Etaamb.openjustice.be
Wet van 18 juli 2018
gepubliceerd op 26 juli 2018

Wet betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2018040291
pub.
26/07/2018
prom.
18/07/2018
ELI
eli/wet/2018/07/18/2018040291/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

18 JULI 2018. - Wet betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - Sociale Zaken HOOFDSTUK 1. - Het verenigingswerk Afdeling 1. - Definities en toepassingsgebied

Art. 2.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1° verenigingswerk: elke activiteit: a) die binnen de grenzen bepaald in dit hoofdstuk, tegen vergoeding wordt verricht;b) die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel;c) die ingericht wordt door een organisatie;d) die wordt verricht door een persoon die, onder de voorwaarden van dit hoofdstuk, eveneens gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsbezigheid uitoefent zoals bepaald in artikel 4 van deze wet;e) die wordt verricht door een persoon die, in de periode waarin hij of zij prestaties inzake verenigingswerk als bedoeld in deze wet levert, niet is verbonden door een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling met dezelfde organisatie, noch fungeert als vrijwilliger in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers voor dezelfde organisatie voor zover hij een kostenvergoeding ontvangt;f) en die niet berust op een loutere deelname aan activiteiten.2° verenigingswerker: elke natuurlijke persoon die een in 1° bedoelde activiteit verricht;3° organisatie: elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon, die noch rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeert of bezorgt aan de stichters, de bestuurders of enig andere persoon, behalve in dit laatste geval, voor het in de statuten bepaald belangeloos doel, die werkt met verenigingswerkers, en voor zover de voornoemde private of publieke rechtspersoon ingeschreven is in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) overeenkomstig Boek III, Titel II, van het Wetboek van economisch recht of, voor de feitelijke verenigingen, geïdentificeerd is bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;4° feitelijke vereniging: elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit organiseren met het oog op de verwezenlijking van een onbaatzuchtige doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de werking van de vereniging.5° gepensioneerde: de persoon die een pensioen, geniet, als bedoeld in artikel 68, § 1, eerste lid, a) en b), van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, met uitsluiting van de overgangsuitkering.

Art. 3.De activiteiten die in het kader van het verenigingswerk als bedoeld in dit hoofdstuk kunnen worden verricht zijn de volgende: 1. Animator, leider, monitor of coördinator die sportinitiatie en/of sportactiviteiten verstrekt of persoon die actief is binnen een jeugdbeweging en/of een speelpleinwerking;2. Sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, sportscheidsrechter, jurylid, steward, terreinverzorger-materiaalmeester, seingever bij sportwedstrijden;3. Conciërge van jeugd-, sport-, culturele en artistieke infrastructuur;4. Persoon die instaat voor het gebouwenbeheer van buurtvoorzieningen, laagdrempelige ontmoetingsplaatsen in samenlevingsopbouw met als opdracht sleutelbeheer en kleine onderhoudswerkzaamheden zoals kleine herstellingen en poetsen;5. Artistieke of kunsttechnische begeleider in de amateurkunstensector, de artistieke en de cultuur-educatieve sector;6. Gidsen of publieksbegeleider van cultureel erfgoed en natuur;7. De vormingsmedewerker in het kader van de bijstand aan personen;8. Begeleider in de opvang voor, tijdens en/of na de schooluren georganiseerd op de school of tijdens schoolvakanties evenals bij het transport van en naar de school;9. Persoon die actief is bij initiatieven van sociaalcultureel volwassenwerk, organisaties voor de bescherming van het leefmilieu, cultureel en onroerend erfgoed, duurzame ontwikkelingssamenwerking of -educatie, culturele en artistieke organisaties;10. De nachtoppas, te weten het inslapen, evenals de dagoppas bij hulpbehoevende personen volgens de voorwaarden en kwaliteitscriteria die iedere gemeenschap bepaalt;11. Begeleider van schooluitstappen, activiteiten op school, activiteiten van het oudercomité of de ouderraad en occasionele of kleinschalige verfraaiingswerken aan de school of speelplaats;12. Hulp en ondersteuning bieden op occasionele en kleinschalige basis op het vlak van het administratief beheer, het bestuur, het ordenen van archieven of de praktische organisatie van activiteiten van organisaties actief in de volgende sectoren: onroerend en cultureel erfgoed, jeugd, sport, inrichter van onderwijs, ontwikkelingssamenwerking, natuurbescherming, sociaal-cultureel volwassenwerk, cultuureducatie en kunst;13. Hulp bieden op occasionele en kleinschalige basis bij het beheer, het onderhoud en het openstellen voor het grote publiek van natuurgebieden en cultureel erfgoed;14. Hulp bieden op occasionele en kleinschalige basis bij het opstellen van nieuwsbrieven en andere publicaties evenals websites met het oog op informeren, sensibiliseren of regelmatige educatie van een groot publiek voor sportverenigingen, natuurorganisaties, organisaties ter bescherming van het cultureel en historisch erfgoed, inrichter van onderwijs, jeugdorganisaties, organisaties voor ontwikkelingssamenwerking, musea, verenigingen ter bevordering van plastische en literaire kunst, theaterhuizen en -gezelschappen, muziekensembles, zanggezelschappen, dansgezelschappen en circusgroepen;15. Verstrekker van opleidingen, lezingen, presentaties en voorstellingen over culturele, artistieke en maatschappelijke thema's evenals thema's met betrekking tot het leefmilieu, bij sportverenigingen, natuurorganisaties, organisaties ter bescherming van het cultureel en historisch erfgoed, jeugdorganisaties, organisaties voor ontwikkelingssamenwerking, musea, verenigingen ter bevordering van plastische en literaire kunst, theaterhuizen en -gezelschappen, muziekensembles, zanggezelschappen, dansgezelschappen en circusgroepen en bibliotheken;16. Met naleving van de regelgeving betreffende kwaliteitsvereisten voor het beroepshalve uitoefenen van die activiteiten: ondersteuning bieden in woonzorgcentra evenals in voorzieningen voor personen met een handicap aanvullend op de activiteiten van het vaste personeel waaronder, en niet limitatief, mensen gezelschap houden, meehelpen bij activiteiten en uitstappen;17. Opvang van baby's en peuters en buitenschoolse opvang van schoolgaande kinderen volgens de voorwaarden en kwaliteitscriteria die iedere Gemeenschap bepaalt. In afwijking van artikel 44 van deze wet kunnen de hierboven vermelde activiteiten zoals bepaald onder de punten 9, 10 en 16 slechts met ingang van 1 juli 2018 met toepassing van deze titel worden uitgeoefend.

