, K) bevat, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991, opgeheven.

Art. 28.In boek I, titel XI, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk II vervangen door wat volgt : « Hoofdstuk II. Beschermde personen ».

Art. 29.In hoofdstuk II, vervangen bij artikel 28, wordt een afdeling 1 ingevoegd, luidende « Toepassingsgebied ».

Art. 30.In afdeling 1, ingevoegd bij artikel 29, wordt een artikel 488/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 488/1.De meerderjarige die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan onder bescherming worden geplaatst, indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist.

Een minderjarige kan vanaf de volle leeftijd van zeventien jaar onder bescherming worden geplaatst, indien vaststaat dat hij bij zijn meerderjarigheid in de toestand zal verkeren als bedoeld in het eerste lid. ».

Art. 31.In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 488/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 488/2.Een beschermingsmaatregel over de goederen kan worden bevolen voor meerderjarige personen die zich in staat van verkwisting bevinden, indien en voor zover de bescherming van hun belangen dit vereist. ».

Art. 32.In hoofdstuk II, vervangen bij artikel 28, wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende « Buitengerechtelijke bescherming ».

Art. 33.In afdeling 2, ingevoegd bij artikel 32, wordt artikel 489, vervangen bij de wet van 10 oktober 1967, vervangen door wat volgt : «

Art. 489.De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op daden van vertegenwoordiging die betrekking hebben op de goederen. ».

Art. 34.In dezelfde afdeling 2 wordt artikel 490, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 490.De bijzondere of algemene lastgeving verleend door een wilsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon waarvoor geen enkele beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, en die in het bijzonder tot doel heeft om voor hem een buitenrechterlijke bescherming te regelen, wordt geregistreerd in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.

Het verzoek tot registratie gebeurt door de neerlegging van een voor eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst ter griffie van het vredegerecht van de verblijfplaats van de lastgever en subsidiair van zijn woonplaats, of door tussenkomst van de notaris die de lastgevingsovereenkomst heeft opgesteld.

In deze overeenkomst kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen.

Binnen vijftien dagen na het verzoek tot registratie van de lastgevingsovereenkomst laat de griffier of de notaris deze opnemen in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. Hij bepaalt welke overheden gratis toegang hebben tot het centraal register en bepaalt het tarief van de kosten voor de registratie van de overeenkomsten.

De lasthebber en de meerderjarige of ontvoogde minderjarige lastgever die wilsbekwaam is en voor wie geen beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1 kunnen op ieder ogenblik hun beslissing om de overeenkomst te beëindigen schriftelijk ter kennis brengen van de in het tweede lid bedoelde griffie of notaris, met opgave van de redenen voor deze beslissing. De lastgever kan op dezelfde wijze ook de beginselen wijzigen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen en die zijn opgenomen in die overeenkomst. De griffier of de notaris die in kennis is gesteld van de beslissing om de overeenkomst te beëindigen, brengt de griffier of notaris door wiens tussenkomst de overeenkomst werd geregistreerd hiervan op de hoogte. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte of op het afschrift. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig het vierde lid. ».

Art. 35.In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 490/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 490/1.§ 1. De in artikel 490 bedoelde bijzondere of algemene lastgeving eindigt niet van rechtswege wanneer de lastgever verkeert in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 en 488/2.

In afwijking van het eerste lid kunnen in dat geval niet als lasthebber optreden : 1° de personen op wie een in afdeling 3 bedoelde rechterlijke beschermingsmaatregel van toepassing is;2° de personen die krachtens artikel 496/6 geen bewindvoerder mogen zijn. § 2. De vrederechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de lastgever, de lasthebber, iedere belanghebbende evenals de procureur des Konings, een beslissing treffen omtrent de uitvoering van de lastgeving. De artikelen 1241 en 1243 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

Ingeval de vrederechter vaststelt dat de lastgever zich bevindt in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, dat de lastgeving beantwoordt aan het belang van de lastgever en dat de lasthebber zijn opdracht heeft aanvaard, beveelt hij dat de lastgeving geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 490/2. De beslissing wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de verzoeker, de lastgever en de lasthebber.

In het tegenovergestelde geval kan de vrederechter, bij een met bijzondere redenen omklede beschikking, met toepassing van artikel 492/1 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen die de lastgeving geheel of gedeeltelijk beëindigt, of daarbovenop komt. De bepalingen van deel IV, boek IV, hoofdstuk X, afdeling I van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. § 3. De handelingen die de lasthebber in naam en voor rekening van de lastgever heeft verricht, kunnen, ingeval de lastgevingsovereenkomst niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in § 1, nietig worden verklaard in geval van benadeling, als de lasthebber wist of had moeten weten dat de lastgever zich op dat tijdstip kennelijk bevond in een toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2. De rechter beoordeelt de nietigheid van de handelingen, met inachtneming van de rechten van de derden die te goeder trouw zijn. De nietigheid doet geen afbreuk aan eventuele aansprakelijkheidsvorderingen die de lastgever tegen de lasthebber kan instellen. ».

Art. 36.In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 490/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 490/2.§ 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepaling is de in artikel 490 bedoelde lastgeving onderworpen aan de artikelen 1984 tot 2010.

Bij de uitvoering van zijn opdracht neemt de lasthebber, voor zover mogelijk, de door de lastgever overeenkomstig artikel 490, derde lid, opgegeven beginselen in acht.

De lasthebber pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen overleg met de lastgever. Hij brengt de lastgever alsook, in voorkomend geval, de in de lastgevingsovereenkomst aangewezen derden op de hoogte van de handelingen die hij verricht.

Wanneer de belangen van de lasthebber in strijd zijn met die van de lastgever, stelt de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de lastgever of iedere belanghebbende, een lasthebber ad hoc aan. De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure is van toepassing.

De gelden en de goederen van de lastgever worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijke vermogen van de lasthebber. De banktegoeden van de lastgever worden op zijn naam ingeschreven.

Heeft de lastgever meerdere lasthebbers aangewezen, dan worden geschillen tussen hen door de vrederechter op verzoek beslecht in het belang van de lastgever. De in artikel 1252 bedoelde procedure van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing. § 2. De vrederechter kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de lastgeving, ingeval de uitvoering ervan van die aard is dat de belangen van de lastgever in gevaar worden gebracht of de lastgeving geheel of gedeeltelijk vervangen moet worden door een rechterlijke beschermingsmaatregel die de belangen van de lastgever beter dient. Hij kan tevens de uitvoering van de lastgeving onderwerpen aan dezelfde vormvereisten als die welke gelden bij een rechterlijke beschermingsmaatregel. De vrederechter kan zich hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van elke belanghebbende evenals de procureur des Konings, uitspreken over de voorwaarden en nadere regels tot uitvoering van de lastgeving. Op de niet-naleving van de opgelegde voorwaarden met betrekking tot de lastgeving staan dezelfde sancties als die welke gelden voor een rechterlijke beschermingsmaatregel.

Artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing. § 3. De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel neemt een einde : 1° ingeval de lastgever zich niet meer bevindt in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2;2° door de kennisgeving van de opzegging van de lastgeving door de lasthebber overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;3° door de kennisgeving van de herroeping van de lastgeving door de lastgever overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;4° door het overlijden van de lastgever of van de lasthebber of door diens plaatsing onder een rechterlijke beschermingsmaatregel, overeenkomstig artikel 492/1;5° door een beslissing van de vrederechter genomen overeenkomstig § 2 of artikel 490/1, § 2, derde lid.».

Art. 37.In boek 1, titel XI, hoofdstuk II van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 28, wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende « Rechterlijke bescherming ».

Art. 38.In afdeling 3, ingevoegd bij artikel 37, wordt een onderafdeling 1 ingevoegd, luidende « Definities ».

Art. 39.In onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 38, wordt artikel 491, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 491.Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder : a) beschermde persoon : een meerderjarige persoon die door een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meer handelingen te stellen;b) handelingen : materiële handelingen, rechtshandelingen of proceshandelingen;c) rechtshandelingen : handelingen die voor vertegenwoordiging vatbaar zijn en gesteld worden met het oog op het genereren van rechtsgevolgen;d) proceshandelingen : alle handelingen die betrekking hebben op het optreden in rechte als eiser of verweerder;e) bekwaamheid : de bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen;f) bijstand : wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 2, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon zelf, maar niet zelfstandig een bepaalde handeling mag stellen;g) vertegenwoordiging : wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon niet zelfstandig, noch zelf een bepaalde handeling mag stellen.».

Art. 40.In afdeling 3, ingevoegd bij artikel 37, wordt een onderafdeling 2 ingevoegd, luidende « De onbekwaamheid ».

Art. 41.In onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 40, wordt artikel 492, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 492.De vrederechter kan ten aanzien van de persoon bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen wanneer en in de mate hij vaststelt dat dit noodzakelijk is en dat de bestaande wettelijke of buitengerechtelijke bescherming niet volstaat. De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel blijft van toepassing in de mate dat hij verenigbaar is met de rechterlijke beschermingsmaatregel. In voorkomend geval bepaalt de vrederechter de voorwaarden waaronder de lastgeving verder kan worden uitgevoerd. ».

Art. 42.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 492/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 492/1.§ 1. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon beveelt, bepaalt de handelingen in verband met de persoon waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en zijn gezondheidstoestand. Hij somt deze handelingen uitdrukkelijk op in zijn beschikking.

Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking blijft de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen in verband met zijn persoon.

De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot : 1° de keuze van zijn verblijfplaats;2° het geven van de toestemming tot huwen bedoeld in artikel 75 en 146;3° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;4° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;5° het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming bedoeld in artikel 230;6° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot scheiding van tafel en bed bedoeld in artikel 311bis;7° het erkennen van een kind overeenkomstig artikel 327;8° het voeren van gedingen als eiser of als verweerder betreffende zijn afstamming bedoeld in boek I, titel VII;9° de uitoefening van het ouderlijk gezag over de persoon van de minderjarige, bedoeld in boek I, titel IX;10° de aflegging van een verklaring van wettelijke samenwoning bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;11° in voorkomend geval, het afleggen van een verklaring tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, bedoeld in hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 28 juni 1984;12° de uitoefening van de rechten bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens;13° de uitoefening van het recht bedoeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord;14° het richten van een verzoek tot naams- of voornaamswijziging, bedoeld in artikel 2 van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen;15° de uitoefening van de rechten van de patiënt, bedoeld in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt;16° het verlenen van de toestemming om een experiment op de menselijke persoon uit te voeren overeenkomstig artikel 6 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon;17° het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen zoals bedoeld in artikel 5 of artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen;18° de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden, bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden; § 2. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden, van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en van de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de handelingen of categorieën van handelingen in verband met de goederen waarvoor deze onbekwaam is.

Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking is de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen met betrekking tot de goederen.

De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot : 1° het vervreemden van zijn goederen;2° het aangaan van een lening;3° het in pand geven of hypothekeren van zijn goederen alsook het geven van de toestemming tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;4° het afsluiten van een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar;5° het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel;6° het aanvaarden van een schenking of een legaat onder bijzondere titel;7° het optreden in rechte als eiser en verweerder;8° het afsluiten van een overeenkomst van onverdeeldheid;9° het aankopen van een onroerend goed;10° het aangaan van een dading of het afsluiten van een arbitrageovereenkomst;11° het voortzetten van een handelszaak;12° het berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;13° het schenken onder levenden;14° het aangaan of wijzigen van een huwelijkscontract;15° het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;16° het stellen van handelingen met betrekking tot het dagelijkse beheer;17° de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX. In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter in zijn beschikking welke de in het derde lid, 16°, bedoelde handelingen zijn die betrekking hebben op het dagelijkse beheer. § 3. Ingeval de vrederechter zowel een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon als een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt hij in twee onderscheiden delen van zijn beschikking de handelingen met betrekking tot de persoon en de handelingen met betrekking tot de goederen waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is. ».

Art. 43.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 492/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 492/2.De vrederechter kan de vertegenwoordiging bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling slechts bevelen ingeval de bijstand bij het verrichten van die handeling niet volstaat.

Indien de beschikking geen andersluidende aanwijzing bevat, wordt de beschermde persoon alleen bijgestaan bij het verrichten van de handelingen waarvoor hij onbekwaam is verklaard.

Ten aanzien van een in artikel 488/2 bedoelde persoon kan de vrederechter enkel de bijstand bevelen bij bepaalde of alle handelingen die betrekking hebben op de goederen van de beschermde persoon. ».

Art. 44.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 492/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 492/3.De rechterlijke beschermingsmaatregel heeft gevolgen vanaf de bekendmaking van de beschikking in het Belgisch Staatsblad wat betreft de handelingen bedoeld in artikel 499/7, §§ 1 en 2. Voor de andere handelingen heeft de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder. ».

Art. 45.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 492/4 ingevoegd, luidende : «

Art. 492/4.De vrederechter kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan de rechterlijke beschermingsmaatregel of de inhoud ervan wijzigen. De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. In voorkomend geval eindigt de rechterlijke beschermingsmaatregel op de dag van de beschikking.

Uiterlijk twee jaar na het uitspreken van de in artikel 492/1 bedoelde beschikking wordt de rechterlijke beschermingsmaatregel geëvalueerd overeenkomstig het eerste lid.

De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon, door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen of in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde. Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde. ».

Art. 46.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 492/5 ingevoegd, luidende : «

Art. 492/5.De Koning stelt, op eensluidend advies van de Orde van geneesheren en de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap, een lijst op met de gezondheidstoestanden die geacht worden op ernstige en aanhoudende wijze het vermogen van de te beschermen persoon om zijn belangen van vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen, zelfs met behulp van bijstand, aan te tasten.

Ingeval uit de in artikel 1241 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde geneeskundige verklaring blijkt dat de te beschermen persoon in een gezondheidstoestand is die voorkomt in de in het eerste lid bedoelde lijst, dan zijn de artikelen 492/1, § 2, derde en vierde lid, en 492/4, tweede lid, niet van toepassing en wordt, in afwijking van artikel 492/1, § 3, en bij gebreke van aanwijzingen in de beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 2, de te beschermen persoon vertegenwoordigd bij het stellen van alle rechtshandelingen of proceshandelingen met betrekking tot diens goederen.

De vrederechter kan alsnog tot een beoordeling op maat overgaan, ingeval hij dit noodzakelijk acht. ».

