Etaamb.openjustice.be
Wet van 18 september 2017
gepubliceerd op 06 oktober 2017

Wet tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken, federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst financien
numac
2017013368
pub.
06/10/2017
prom.
18/09/2017
ELI
eli/wet/2017/09/18/2017013368/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

18 SEPTEMBER 2017. - Wet tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : BOEK I. - ALGEMENE BEPALINGEN TITEL 1. - Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1.§ 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. § 2. Deze wet heeft hoofdzakelijk tot doel het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen. Ze verzekert de omzetting van de Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie.

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, wordt beschouwd als "witwassen van geld" : 1° de omzetting of overdracht van geld of andere goederen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij een dergelijke activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van zijn daden te ontkomen;2° het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van geld of goederen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;3° de verwerving, het bezit of het gebruik van geld of goederen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;4° deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van één van de in de bepalingen onder 1°, 2° en 3° bedoelde daden.

Art. 3.Voor de toepassing van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, wordt beschouwd als "financiering van terrorisme" : de verstrekking of verzameling van geldmiddelen en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met het oogmerk dat deze worden gebruikt of in de wetenschap dat zij, geheel of gedeeltelijk, zullen worden gebruikt door een terroristische organisatie, of door een terrorist die alleen handelt, zelfs zonder enige band met een bepaalde terroristische daad.