Art. 4.§ 1. Dit hoofdstuk is enkel van toepassing voor zover de verenigingswerker gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsactiviteit uitoefent, en dit overeenkomstig één van de volgende voorwaarden: 1° in de hoedanigheid van werknemer tewerkgesteld zijn bij één of meerdere werkgever(s) waarbij betrokkene een totale tewerkstelling heeft die minimaal gelijk is aan 4/5e van een voltijdse job van een referentiepersoon van de sector waarin de 4/5e tewerkstelling wordt gepresteerd, en dit gedurende het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de tewerkstelling als verenigingswerker voorafgaat en voor zover de in rekening genomen prestaties niet bestaan uit gelijkgestelde prestaties van gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan of tijdskrediet in een systeem met een tussenkomst van de RVA of van de bevoegde regionale dienst;2° gedurende het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de tewerkstelling als verenigingswerker voorafgaat zijn bezigheid behoort tot een ander pensioenstelsel dan dat der werknemers of dat der zelfstandigen, dat gevestigd is door of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, en hij heeft een totale tewerkstelling die minimaal gelijk is aan 4/5e van een voltijdse aanstelling, of, zo het prestaties in het dag- of avondonderwijs betreft, overeenkomt met ten minste 8/10 van het uurrooster voorzien voor de toekenning van een volledige vergoeding;3° hij oefent gedurende het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de tewerkstelling als verenigingswerker voorafgaat een beroepsbezigheid uit als zelfstandige en zijn op die grond verschuldigde voorlopige socialezekerheidsbijdragen worden ten minste berekend op basis van het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen of desgevallend worden berekend op basis van een lager bedrag waarbij de zelfstandige evenwel wordt geacht een bijdrage betaald te hebben die minstens gelijk is aan de bijdrage bedoeld bij genoemd artikel 12, § 1, tweede lid.

Om te voldoen aan de minimale tewerkstelling van 4/5e van een voltijdse job van een referentiepersoon als bedoeld in 1° wordt voor de berekening in het kwartaal T-3 rekening gehouden met alle door de werkgever betaalde periodes en alle niet door de werkgever betaalde periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst, als bedoeld in de artikelen 30, 31, 33, 34, 34bis, 34ter, 39, 40, 45, 47 en 51 tot en met 60 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

Worden met gewerkte dagen gelijkgesteld, de dagen gedekt door uitgestelde bezoldiging betaald door de departementen onderwijs van de Gemeenschappen voor tijdelijke werknemers of, voor degenen die hier niet van kunnen genieten, door de werkloosheidsuitkeringen betaald door de RVA met vrijstelling van het zoeken naar werk gedurende de zomervakantie.

Voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties in het kwartaal T-3 wordt geen rekening gehouden met prestaties: a) geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken;b) als leerling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;c) als student als bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor de aangegeven 475 uren van tewerkstelling van een kalenderjaar overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;d) van werknemers als bedoeld in artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;e) van gelegenheidswerknemers in land- en tuinbouw als bedoeld in artikel 2/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;f) als gelegenheidswerknemer in de horeca als bedoeld bij artikel 31ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt een beroepsbezigheid in dienst van een internationale of supranationale instelling, waarvan België deel uitmaakt, gelijkgesteld met een beroepsbezigheid als werknemer, in de zin van § 1. § 3. De voorwaarde van 4/5 tewerkstelling in het referentiekwartaal T-3, waarvan sprake in § 1, is niet van toepassing indien de werknemer in het referentiekwartaal T-2 een gepensioneerde is als bedoeld in artikel 2, 5°, van deze wet of indien de prestaties worden geleverd in het kader van een traject van jongeren burgerdienst erkend door de bij decreet bepaalde erkenningsinstelling.

De hierboven vermelde trajecten mogen een maximale duur van één jaar hebben en zijn, na deze maximale periode, noch verlengbaar noch hernieuwbaar. § 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de vigerende wetgeving rond werkloosheid, werkloosheid met bedrijfstoeslag, brugpensioen en arbeidsongeschiktheid. Afdeling 2. - Schriftelijke overeenkomst inzake verenigingswerk

Art. 5.§ 1. Uiterlijk op het ogenblik van de effectieve aanvang van het verenigingswerk sluiten de verenigingswerker en de organisatie een schriftelijke overeenkomst, die desgewenst elektronisch kan zijn, die minstens volgende bepalingen bevat: a) de identiteit van de verenigingswerker en de betrokken organisatie geïdentificeerd met het KBO-nummer;b) het opschrift "overeenkomst inzake verenigingswerk";c) het voorwerp van de overeenkomst met een algemene omschrijving van de beoogde activiteiten;d) de plaats en de omvang van het verenigingswerk;e) de bepaalde duur van de overeenkomst, die maximaal één jaar bedraagt;f) de vergoeding voor het verenigingswerk;h) de verzekeringen die in het kader van het verenigingswerk werden afgesloten;i) de eventuele beëindigingsmodaliteiten, zoals door de partijen overeengekomen;j) de eventueel toepasselijke regels inzake deontologie;k) de bevestiging dat de verenigingswerker alle noodzakelijke inlichtingen en veiligheidsvoorschriften van de organisatie heeft verkregen op het vlak van de risico's verbonden aan het verenigingswerk, alsmede de verbintenis van de verenigingswerker om deze na te leven. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, een model van standaardovereenkomst voor het verenigingswerk. § 2. Indien de overeenkomst inzake verenigingswerk bij aanvang van het leveren van de prestaties niet werd afgesloten, kan de activiteit niet worden beschouwd als verenigingswerk. De persoon die deze activiteit verricht, kan in dat geval niet worden beschouwd als verenigingswerker. § 3. De uitvoering van de overeenkomst inzake verenigingswerk wordt geschorst: 1° in geval van tijdelijke overmacht;2° tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsrust en dit voor zover de verenigingswerker hierom verzoekt;3° tijdens de periode waarin het verenigingswerk niet nuttig kan worden uitgevoerd wegens ziekte of ongeval;4° tijdens de periode waarin het verenigingswerk niet nuttig kan worden uitgevoerd, ingevolge de toepassing van een geldend reglement of analoge regelgeving uitgevaardigd door de overheid, bevoegde organisatie of organiserende derde;5° ingevolge onvoorziene bijzondere omstandigheden. Tijdens deze periode van schorsing van de overeenkomst inzake verenigingswerk kan de betrokken verenigingswerker geen aanspraak maken op enige vergoeding. § 4. Tijdens de periode van schorsing behoudt elk van de partijen de mogelijkheid om een einde te stellen aan de overeenkomst inzake verenigingswerk met inachtneming van in de overeenkomst overeengekomen voorwaarden en modaliteiten. § 5. Behoudens de algemene wijzen waarop de verbintenissen teniet gaan, nemen de verbintenissen voortspruitende uit de door dit hoofdstuk geregelde overeenkomsten een einde: 1° door afloop van de termijn;2° door de wil van de partijen;3° door het overlijden van de verenigingswerker of het feit dat de activiteiten van de organisatie worden stopgezet;4° door overmacht. Afdeling 3. - Aansprakelijkheid van de verenigingswerker en de

organisatie

Art. 6.Ingeval de verenigingswerker bij de uitvoering van de overeenkomst inzake verenigingswerk schade berokkent aan de organisatie of aan derden, is de organisatie burgerlijk aansprakelijk voor deze schade.

De verenigingswerker is enkel aansprakelijk in geval van bedrog, zware fout of eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomende lichte fout.