Art. 47.In afdeling 3, ingevoegd bij artikel 37, wordt een onderafdeling 3 ingevoegd, luidende « Sanctionering ».

Art. 48.In onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 47, wordt artikel 493, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 493.§ 1. De handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 1, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn persoon, zijn rechtens nietig.

Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van die handelingen worden ingeroepen. § 2. De in artikel 499/7, § 2, bedoelde handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 2, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, zijn rechtens nietig.

Onder voorbehoud van het eerste lid, zijn de handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, vastgesteld overeenkomstig artikel 492/1, § 2, nietig in geval van benadeling. De nietigheid wordt door de rechter beoordeeld rekening houdend met de rechten van derden te goeder trouw. De rechter kan echter de verbintenissen die de beschermde persoon door aankopen of op een andere wijze mocht hebben aangegaan ook verminderen, ingeval zij buitensporig zijn; de rechter houdt daarbij rekening met het vermogen van de beschermde persoon, de goede trouw van de personen die met hem hebben gehandeld en het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.

Indien handelingen bedoeld in de artikelen 905 en 1397/1 voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, zijn deze handelingen rechtens nietig. § 3. De nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon en zijn bewindvoerder worden ingeroepen. De nietige handeling kan tijdens de duur van de beschermingsmaatregel bevestigd worden door zijn bewindvoerder. Als het om een in artikel 499/7 bedoelde handeling gaat, verleent de vrederechter een bijzondere machtiging aan de bewindvoerder. De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure is van toepassing.

Wanneer de beschermde persoon als zodanig wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt. § 4. Dit artikel is van toepassing op de handelingen die de beschermde persoon die zich laat bijstaan, heeft gesteld in strijd met artikel 498/1. ».

Art. 49.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 493/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 493/1.De vordering tot nietigverklaring verjaart door verloop van vijf jaren.

Deze termijn loopt tegen de beschermde persoon vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de bewindvoerder.

De termijn loopt tegen zijn erfgenamen vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.

De verjaring die tegen de beschermde persoon is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.

De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van de medecontractant die te kwader trouw was. ».

Art. 50.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 493/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 493/2.Elke handeling die is verricht voordat de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen had, kan worden vernietigd, indien de oorzaak van de maatregel kennelijk bestond ten tijde van het verrichten van die handelingen. ».

Art. 51.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 493/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 493/3.Na het overlijden van de beschermde persoon kunnen de door hem ten bezwarende titel verrichte handelingen niet worden betwist op grond van zijn gezondheidstoestand, dan voor zover de rechterlijke bescherming was uitgesproken of gevorderd voor zijn overlijden, tenzij het bewijs van wilsonbekwaamheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit. ».

Art. 52.In boek I, titel XI, van hetzelfde Wetboek, wordt een hoofdstuk II/1 ingevoegd, luidende « Het bewind ».

Art. 53.In hoofdstuk II/1, ingevoegd bij artikel 52, wordt een afdeling 1 ingevoegd, luidende « Definities ».

Art. 54.In afdeling 1, ingevoegd bij artikel 53, wordt artikel 494, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 494.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : a) beschermde persoon : een meerderjarige persoon die door een beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meerdere handelingen te stellen;b) bewindvoerder over de persoon : persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn persoon waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;c) bewindvoerder over de goederen : persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn goederen waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;d) vertrouwenspersoon : persoon die als bemiddelaar optreedt tussen de bewindvoerder over de persoon, de bewindvoerder over de goederen en de beschermde persoon, de mening vertolkt van de beschermde persoon in de bij de wet bepaalde gevallen indien hij daar zelf niet toe in staat is of hem ondersteunt bij het uiten van zijn mening ingeval hij dit niet zelfstandig kan en toezicht uitoefent op de goede werking van het bewind;e) bijstand : het optreden van de bewindvoerder ter vervolmaking van de rechtsgeldigheid van een handeling gesteld door de beschermde persoon zelf;f) vertegenwoordiging : het optreden van de bewindvoerder in naam en voor rekening van de beschermde persoon;g) beheer : het optreden van de bewindvoerder door het stellen van handelingen met betrekking tot de goederen die niet vatbaar zijn voor vertegenwoordiging.».

Art. 55.In hoofdstuk II/1, ingevoegd bij artikel 52 wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende « Ontstaan van het bewind ».

Art. 56.In afdeling 2, ingevoegd bij artikel 55, wordt artikel 495, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 495.Het bewind over beschermde personen ontstaat wanneer de vrederechter : - een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon bijstand verleent bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen; - een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen. ».

Art. 57.In hoofdstuk II/1, ingevoegd bij artikel 52, wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende « Organisatie van het bewind ».

Art. 58.In afdeling 3, ingevoegd bij artikel 57, wordt artikel 496, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 496.Iedere persoon voor wie geen rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1 werd genomen kan, ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats of, bij gebrek daaraan, van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent de aan te wijzen bewindvoerder of vertrouwenspersoon indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel zou bevelen.

In dezelfde verklaring kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de bewindvoerder met een opdracht van vertegenwoordiging in acht moet nemen bij de uitoefening van zijn opdracht.

Van deze verklaring wordt een authentieke akte opgesteld. De vrederechter met bijstand van de griffier kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker, zelfs buiten zijn kanton, naar diens verblijfplaats of woonplaats begeven om een verklaring op te nemen.

Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.

De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke overheden gratis toegang tot het centraal register hebben. De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.

Vooraleer de vrederechter de rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt, gaat de griffier na of in het in het vierde lid bedoelde register een verklaring werd opgenomen. Als dit het geval is, laat hij door de notaris of de griffier van het vredegerecht waar de akte tot aanwijzing van een bewindvoerder en van een vertrouwenspersoon werd verleden, een eensluidend verklaard afschrift overzenden.

De in het eerste lid bedoelde persoon kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de herroeping op de gewijzigde akte. ».

Art. 59.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 496/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 496/1.§ 1. De ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt of een lid van de naaste familie die als bewindvoerder werd aangesteld, kunnen ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen bewindvoerder indien de bewindvoerder het mandaat zelf niet langer kan uitoefenen.

Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.

Telkens als de vrederechter een bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde bewindvoerder, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen. § 2. De persoon die tot vertrouwenspersoon werd aangesteld door de beschermde persoon kan ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen vertrouwenspersoon indien hij deze functie zelf niet langer kan uitoefenen. Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.

Telkens als de vrederechter die het administratief dossier beheert een vertrouwenspersoon aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde vertrouwenspersoon, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen. ».

Art. 60.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 496/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 496/2.Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de bewindvoering aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze wordt gevolgd.

De vrederechter mag de homologatie ook weigeren op grond van het uittreksel uit het strafregister van de aangewezen persoon. ».

Art. 61.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 496/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 496/3.Indien van de mogelijkheden bedoeld in de artikelen 496 en 496/1 geen gebruik is gemaakt of indien het niet mogelijk was de gemaakte keuze te volgen, kiest de vrederechter een bewindvoerder die geschikt is om de te beschermen persoon bij te staan of te vertegenwoordigen.

De vrederechter kiest als bewindvoerder over de persoon bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon, rekening houdend met de mening van deze persoon, alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn leefomstandigheden en zijn gezinstoestand.

De vrederechter wijst bij voorkeur de bewindvoerder over de persoon aan tot bewindvoerder over de goederen, tenzij dit strijdig is met het belang van de te beschermen persoon of er geen vertrouwenspersoon werd aangewezen. Bij afwezigheid van bewindvoerder over de persoon of ingeval de vrederechter oordeelt dat een andere persoon tot bewindvoerder over de goederen moet aangewezen worden, kiest hij als bewindvoerder over de goederen bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg, of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon, of de lasthebber bedoeld in artikel 490, rekening houdend met de mening van de te beschermen persoon alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, de aard en samenstelling van het te beheren vermogen en de gezinstoestand van de te beschermen persoon. ».

Art. 62.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 496/4 ingevoegd, luidende : «

Art. 496/4.§ 1. De vrederechter kan, met uitzondering van de ouders van de te beschermen persoon, slechts één persoon tot bewindvoerder over de persoon aanwijzen. § 2. De vrederechter kan in het belang van de te beschermen persoon verscheidene bewindvoerders over de goederen aanstellen. In voorkomend geval verduidelijkt hij de bevoegdheden van de onderscheiden bewindvoerders en de wijze waarop zij deze bevoegdheden uitoefenen.

Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder of bewindvoerders, wanneer hij alleen een handeling stelt die met het beheer van de goederen verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen. ».

Art. 63.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 496/5 ingevoegd, luidende : «

Art. 496/5.Niemand is verplicht de bewindvoering op zich te nemen. ».

Art. 64.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 496/6 ingevoegd, luidende : «

Art. 496/6.Mogen geen bewindvoerders zijn : 1° personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;2° rechtspersonen, met uitzondering van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon;3° bestuurs- of personeelsleden van de instelling waar de beschermde persoon verblijft;4° wat uitsluitend het bewind over de goederen betreft, personen die niet vrij over hun goederen kunnen beschikken;5° personen die, krachtens artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag.».

Art. 65.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 496/7 ingevoegd, luidende : «

Art. 496/7.Onverminderd artikel 492/4 kan de vrederechter te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de beschermde persoon, van diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, de bewindvoerder vervangen of diens bevoegdheden wijzigen. Ingeval er verscheidene bewindvoerders over de goederen werden aangesteld, kan hij daarenboven een einde maken aan de opdracht van een bewindvoerder of de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen wijzigen. De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde procedure is van toepassing.

Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de bewindvoerder over de goederen waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn opdracht. ».

Art. 66.In hoofdstuk II/1, ingevoegd bij artikel 52, wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende « De werking van het bewind ».

Art. 67.In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 66 wordt een onderafdeling 1 ingevoegd, luidende « Algemene bepalingen ».

Art. 68.In onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 67, wordt artikel 497, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 497.De bewindvoering is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de bewindvoerder.

De bewindvoering heeft tot doel de belangen van de beschermde persoon te behartigen. Zij bevordert, in de mate van het mogelijke, de autonomie van de beschermde persoon. ».

Art. 69.In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 497/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 497/1.De Koning kan de uitoefening van de functie van bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden, onder meer door het aantal personen te beperken van wie men bewindvoerder kan zijn. ».

Art. 70.In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 497/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 497/2.De volgende handelingen zijn niet vatbaar voor bijstand of vertegenwoordiging door de bewindvoerder : 1° het geven van de toestemming tot huwen, bedoeld in de artikelen 75 en 146;2° het instellen van een vordering tot nietigverklaring van een huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;3° het vaststellen van de echtelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 214, tweede lid;4° de toestemming om over de gezinswoning te beschikken, bedoeld in artikel 220, § 1;5° het instellen van een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;6° het instellen van een vordering tot scheiding van tafel en bed, bedoeld in artikel 311bis;7° het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming, bedoeld in artikel 230;8° de erkenning van een kind, bedoeld in artikel 328;9° de toestemming tot de erkenning, bedoeld in artikel 329bis, § 2;10° het verzet tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap, bedoeld in artikel 332quinquies, § 2;11° het instellen van een vordering betreffende de afstamming, bedoeld in de artikelen 312, § 2, 314, 318, 322, 329bis, 330 en 332quinquies;12° het verlenen van de toestemming tot zijn adoptie, bedoeld in artikel 348-1;13° de uitoefening van het ouderlijk gezag over het minderjarige kind van de beschermde persoon, alsook van de ouderlijke prerogatieven met betrekking tot de staat van de persoon van dit minderjarige kind;14° het afleggen van een verklaring tot wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;15° het verlenen van de toestemming tot sterilisatie;16° het verlenen van de toestemming tot een handeling van medisch begeleide voortplanting zoals bedoeld in de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten;17° de aangifte van de voortdurende en onomkeerbare innerlijke overtuiging te behoren tot het andere geslacht dan datgene dat is vermeld in de akte van geboorte bedoeld in artikel 62bis, § 1;18° het verzoek tot euthanasie bedoeld in artikel 3 en 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie;19° het verzoek tot uitvoering van een zwangerschapsafbreking bedoeld in artikel 350 van het Strafwetboek;20° het verlenen van de toestemming tot het stellen van handelingen die de fysieke integriteit of de intieme levenssfeer van de beschermde persoon raken, onverminderd de afwijkende bepalingen opgenomen in bijzondere wetten;21° het verlenen van de toestemming voor het gebruik van gameten of embryo's in vitro voor onderzoeksdoeleinden bedoeld in artikel 8 van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro;22° de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;23° het verlenen van de toestemming tot afneming van bloed en bloedderivaten zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong;24° het schenken onder levenden, met uitzondering van de gebruikelijke geschenken in verhouding tot het vermogen van de beschermde persoon;25° het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;26° de uitoefening van politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet.».

Art. 71.In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 497/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 497/3.§ 1. Geschillen tussen de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen worden op verzoek door de vrederechter beslecht in het belang van de beschermde persoon, overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel 1252 van het Gerechtelijk Wetboek. § 2. Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de beschermde persoon mogen alleen met instemming van de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen worden genomen.

Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder wanneer hij alleen een handeling stelt die met de rechterlijke beschermingsregeling verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen. ».

Art. 72.In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 497/4 ingevoegd, luidende : «

Art. 497/4.In geval van belangentegenstelling tussen de beschermde persoon en zijn bewindvoerder wijst de vrederechter of de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de vertrouwenspersoon, van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een bewindvoerder ad hoc aan.

De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure is van overeenkomstige toepassing, behoudens ingeval de rechter bij wie de zaak aanhangig is een bewindvoerder ad hoc aanwijst. ».

Art. 73.In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 497/5 ingevoegd, luidende : «

Art. 497/5.Na de goedkeuring van het verslag bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/14 of 499/17, kan de vrederechter de bewindvoerder, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de beschermde persoon. De vrederechter houdt bij de begroting van de bezoldiging rekening met de aard, de samenstelling en omvang van het beheerde vermogen, alsook met de aard, complexiteit en omvang van de door de bewindvoerder geleverde prestaties. Indien de bewindvoerder over de persoon niet werd aangesteld tot bewindvoerder over de goederen bepaalt de vrederechter welk aandeel in de bezoldiging elk van beiden ontvangt. De Koning kan de inkomsten bepalen die als basis dienen voor de begroting van de bezoldiging.

Ingeval de vrederechter vaststelt dat de bewindvoerder tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, kan hij bij een met bijzondere redenen omklede beslissing weigeren een bezoldiging toe te kennen of een lagere bezoldiging toekennen.

Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. De Koning kan bepaalde kosten op forfaitaire wijze begroten.

De vrederechter kan de bewindvoerder, na overlegging van met redenen omklede staten, een vergoeding toekennen die in overeenstemming is met de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen. Onder buitengewone ambtsverrichtingen worden de materiële en intellectuele prestaties verstaan die niet kaderen in het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon. De Koning kan de wijze bepalen waarop de vergoeding voor buitengewone ambtsverrichtingen wordt begroot.

Behoudens in uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter geen bezoldiging toekennen aan de ouder of de ouders van de beschermde persoon die aangewezen zijn als bewindvoerder.

Het is de bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste, derde en vierde lid vermelde bezoldigingen of vergoedingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot de uitoefening van het gerechtelijk mandaat van bewindvoerder. ».

Art. 74.In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 497/6 ingevoegd, luidende : «

Art. 497/6.De vrederechter kan alle maatregelen nemen om zich te informeren over de familiale, morele en materiële toestand van de beschermde persoon, alsook over diens leefomstandigheden.

In het bijzonder kan hij de procureur des Konings verzoeken om, door de bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, over al deze punten alle dienstige inlichtingen in te winnen. ».

Art. 75.In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 497/7 ingevoegd, luidende : «

Art. 497/7.De bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen brengen elkaar en de vertrouwenspersoon op de hoogte van de handelingen die zij in uitvoering van hun opdracht verrichten. ».

Art. 76.In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 497/8 ingevoegd, luidende : «

Art. 497/8.Ingeval de beschermde persoon een gezondheidstoestand heeft die voorkomt in de lijst bedoeld in artikel 492/5, eerste lid, wordt hij, wat de toepassing van de artikelen 498/3, 498/4, 499/6, 499/14 en 499/17 betreft, geacht niet in staat te zijn kennis te nemen van het verslag. ».

Art. 77.In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 66, wordt een onderafdeling 2 ingevoegd, luidende « Bijstand ».

Art. 78.In onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 77, wordt artikel 498, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 498.Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van bijstand heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.

In afwijking van het eerste lid is deze onderafdeling in ieder geval van toepassing indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel heeft bevolen ten aanzien van een persoon die verkeert in de toestand bedoeld in artikel 488/2. ».

Art. 79.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 498/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 498/1.De vrederechter die overeenkomstig artikel 492/2 de bijstand beveelt, bepaalt de nadere regels ervan. De vrederechter kan bepalen dat de bijstand bestaat in het door de bewindvoerder verlenen van een voorafgaande toestemming tot het verrichten van één welbepaalde handeling, van een categorie van welbepaalde handelingen of van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel. De toestemming tot het verrichten van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel moet in ieder geval schriftelijk worden verleend.

Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking bestaat de bijstand uit de voorafgaandelijke schriftelijke toestemming tot het verrichten van de handeling of, ingeval het een in artikel 499/7 bedoelde handeling betreft en er een geschrift wordt opgemaakt, in de medeondertekening van dit geschrift door de bewindvoerder. ».

Art. 80.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 498/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 498/2.De bewindvoerder over de persoon verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de persoon die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon kennelijk schaadt.

De bewindvoerder over de goederen verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de goederen die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon schaadt.

De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht.

Ingeval de bewindvoerder bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast ten aanzien van degene die de opdracht van bijstand om niet op zich neemt, dan ten aanzien van hem die daarvoor de bezoldiging bedoeld in artikel 497/5, eerste lid, ontvangt. ».

Art. 81.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 498/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 498/3.§ 1. De vrederechter bepaalt het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt over de handelingen waarvoor hij de beschermde persoon bijstand heeft verleend.

Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 492/1, § 1, bedoelde beschikking brengt de bewindvoerder jaarlijks schriftelijk verslag uit aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld : 1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder, of zijn benaming en maatschappelijke zetel;2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;3° een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon. § 2. De bewindvoerder over de goederen brengt jaarlijks schriftelijk verslag uit aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld : 1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;3° een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon. Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders over de goederen heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop ze dit schriftelijk verslag dienen uit te brengen. § 3. Onderaan het verslag brengt de vrederechter zijn goedkeuring aan.

Eventuele opmerkingen of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder in de toekomst rekening dient te houden [...] worden aan hem overgezonden.

Het verslag wordt bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd. § 4. De Koning bepaalt een model van verslag. ».

Art. 82.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 498/4 ingevoegd, luidende : «

Art. 498/4.De bewindvoerder overhandigt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht, een eindverslag opgesteld overeenkomstig artikel 498/3, § 1, derde lid, en/of 498/3, § 2, tweede lid, aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens overhandigd aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan de bewindvoerder er evenwel van ontslaan om dit verslag over te zenden aan de beschermde persoon, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin vastgesteld wordt dat het verslag is goedgekeurd of afgekeurd. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden waarom het verslag werd afgekeurd.

Elke goedkeuring van het eindverslag voorafgaand aan de datum van het proces-verbaal bedoeld in het tweede lid, is nietig.

Het verslag en het proces-verbaal worden bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd. ».

Art. 83.In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 66, wordt een onderafdeling 3 ingevoegd, luidende « Vertegenwoordiging en beheer ».

Art. 84.In onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 83, wordt artikel 499 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 499.Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1. ».

Art. 85.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/1.§ 1. De bewindvoerder over de persoon vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot de persoon, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 1. § 2. De bewindvoerder over de goederen beheert de goederen van de beschermde persoon zoals een goede huisvader en vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot deze goederen, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 2. § 3. De bewindvoerder neemt bij de uitoefening van zijn opdracht zoveel mogelijk de beginselen in acht waarvoor de beschermde persoon overeenkomstig artikel 496, tweede lid, heeft gekozen. De vrederechter kan de bewindvoerder evenwel ontslaan van de verplichting welbepaalde beginselen in acht te nemen ingeval de omstandigheden sedertdien dermate gewijzigd zijn dat er ernstige twijfels rijzen bij de bedoeling van de beschermde persoon om deze beginselen in acht te laten nemen.

De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.

De bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstelling verlenen van deze verplichting. Bij ontstentenis van een bewindvoerder over de persoon of over de goederen of van een vertrouwenspersoon kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht. ».

Art. 86.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/2.De bewindvoerder over de goederen besteedt de inkomsten van de beschermde persoon aan diens onderhoud, verzorging en welzijn, en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de beschermde persoon.

Hij stelt de beschermde persoon, na daarover met hem en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon te hebben overlegd, de nodige sommen ter beschikking.

Een en ander geldt onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden. ».

Art. 87.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/3.De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder.

De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven. ».

Art. 88.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/4 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/4.De vrederechter bepaalt, in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 2, het bedrag van de gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon dat de bewindvoerder mag afhalen of overschrijven zonder voorafgaande machtiging binnen de periode die hij bepaalt. ».

Art. 89.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/5 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/5.De bewindvoerder kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.

De vrederechter kan een door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de beschermde persoon toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren. De vrederechter bepaalt de voor dit beheer geldende voorwaarden. ».

Art. 90.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/6 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/6.De bewindvoerder over de persoon bezorgt uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing een verslag over de leefsituatie van de beschermde persoon aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing stelt de bewindvoerder over de goederen een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en zendt hij dit verslag over aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

De vrederechter kan de bewindvoerder, gelet op de omvang van zijn opdracht, evenwel van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting ontslaan.

Het verslag wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.

De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag. ».

Art. 91.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/7 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/7.§ 1. Onverminderd de bepalingen opgenomen in bijzondere wetten moet de vrederechter de bewindvoerder over de persoon bijzondere machtiging verlenen om : 1° de verblijfplaats van de beschermde persoon te wijzigen;2° de rechten bedoeld in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt overeenkomstig artikel 14, § 2, van voornoemde wet uit te oefenen;3° de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen. De vrederechter kan de machtiging bedoeld in het eerste lid, 2° , verlenen voor de uitoefening van alle rechten die verband houden met een bepaalde medische behandeling.

In afwijking van het eerste lid, 2°, kan de bewindvoerder die bevoegd is om op te treden krachtens de voornoemde wet van 22 augustus 2002, in geval van dringende noodzakelijkheid, zonder voorafgaande bijzondere machtiging van de vrederechter de rechten opgesomd in die wet uitoefenen. Hij brengt de vrederechter, de vertrouwenspersoon en de bewindvoerder over de goederen onverwijld op de hoogte van zijn optreden. § 2. De vrederechter moet de bewindvoerder over de goederen bijzondere machtiging verlenen om : 1° de goederen van de beschermde persoon, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een in artikel 499/5, tweede lid, bedoelde instelling;2° een lening aan te gaan;3° de goederen van de beschermde persoon te hypothekeren of in pand te geven of toestemming te geven tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling en van het ontslag van ambtshalve inschrijving;4° een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten, alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;5° een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden.De vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat ten algemene titel zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden; 6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;7° de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen, behoudens voor : - rechtsplegingen en handelingen bedoeld in de artikelen 1150, 1180, 1°, 1187, tweede lid, en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek; - burgerlijke partijstelling; - geschillen met betrekking tot huurcontracten of met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs en - vorderingen tot toepassing van de sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon; 8° een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;9° een onroerend goed aan te kopen;10° een dading aan te gaan of een overeenkomst tot arbitrage te sluiten;11° een handelszaak voort te zetten.Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de bewindvoerder voor de goederen. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de vrederechter. De vrederechter kan zijn toestemming tot voortzetting van de handelszaak te allen tijde intrekken; 12° souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat, te vervreemden onverminderd artikel 499/9;13° te berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;14° de betalingsdienstaanbieders te machtigen op de betaalinstrumenten van de beschermde persoon enig onderscheidingsteken aan te brengen. De afhaling en overschrijving van gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon worden voor de toepassing van het eerste lid, 1°, niet beschouwd als vervreemdingen, voor zover zij voldoen aan de eisen bepaald bij artikel 499/4. § 3. Ingeval een rechtshandeling of proceshandeling zowel de persoon als het vermogen van de beschermde persoon betreft, kan de vrederechter de bewindvoerder tevens machtigen om alleen op te treden.

Indien de zaak slechts door de bewindvoerder over de persoon of de bewindvoerder over de goederen bij hem aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord of tenminste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding. De bewindvoerder die de machtiging verkrijgt, brengt de andere bewindvoerder onverwijld op de hoogte van zijn optreden. § 4. De vrederechter kan de bewindvoerder over de goederen een bijzondere machtiging verlenen om te schenken ingeval de beschermde persoon daar zelf wilsonbekwaam toe is en uit de verklaring bedoeld in artikel 496, tweede lid, of uit vroegere schriftelijke of mondelinge verklaringen van de beschermde persoon, geuit op een tijdstip waarop hij wilsbekwaam was, de wil tot schenken uitdrukkelijk blijkt. De schenking moet in verhouding staan tot het vermogen van de beschermde persoon en mag bovendien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden niet behoeftig dreigen te maken. De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. ».

Art. 92.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/8 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/8.De verkoop van de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstukken IV en V, van het Gerechtelijk Wetboek. ».

Art. 93.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/9 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/9.Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd, tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is, en worden ter beschikking van de beschermde persoon gehouden tot de beëindiging van de rechterlijke beschermingsmaatregel.

De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmee deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven. Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf elders, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband daarmee wordt beschikt, moet door de vrederechter daartoe machtiging worden verleend.

In elk geval worden de beschermde persoon die over het vereiste begripsvermogen beschikt en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon uitgenodigd om, indien zij dit wensen, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend. ».

Art. 94.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/10 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/10.Met uitzondering van de echtgenoot of echtgenote, kan de bewindvoerder geen goederen van de beschermde persoon verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve na bijzondere machtiging verleend door de vrederechter overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek of krachtens de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen, de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling goedgekeurd overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek.

Hij kan de goederen van de beschermde persoon slechts in huur nemen als de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur. ».

Art. 95.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/11 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/11.Ingeval geen bewindvoerder over de persoon die tot opdracht heeft te oordelen over de verblijfplaats van de beschermde persoon werd aangesteld, kan deze enkel gewijzigd worden met goedkeuring van de bewindvoerder over de goederen. Bij weigering kan de beschermde persoon of elke belanghebbende zich wenden tot de vrederechter overeenkomstig de in artikel 1252 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde procedure. De vrederechter oordeelt over het belang van de beschermde persoon. ».

Art. 96.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/12 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/12.Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan deze personen zelf en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder, voor zover de betekening of de kennisgeving verband houdt met de opdracht van de bewindvoerder. ».

Art. 97.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/13 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/13.Alle handelingen die door de bewindvoerder zijn verricht in strijd met artikel 499/7, zijn rechtens nietig.

Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of een bewindvoerder ad hoc worden ingeroepen.

Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de bewindvoerder werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van deze handelingen worden ingeroepen.

De nietige handeling kan door de bewindvoerder worden bevestigd, mits de vormen die gelden voor het verrichten van de te bevestigen handeling worden nageleefd.

Op de vordering tot nietigverklaring is artikel 493/1 van toepassing.

Wanneer de beschermde persoon wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming, van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.

De nietigheid doet geen afbreuk aan eventuele aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder kan instellen. ».

Art. 98.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/14 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/14.§ 1. De vrederechter bepaalt het tijdstip of de omstandigheden en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt.

Bij gebreke van aanwijzingen in de beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 1, brengt de bewindvoerder jaarlijks schriftelijk verslag uit aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld : 1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;3° de leefsituatie van de beschermde persoon;4° de maatregelen die de bewindvoerder heeft genomen ter bevordering van het welzijn van de beschermde persoon;5° de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;6° in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag. Onderaan het verslag brengt de vrederechter zijn goedkeuring aan.

Eventuele op- of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder over de persoon in de toekomst rekening dient te houden worden aan hem overgezonden. § 2. De bewindvoerder over de goederen bezorgt jaarlijks een schriftelijk verslag aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon.