Op straffe van nietigheid mag niet worden afgeweken van de bij het eerste en het tweede lid vastgestelde aansprakelijkheid in het nadeel van de verenigingswerker.

De organisatie kan de vergoedingen en schadeloosstellingen die haar krachtens dit artikel verschuldigd zijn en die na de feiten zijn overeengekomen met de verenigingswerker of zijn vastgesteld door de rechter, inhouden op de vergoedingen toegekend krachtens deze wet. Afdeling 4. - Verzekering verenigingswerk

Art. 7.§ 1. De organisaties zoals vermeld in artikel 2 die onder meer krachtens artikel 6 van deze wet burgerlijk aansprakelijk zijn voor de schade die een verenigingswerker veroorzaakt, sluiten tot dekking van de risico's met betrekking tot het verenigingswerk een verzekeringscontract, dat ten minste de burgerlijke aansprakelijkheid van de organisatie dekt, met uitzondering van de contractuele aansprakelijkheid. § 2. Bovendien sluiten dezelfde organisaties bedoeld in artikel 2 een verzekeringscontract ter dekking van de lichamelijke schade die wordt geleden door verenigingswerkers door ongevallen tijdens de uitvoering van het verenigingswerk of op weg naar en van deze activiteiten en door ziekten opgelopen als gevolg van het verenigingswerk. § 3. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor de categorieën van verenigingswerkers die Hij bepaalt, de dekking van het verzekeringscontract uitbreiden tot rechtsbijstand voor de in §§ 1 en 2 bedoelde risico's. § 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de minimumgarantievoorwaarden vaststellen van de in dit artikel bedoelde verzekeringsovereenkomsten.

Art. 8.In artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 juli 2005, wordt punt 1° aangevuld met de volgende zinssnede: ", alsmede op de door artikel 7, § 1, van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en versterking van de sociale cohesie, verplicht gestelde verzekering voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid".

Art. 9.Het verenigingswerk wordt geacht verricht te worden in het privéleven als bedoeld in het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven. Afdeling 5. - Welzijnsbescherming

Art. 10.§ 1. Het welzijn van de verenigingswerkers wordt door de organisatie bedoeld in artikel 2 nagestreefd door maatregelen die betrekking hebben op: 1° de arbeidsveiligheid;2° de bescherming van de gezondheid van de verenigingswerker op het werk;3° de psychosociale aspecten van het werk;4° de ergonomie;5° de arbeidshygiëne;6° de verfraaiing van de arbeidsplaatsen;7° de maatregelen van de organisatie inzake leefmilieu, wat betreft hun invloed op de punten 1° tot 6°. § 2. De organisatie bedoeld in artikel 2 treft rekening houdend met de omstandigheden waarin het verenigingswerk wordt verricht en de vereisten verbonden aan het verenigingswerk, de nodige maatregelen ter bevordering van het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van de overeenkomst inzake verenigingswerk.

Daartoe past de organisatie de volgende algemene preventiebeginselen toe: a) risico's voorkomen;b) de evaluatie van risico's die niet kunnen worden voorkomen;c) de bestrijding van de risico's bij de bron;d) de vervanging van wat gevaarlijk is door dat wat niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is;e) voorrang aan maatregelen inzake collectieve bescherming boven maatregelen inzake individuele bescherming;f) de aanpassing van de activiteit aan de mens, met name wat betreft de inrichting van de werkposten, en de keuze van de werkuitrusting en de begeleidingsmethoden, met name om de gevolgen daarvan voor de gezondheid te beperken;g) zo veel mogelijk de risico's inperken, rekening houdend met de ontwikkelingen van de techniek;h) de risico's op een ernstig letsel inperken door het nemen van materiële maatregelen met voorrang op iedere andere maatregel;i) de planning van de preventie en de uitvoering van het beleid met betrekking tot het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van hun opdracht met het oog op een systeembenadering waarin onder andere volgende elementen worden geïntegreerd: techniek, organisatie van de begeleiding, begeleidingsomstandigheden, sociale betrekkingen en omgevingsfactoren tijdens de begeleiding;j) de verenigingswerker voorlichten over de aard van zijn werkzaamheden, de daaraan verbonden overblijvende risico's en de maatregelen die erop gericht zijn deze gevaren te voorkomen of te beperken: 1° bij de aanvang van het verenigingswerk;2° telkens wanneer dit in verband met de bescherming van het welzijn noodzakelijk is;k) het verschaffen van passende instructies aan de verenigingswerkers en het vaststellen van begeleidingsmaatregelen voor een redelijke garantie op de naleving van deze instructies;l) het voorzien in of het zich vergewissen van het bestaan van de gepaste veiligheids- en gezondheidssignalering tijdens de begeleiding, wanneer risico's niet kunnen worden voorkomen of niet voldoende kunnen worden beperkt door de collectieve technische beschermingsmiddelen of door maatregelen, methoden of handelswijzen in de sfeer van de organisatie. § 3. De organisatie bedoeld in artikel 2 bepaalt: a) de middelen waarmee en de wijze waarop het in § 2 bedoelde beleid inzake het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van hun opdracht kan worden gevoerd;b) de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de personen belast met het toepassen van het beleid inzake het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van hun opdracht. De organisatie past haar welzijnsbeleid aan in het licht van de opgedane ervaring, de ontwikkeling van de begeleidingsmethoden of de begeleidingsomstandigheden. § 4. De Koning kan de in § 1 bedoelde algemene preventiebeginselen nader omschrijven en nader uitwerken met toepassing van of ter voorkoming van specifieke risicosituaties.

Art. 11.§ 1. Iedere verenigingswerker moet in zijn doen en laten op de plaats van het verenigingswerk, overeenkomstig zijn opleiding en de door de organisatie gegeven instructies, naar zijn beste vermogen zorg dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en deze van de andere betrokken personen.

Daartoe moeten de verenigingswerkers vooral, overeenkomstig hun opleiding en de door de organisatie gegeven instructies: 1° op de juiste wijze gebruik maken van machines, toestellen, gereedschappen, gevaarlijke stoffen, vervoermiddelen en andere middelen;2° op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke beschermingsmiddelen die hun ter beschikking zijn gesteld en die na gebruik weer opbergen;3° de specifieke veiligheidsvoorzieningen van met name machines, toestellen, gereedschappen, installaties en gebouwen niet willekeurig uitschakelen, veranderen of verplaatsen en deze voorzieningen op de juiste manier gebruiken;4° de organisatie onmiddellijk op de hoogte brengen van iedere situatie waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid en de gezondheid met zich brengt, alsmede van elk vastgesteld gebrek in de beschermingssystemen;5° bijstand verlenen aan de organisatie zolang dat nodig is om haar in staat te stellen alle taken uit te voeren of aan alle verplichtingen te voldoen die met het oog op het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van hun opdracht zijn opgelegd;6° bijstand verlenen aan de organisatie zolang dat nodig is, opdat de organisatie ervoor kan zorgen dat het arbeidsmilieu en de arbeidsomstandigheden veilig zijn en geen risico's opleveren voor de veiligheid en de gezondheid binnen hun activiteiten;7° op positieve wijze bijdragen tot het preventiebeleid dat wordt tot stand gebracht door de organisatie in het kader van de bescherming van de verenigingswerkers tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, zich onthouden van iedere daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag tijdens of naar aanleiding van het verenigingswerk en zich onthouden van elk wederrechtelijk gebruik van de toepasselijke procedures. § 2. De Koning kan de verplichtingen van de verenigingswerkers nader bepalen en verder uitwerken met toepassing van of ter voorkoming van specifieke risicosituaties. Afdeling 6. - Vergoeding van verenigingswerk

Art. 12.§ 1. De partijen bij het verenigingswerk kunnen, met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk, een vergoeding van verenigingswerk overeenkomen. Deze vergoeding omvat ook alle vergoedingen die de terugbetaling van kosten of verplaatsingen betreffen.