De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld : 1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon, en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon;3° de rekeningen omvattende minstens een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;4° de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens bewindvoerder over de persoon en diens vertrouwenspersoon betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;5° de materiële levensvoorwaarden van de beschermde persoon;6° in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag. Bij het verslag wordt een fotokopie gevoegd van het laatste rekeninguittreksel ter staving van de erin vermelde saldi alsook, in voorkomend geval, een attest van de financiële instelling betreffende de belegde kapitalen.

De bewindvoerder voert een vereenvoudigde boekhouding, die tenminste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen.

De vrederechter kan de bewindvoerder echter, gelet op de aard en de omvang van het te beheren vermogen, vrijstelling verlenen van deze verplichting.

De vrederechter keurt in een proces-verbaal het verslag goed. Hij kan daarbij voorbehouden en opmerkingen formuleren waarmee de bewindvoerder rekening moet houden.

Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de rekening tekortkomingen vertoont of wanneer de rekening vrij complex is, kan de vrederechter een technisch adviseur aanwijzen die hem technisch advies moet geven over de rekening. De vrederechter kan de kosten voor de technisch adviseur ten laste leggen van de bewindvoerder ingeval deze kennelijk tekortschoot in zijn verslaggevingsplicht of in de uitoefening van zijn opdracht.

Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop deze het verslag bedoeld in het tweede lid dienen uit te brengen. § 3. Het verslag en het proces-verbaal worden bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd. § 4. De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag en van vereenvoudigde boekhouding. ».

Art. 99.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/15 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/15.De bewindvoerder over de goederen kan tijdens het bewind de vrederechter verzoeken om een bewindvoerder ad hoc aan te stellen die tot opdracht heeft de reeds neergelegde bewindsrekeningen te controleren en, in voorkomend geval, er namens de beschermde persoon kwijting voor te verlenen. De procedure van artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing. De eventuele kosten komen ten laste van de bewindvoerder. ».

Art. 100.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/16 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/16.Indien de bewindvoerder moet worden vervangen, worden de rekeningen afgesloten op de dag waarop de nieuwe bewindvoerder zijn opdracht aanvaardt. ».

Art. 101.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/17 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/17.§ 1. Binnen een maand na beëindiging van de opdracht van de bewindvoerder over de persoon wordt het eindverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 499/14, § 1, in aanwezigheid van de vrederechter, met het oog op de goedkeuring ervan, overhandigd aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder over de persoon. Het verslag wordt eveneens overhandigd aan de bewindvoerder over de goederen en de vertrouwenspersoon. De vrederechter kan de bewindvoerder over de persoon er evenwel van ontslaan dit verslag over te zenden aan de beschermde persoon, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin vastgesteld wordt dat het verslag is uitgebracht en goedgekeurd of afgekeurd. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de redenen waarom het verslag werd afgekeurd. § 2. Indien de vrederechter de opdracht van de bewindvoerder over de goederen beëindigt bij een beschikking bedoeld in de artikelen 492/4, eerste lid, of 496/7 of indien de rechterlijke beschermingsmaatregel van rechtswege eindigt overeenkomstig artikel 492/4, derde lid, geeft de vrederechter de bewindvoerder over de goederen de opdracht om, binnen de maand na de datum van de beëindiging van zijn opdracht vermeld in de beschikking, een eindverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 499/14, § 2, alsook een inventaris van de roerende goederen, neer te leggen ter griffie.

Indien overeenkomstig artikel 496/4, § 2, verscheidene bewindvoerders over de goederen werden aangesteld en de vrederechter de opdracht van één van hen beëindigt, bepaalt hij in zijn beschikking de wijze waarop het eindverslag bedoeld in het eerste lid dient te worden uitgebracht.

De in het eerste lid bedoelde beschikking verplicht de bewindvoerder tevens om een kopie van het eindverslag en de inventaris van de roerende goederen over te zenden aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan diens nieuwe bewindvoerder over de goederen alsook, in voorkomend geval, aan de bewindvoerder over de persoon en de vertrouwenspersoon.

Voorts bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de dag en het uur waarop de bewindvoerder, de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of diens nieuwe bewindvoerder over de goederen alsook, in voorkomend geval, de bewindvoerder over de persoon en de vertrouwenspersoon, dienen te verschijnen in raadkamer. De beschikking wordt hen bij gerechtsbrief ter kennis gebracht.

Op de gestelde dag en uur wordt een proces-verbaal opgesteld, waarin al dan niet vastgesteld wordt dat de rekening en verantwoording is gedaan, dat de rekening is goedgekeurd en dat de uittredende bewindvoerder kwijting is verleend voor de rekeningen waarvoor nog geen kwijting was verleend, overeenkomstig artikel 499/15. Het proces-verbaal wordt medeondertekend door de verschijnende partijen, de vrederechter en de hoofdgriffier.

Elke goedkeuring van de definitieve rekening vóór de datum van het in het vierde lid bedoelde proces-verbaal, is nietig.

Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank gedaan. § 3. Het verslag en het proces-verbaal worden bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd. ».

Art. 102.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/18 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/18.Zolang de definitieve rekening niet is goedgekeurd, kunnen tussen de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd en zijn vroegere bewindvoerder over de goederen geen geldige overeenkomsten worden gesloten.

Op voorlegging van een door de griffier voor eensluidend verklaard afschrift van het overeenkomstig artikel 499/17, § 2, vierde lid, opgemaakte proces-verbaal verleent de nieuwe bewindvoerder over de goederen of de vroeger beschermde persoon opheffing van de zekerheidstelling die de bewindvoerder inzake zijn beheer heeft gegeven. ».

Art. 103.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/19 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/19.Indien de beschermde persoon tijdens de duur van het bewind overlijdt, kan de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, van de vertrouwenspersoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, de bewindvoerder over de goederen, bij afwezigheid van erfgenamen die optreden, machtigen om diens opdracht uit te oefenen tot uiterlijk twee maanden na dit overlijden.

De bevoegdheden van de bewindvoerder zijn in dat geval beperkt tot de betaling van de in de artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet van 16 december 1851 vermelde bevoorrechte schuldvorderingen die dateren van vóór het overlijden van de beschermde persoon.

In afwijking van artikel 499/17, § 2, legt de bewindvoerder binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, zijn definitief verslag en rekening neer ter griffie, waar de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast is met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap ervan kennis kunnen nemen. Dit geldt onverminderd de toepassing van artikel 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. ».

Art. 104.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/20 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/20.De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen de bewindvoerder kan instellen. ».

Art. 105.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/21 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/21.Vorderingen van de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder betreffende feiten en rekeningen van het bewind verjaren na vijf jaar te rekenen van de beëindiging van de opdracht van de bewindvoerder. ».

Art. 106.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 499/22 ingevoegd, luidende : «

Art. 499/22.De bewindvoerder mag alle stukken die verband houden met het bewind vernietigen vijf jaar na de beëindiging ervan.

In afwijking van het eerste lid mag de bewindvoerder alle stukken die geen rechtstreeks verband houden met de door dit Wetboek voorgeschreven verplichtingen, zoals facturen en briefwisseling ouder dan vijf jaar, vernietigen. ».

Art. 107.In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 66, wordt een onderafdeling 4 ingevoegd luidende « Het bewind uitgeoefend door de ouders ».

Art. 108.In onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 107, wordt artikel 500, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 500.Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1 en de ouders van de beschermde persoon of één van beiden heeft aangesteld tot bewindvoerder. ».

Art. 109.In dezelfde onderafdeling 4 wordt een artikel 500/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 500/1.De bepalingen van onderafdeling 3 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de afwijkingen waarin deze onderafdeling voorziet. ».

Art. 110.In dezelfde onderafdeling 4 wordt een artikel 500/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 500/2.In afwijking van artikel 499/14 bepaalt de vrederechter binnen een maand nadat het verslag bedoeld in artikel 499/6 bij het administratief dossier is gevoegd, na de ouders, de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon te hebben gehoord, het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de ouders verslag uitbrengen. ».

Art. 111.In dezelfde onderafdeling 4 wordt een artikel 500/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 500/3.§ 1. Ingeval beide ouders aangesteld zijn tot bewindvoerder oefenen zij gezamenlijk het bewind uit.

Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van de beschermde persoon verricht, behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen.

Geschillen tussen de ouders worden beslecht in het belang van de beschermde persoon waarbij de voorkeur wordt gegeven aan de bemiddeling overeenkomstig de artikelen 1724 tot 1737 van het Gerechtelijk Wetboek en bij ontstentenis daarvan overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel 1252 van het Gerechtelijk Wetboek. § 2. Indien een derde optreedt als bewindvoerder, worden conflicten tussen deze derde en de ouders die eveneens als bewindvoerder werden aangesteld beslecht in het belang van de beschermde persoon overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 1252 van het Gerechtelijk Wetboek. ».

Art. 112.In dezelfde onderafdeling 4 wordt een artikel 500/4 ingevoegd, luidende : «

Art. 500/4.De ouder wiens opdracht als bewindvoerder eindigt, legt uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of van de nieuwe bewindvoerder, binnen één maand na de beëindiging van zijn opdracht, rekenschap en verantwoording af overeenkomstig artikel 499/17. De artikelen 499/18 en 499/20 tot 499/22 zijn in dat geval van toepassing.

Artikel 499/19 is van toepassing ingeval het bewind eindigt door het overlijden van de beschermde persoon. In afwijking van artikel 499/19 moeten de ouders slechts rekenschap en verantwoording afleggen, binnen een maand na het overlijden van de beschermde persoon, op uitdrukkelijk verzoek van diens erfgenamen. ».

Art. 113.In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 66, wordt een onderafdeling 5 ingevoegd, luidende « Vertrouwenspersoon ».

Art. 114.In onderafdeling 5, ingevoegd bij artikel 113, wordt artikel 501, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, hersteld als volgt : «

Art. 501.De te beschermen of beschermde persoon heeft het recht zich, tijdens de hele duur van het bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf aangewezen vertrouwenspersoon.

De homologatie van de aanwijzing van de vertrouwenspersoon gebeurt door een schriftelijk of mondeling verzoek dat daartoe bij de aanvang of tijdens de duur van het bewind aan de vrederechter wordt gericht door de beschermde of de te beschermen persoon, door een derde in diens belang, dan wel door de procureur des Konings. De vrederechter vergewist zich vooraf van zijn aanvaarding en oordeelt bij een met bijzondere redenen omklede beschikking.

Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de functie van vertrouwenspersoon aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat deze keuze wordt gevolgd.

Indien de beschermde persoon zelf geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen, kan de vrederechter de mogelijkheid onderzoeken om alsnog de aanwijzing van een vertrouwenspersoon te homologeren overeenkomstig het tweede en het derde lid, dan wel ambtshalve een vertrouwenspersoon aan te wijzen.

Artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing.

Als vertrouwenspersoon kunnen niet worden aangewezen : 1° de bewindvoerder van de beschermde persoon;2° personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;3° rechtspersonen;4° personen die, overeenkomstig artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag;5° ingeval het bewind wordt uitgeoefend door beide ouders of één van beide, een bloedverwant van de beschermde persoon tot en met de tweede graad. In uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter evenwel bij een met bijzondere redenen omklede beschikking afwijken van het zesde lid, 5°, ingeval hij vaststelt dat dit het belang van de beschermde persoon dient.

De vrederechter kan de aanwijzing van de vertrouwenspersoon weigeren op grond van diens uittreksel uit het strafregister.

In het belang van de beschermde persoon kan hij verscheidene vertrouwenspersonen aanwijzen.

In voorkomend geval preciseert hij de bevoegdheden van de verscheidene vertrouwenspersonen, alsook de wijze waarop zij hun bevoegdheid uitoefenen. ».

Art. 115.In dezelfde onderafdeling 5 wordt een artikel 501/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 501/1.De beschermde persoon kan te allen tijde afzien van de ondersteuning van de vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. De procedure wordt ingeleid bij schriftelijk of mondeling verzoek.

Artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing.

De vrederechter kan, te allen tijde, in het belang van de te beschermen persoon, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een bewindvoerder of van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer mag uitoefenen. ».

Art. 116.In dezelfde onderafdeling 5 wordt een artikel 501/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 501/2.De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon.

Hij onderhoudt, voor zover mogelijk, nauwe contacten met de beschermde persoon en pleegt op geregelde tijdstippen overleg met diens bewindvoerder.

De vertrouwenspersoon ontvangt alle verslagen inzake het bewind. Hij wordt door de bewindvoerder op de hoogte gehouden van alle handelingen die betrekking hebben op het bewind en kan bij hem alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen.

In de bij de wet bepaalde gevallen drukt de vertrouwenspersoon de wensen van de beschermde persoon uit indien deze niet in staat is om deze zelf te uiten. De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon bij het uiten van zijn mening ingeval hij niet in staat is om deze zelfstandig te uiten.

Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de bewindvoerder kennelijk tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, verzoekt hij de vrederechter de in artikel 492/1 bedoelde beschikking te herzien overeenkomstig artikel 496/7.

Ingeval de vertrouwenspersoon bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. ».

Art. 117.In hoofdstuk II/1, ingevoegd bij artikel 52, wordt een afdeling 5 ingevoegd, luidende « De beëindiging van het bewind ».

Art. 118.In afdeling 5, ingevoegd bij artikel 117, wordt artikel 502 ingevoegd dat wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 502.§ 1. Het bewind eindigt in de gevallen bedoeld in artikel 492/4. § 2. Onverminderd artikel 499/19, neemt de opdracht van de bewindvoerder een einde : 1° door de beëindiging van het bewind;2° door het overlijden van de bewindvoerder of de ontbinding van de private stichting;3° door de plaatsing van de bewindvoerder onder een rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1;4° door het nemen van een buitengerechtelijke maatregel ten aanzien van de bewindvoerder;5° ingeval de vrederechter overeenkomstig artikel 496/7 beslist om de bewindvoerder te vervangen;6° ingeval de vrederechter ten aanzien van de beschermde persoon een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel beveelt als bedoeld in de artikelen 490 of 490/1 en hierbij de opheffing van de rechterlijke beschermingsmaatregel ten aanzien van de beschermde persoon beveelt. ».

Art. 119.In boek I, titel XI, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek, worden opgeheven : 1° de artikelen 503 en 504;2° artikel 508;3° de artikelen 509 tot 511, gewijzigd bij de wet van 29 april 2001;4° artikel 512.

Art. 120.In boek I, titel XI, van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk III, dat de artikelen 513 tot 515 bevat, opgeheven.

Art. 121.In artikel 776 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001 en gewijzigd bij de wet van 13 februari 2003, worden de woorden « en aan onbekwaamverklaarden » opgeheven.

Art. 122.Artikel 817 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 29 april 2001 en 9 mei 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 817.De vordering tot verdeling ten aanzien van minderjarige of meerderjarige mede-erfgenamen die krachtens artikel 492/1 onbekwaam zijn verklaard om goederen te vervreemden, kan worden ingesteld door hun voogd of bewindvoerder die daartoe bijzonder gemachtigd is door de vrederechter van het voogdijforum of het bewindsforum. ».

Art. 123.In artikel 819, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 mei 1960 en 29 april 2001, worden de woorden « of onbekwaamverklaarden bevinden, » vervangen door de woorden « bevinden, of beschermde personen die krachtens artikel 492/1 onbekwaam zijn verklaard om goederen te vervreemden, ».

Art. 124.In artikel 838 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991, worden de woorden « onbekwaamverklaarden bevinden, personen aan wie krachtens de artikelen 488bis, A) tot K), een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, » vervangen door de woorden « beschermde personen bevinden die krachtens artikel 492/1 onbekwaam zijn verklaard om goederen te vervreemden, ».

Art. 125.Artikel 905 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 14 juli 1976, wordt hersteld als volgt : «

Art. 905.Onverminderd de artikelen 903 en 904, kan de persoon die op grond van artikel 492/1 onbekwaam is verklaard om te beschikken, hetzij bij schenking onder de levenden hetzij bij testament, toch beschikken na machtiging, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter.

De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

Als de vrederechter met toepassing van het eerste lid de beschermde persoon toestaat bij testament te beschikken, kan deze alleen bij authentieke akte een testament maken, zonder dat hij het ontwerp ervan aan de vrederechter moet voorleggen.

In afwijking van het derde lid kan de vrederechter toestaan dat een internationaal testament wordt opgesteld wanneer aan de in artikel 972 bedoelde vormvereisten voor het testament bij openbare akte niet kan worden voldaan wegens de lichamelijke ongeschiktheid van de beschermde persoon.

Bovendien mag de vrederechter machtiging om te schenken weigeren indien de schenking de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden behoeftig dreigt te maken.

De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. ».

Art. 126.In hetzelfde Wetboek wordt artikel 908, opgeheven bij de wet van 31 maart 1987, hersteld als volgt : «

Art. 908.De in boek 1, titel XI, hoofdstuk II/1, bedoelde bewindvoerder en eenieder die een gerechtelijk mandaat uitoefent, kunnen geen schenking of legaat ontvangen van de beschermde persoon of de persoon ten aanzien van wie hij dit mandaat uitoefent. Hetzelfde verbod geldt voor de bloedverwanten in opgaande of neergaande lijn van deze bewindvoerder of gerechtelijk mandataris, evenals voor diens echtgenoot of wettelijk samenwonende partner. De uitzonderingen bepaald in artikel 909, derde lid, 2° en 3° zijn van overeenkomstige toepassing. ».

Art. 127.In artikel 935 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij wet van 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « of aan een onbekwaamverklaarde » opgeheven;2° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Een schenking aan een beschermde persoon die krachtens artikel 492/2 onbekwaam is verklaard om deze te ontvangen, moet door zijn bewindvoerder worden aangenomen overeenkomstig artikel 499/7, § 2, eerste lid, 6°.»; 3° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Een beschermde persoon die krachtens artikel 492/1 bijstand behoeft om een schenking te aanvaarden, kan met bijstand van zijn bewindvoerder aanvaarden.».

Art. 128.Artikel 942 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 942.Minderjarigen en beschermde personen die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard om schenkingen te ontvangen, worden niet in hun recht hersteld tegen het ontbreken van de aanneming of van de overschrijving van schenkingen, behoudens hun verhaal op hun voogd of bewindvoerder, indien daartoe grond bestaat, maar zonder herstel, zelfs ingeval de voogd of bewindvoerder onvermogend mocht zijn. ».

Art. 129.In artikel 1031, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden « onbekwaamverklaarden of vermoedelijk afwezigen zijn » vervangen door de woorden « beschermde personen die krachtens artikel 492/1 onbekwaam zijn verklaard om de nalatenschap te aanvaarden of vermoedelijk afwezige erfgenamen zijn ».

Art. 130.In artikel 1057 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1949 en 29 april 2001, worden de woorden « onbekwaam verklaard zijn » vervangen door de woorden « krachtens artikel 492/1 onbekwaam zijn verklaard om een nalatenschap te aanvaarden » en wordt het woord « onbekwaamverklaarde » vervangen door de woorden « krachtens artikel 492/1 beschermde ».

Art. 131.In artikel 1070 van hetzelfde Wetboek wordt het woord « onbekwaamverklaarden » telkens vervangen door de woorden « personen beschermd krachtens artikel 492/1 ».

Art. 132.In artikel 1124 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 april 1958, wordt het woord « onbekwaamverklaarden » vervangen door de woorden « krachtens artikel 492/1 beschermde personen ».

Art. 133.In artikel 1125 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 april 1958, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « onbekwaamverklaarden » vervangen door de woorden « personen beschermd krachtens artikel 492/1 »;2° in het tweede lid wordt het woord « onbekwaamverklaarde » vervangen door de woorden « de persoon beschermd krachtens artikel 492/1 ».

Art. 134.In artikel 1304 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1976, wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « Ten aanzien van handelingen van minderjarigen loopt de tijd pas vanaf de dag van de meerderjarigheid. ».

Art. 135.In artikel 1312 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 april 1958, worden de woorden « of onbekwaamverklaarden » en de woorden « of de onbekwaamverklaring » opgeheven.

Art. 136.In artikel 1314 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « of van onbekwaamverklaarden » en de woorden « of onbekwaamverklaarden » alsook de woorden « of voor hun onbekwaamverklaring » opgeheven.

Art. 137.In boek III, titel V, hoofdstuk I van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 1397/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 1397/1.De beschermde persoon die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om een huwelijkscontract af te sluiten, kan een huwelijkscontract aangaan en zijn huwelijksvermogenstelsel wijzigen na hiertoe, op zijn verzoek, te zijn gemachtigd door de vrederechter, op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.

De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

In bijzondere gevallen kan de vrederechter de bewindvoerder machtigen alleen op te treden of hem toestaan de beschermde persoon bij te staan. De bij artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde rechtspleging is van toepassing. Bij het verzoekschrift wordt een kopie gevoegd van de notariële ontwerpakte. ».

Art. 138.In artikel 1426, § 4, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « Artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek » vervangen door de woorden « Artikel 1249 van het Gerechtelijk Wetboek ».

Art. 139.In artikel 1428, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, worden de woorden « onbekwamen zijn » vervangen door de woorden « beschermde personen die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard om goederen te vervreemden ».

Art. 140.Artikel 1475, § 2, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 23 november 1998, wordt aangevuld met drie leden, luidende : « De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 10°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter gemachtigd worden om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen.

De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. ».

Art. 141.Artikel 1476, § 2, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 23 november 1998, wordt aangevuld met drie leden, luidende : « De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 10° , uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, kan, op zijn, verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter gemachtigd worden om de wettelijke samenwoning te beëindigen.

De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. ».

Art. 142.In artikel 1676, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 13 februari 2003 en 9 mei 2007, wordt het woord « onbekwaamverklaarden » vervangen door de woorden « personen beschermd krachtens artikel 492/1 ».

Art. 143.In artikel 2003 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 1949, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « de onbekwaamverklaring » worden opgeheven;2° het artikel wordt aangevuld met wat volgt : « Ingeval de lastgever komt te verkeren in een staat bedoeld in artikel 488/1 of 488/2 en de lastgeving niet voldoet aan de eisen bepaald in de artikelen 490 en 490/1, § 1 ».

Art. 144.In artikel 2045 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1949 en 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « of voor de onbekwaamverklaarde » opgeheven;2° er wordt tussen het tweede en derde lid een lid ingevoegd, luidende : « De bewindvoerder kan voor de persoon die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om een dading af te sluiten alleen met inachtneming van de vormen voorgeschreven in artikel 499/7, § 2, eerste lid, 10°, een dading aangaan en hij kan na de beëindiging van zijn opdracht alleen overeenkomstig artikel 499/18 een dading over de bewindsrekening aangaan.».

Art. 145.In artikel 2252 van hetzelfde Wetboek wordt het woord « onbekwaamverklaarden » vervangen door de woorden « beschermde personen wat betreft de handelingen waarvoor zij krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard ».

Art. 146.In artikel 2278 van hetzelfde Wetboek, wordt het woord « onbekwaamverklaarden » vervangen door de woorden « personen beschermd krachtens artikel 492/1 » en wordt het woord « voogden » vervangen door de woorden « voogd of bewindvoerder ». HOOFDSTUK 3. - Wijziging van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2bis, van het Burgerlijk Wetboek inzake de regels betreffende de handelshuur in het bijzonder

Art. 147.In artikel 16, III, van afdeling 2bis van Boek III, Titel VIII, hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek, laatst gewijzigd bij wet van 9 mei 2007, wordt het woord « onbekwaamverklaarde » vervangen door de woorden « beschermde persoon die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werd verklaard om een huurovereenkomst af te sluiten ». HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering

Art. 148.Artikel 145 van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 11 juli 1994, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De betekening aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt gedaan aan die persoon en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder. ».

Art. 149.In artikel 182, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt tussen de eerste en de tweede zin, laatst gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, een zin ingevoegd, luidende : « De dagvaarding aan de personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt eveneens aan diens woonplaats of verblijfplaats gedaan. ». HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het Strafwetboek

Art. 150.In artikel 31, eerste lid, 5°, van het Strafwetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden « gerechtelijk raadsman » opgeheven en worden de woorden « voorlopig bewindvoerder » vervangen door de woorden « bewindvoerder van een persoon die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek is beschermd ».

Art. 151.In artikel 460bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 januari 1928, worden de woorden « , de curator of de gerechtelijke raadsman » vervangen door de woorden « of de curator ». HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap

Art. 152.In artikel 10, eerste lid, 1°, van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap, vervangen bij de wet van 15 april 1958 en gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1963, worden de woorden « voogd en gerechtelijk raadsman » vervangen door de woorden « en voogd ». HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten

Art. 153.In artikel 162 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 18°, vervangen bij de wet van 18 juli 1991, worden de woorden « de artikelen 488bis, A) tot K), van het Burgerlijk Wetboek » vervangen door de woorden « de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X van het Gerechtelijk Wetboek.»; 2° in het 42°, vervangen bij de wet van 29 april 2001, worden de woorden « , van personen in staat van verlengde minderjarigheid en van onbekwaamverklaarden » opgeheven. HOOFDSTUK 8 Wijziging van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders

Art. 154.In artikel 69, § 3, eerste lid, van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij de wetten van 24 december 2002 en 29 maart 2012, wordt het woord « voorlopige » opgeheven. HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 155.In artikel 594 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 6° worden de woorden « , van personen in staat van verlengde minderjarigheid en van onbekwaamverklaarden, » opgeheven;2° in het 16°, worden de woorden « 488bis, A) tot K), » vervangen door de woorden « 490 tot 501/2 ».

Art. 156.In artikel 598, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, wordt het 1° vervangen door wat volgt : « 1° bij openbare verkopingen van onroerende goederen en bij verdelingen waarmee het belang gemoeid is van minderjarigen, van beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard, van vermoedelijk afwezigen en van personen die geïnterneerd zijn ingevolge de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis; ».

Art. 157.In artikel 623 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 mei 2003, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De vrederechter kan, met bijstand van de griffier, de personen waarop het verzoek bedoeld in artikel 594, 16°, betrekking heeft, buiten zijn kanton bezoeken. De reiskosten vallen ten laste van de te beschermen of beschermde persoon. ».

Art. 158.In artikel 628 van hetzelfde Wetboek wordt het 3°, vervangen bij de wet van 3 mei 2003, vervangen door wat volgt : « 3° De rechter van de verblijfplaats of, bij gebreke daaraan, van de woonplaats van de te beschermen persoon, wanneer het een verzoek betreft bedoeld in de artikelen 490/1 tot 490/3 of 492/1, van het Burgerlijk Wetboek. De vrederechter die een beschermingsmaatregel heeft bevolen, blijft bevoegd voor de verdere toepassing van de bepalingen van boek I, titel XI, hoofdstuk II/1, afdelingen 3 en 4, van het Burgerlijk Wetboek, tenzij hij bij een met redenen omklede beslissing, ambtshalve of op verzoek van de beschermde persoon, diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder, van elke belanghebbende, of van de procureur des Konings, beslist heeft de zaak uit handen te geven ten voordele van de vrederechter van het kanton van de nieuwe hoofdverblijfplaats, indien de beschermde persoon het kanton verlaat om zijn hoofdverblijfplaats duurzaam in een ander gerechtelijk kanton te vestigen. In dit geval wordt laatstgenoemde vrederechter bevoegd. ».

Art. 159.In artikel 757, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 2 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden het 4° en het 5° opgeheven;2° in het eerste lid wordt het 9° vervangen door wat volgt : « 9° de gerechtelijke procedures inzake de beschermingsmaatregelen bedoeld in deel IV, boek IV, hoofdstuk X;»; 3° het tweede lid wordt aangevuld met wat volgt : « , behalve wat de in het eerste lid, 9°, bedoelde procedures betreft. ».

Art. 160.In artikel 764, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden « of een onbekwaamverklaarde » opgeheven.

Art. 161.In artikel 828, 8°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001, worden de woorden « voorlopig bewindvoerder of gerechtelijk raadsman » vervangen door het woord « bewindvoerder ».

Art. 162.In artikel 830 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « , de voorlopige bewindvoerder of de gerechtelijke raadsman » vervangen door de woorden « of de bewindvoerder ».

Art. 163.In artikel 1150 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « of hem een gerechtelijk raadsman is toegevoegd » opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden « of een onbekwaamverklaarde is » vervangen door de woorden « is, of indien hij een beschermde persoon is die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werd verklaard om goederen te vervreemden »;3° het derde lid wordt opgeheven;4° in het vierde lid wordt het woord « voorlopig » opgeheven.