Het bedrag van deze vergoeding mag per kalenderjaar niet meer bedragen dan het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag. § 2. De vergoeding verkregen overeenkomstig § 1, de vergoeding overeenkomstig artikel 24, § 1, en de vergoeding verkregen overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 mogen gezamenlijk evenmin méér bedragen dan het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag. § 3. De vergoeding verkregen overeenkomstig § 1 en de vergoeding overeenkomstig artikel 24, § 1, mogen gezamenlijk per kalendermaand niet meer bedragen dan 1/12e van het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag. Afdeling 7. - Uitkeringsgerechtigde verenigingswerkers

Art. 13.Een uitkeringsgerechtigde werkloze mag met behoud van zijn uitkering een activiteit als verenigingswerker uitoefenen, indien hij dit vooraf en schriftelijk aangeeft bij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, en op voorwaarde dat het gaat om een loutere voortzetting van de uitvoering van een aflopende overeenkomst inzake verenigingswerk die reeds vóór de intrede van de werkloosheid effectief werd uitgevoerd.

Art. 14.Artikel 13 geldt eveneens voor personen die ressorteren onder het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.

Art. 15.In artikel 100, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 juli 2006, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd: "Verenigingswerk in de zin van hoofdstuk 1 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en versterking van de sociale cohesie, wordt niet beschouwd als werkzaamheid, voor zover de adviserende geneesheer vaststelt dat deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene en deze activiteiten een loutere voortzetting zijn van de uitvoering van een aflopende overeenkomst inzake verenigingswerk, die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief uitgevoerd.".

Art. 16.In artikel 19 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 2007, wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende: "Verenigingswerk in de zin van hoofdstuk 1 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en versterking van de sociale cohesie wordt niet beschouwd als een beroepsbezigheid, voor zover de adviserend geneesheer vaststelt dat deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene en deze activiteiten een loutere voortzetting zijn van de uitvoering van een aflopende overeenkomst inzake verenigingswerk, die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief uitgevoerd.". Afdeling 8. - Bijzondere voorwaarden ter voorkoming van omzetting van

reguliere arbeid in verenigingswerk

Art. 17.Het leveren van prestaties inzake verenigingswerk is niet toegestaan indien de organisatie bedoeld in artikel 2 en de betrokken verenigingswerker tijdens een periode van 1 jaar, voorafgaand aan het begin van de prestaties inzake verenigingswerk door een arbeidsovereenkomst, een statutaire aanstelling of een aannemingsovereenkomst waren verbonden. Het is evenmin toegestaan indien de verenigingswerker werd tewerkgesteld door de organisatie in het kader van een overeenkomst gesloten in toepassing van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. Dit verbod is evenwel niet van toepassing indien tijdens dezelfde periode tussen de organisatie en de betrokken verenigingswerker een arbeidsovereenkomst in de zin van titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gold of wanneer de arbeidsovereenkomst een einde heeft genomen ingevolge pensionering.

Art. 18.Het leveren van prestaties inzake verenigingswerk is niet toegestaan, indien de verenigingswerker een werknemer vervangt die in de loop van de vier kwartalen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst inzake verenigingswerk in dezelfde technische bedrijfseenheid werkzaam is geweest. Afdeling 9. - Elektronische aangifte van het verenigingswerk

Art. 19.§ 1. De organisatie die beroep doet op de verenigingswerker moet een elektronische toepassing gebruiken die, voor ieder van deze personen, het exacte moment van begin en einde van de prestaties en de er aan verbonden vergoeding registreert en bijhoudt.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, de identificatiegegevens van de hierboven vermelde personen alsook de aan te geven prestatie- en vergoedingsgegevens.

Voor zover de plicht tot elektronische aangifte zoals door de Koning bepaald is ingevoerd, is dit hoofdstuk enkel van toepassing indien deze aangifte voor de aanvang van de prestaties gebeurde en indien er op het moment van de aangifte volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten geen foutmelding wordt gesignaleerd door het systeem die aangeeft dat niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 5 is voldaan voor de persoon voor wie de aangifte is verricht. § 2. De gegevens verzameld overeenkomstig paragraaf 1 zijn sociale gegevens van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. Ze worden door de toepassing overgemaakt aan een databank die door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid wordt bijgehouden en die in deze verantwoordelijk is voor de verwerking van gegevens overeenkomstig artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De binnen de toepassing van deze wet verzamelde gegevens worden via elektronische weg overgemaakt aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen en aan de Federale Overheidsdienst Financiën zodat deze ze kunnen verwerken. Ze mogen deze ook verwerken en vergelijken met andere gegevens om hun andere wettelijke bevoegdheden uit te oefenen.

Onverminderd de toepassing van artikel 14 van de wet van 15 januari 1990 betreffende de oprichting en organisatie van een Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid kunnen de sociale inspecteurs en de instellingen voor sociale zekerheid, onder voorbehoud van voorafgaande toestemming van de afdeling Sociale zekerheid van het sectoraal comité voor sociale zekerheid en gezondheid als bedoeld in artikel 37 van de genoemde wet van 15 januari 1990, de gegevens raadplegen die zijn opgenomen in de verwerking uitgevoerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en deze onder elkaar uitwisselen en gebruiken binnen het kader van hun wettelijke bevoegdheden.

Sociale inspecteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek de in het eerste lid bedoelde gegevens doorgeven aan buitenlandse inspectiediensten. § 3 De Koning bepaalt, na raadpleging van de Commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en modaliteiten waaronder de gegevens in de databank kunnen worden geraadpleegd door: 1° elke persoon bedoeld in artikel 2, 2° en 5°, voor zijn eigen prestaties;2° elke organisatie bedoeld in artikel 2, 3°. HOOFDSTUK 2. - Occasionele diensten tussen burgers Afdeling 1. - Definities en toepassingsgebied

Art. 20.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° occasionele diensten tussen burgers: elke activiteit: a) die binnen de grenzen bepaald in dit hoofdstuk tegen vergoeding wordt verricht;b) die verricht wordt ten behoeve van één of meer natuurlijke personen, andere dan degene die de activiteit verricht en met wie of met wiens vennootschap de betrokkene niet is verbonden door een arbeidsovereenkomst, een statutaire aanstelling of een aannemingsovereenkomst;c) die wordt verricht door een natuurlijke persoon die eveneens gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsbezigheid uitoefent zoals bepaald in artikel 21;d) die niet berust op een loutere deelname aan activiteiten; En voor zover het winsten of baten betreft die, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit diensten, andere dan diensten die uitsluitend inkomsten genereren die overeenkomstig de artikelen 7, 17 of 90, eerste lid, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting worden onderworpen, die door de belastingplichtige zelf worden verleend aan derden.