Art. 164.In artikel 1180, 1°, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 22 november 2002, worden de woorden « aan wie een gerechtelijk raadsman is toegevoegd » vervangen door de woorden « ten aanzien van wie de vrederechter een beschermingsmaatregel als bedoeld in artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek heeft bevolen » en worden de woorden « , hun bewindvoerder » ingevoegd tussen de woorden « hun curator » en de woorden « of hun raadsman ».

Art. 165.In artikel 1186, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001 en gewijzigd bij de wetten van 3 mei 2003 en 9 mei 2007, worden de woorden « aan onbekwaamverklaarden of aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd krachtens de artikelen 488bis, A) tot K), van het Burgerlijk Wetboek toebehoren » vervangen door de woorden « of aan beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om onroerende goederen te vervreemden ».

Art. 166.In artikel 1187 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 29 april 2001 en 9 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « onbekwaamverklaarden, personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd krachtens de artikelen 488bis, A) tot K), van het Burgerlijk Wetboek » vervangen door de woorden « beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om onroerende goederen te vervreemden »;2° in het tweede lid worden de woorden « onbekwaamverklaarden of personen aan wie een voorlopig bewindvoerder is toegevoegd » vervangen door de woorden « bewindvoerders van beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om onroerende goederen te vervreemden ».

Art. 167.In artikel 1194, derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 29 april 2001 en 3 mei 2003, worden de woorden « en 488bis, f), §§ 3 en 4 » vervangen door de woorden « 499/7, § 2, en 499/9 ».

Art. 168.In artikel 1195, derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 29 april 2001, worden de woorden « en 488bis, f), §§ 3 en 4 » vervangen door de woorden « 499/7, § 2, en 499/9 ».

Art. 169.In artikel 1197 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 29 april 2001 en 3 mei 2003, worden de woorden « en 488bis, f), §§ 3 en 4 » vervangen door de woorden « 499/7, § 2, en 499/9 ».

Art. 170.In artikel 1204bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 29 april 2001, wordt het woord « onbekwaamverklaarden » vervangen door de woorden « beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om roerende goederen te vervreemden ».

Art. 171.In artikel 1225 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 18 juli 1991 en 9 mei 2007, worden de woorden « onbekwaamverklaarden, van personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd krachtens de artikelen 488bis, A) tot K) van het Burgerlijk Wetboek » vervangen door de woorden « beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om goederen te vervreemden ».

Art. 172.In artikel 1231-5 van hetzelfde Wetboek, wordt het 2°, opgeheven bij de wet van 27 december 2004, hersteld als volgt : « 2° het advies van de vertrouwenspersoon, ingeval de rechtbank krachtens artikel 348-1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bij proces-verbaal heeft vastgesteld dat de beschermde persoon wilsonbekwaam is; ».

Art. 173.In artikel 1231-10, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 2 juni 2010, wordt een 3° /1 ingevoegd, luidende : « 3° /1 de persoon die bij proces-verbaal bedoeld in artikel 348-1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek wilsonbekwaam werd bevonden, dan wel diens vertrouwenspersoon; ».

Art. 174.In artikel 1231-16 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 24 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het tweede lid worden de woorden « in staat van verlengde minderjarigheid verkeert of onbekwaam is verklaard, » opgeheven;2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De geadopteerde die overeenkomstig artikel 348-1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bij proces-verbaal wilsonbekwaam werd bevonden, wordt vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder.».

Art. 175.In artikel 1231-17 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 24 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 in het tweede lid worden de woorden « in staat van verlengde minderjarigheid verkeert of onbekwaam is verklaard, » opgeheven. 2 het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De geadopteerde die overeenkomstig artikel 348-1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bij proces-verbaal wilsonbekwaam werd bevonden, wordt vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder. ».

Art. 176.In artikel 1231-48, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 24 april 2003, worden de woorden « in de staat van verlengde minderjarigheid verkeert of onbekwaam is verklaard, » opgeheven.

Art. 177.In artikel 1236bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 februari 2003, worden de woorden « hoofdstuk Ibis » vervangen door de woorden « hoofdstuk II/1 » en wordt het woord « voorlopige » telkens opgeheven.

Art. 178.In het vierde deel, boek IV, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van Hoofdstuk X vervangen door wat volgt : « Hoofdstuk X. Beschermde personen ».

Art. 179.In het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X, van hetzelfde Wetboek wordt vóór artikel 1238 een afdeling 1 ingevoegd, luidende « Rechterlijke bescherming ».

Art. 180.Artikel 1238 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1238.§ 1. Op verzoek van de te beschermen persoon, van elke belanghebbende of van de procureur des Konings kan een rechterlijke beschermingsmaatregel worden bevolen als bedoeld in artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek.

In afwijking van het eerste lid kunnen enkel de te beschermen persoon, zijn ouders, zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende partner, de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, of de lasthebber bedoeld in artikel 490 of 490/1 van het Burgerlijk Wetboek, om een rechterlijke beschermingsmaatregel verzoeken ingeval de te beschermen persoon zich bevindt in de toestand zoals bedoeld in artikel 488/2 van het Burgerlijk Wetboek. § 2. Eenzelfde persoon mag ten hoogste twee van de in § 1 bedoelde verzoeken hebben ingediend tijdens de tien jaar die de indiening van het laatste verzoek voorafgaan, indien de vrederechter tijdens dezelfde periode heeft geweigerd in te gaan op een verzoek dat gegrond was op dezelfde redenen. ».

Art. 181.Artikel 1239 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1239.De vrederechter kan die maatregel ook ambtshalve bevelen : 1° als bij hem een verzoek bedoeld in de artikelen 5, § 1, en 23 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, is ingediend en als hem een omstandig verslag bedoeld in de artikelen 13, 14 en 25 van dezelfde wet wordt toegezonden;2° als de internering van een persoon werd bevolen;3° in de gevallen bedoeld in de artikelen 490/1, § 2, en 490/2, § 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. In het in het eerste lid, 2°, bedoelde geval wordt de beschermingsmaatregel bij afzonderlijke beschikking bevolen.

Het openbaar ministerie brengt de bevoegde vrederechter onverwijld op de hoogte van de beslissing tot internering. ».

Art. 182.Artikel 1240 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1240.De beschermingsmaatregel wordt bij eenzijdig verzoekschrift gevorderd overeenkomstig de artikelen 1026 tot 1034.

In afwijking van artikel 1026 wordt het verzoekschrift ondertekend door de partij of door diens advocaat.

Het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift bevat, behalve de vermeldingen bepaald bij artikel 1026 : 1° de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de te beschermen persoon;2° de naam, de voornaam, de verblijf- of woonplaats van de te beschermen persoon en, in voorkomend geval, van zijn vader en zijn moeder, zijn echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, voor zover de te beschermen persoon met hen samenleeft, of van de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, of, in voorkomend geval, de benaming en maatschappelijke zetel van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon. Het verzoekschrift moet vergezeld zijn van een attest van woonplaats van de te beschermen persoon dat ten hoogste vijftien dagen oud is.

Het verzoekschrift vermeldt bovendien en voor zover mogelijk : 1° de plaats en datum van geboorte van de te beschermen persoon;2° de aard en de samenstelling van de te beheren goederen;3° de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad;4° de naam, de voornaam en de woonplaats van personen die zouden kunnen fungeren als vertrouwenspersoon;5° de familiale, morele en materiële leefomstandigheden waarvan de kennis voor de vrederechter nuttig kan zijn bij de aanstelling van een bewindvoerder. Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de vrederechter de verzoeker om het binnen acht dagen aan te vullen.

Het verzoekschrift kan tevens suggesties vermelden betreffende de keuze van de aan te stellen bewindvoerder, alsook betreffende de aard en de omvang van diens bevoegdheden.

De Koning stelt een model van verzoekschrift vast waarin de verzoeker het sociale netwerk van de te beschermen persoon aan de hand van een vragenlijst moet schetsen. ».

Art. 183.Artikel 1241 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1241.Tenzij het verzoek gegrond is op artikel 488/2 van het Burgerlijk Wetboek en behoudens in spoedeisende gevallen wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid, bij het verzoekschrift een omstandige geneeskundige verklaring gevoegd die ten hoogste vijftien dagen oud is en die de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon beschrijft.

De Koning stelt een standaardformulier van omstandige geneeskundige verklaring op, dat door de geneesheer wordt ingevuld op het tijdstip waarop hij de persoon onderzoekt.

Dit standaardformulier vermeldt minstens : 1° of de te beschermen persoon zich kan verplaatsen en, zo ja, indien zulks gelet op zijn toestand aangewezen is;2° de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon;3° de weerslag van deze gezondheidstoestand op het behoorlijk waarnemen van zijn belangen van vermogensrechtelijke of andere aard. Wat betreft de belangen van vermogensrechtelijke aard, wordt inzonderheid vermeld of de te beschermen persoon nog bij machte is kennis te nemen van de rekenschap van het beheer; 4° de zorgverlening die een dergelijke gezondheidstoestand normaal met zich meebrengt;5° de gevolgen van de vastgestelde gezondheidstoestand op het functioneren volgens de International Classification of Functioning, Disability and Health die op 22 mei 2001 door de vierenvijftigste Wereldgezondheidsvergadering (WHA) werd aangenomen. Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon of van de verzoeker, of die op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar de te beschermen persoon zich bevindt.

Indien er wegens dringendheid geen geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift is gevoegd, gaat de vrederechter na of het aangevoerde motief van dringendheid gerechtvaardigd is. Zo ja, stelt de vrederechter een geneesheer-deskundige aan die overeenkomstig het tweede lid advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon.

Ingeval de verzoeker in de absolute onmogelijkheid verkeert om de geneeskundige verklaring bedoeld in het eerste lid bij het verzoekschrift te voegen, geeft hij in het verzoekschrift uitdrukkelijk de redenen hiervoor aan en motiveert hij waarom een rechterlijke beschermingsmaatregel hem aangewezen lijkt. De vrederechter die bij een uitdrukkelijk met redenen omklede beschikking oordeelt dat aan het vereiste van de absolute onmogelijkheid is voldaan en dat in het verzoekschrift voldoende ernstige redenen worden opgegeven die een beschermingsmaatregel kunnen rechtvaardigen, stelt een geneesheer-deskundige aan die overeenkomstig het tweede lid advies uitbrengt over de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon. ».

Art. 184.Artikel 1242 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1242.Onverminderd de toepassing van artikel 7, § 1, van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, kan de griffier bij de ontvangst van het verzoekschrift de stafhouder van de Orde van advocaten of het bureau voor rechtsbijstand verzoeken om van ambtswege een advocaat aan te wijzen op verzoek van de te beschermen persoon, van elke belanghebbende of van de procureur des Konings.

De vrederechter beslist in elke zaak afzonderlijk of de kosten van de advocaat bedoeld in het eerste lid ten laste worden gelegd van de verzoeker of van de beschermde persoon, tenzij de verzoeker of de beschermde persoon voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 508/13 om gehele of gedeeltelijke kosteloze tweedelijnsbijstand te genieten.

Ingeval het verzoek wordt afgewezen, worden de kosten bedoeld in artikel 1018, eerste lid, 6°, vergoed door de verzoeker, indien deze niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 508/13 om gehele of gedeeltelijke kosteloze juridische tweedelijnsbijstand te genieten.

Als, ten gevolge van het verzoek, een beschermingsmaatregel wordt genomen, worden de kosten bedoeld in artikel 1018, 6°, vergoed door de beschermde persoon zelf, indien deze niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 508/13 om gehele of gedeeltelijke kosteloze juridische tweedelijnsbijstand te genieten.

Terzelfdertijd gaat de vrederechter na of in het centraal register, bijgehouden door de Koninklijke federatie van het Belgisch notariaat, een verklaring houdende keuze van een bewindvoerder en van een vertrouwenspersoon werd geregistreerd en vraagt hij, in voorkomend geval, de notaris of de griffier die van de verklaring akte heeft genomen daarvan een eensluidend afschrift te bezorgen. ».

Art. 185.Artikel 1243 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 29 april 2001, wordt hersteld als volgt : «

Art. 1243.§ 1. De te beschermen persoon en desgevallend, zijn vader en zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijke samenwonende en de meerderjarige kinderen van de te beschermen persoon, voor zover de te beschermen persoon met hen samenleeft, of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter te worden gehoord, desgevallend in aanwezigheid van de vertrouwenspersoon en de lasthebber van de te beschermen persoon. Van het verhoor wordt een proces-verbaal opgesteld.

Bij de gerechtsbrief wordt een afschrift van het verzoekschrift en desgevallend, een afschrift van de verklaring bedoeld in artikel 496 van het Burgerlijk Wetboek gevoegd.

De gerechtsbrief aan de te beschermen persoon vermeldt de naam en het adres van de advocaat die ambtshalve is aangesteld en vermeldt het recht van de te beschermen persoon om een andere advocaat te kiezen en om zich te laten bijstaan door een arts.

De personen die, overeenkomstig het eerste lid, bij gerechtsbrief worden opgeroepen, worden aldus partij in het geding, tenzij zij zich hiertegen verzetten ter zitting. Van deze bepaling geeft de griffier kennis in de gerechtsbrief.

De andere familieleden kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen gehoord te worden. Zij kunnen hun opmerkingen ook schriftelijk tot op de dag van de zitting aan de vrederechter meedelen. De griffier stelt bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde familieleden in kennis van de indiening van dat verzoekschrift, alsook van de plaats en het tijdstip waarop de te beschermen persoon zal worden gehoord.

Er wordt overeenkomstig de bepalingen van dit artikel gehandeld indien de vrederechter overweegt ambtshalve een maatregel te nemen. § 2. De te beschermen persoon kan, tot op de dag van de zitting en, indien hij dat wenst, vergezeld van de vertrouwenspersoon, verzoeken om afzonderlijk door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord, vóór de andere in het geding betrokken partijen.

Indien de te beschermen persoon wilsonbekwaam is en de vertrouwenspersoon uiterlijk op de dag van de zitting verzoekt om afzonderlijk in raadkamer te worden gehoord vóór de andere in het geding betrokken partijen, willigt de vrederechter dat verzoek in, tenzij hij bij een met redenen omklede beschikking zijn weigering te kennen geeft. ».

Art. 186.Artikel 1244 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 24 juni 1970, 2 juli 1974 en 29 april 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1244.§ 1. De vrederechter wint alle nuttige inlichtingen in; hij kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon.

De vrederechter wint eveneens nuttige inlichtingen in bij de omgeving van de te beschermen persoon, waaronder in het bijzonder diens bloedverwanten tot de tweede graad, alsook de personen die belast zijn met de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of die hem begeleiden.

De vrederechter kan daarnaast eenieder horen die hem kan inlichten. In voorkomend geval geschiedt de oproeping door de griffier bij gerechtsbrief.

Van de ingewonnen inlichtingen wordt een proces-verbaal opgemaakt. § 2. De vrederechter mag zich begeven naar de verblijfplaats van de te beschermen persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt. Hiervan wordt een proces-verbaal opgesteld. ».

Art. 187.Artikel 1245 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1245.Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beslissing aan de aangestelde bewindvoerder. De bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij deze aanvaardt. Dit stuk wordt gevoegd bij het dossier van de rechtspleging.

Wordt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere bewindvoerder aan.

Binnen drie dagen na de ontvangst van de aanvaarding geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de uitspraak aan de partijen.

Een niet ondertekend afschrift wordt, in voorkomend geval, gezonden aan de vertrouwenspersoon van de beschermde persoon en aan de advocaten van de partijen. ».

Art. 188.Artikel 1246 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1246.§ 1. Onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek waarbij het ambtshalve aanhangig maken bij de rechter wordt opgelegd of toegestaan, worden de aanvragen gegrond op artikel 628, 3°, en de artikelen 145/1, 186, 231, 328, 331sexies, § 2, 490/2, § 2, 499/7, § 4, 501/1, 905, 1397/1, 1475, § 2, tweede lid, en 1476, § 2, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek bij verzoekschrift ingediend. § 2. De artikelen 1026 tot 1034 zijn van toepassing onder voorbehoud van de volgende bepalingen.

Het verzoekschrift wordt ondertekend door de partij of door haar advocaat.

De beschermde persoon, de bewindvoerder en, in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon worden opgeroepen om door de vrederechter te worden gehoord.

De vrederechter kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van de beschermde persoon.

De vrederechter wint alle nuttige inlichtingen in en kan eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De vrederechter wint, in voorkomend geval, inzonderheid alle inlichtingen in bij de personen die instaan voor de dagelijkse zorg van de beschermde persoon of de beschermde persoon en zijn omgeving begeleiden in deze zorg.

De personen die worden opgeroepen of gehoord overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling worden partij in het geding, tenzij ze zich hiertegen verzetten ter zitting. Van deze bepaling geeft de griffier kennis in de gerechtsbrief. ».

Art. 189.Artikel 1247 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1247.In de gevallen waarin de wet de vrederechter toestaat ambtshalve de zaak aanhangig te maken, wordt een proces-verbaal opgesteld. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. ».

Art. 190.Artikel 1248 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1248.Voor iedere beschermde persoon wordt op de griffie van het vredegerecht een administratief dossier zoals bedoeld in afdeling 3 aangelegd. ».

Art. 191.Artikel 1249 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 juni 2010, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1249.Elke beslissing waarbij een beschermingsmaatregel wordt opgelegd, beëindigd of gewijzigd, wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad opgenomen.

De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de aanvaarding door de bewindvoerder; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie. ».

Art. 192.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1249/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 1249/1.Binnen de termijn van vijftien dagen bedoeld in artikel 1249, tweede lid, wordt een uittreksel van de beslissing door de griffier meegedeeld aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon, ten einde te worden aangetekend in het bevolkingsregister. De burgemeester verstrekt een uittreksel uit het bevolkingsregister met vermelding van de naam, het adres en de staat van bekwaamheid van een persoon, alsook de identiteit van de bewindvoerder, aan de persoon zelf of aan elke derde die een belang aantoont. ».

Art. 193.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1249/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 1249/2.De Koning kan andere maatregelen van openbaarmaking in het belang van derden voorschrijven. ».

Art. 194.Vóór artikel 1250 van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende « Het bewind ».

Art. 195.Artikel 1250 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1250.Onverminderd andersluidende bepalingen is artikel 1246, § 2, van toepassing op aanvragen gegrond op de artikelen 490/2, § 1, vierde lid, 496/7, eerste lid, 497/4, tweede lid, 499/7, §§ 1 en 2, 499/10 en 1397/1, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. In voorkomend geval is artikel 1247 van toepassing.

In afwijking van artikel 1246, § 2, vraagt de vrederechter de mening van de beschermde persoon, diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder. Hij kan de beschermde persoon, diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder oproepen om hen te horen in raadkamer. De vertrouwenspersoon kan, met de instemming van de beschermde persoon, vragen om afzonderlijk te worden gehoord. Van dit verhoor wordt een proces-verbaal opgemaakt. De vrederechter is evenwel niet verplicht de mening van de beschermde persoon te vragen indien deze in een gezondheidstoestand verkeert die voorkomt in de lijst bedoeld in artikel 492/5, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek of indien hij op grond van feitelijke elementen, vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, van oordeel is dat de beschermde persoon niet in staat is om zijn mening te geven.

De personen wier mening door de vrederechter gevraagd wordt overeenkomstig dit artikel worden partij in het geding, tenzij ze zich hiertegen verzetten ter zitting. De gerechtsbrief neemt de tekst van dit artikel over. ».

Art. 196.Artikel 1251 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt opgeheven.

Art. 197.Artikel 1252 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1252.§ 1. Alle verzoeken op grond van de artikelen 490/2, § 1, laatste lid, 497/3, § 1, 500/3, § 1, derde lid, en § 2, van het Burgerlijk Wetboek worden door de vrederechter beslecht. § 2. De artikelen 1026 tot 1034 zijn van toepassing onder voorbehoud van de volgende bepalingen.

Het verzoekschrift wordt ondertekend door de partij of door haar advocaat.

De vrederechter gelast onmiddellijk de oproeping van de betrokken partijen. De oproeping door de griffier wordt binnen vijf dagen aan de partijen gezonden.

De verschijning vindt plaats binnen de maand na de oproeping. De vrederechter poogt de betrokken partijen te verzoenen. De vrederechter stelt, in voorkomend geval, de verzoening vast in een proces-verbaal dat ondertekend wordt door de betrokken partijen.

De uitgifte van het proces-verbaal wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging.

Ingeval de poging tot verzoening mislukt, beslecht de vrederechter, binnen acht dagen, het geschil bij een met redenen omklede beschikking. § 3. De te beschermen persoon kan, tot op de dag van de zitting en, indien hij dat wenst, vergezeld van de vertrouwenspersoon, verzoeken om afzonderlijk door de vrederechter te worden gehoord, vóór de andere in het geding betrokken partijen.

Indien de te beschermen persoon wilsonbekwaam is en de vertrouwenspersoon, uiterlijk tot op de dag van de zitting, verzoekt om afzonderlijk te worden gehoord vóór de andere in het geding betrokken partijen, willigt de vrederechter dat verzoek in, tenzij hij bij een met redenen omklede beschikking zijn weigering te kennen geeft. ».

Art. 198.Voor artikel 1253 van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende : « Het administratief dossier ».

Art. 199.Artikel 1253 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 5 juli 1976, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 1253.Per beschermde persoon wordt op de griffie van het vredegerecht een administratief dossier gehouden, dat onder meer het volgende bevat : 1° een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing tot toevoeging van een bewindvoerder aan de beschermde persoon;2° het verslag dat het te beheren vermogen en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon beschrijft;3° de verslagen die jaarlijks en binnen dertig dagen na de beëindiging van de opdracht van de bewindvoerder worden neergelegd;4° een afschrift van alle eindbeschikkingen die in het kader van het bewind werden uitgesproken, alsook in het kader van de eventuele beroepsprocedures;5° alle andere documenten, zoals de gevoerde briefwisseling en andere stukken die de griffie ontvangt, voor zover ze overeenkomstig artikel 721 niet dienen gerangschikt te worden in het overeenstemmend dossier van de rechtspleging;6° een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal waarin de bewindvoerder zijn voorkeur uitdrukt over de aanwijzing van een bewindvoerder zo hij zelf niet meer in staat zou zijn die functie langer uit te oefenen;7° een afschrift van het proces-verbaal van verzoening opgesteld met toepassing van artikel 1252, vierde lid. Bij het administratief dossier wordt een inventaris van de stukken gevoegd, die door de griffier wordt bijgehouden en waarop de datum van de neerlegging, het volgnummer van de inschrijving en de aard van die stukken worden vermeld.

Na de beëindiging van het bewind wordt het administratief dossier gedurende vijf jaar bewaard op de griffie om nadien te worden vernietigd.

Indien het bewindsforum verandert, zendt de griffier het administratief dossier na het verstrijken van de beroepstermijn over aan de nieuw bevoegde vrederechter overeenkomstig artikel 628, 3°.

Indien nodig maakt de griffier de eensluidend verklaarde afschriften van de stukken die in verschillende dossiers moeten worden neergelegd. ».

Art. 200.In boek IV, hoofdstuk X, afdeling 3 van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 1253/1.§ 1. De beschermde persoon, diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder evenals de procureur des Konings hebben tijdens de duur van het bewind het recht inzage te nemen van het dossier bedoeld in artikel 1253 op de griffie van het vredegerecht.

Na het overlijden van de beschermde persoon komt dit recht toe aan zijn erfgenamen, de procureur des Konings evenals de notaris belast met de vereffening en verdeling van zijn nalatenschap. § 2. Elke andere belanghebbende die inzage wenst in het dossier bedoeld in § 1 kan daartoe overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 1250 een met redenen omkleed verzoek indienen bij de vrederechter.

De vrederechter weegt de rechten en belangen van de verzoeker bij de uitoefening van het inzagerecht af tegen de rechten en belangen van de beschermde persoon, en in het bijzonder, diens recht op eerbiediging van zijn privéleven. Ingeval de vrederechter het verzoek inwilligt, bepaalt hij in welke documenten van het dossier de verzoeker inzage krijgt. § 3. De in § 1 bedoelde personen hebben tevens recht op een afschrift van het geheel of een gedeelte van het administratief dossier.

De vrederechter bepaalt in zijn beschikking bedoeld in § 2 of de belanghebbende het recht heeft om een afschrift te verkrijgen.

De Koning kan het maximumbedrag vaststellen dat gevraagd mag worden per fotokopie of per andere drager van informatie. ».

Art. 201.In artikel 1255 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007, worden in § 7, de woorden « van krankzinnigheid of van diepe geestesgestoordheid » vervangen door de woorden « als bedoeld in artikel 488/1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek » en de woorden « voogd, zijn voorlopige bewindvoerder » door het woord « bewindvoerder ».

Art. 202.In artikel 1620 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « of de onbekwaamverklaarde en de voorlopige bewindvoerder over de in een krankzinnigengesticht geplaatste of ten huize afgezonderde persoon, die optreden krachtens een bijzondere machtiging van de familieraad die niet moet worden gehomologeerd » opgeheven.

Art. 203.In artikel 1680 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 19 mei 1998, worden de woorden « van personen wie een gerechtelijk raadsman is toegevoegd en van hen » vervangen door de woorden « van personen ten aanzien van wie de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel heeft bevolen als bedoeld in artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek, en van de personen ». HOOFDSTUK 1 0. - Wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen

Art. 204.In artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, gewijzigd bij de wetten van 24 mei 1994, 25 maart 2003, 27 december 2006 en 9 mei 2007, wordt in het eerste lid, een 9° /1 ingevoegd, luidende : « 9° /1 de naam, de voornaam en het adres van de bewindvoerder over de goederen of van de persoon van wie melding wordt gemaakt in de in artikel 1249/1 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde beslissing; ». HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingen van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien

Art. 205.In artikel 60, § 1, 3°, van de wet van 28 maart 1984 op de uivindingsoctrooien, laatst gewijzigd bij de wet van 10 januari 2011, worden de woorden « niet onbekwaam verklaard zijn of onder gerechtelijk raadsman zijn gesteld » vervangen door de woorden « niet het voorwerp uitmaken van een rechterlijke beschermingsmaatregel, bedoeld in artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek ».

Art. 206.In artikel 66, eerste lid, 3), van dezelfde wet, worden de woorden « of onbekwaam werd verklaard of onder gerechterlijk raadsman werd gesteld » vervangen door de woorden « of het voorwerp uitmaakt van een rechterlijke beschermingsmaatregel, bedoeld in artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek ». HOOFDSTUK 1 2. - Wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

Art. 207.In artikel 7, tweede lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit wordt het woord « voorlopige » opgeheven. HOOFDSTUK 1 3. - Wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen

Art. 208.In artikel 10, § 2, vierde lid, van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, laatst gewijzigd bij de wet van 25 februari 2007, wordt het woord « voorlopige » opgeheven. HOOFDSTUK 1 4. - Wijziging van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit

Art. 209.Artikel 2 van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, gewijzigd bij de wet van 29 april 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 2.De wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige of van de beschermde persoon die krachtens artikel 492/1, § 2, derde lid, 1°, van het Burgerlijk Wetboek, uitdrukkelijk onbekwaam zijn verklaard om goederen te vervreemden, mogen het recht van overname alleen uitoefenen met machtiging van de vrederechter van het voogdij- of bewindsforum. ». HOOFDSTUK 1 5. - Wijziging van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke

Art. 210.In artikel 21 van de wet van 26 juni 1990, betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1991, 2 februari 1994 en 13 juni 2006, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Zodra het verder verblijf beëindigd is, wordt de minderjarige opnieuw toevertrouwd aan de persoon onder wiens gezag hij was geplaatst. ». HOOFDSTUK 1 6. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 211.In artikel 93, 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 4 mei 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in a) worden de woorden « of aan onbekwaamverklaarden ingeval de familieraad of een gerechtelijke instantie » vervangen door de woorden « ingeval een gerechtelijke instantie »;2° b) wordt vervangen door wat volgt : « b) aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X van het Gerechtelijk Wetboek, krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter;».