De prestaties die in het kader van de occasionele diensten tussen burgers zoals bedoeld in dit hoofdstuk kunnen worden verricht, zijn de volgende: 1. met naleving van de gemeenschapswetgeving: oppas van kinderen, oppas, gezinsondersteunende diensten, buitenschoolse kinderopvang en vakantieopvang, al dan niet georganiseerd in een privéwoning;2. met naleving van de regelgeving betreffende kwaliteitsvereisten voor het beroepshalve uitoefenen van die activiteiten: zorg voor zorgbehoevende personen;3. bijlessen, muziek-, teken-, knutsel- of techniekles in de privéwoning van de lesgever of in de woning van de opdrachtgever;4. sportlessen;5. kleine onderhoudswerkzaamheden aan of rondom de woning;6. hulp bij administratie en punctuele hulp bij kleine IT-problemen, met uitsluiting van professionele boekhouding;7. het onderhoud van grafzerken en andere herdenkingsplaatsen;8. ondersteuning van personen bij occasionele of kleine huishoudelijke taken in de woning van de gebruiker, met uitzondering van reguliere poetshulp, waarbij ondersteuning bij de grote kuis en ontruiming van de woning wel toegelaten is;9. hulp, ondersteuning en transport van personen: vergezellen van en gezelschap bieden aan de gebruiker en familieleden (naar afspraken, activiteiten of bij hem thuis);10. opziener van onroerende goederen;11. het zorgen voor, het passen op en het uitlaten van dieren.2° occasionele dienstenverrichter: elke natuurlijke persoon die een in 1° bedoelde activiteit verricht, die deze activiteit niet als zelfstandige verricht en die geen daden van oneerlijke concurrentie verricht of daaraan meewerkt ten opzichte van de werkgever of de werkgevers waarbij hij tewerkgesteld is. In afwijking van artikel 44 kunnen de hierboven vermelde activiteiten zoals bepaald onder punt 2 slechts met ingang van 1 juli 2018 met toepassing van deze titel worden uitgeoefend.

Art. 21.§ 1. Dit hoofdstuk is enkel van toepassing voor zover de occasionele dienstenverrichter gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsactiviteit uitoefent, en dit overeenkomstig één van de volgende voorwaarden: 1° hij is in de hoedanigheid van werknemer tewerkgesteld bij één of meerdere werkgevers waarbij hij een totale tewerkstelling heeft die minimaal gelijk is aan 4/5e van een voltijdse job van een referentiepersoon van de sector waarin de 4/5e tewerkstelling wordt gepresteerd, en dit gedurende het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de prestaties als occasionele dienstenverrichter voorafgaat en voor zover de in rekening genomen prestaties niet bestaan uit gelijkgestelde prestaties van gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan of tijdskrediet in een systeem met een tussenkomst van de RVA of van de bevoegde regionale dienst;2° gedurende het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de prestaties als occasionele dienstenverrichter voorafgaat, behoort zijn bezigheid tot een ander pensioenstelsel dan dat der werknemers of dat der zelfstandigen, dat gevestigd is door of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, en hij heeft een totale tewerkstelling die minimaal gelijk is aan 4/5e van een voltijdse aanstelling, of, zo het prestaties in het dag- of avondonderwijs betreft, overeenkomt met ten minste 8/10e van het uurrooster voorzien voor de toekenning van een volledige vergoeding;3° hij oefent gedurende het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de tewerkstelling als verenigingswerker voorafgaat een beroepsbezigheid uit als zelfstandige en zijn op die grond verschuldigde voorlopige socialezekerheidsbijdragen worden ten minste berekend op basis van het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen of desgevallend worden berekend op basis van een lager bedrag waarbij de zelfstandige evenwel wordt geacht een bijdrage betaald te hebben die minstens gelijk is aan de bijdrage bedoeld bij het hogervermelde artikel 12, § 1, tweede lid.

Om te voldoen aan de minimale tewerkstelling van 4/5e van een voltijdse job van een referentiepersoon bedoeld in de bepaling onder 1° wordt voor de berekening in het kwartaal T-3 rekening gehouden met alle door de werkgever betaalde periodes en alle niet door de werkgever betaalde periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst, als bedoeld in de artikelen 30, 31, 33, 34, 34bis, 34ter, 39, 40, 45, 47 en 51 tot en met 60 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. Worden met gewerkte dagen gelijkgesteld, de dagen gedekt door uitgestelde bezoldiging betaald door de departementen onderwijs van de Gemeenschappen voor tijdelijke werknemers of, voor degenen die hier niet van kunnen genieten, door de werkloosheidsuitkeringen betaald door de RVA met vrijstelling van het zoeken naar werk gedurende de zomervakantie.

Voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties in het kwartaal T-3 wordt geen rekening gehouden met prestaties: a) geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken;b) als leerling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;c) als student als bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor de aangegeven 475 uren van tewerkstelling van een kalenderjaar overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;d) van werknemers als bedoeld in artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;e) van gelegenheidswerknemers in land- en tuinbouw als bedoeld in artikel 2/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;f) als gelegenheidswerknemer in de horeca als bedoeld bij artikel 31ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt een beroepsbezigheid in dienst van een internationale of supranationale instelling, waarvan België deel uitmaakt, gelijkgesteld met een beroepsbezigheid als werknemer, in de zin van paragraaf 1. § 3. De voorwaarde van 4/5e tewerkstelling in het referentiekwartaal T-3, waarvan sprake in paragraaf 1 van dit artikel, is niet van toepassing indien de werknemer in het referentiekwartaal T-2 een gepensioneerde is zoals bepaald in artikel 2, 5°, van deze wet. § 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de vigerende wetgeving rond werkloosheid, werkloosheid met bedrijfstoeslag, brugpensioen en arbeidsongeschiktheid. Afdeling 2. - Verzekering occasionele diensten tussen burgers

Art. 22.§ 1. De occasionele dienstenverrichter in de zin van dit hoofdstuk is verplicht te beschikken over een verzekering ter dekking van de risico's ingevolge burgerlijke aansprakelijkheid. § 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de minimumgarantievoorwaarden vaststellen van de in dit artikel bedoelde verzekeringsovereenkomsten.

Art. 23.De occasionele diensten tussen burgers worden geacht verricht te worden in het privéleven zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven. Afdeling 3. - Vergoeding van occasionele diensten tussen burgers

Art. 24.§ 1. De partijen bij de occasionele diensten zoals bedoeld in dit hoofdstuk kunnen, met inachtneming van de bepalingen van deze wet, een vergoeding voor occasionele diensten tussen burgers overeenkomen.

Het bedrag van deze vergoeding mag per kalenderjaar niet meer bedragen dan het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag. § 2. De vergoeding verkregen overeenkomstig paragraaf 1, de vergoeding verkregen overeenkomstig art 12, § 1, van deze wet en de vergoeding verkregen overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 mogen gezamenlijk evenmin méér bedragen dan het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag. § 3. De vergoeding verkregen overeenkomstig paragraaf 1 en de vergoeding verkregen overeenkomstig artikel 12, § 1, mogen gezamenlijk per kalendermaand niet meer bedragen dan 1/12e van het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag. Afdeling 4. - Elektronische aangifte van occasionele diensten tussen

burgers

Art. 25.§ 1. De occasionele dienstenverrichter moet een elektronische toepassing gebruiken die, voor iedere persoon waarvoor hij occasionele diensten verricht, het exacte moment van begin en einde van de prestaties en de er aan verbonden vergoeding registreert en bijhoudt.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de identificatiegegevens van de occasionele dienstenverrichter en van de personen waarvoor hij occasionele diensten verricht, alsook de aan te geven prestatie- en vergoedingsgegevens.

Voor zover de plicht tot elektronische aangifte zoals door de koning bepaald is ingevoerd, is dit hoofdstuk enkel van toepassing indien deze aangifte voor de aanvang van de prestaties gebeurde en indien er op het moment van de aangifte volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten geen foutmelding wordt gesignaleerd door het systeem om aan te geven dat niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 21 is voldaan voor de persoon voor wie de aangifte is verricht. § 2. De gegevens verzameld overeenkomstig paragraaf 1 zijn sociale gegevens van persoonlijke aard zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. Ze worden door de toepassing overgemaakt aan een databank die door de Rijkdienst voor Sociale Zekerheid wordt bijgehouden in zijn hoedanigheid van verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens overeenkomstig artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De binnen het kader van de toepassing van deze wet verzamelde gegevens worden via elektronische weg overgemaakt aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen en aan de Federale Overheidsdienst Financiën zodat deze ze kunnen verwerken. Ze mogen deze ook verwerken en vergelijken met andere gegevens om hun andere wettelijke bevoegdheden uit te oefenen.

Onverminderd de toepassing van artikel 14 van de wet van 15 januari 1990 betreffende de oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid kunnen de sociale inspecteurs en de instellingen voor sociale zekerheid, onder voorbehoud van voorafgaande toestemming van de afdeling Sociale zekerheid van het sectoraal comité voor sociale zekerheid en gezondheid als bedoeld in artikel 37 van de hogervermelde wet van 15 januari 1990, de gegevens raadplegen die zijn opgenomen in de verwerking uitgevoerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en deze onder elkaar uitwisselen en gebruiken binnen het kader van hun wettelijke bevoegdheden.

Sociale inspecteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek de in het eerste lid bedoelde gegevens doorgeven aan buitenlandse inspectiediensten. § 3 De Koning bepaalt, na raadpleging van de Commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en modaliteiten waaronder de gegevens in de databank kunnen worden geraadpleegd door de personen bedoeld in artikel 20. HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke bepalingen Afdeling 1. - Gevolgen van de naleving van de toepassingsvoorwaarden

Art. 26.Een prestatie wordt verondersteld onder het toepassingsgebied van deze titel te vallen indien: 1° voor het verenigingswerk, voldaan wordt aan de voorwaarden in de afdelingen 1, 2, 6, 8 en 9 van hoofdstuk 1;2° voor de prestaties in het kader van de occasionele diensten tussen burgers, voldaan wordt aan de voorwaarden in de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze wet van toepassing indien de limiet zoals bedoeld in artikel 12, § 3, en artikel 24, § 3, wordt overschreden en voor zover het prestaties betreft die geleverd worden in een andere kalendermaand dan deze waarin de limiet zoals bedoeld in artikel 12, § 3, en artikel 24, § 3, wordt overschreden.

Art. 27.De normen en kwaliteitsvereisten zoals bepaald door de gemeenschappen en de gewesten voor wat hun bevoegdheden betreft, blijven gelden voor wat betreft de prestaties verricht in de zin van hoofdstuk 1 en 2 van titel 2 van deze wet en de prestaties geleverd tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Deze titel doet evenmin afbreuk aan de bestaande regels betreffende deontologie en de erkenningscriteria zoals bepaald door de hiertoe bevoegde regelgever. Zij doet evenmin afbreuk aan de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

Art. 28.Artikel 1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt aangevuld met een derde lid, luidende: "Zij is niet van toepassing op de personen die onder de toepassing vallen van hoofdstuk 1 of 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en versterking van de sociale cohesie, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het bekomen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992."

Art. 29.In artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 2016, wordt een paragraaf 4 ingevoegd, luidende: " § 4. Deze wet is evenmin van toepassing op de personen die onder de toepassing vallen van hoofdstuk 1 of 2 van titel 2 de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het bekomen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 30.In het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 april 2017, wordt een artikel 5quinquies ingevoegd, luidende: "

Art. 5quinquies.Personen die prestaties verrichten met toepassing van hoofdstuk 1 of 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, vallen niet onder de toepassing van dit besluit, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 31.In artikel 1bis van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, ingevoegd bij de wet van 7 april 1999, wordt het eerste lid aangevuld als volgt: ", noch op de personen die prestaties verrichten in de zin van hoofdstuk 1 en 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 32.In artikel 2, § 1, van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wordt de bepaling onder 1° aangevuld als volgt: ", behoudens de personen in de zin van hoofdstuk 1 en 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 33.In artikel 1, tweede lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt de bepaling onder 1° aangevuld als volgt: ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin van hoofdstuk 1 en 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 34.In artikel 1, tweede lid, van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen wordt de bepaling onder 1° aangevuld als volgt: ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin van hoofdstuk 1 en 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992".

Art. 35.In artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten wordt de bepaling onder 1°, a), aangevuld als volgt: ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin van hoofdstuk 1 en 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992".

Art. 36.In artikel 2, § 1, tweede lid, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk wordt de bepaling onder 1°, a), aangevuld als volgt: ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin van hoofdstuk 1 en 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 37.In artikel 1, tweede lid, van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen wordt de bepaling onder 1° aangevuld als volgt: ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin van hoofdstuk 1 en 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van voormelde wet of de personen die prestaties leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 38.De Koning bepaalt, in afwijking van de artikelen 28 en 31 tot 37 van deze wet, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, welke wettelijke en reglementaire bepalingen van het arbeidsrecht van toepassing zijn op de prestaties zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van titel 4 van deze wet en onder welke voorwaarden deze bepalingen van toepassing zijn.