Art. 212.In artikel 93bis, 2°, van het hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en vervangen bij de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in a) worden de woorden « of aan onbekwaamverklaarden ingeval de familieraad of een gerechtelijke instantie » vervangen door de woorden « ingeval een gerechtelijke instantie »;2° b) wordt vervangen door wat volgt : « b) aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X van het Gerechtelijk Wetboek, krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter;» HOOFDSTUK 1 7. - Wijziging van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers

Art. 213.In artikel 54 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, gewijzigd bij de wet van 10 januari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, waarvan punten 4 en 5 respectievelijk punten 3 en 4 worden, worden de punten 2 en 3 vervangen door wat volgt : « 2.personen beschermd krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek op verzoek van hun bewindvoerder; » 2° in § 4, eerste lid, waarvan punt 3 punt 2 wordt, worden de punten 1 en 2 vervangen door wat volgt : « 1.de te beschermen persoon voor wie een verzoekschrift is ingediend overeenkomstig artikel 1240 van het Gerechtelijk Wetboek of een proces-verbaal van ambtshalve aanhangig maken werd opgesteld overeenkomstig de artikelen 1239 en 1247 van het Gerechtelijk Wetboek; »; 3° in § 4, tweede lid worden de woorden « respectievelijk de artikelen 487sexies en 488bis, E), § 1, van het Burgerlijk Wetboek » vervangen door de woorden « artikel 1249 van het Gerechtelijk Wetboek ». HOOFDSTUK 1 8. - Wijzigingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

Art. 214.Artikel 13 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt wordt opgeheven.

Art. 215.Artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 14.§ 1. De in deze wet vervatte rechten van een meerderjarige persoon die beschermd wordt krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek worden door de persoon zelf uitgeoefend voor zover hij hiertoe wilsbekwaam is ».

Deze rechten worden evenwel uitgeoefend door een persoon die de patiënt vooraf heeft aangewezen om in zijn plaats op te treden, voor zover en zolang hij niet in staat is om zijn rechten zelf uit te oefenen.

De aanwijzing van de in het tweede lid bedoelde persoon geschiedt bij een gedagtekend en door de patiënt en deze persoon ondertekend bijzonder schriftelijk mandaat waaruit de toestemming van laatstgenoemde blijkt. Dit mandaat kan door de patiënt of door de door hem aangewezen vertegenwoordiger door middel van een gedagtekend en ondertekend geschrift worden herroepen. § 2. Heeft de patiënt geen vertegenwoordiger aangewezen of treedt de door de patiënt aangewezen vertegenwoordiger niet op, dan worden de rechten bepaald bij deze wet uitgeoefend door de bewindvoerder over de persoon, na machtiging door de vrederechter overeenkomstig artikel 499/7, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover en zolang de beschermde persoon niet in staat is om zijn rechten zelf uit te oefenen. § 3. Is er geen bewindvoerder die bevoegd is om de patiënt krachtens § 2 te vertegenwoordigen, dan worden de rechten bepaald bij deze wet uitgeoefend door de samenwonende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner of de feitelijk samenwonende partner.

Indien de persoon die krachtens het eerste lid kan optreden dat niet wenst te doen of ontbreekt, worden de rechten in opeenvolgende volgorde uitgeoefend door een meerderjarig kind, een ouder, een meerderjarige broer of zus van de patiënt.

Indien ook de persoon die krachtens het tweede lid kan optreden dat niet wenst te doen of ontbreekt, behartigt de betrokken beroepsbeoefenaar, in voorkomend geval in multidisciplinair overleg, de belangen van de patiënt. Dit is eveneens het geval bij conflict tussen twee of meer personen die krachtens § 2 of krachtens het eerste en het tweede lid kunnen optreden. § 4. De patiënt wordt zoveel mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen betrokken bij de uitoefening van zijn rechten. § 5. Het in artikel 11 bedoelde klachtrecht kan in afwijking van §§ 1, 2 en 3 worden uitgeoefend door de in voornoemde paragrafen bedoelde personen die door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad zijn aangewezen zonder dat de voorziene volgorde in acht moet worden genomen. ».

Art. 216.In artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het cijfer « , 13 » opgeheven;2° in § 2 worden de woorden « 13 en 14, § 2, » vervangen door de woorden, « 14, § 2 of 3 ». HOOFDSTUK 1 9. - Wijzigingen van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen

Art. 217.In artikel 21, § 3, 3°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 2010, worden de woorden « onbekwaamverklaring of benoeming van een gerechtelijk raadsman » vervangen door de woorden « een beschermingsmaatregel als bedoeld in artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek ».

Art. 218.In artikel 23, § 1, 1°, van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 31 januari 2009, worden de woorden « tot het onbekwaam verklaren of het onder gerechtelijk raadsman stellen » vervangen door de woorden « tot het bevelen van een beschermingsmaatregel als bedoeld in artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek ». HOOFDSTUK 2 0. - Wijziging van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden

Art. 219.In artikel 5 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwacht en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden worden de woorden « vallen onder het statuut van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard zijn » vervangen door de woorden « overeenkomstig artikel 492/1, 9°, van het Burgerlijk Wetboek, uitdrukkelijk onbekwaam werden verklaard om het ouderlijk gezag over het kind uit te oefenen en overeenkomstig artikel 492/1, 18°, van hetzelfde Wetboek, uitdrukkelijk onbekwaam werden verklaard om hun recht op weigering of aanvaarding van de autopsie uit te oefenen » en worden de woorden « personen die in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard zijn » vervangen door de woorden « beschermde personen ». HOOFDSTUK 2 1. - Wijziging van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon

Art. 220.In artikel 8 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « een meerderjarige die niet in staat is zijn toestemming te verlenen » vervangen door de woorden « een meerderjarige persoon die wordt beschermd krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek »;2° in het 1°, eerste lid, worden de woorden « de wettelijke vertegenwoordiger » vervangen door de woorden « de bewindvoerder » en de woorden « de meerderjarige die onbekwaam is zijn wil te uiten » worden vervangen door de woorden « de beschermde meerderjarige persoon »;3° in het 1°, tweede lid worden de woorden « een meerderjarige die niet in staat is zelf zijn geïnformeerde toestemming te geven voor deelname aan een experiment » vervangen door de woorden « een meerderjarige persoon die wordt beschermd krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek » en worden de woorden « de wettelijke vertegenwoordiger » vervangen door de woorden « de bewindvoerder »;4° het 1°, vijfde lid, wordt opgeheven;5° in het 1°, zesde lid, worden de woorden, « Bij de meerderjarige die niet valt onder de bepalingen van het vorige lid, wordt het recht om toe te stemmen tot deelname aan een experiment uitgeoefend » vervangen door de woorden « Het recht om toe te stemmen tot deelname aan een experiment wordt uitgeoefend ».6° in het 2° worden de woorden « de deelnemende meerderjarige, die niet in staat is zijn toestemming te geven » vervangen door de woorden « de deelnemende meerderjarige persoon die wordt beschermd krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek ». HOOFDSTUK 2 2. - Wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis

Art. 221.Artikel 157 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, laatst gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, wordt aangevuld met een lid, luidende : « In afwijking van het eerste lid, worden de artikelen 29 en 30 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, ten laatste opgeheven op de datum van de inwerkingtreding bedoeld in artikel 233 van de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuw beschermingsstatuut die strookt met de menselijke waardigheid. ». HOOFDSTUK 2 3. - Wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden

Art. 222.In artikel 95, eerste lid, van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden wordt het woord « voorlopige » opgeheven. HOOFDSTUK 2 4. - Diverse bepalingen

Art. 223.De Koning kan, nadat hij de verenigingen die actief zijn op het gebied van het welzijn van de beschermde personen heeft geraadpleegd, over het nut en de werking van de in deze wet bedoelde buitengerechtelijke en rechterlijke beschermingsmaatregelen een informatiebrochure opstellen en ter beschikking stellen van het publiek. De Koning kan onder meer bepalen dat die brochure modellen van verslagen en voorbeelden van goede praktijken inzake bewindvoering over de persoon en de goederen van de rechtsonbekwame meerderjarigen omvat.

Art. 224.De toepassing van deze wet wordt geëvalueerd door de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de Gezinnen in het negende jaar na dat van de inwerkingtreding ervan. In het bijzonder wordt daarbij de werking van de buitengerechtelijke bescherming, het bewind en de werklast van de vredegerechten onderzocht.

Het verslag van deze evaluatie wordt door de minister bevoegd voor de Gezinnen overgezonden aan de wetgevende Kamers uiterlijk op 30 juni van het tiende jaar na dat van de inwerkingtreding van deze wet.

Art. 225.De Koning wordt gemachtigd om de terminologie en de verwijzingen in de van kracht zijnde wettelijke bepalingen in overeenstemming te brengen met de bepalingen ingevoerd door deze wet. HOOFDSTUK 2 5. - Overgangsbepalingen

Art. 226.De bepalingen van afdeling 2, hoofdstuk II, titel XI, van boek I, van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op alle lastgevingen bedoeld in artikel 490 van het Burgerlijk Wetboek die na de inwerkingtreding van deze wet werden verleend. De wijziging bedoeld in artikel 143, 2°, is van toepassing op alle lastgevingen verleend na de inwerkingtreding van deze wet.

Art. 227.Onverminderd artikel 229, eerste lid, brengt deze wet geen wijzigingen aan in de onbekwaamheid van de persoon die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een beschermde persoon is in de zin van de artikelen 488bis, A), tot 488bis, K), van het Burgerlijk Wetboek, verlengd minderjarig is, onbekwaam is verklaard of bijstand behoeft van een gerechtelijk raadsman.

De beschermingsmaatregel die bestaat uit het voorlopig bewind als bedoeld in de artikelen 488bis, A), tot 488bis, K), van het Burgerlijk Wetboek, uit de verlengde minderjarigheid, uit de onbekwaamverklaring of uit de bijstand door een gerechtelijk raadsman neemt van rechtswege een einde ingeval een rechterlijke beschermingsmaatregel wordt bevolen met toepassing van artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 228.Onverminderd artikel 227, tweede lid, worden na verloop van twee jaar, te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet, de voorlopige bewindvoeringen, die vóór de inwerkingtreding van deze wet geregeld waren met toepassing van artikel 488bis, A), van het Burgerlijk Wetboek, van rechtswege onderworpen aan de bepalingen betreffende het bewind van de goederen bedoeld in boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek. De vrederechter die bevoegd is voor de organisatie en het toezicht op het voorlopig bewind blijft bevoegd, onverminderd de toepassing van artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek.

De vrederechter past binnen de twee jaar die volgen op de termijn bedoeld in het eerste lid, artikel 492/4 van het Burgerlijk Wetboek toe, desnoods ambtshalve.

De artikelen 493 tot 493/3 van het Burgerlijk Wetboek zijn zodra deze wet in werking treedt van toepassing op de bestaande beschermingsregelingen.

Art. 229.Ingeval uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet geen rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek werd bevolen, eindigt de bijstand door een gerechtelijk raadsman van rechtswege en zijn alle vormen van voogdij over personen in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard dan wel van ouderlijk gezag over personen in staat van verlengde minderjarigheid, van rechtswege onderworpen aan de bepalingen van boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek. De voogd of de ouders worden in dat geval van rechtswege bewindvoerder. De beschermde persoon wordt voor de toepassing van deze bepaling geacht onbekwaam te zijn verklaard voor het verrichten van alle handelingen bedoeld in artikel 492/1, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en alle handelingen met betrekking tot de goederen. Hij wordt tevens geacht vertegenwoordigd te moeten worden bij het verrichten van deze handelingen.

De voor de organisatie en het toezicht op de voogdij bevoegde vrederechter blijft bevoegd, onverminderd de toepassing van artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek.

Binnen de twee jaar die volgen op de termijn bedoeld in het eerste lid, past de vrederechter, desnoods ambsthalve, artikel 492/4, van het Burgerlijk Wetboek toe, behalve voor de personen die de bijstand van een gerechtelijk raadsman nodig hebben gehad.

De artikelen 493 tot 493/3 van het Burgerlijk Wetboek zijn zodra deze wet in werking treedt van toepassing op de bestaande beschermingsregelingen.

Art. 230.De bepalingen die worden gewijzigd door deze wet blijven van toepassing op de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet genomen beschermingsmaatregelen van voorlopig bewind bedoeld in artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek, van voogdij over personen in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard, van ouderlijk gezag over personen in staat van verlengde minderjarigheid en van bijstand door een gerechtelijk raadsman in hun oude versie, tot op het ogenblik waarop deze maatregelen, met toepassing van de artikelen 227 tot 229 worden onderworpen aan de door deze wet ingevoegde bepalingen bedoeld in boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek of uitdoven.

Art. 231.Tot de dag van de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, worden in artikel 598, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek de woorden « de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstooornis » gelezen als « de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten ».

Art. 232.Tot de dag van de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, wordt het derde lid van artikel 492/4 van het Burgerlijk Wetboek gelezen als volgt : « De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon of door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen. ». HOOFDSTUK 2 6. - Inwerkingtreding

Art. 233.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de twaalfde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 17 maart 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zitting 2010-2011 Kamer van volksvertegenwoordigers Stukken.- Wetsvoorstel van de heer Terwingen c.s., 53-1009 - Nr. 1. - Amendementen - Nr. 2. - Advies van de Raad van State - Nr. 3. - Amendementen - Nrs. 4-9. - Verslag - Nr. 10. - Tekst aangenomen door de commissie (art. 77 van de Grondwet) - Nr. 11. - Tekst aangenomen door de commissie (art. 78 van de Grondwet) - Nr. 12. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat - Nr. 13.

Zie ook : Integraal verslag : 19 juli 2012.

Zitting 2012-2013 Senaat Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 5-1774 - Nr. 1. - Amendementen - Nr. 2. - Verslag - Nr. 3. - Tekst aangenomen door de commissie - Nr. 4. - Amendementen - Nr. 5. - Verslag - Nr. 6. - Tekst geamendeerd door de commissie na terugzending door de plenaire vergadering - Nr. 7. - Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers - Nr. 8.

Zie ook : Handelingen van de Senaat : 10 januari 2013 Zitting 2012-2013 Kamer van volksvertegenwoordigers Stukken. - Ontwerp geamendeerd door de Senaat, 53-1009 - Nr. 14. - Amendementen - Nr.s 15-16. - Verslag - Nr. 17. -Tekst aangenomen door de commissie - Nr. 18. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd - Nr. 19.

Zie ook : Integraal verslag : 28 februari 2013.

^