Art. 39.De inkomsten bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° bis en 1° ter, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en in artikel 12 van deze wet worden, voor wat de toepassing betreft van artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en voor wat de toepassing betreft van artikel 107 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen beschouwd als een beroepsinkomen.

Art. 40.In artikel 76, 2°, van de programmawet van 28 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "in artikel 90, eerste lid, 1° bis of 1° ter," ingevoegd tussen de woorden "in artikel 23, § 1, 1°, 2° of 4°, " en de woorden "of in artikel 228, § 2, 3° of 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen"; 2° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en de inkomsten bedoeld in artikel 12 en 24 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie.". Afdeling 2. - Gevolgen van de niet-naleving van de

toepassingsvoorwaarden

Art. 41.§ 1. Een activiteit kan niet worden beschouwd als verenigingswerk in de zin van hoofdstuk 1 indien de in artikel 12, § 1 en § 2, van deze wet bedoelde bedragen worden overschreden of indien niet aan de voorwaarde van artikel 26, 1°, is voldaan.

In dit geval kan de betrokken persoon niet worden beschouwd als verenigingswerker voor het volledige kalenderjaar waarin hij de betreffende activiteit als verenigingswerker heeft verricht.

Indien de opdrachtgever de overeenkomstig artikel 19 door de Koning vastgestelde aangifte correct heeft verricht, en er op het moment van de registratie volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten geen foutmelding wordt gesignaleerd die aangeeft dat niet aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan, wordt hij, voor zover kan aangenomen worden dat hij ter goeder trouw heeft gehandeld en niet op de hoogte was van het feit dat niet aan de toepassingsvoorwaarden van deze wet is voldaan, niet als werkgever met toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders beschouwd en wordt hij verondersteld voldaan te hebben aan de voorwaarde van artikel 26.

Indien de betrokken persoon overeenkomstig het tweede lid niet als verenigingswerker kan worden beschouwd, worden de overeenkomst inzake verenigingswerk en alle overige overeenkomsten tot verenigingswerk van datzelfde kalenderjaar geherkwalificeerd tot arbeidsovereenkomst. Deze herkwalificatie heeft met terugwerkende kracht de volledige toepassing van het arbeids- en sociale zekerheidsrecht tot gevolg, met dien verstande dat er rekening moet worden gehouden met de bepaling in het vorige lid. § 2. Een prestatie kan niet worden beschouwd als occasionele dienst zoals bedoeld in hoofdstuk 2, indien de in artikel 24, § 1 en § 2, van deze wet bedoelde bedragen worden overschreden of indien niet aan de voorwaarden van artikel 26, 2°, is voldaan.

In dat geval kan de betrokken persoon niet worden beschouwd als occasionele dienstenverrichter voor het volledige kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar en worden de prestaties van rechtswege vermoed verricht te zijn onder het sociaal statuut der zelfstandigen zoals ingericht bij koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. § 3. Indien de grenzen vastgesteld in artikel 12, § 3, en artikel 24, § 3, worden overschreden, wordt het volledige inkomen van deze kalendermaand als beroepsinkomen beschouwd. Deze inkomsten blijven meetellen om na te gaan of de grens zoals bedoeld in artikel 12, § 1 en 2, en artikel 24, § 1 en 2, al dan niet wordt overschreden. Afdeling 3. - Slotbepalingen

Art. 42.§ 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bijkomende voorwaarden voor het gebruik van het verenigingswerk opleggen aan organisaties die zowel met verenigingswerkers als met werknemers werken. § 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop nagegaan wordt of de activiteiten die worden uitgeoefend door een verenigingswerker of een occasionele dienstenverrichter beantwoorden aan de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan. § 3. De Koning wijst de ambtenaren aan die ermee belast worden toe te zien op de naleving van de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan. § 4. De regering evalueert de in deze titel opgenomen regelingen één jaar na de inwerkingtreding ervan. Die evaluatie wordt ter kennis gebracht van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Art. 43.De Koning kan de bepaling die door artikel 16 wordt gewijzigd, opnieuw opheffen, wijzigen, aanvullen of vervangen.

Art. 44.Deze titel treedt in werking op 20 februari 2018.

TITEL 3. - Fiscale vrijstelling voor inkomsten uit verenigingswerk, en occasionele diensten tussen burgers en de deeleconomie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 45.Artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt als volgt vervangen: " § 2. Alle in artikel 90, eerste lid, 1° ter en 1° quater, vermelde inkomsten die voor een bepaalde kalendermaand zijn geregistreerd, worden als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer het bruto bedrag van deze inkomsten, dat voor diezelfde kalendermaand is geregistreerd, meer bedraagt dan één twaalfde van het in het tweede lid vermelde bedrag.

De in artikel 90, eerste lid, 1° bis tot 1° quater, vermelde inkomsten worden, behoudens tegenbewijs, als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer het bruto bedrag van die inkomsten met inbegrip van het bruto bedrag van de inkomsten die bij toepassing van het eerste lid als beroepsinkomsten worden aangemerkt in het kalenderjaar of in het vorige kalenderjaar meer bedraagt dan 3 830 euro.".

Art. 46.In artikel 90 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden "onverminderd het bepaalde in 1° bis, 8° en 10°, " vervangen door de woorden "onverminderd het bepaalde in 1° bis, tot 1° quater, 8° en 10°, ";2° in het eerste lid, 1° bis, wordt in de inleidende zin het woord "uitsluitend" ingevoegd tussen de woorden "andere dan diensten die" en de woorden "inkomsten genereren die overeenkomstig de artikelen 7 of 17 of het 5° van dit lid aan de belasting worden onderworpen,";3° in het eerste lid, 1° bis, worden in de bepaling onder b) het woord "uitsluitend" en de woorden "of een elektronisch platform dat door een overheid wordt georganiseerd" opgeheven; 4° in het eerste lid wordt de bepaling onder 1° bis aangevuld met een bepaling onder d), luidende: "d) de winst of baten komen voort uit diensten die uitsluitend worden verleend in het kader van overeenkomsten die worden tot stand gebracht door tussenkomst van een erkend platform als bedoeld in b) of van overeenkomsten als bedoeld 1° ter, a);"; 5° in het eerste lid worden bepalingen onder 1° ter en 1° quater ingevoegd, luidende: "1° ter winst of baten die voortkomen uit occasionele diensten tussen burgers als bedoeld in titel 2, hoofdstuk 2, van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan: a) het betreft winst of baten die, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit diensten, andere dan diensten die uitsluitend inkomsten genereren die overeenkomstig de artikelen 7 of 17 of het 5° van dit lid aan de belasting worden onderworpen, die door de belastingplichtige, die gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsactiviteit uitoefent in de zin van artikel 21 van de voormelde wet of een gepensioneerde is als bedoeld in artikel 2, 5°, van diezelfde wet, zelf worden verleend aan derden;b) de winst of baten komen voort uit diensten die uitsluitend worden verleend in het kader van overeenkomsten als bedoeld in artikel 24 van de voormelde wet of overeenkomsten die worden tot stand gebracht door tussenkomst van een erkend platform als bedoeld in 1° bis, b);c) alle prestaties evenals de voor de prestaties overeengekomen vergoeding worden elektronisch geregistreerd overeenkomstig artikel 25 van de voormelde wet;1° quater de vergoedingen voor verenigingswerk als bedoeld in titel 2, hoofdstuk 1, van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan: a) het betreft vergoedingen die de belastingplichtige, die gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsactiviteit uitoefent overeenkomstig één van de in artikel 4, §§ 1 en 2, van de voormelde wet vermelde voorwaarden of bij toepassing van artikel 4, §§ 3 en 4, van diezelfde wet van die tewerkstellingsvoorwaarde is vrijgesteld, verkrijgt van een organisatie als bedoeld in artikel 2, 3°, van diezelfde wet voor prestaties als bedoeld in artikel 3 van diezelfde wet;b) voor de prestaties is een schriftelijke overeenkomst gesloten overeenkomstig artikel 5 van de voormelde wet; c) alle prestaties evenals de voor de prestaties overeengekomen vergoeding worden elektronisch geregistreerd overeenkomstig artikel 19 van de voormelde wet;"; 6° het derde lid wordt als volgt vervangen: "Onverminderd de toepassing van de voorheffingen, worden de inkomsten van onroerende goederen, de inkomsten van roerende goederen en kapitalen evenals de in het eerste lid, 5°, vermelde inkomsten uit onderverhuring van onroerende goederen, naargelang het geval, als in het eerste lid, 1° bis, 1° ter of 1° quater, vermelde inkomsten aangemerkt in de mate dat die goederen en kapitalen door de verkrijger van die inkomsten worden gebruikt voor het verwerven van de voormelde inkomsten.".

Art. 47.In titel II, hoofdstuk II, afdeling V, onderafdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 90/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 90/1.De in artikel 90, eerste lid, 1° bis tot 1° quater, bedoelde inkomsten die niet als beroepsinkomsten worden aangemerkt bij toepassing van artikel 37bis, § 2, zijn vrijgesteld wanneer het totale brutobedrag van de in artikel 90, eerste lid, 1° bis tot 1° quater, bedoelde inkomsten tijdens het kalenderjaar en in het vorige kalenderjaar niet meer bedraagt dan 3 830 euro.

Het brutobedrag van de in artikel 90, eerste lid, 1° bis, vermelde inkomsten omvat het bedrag dat door of door tussenkomst van het platform daadwerkelijk is betaald of toegekend, verhoogd met alle sommen die door het platform of door tussenkomst van het platform zijn ingehouden.

Het brutobedrag van de in artikel 90, eerste lid, 1° ter en 1° quater, vermelde inkomsten omvat elk bedrag dat ten voordele van de belastingplichtige is geregistreerd overeenkomstig respectievelijk artikel 25 en artikel 19 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie.

Om te beoordelen of het in het eerste lid vermelde bedrag is overschreden: - worden de inkomsten die bij toepassing van artikel 37bis, § 2, als beroepsinkomsten worden aangemerkt eveneens in rekening gebracht; - worden enkel de inkomsten die ten voordele van de belastingplichtige zijn geregistreerd en betrekking hebben op prestaties in het betrokken kalenderjaar in rekening gebracht.

De inkomsten die bij toepassing van dit artikel zijn vrijgesteld, worden vermeld op de berekeningsnota die is gevoegd bij het aanslagbiljet inzake personenbelasting van de belastingplichtige.".

Art. 48.Artikel 97/1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.

Art. 49.In artikel 129/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 december 2017, worden de woorden "37bis, § 2," opgeheven.

Art. 50.In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017 en bij artikel 74, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 1°, a), wordt als volgt vervangen: "a) de in artikel 90, eerste lid, 1° tot 1° quater, 9°, eerste streepje, en 12°, vermelde diverse inkomsten;"; 2° de bepaling onder 3° bis wordt vervangen als volgt: "3° bis tegen een aanslagvoet van 20 pct.: a) de in artikel 90, eerste lid, 1° bis, vermelde diverse inkomsten;b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: - aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; - aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;"; 3° in de bepaling onder 3° bis wordt de bepaling onder a) opgeheven.

Art. 51.In artikel 228, § 2, 9°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder a) wordt aangevuld met de woorden "als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° "; 2° er wordt een bepaling onder a/1) ingevoegd, luidende: "a/1) in België behaalde of verkregen inkomsten als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° bis tot 1° quater;".

Art. 52.In artikel 232, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de inleidende zin worden de woorden "van hun in artikel 228, § 2, 9°, a/1, vermelde inkomsten" ingevoegd tussen het woord "beroepsinkomsten," en de woorden "en van de in artikel 228, § 2, 9°, h, vermelde meerwaarden";2° in de bepaling onder b) worden de woorden "en 9°, h" vervangen door de woorden "en 9°, a/1 en h".

Art. 53.Dit hoofdstuk is van toepassing op de inkomsten die worden behaald of verkregen vanaf 1 januari 2018, met uitzondering van artikel 50, 2°, dat uitwerking heeft op de vanaf 1 juli 2016 betaalde of toegekende inkomsten. HOOFDSTUK 2. - Belasting over de toegevoegde waarde

Art. 54.In artikel 50 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, wordt paragraaf 4, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, vervangen als volgt: " § 4. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 1°, kent de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde geen btw-identificatienummer toe aan de belastingplichtige natuurlijke personen op wie de in artikel 56bis bedoelde regeling van toepassing is en die uitsluitend diensten verrichten, wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° de plaats van de diensten is in België;2° de diensten worden verricht voor andere doeleinden dan die van de gebruikelijke economische activiteit van de belastingplichtige;3° de diensten worden uitsluitend verricht voor natuurlijke personen die ze bestemmen voor hun privégebruik of dat van andere personen;4° de diensten worden uitsluitend verricht in het kader van: a) overeenkomsten die tot stand zijn gebracht door tussenkomst van een erkend elektronisch platform;b) van overeenkomsten voor occasionele diensten tussen burgers bedoeld in hoofdstuk 2 van titel 2 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie;5° de vergoedingen met betrekking tot de onder 4°, a), bedoelde diensten worden enkel door het in die bepaling bedoelde platform of door tussenkomst van dat platform aan de dienstverrichter betaald of toegekend;6° alle diensten bedoeld onder 4°, b), evenals de voor de diensten overeengekomen vergoeding worden geregistreerd in de elektronische toepassing bedoeld in artikel 25 van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie; 7° de omzet die bestaat uit de vergoedingen bedoeld in de bepaling onder 5°, met inbegrip van alle sommen die door dat platform of door tussenkomst van dat platform zijn ingehouden, verhoogd met de omzet die bestaat uit de vergoedingen bedoeld in de bepaling onder 6°, bedraagt per kalenderjaar niet meer dan 3 830 euro, geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, § 1 en § 3, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 55.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2018.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 18 juli 2018.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL De Minister van Sociale Zaken, M. DE BLOCK De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 54-2839 Integraal verslag : 5 juli 2018.

^