Art. 4.Voor de toepassing van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, wordt verstaan onder : 1° "WG/FT" : het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;2° "WG/FTP" : het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens;3° "Richtlijn 2015/849" : Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie; 4° "uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849" : de uitvoeringsmaatregelen bedoeld in de artikelen 10 tot en met 15 van Verordeningen (EU) nr.1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/20; 5° "Europese verordening betreffende geldovermakingen" : a) tot en met 25 juni 2017, Verordening (EG) nr.1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler; b) vanaf 26 juni 2017, Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006; 6° "Bindende bepalingen betreffende financiële embargo's" : de verplichtingen inzake financiële embargo's, bevriezingen van tegoeden en andere beperkende maatregelen en de waakzaamheidsplichten in het kader van de strijd tegen terrorisme, financiering van terrorisme of financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens opgelegd in Europese verordeningen, in de besluitwet van 6 oktober 1944 ter inrichting van de controle op alle mogelijke overdrachten van goederen en waarden tussen België en het buitenland, in de wet van 11 mei 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de besluiten van de Veiligheidsraad van de Organisatie van de Verenigde Naties, in de wet van 13 mei 2003 inzake de tenuitvoerlegging van de beperkende maatregelen die genomen worden door de Raad van de Europese Unie ten aanzien van Staten, sommige personen en entiteiten, in de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering van deze wetten, in het koninklijk besluit van 28 december 2006 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme, of in de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering van dit koninklijk besluit;7° "lidstaat" : een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER);8° "derde land" : een Staat die geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;9° "derde land met een hoog risico" : een derde land waarvan de regelgeving ter bestrijding van WG/FT door de Europese Commissie is aangemerkt, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2015/849, als een regelgeving die strategische tekortkomingen vertoont die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Europese Unie, of dat door de Financiële Actiegroep, het Ministerieel Comité voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst, de Nationale Veiligheidsraad of de onderworpen entiteiten is aangemerkt als een land met een hoog geografisch risico;10° "Financiële Actiegroep"of "FAG" : de intergouvernementele instelling voor de uitwerking van internationale normen ter bestrijding van WG/FTP;11° "Europese toezichthoudende autoriteiten" : de autoriteit opgericht bij Verordening (EU) nr.1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie, de autoriteit opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie, en de autoriteit opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie, hierna te noemen de "ETA's"; 12° "Ministerieel Comité voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst" : het ministerieel comité opgericht bij het koninklijk besluit van 23 juli 2013 houdende oprichting van het Ministerieel Comité en van het College voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst, dat verantwoordelijk is voor de vaststelling en de coördinatie van de algemene politiek inzake de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst en voor de bepaling van de prioriteiten van de diensten die op dat vlak werkzaam zijn;13° "Nationale Veiligheidsraad" : de nationale Raad opgericht bij het koninklijk besluit van 25 januari 2015 tot oprichting van de Nationale Veiligheidsraad verantwoordelijk voor de coördinatie van de strijd tegen de financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens;14° "coördinatieorganen" : het Ministerieel Comité voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst en de Nationale Veiligheidsraad;15° "financiële inlichtingeneenheid" : een financiële inlichtingeneenheid opgericht door een lidstaat overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2015/849 of een gelijkwaardige financiële inlichtingeneenheid opgericht door een derde land, hierna "FIE"genoemd;16° "CFI" : de Cel voor financiële informatieverwerking bedoeld in artikel 76;17° "toezichtautoriteiten" : de autoriteiten bedoeld in artikel 85;18° "onderworpen entiteit" : een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 5, §§ 1 en 4;19° "in een andere lidstaat of in een derde land gevestigde onderworpen entiteit" : een onderworpen entiteit die in een andere lidstaat of in een derde land een dochteronderneming, een bijkantoor of een andere vestigingsvorm heeft via agenten of distributeurs die haar daar op permanente wijze vertegenwoordigen;20° "onderworpen entiteit die onder het recht van een andere lidstaat ressorteert" : een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2015/849, die onderworpen is aan de wettelijke en reglementaire bepalingen van een andere lidstaat waarmee deze richtlijn wordt omgezet;21° "onderworpen entiteit die onder het recht van een derde land ressorteert" : een natuurlijke of rechtspersoon die een activiteit uitoefent als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2015/849, die gevestigd is in een derde land en die onderworpen is aan de wettelijke en reglementaire bepalingen ter bestrijding van WG/FT;22° "groep" : een groep van ondernemingen die bestaat uit ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking in de zin van artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, evenals de bijkantoren van die verbonden ondernemingen die gevestigd zijn in een andere lidstaat dan deze laatste of in een derde land;23° "criminele activiteit" : iedere vorm van betrokkenheid bij het plegen van een misdrijf dat in verband staat met : a) terrorisme of de financiering van terrorisme;b) georganiseerde misdaad;c) illegale drughandel;d) illegale handel in wapens, goederen en koopwaren met inbegrip van antipersoonsmijnen en/of submunitie;e) mensensmokkel;f) mensenhandel;g) exploitatie van de prostitutie;h) illegaal gebruik bij dieren van stoffen met hormonale werking of illegale handel in dergelijke stoffen;i) illegale handel in menselijke organen of weefsels;j) fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Unie;k) ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd;l) sociale fraude;m) verduistering door personen die een openbare functie uitoefenen en corruptie;n) ernstige milieucriminaliteit;o) namaak van muntstukken of bankbiljetten;p) namaak van goederen;q) zeeroverij;r) een beursmisdrijf;s) het onwettig openbaar aantrekken van spaargeld;t) het verlenen van bankdiensten, financiële diensten, verzekeringsdiensten of geldovermakingsdiensten, of valutahandel, of enige andere gereglementeerde activiteit, zonder over de voor die activiteiten vereiste vergunning te beschikken of aan de toegangsvoorwaarden te voldoen;u) oplichting;v) misbruik van vertrouwen;w) misbruik van vennootschapsgoederen;x) een gijzeling;y) een diefstal;z) afpersing; aa) de staat van faillissement; bb) informaticabedrog; 24° "goederen" : activa van welke aard ook, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, en rechtsbescheiden of -instrumenten in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze activa blijken;25° "levensverzekeringsovereenkomst" : een levensverzekeringsovereenkomst in de zin van deze die vallen onder tak 21 als bedoeld in bijlage II van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, of een verzekeringsovereenkomst waarbij het beleggingsrisico door de verzekeringnemer wordt gedragen;26° "trust" : een rechtsverhouding die door een rechtshandeling van de oprichter in het leven wordt geroepen ("express trust"), als bedoeld in artikel 122 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht;27° "uiteindelijke begunstigde" : de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt, de lasthebber van de cliënt of de begunstigde van levensverzekeringsovereenkomsten en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan. Worden beschouwd als personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de cliënt, de lasthebber van de cliënt of de begunstigde van levensverzekeringsovereenkomsten : a) in het geval van vennootschappen : i) de natuurlijke perso(o)n(en) die rechtstreeks of onrechtstreeks een toereikend percentage van de stemrechten of van het eigendomsbelang in deze vennootschap houdt/houden, met inbegrip van het houden van aandelen aan toonder. Een door een natuurlijke persoon gehouden belang van meer dan vijfentwintig procent van de stemrechten of van meer dan vijfentwintig procent van de aandelen of het kapitaal van de vennootschap, geldt als een indicatie van een toereikend percentage van de stemrechten of van het direct belang in de zin van het eerste lid.

Een belang gehouden door een vennootschap die onder zeggenschap staat van één of meerdere natuurlijke perso(o)n(en), of van meerdere vennootschappen die onder zeggenschap staan van dezelfde natuurlijke persoon of natuurlijke personen, van meer dan vijfentwintig procent van de aandelen of van meer dan vijfentwintig procent van het kapitaal van de vennootschap, geldt als indicatie van een toereikend onrechtstreeks belang in de zin van het eerste lid; ii) de natuurlijke perso(o)n(en) die zeggenschap heeft/hebben over deze vennootschap via andere middelen.

De uitoefening van zeggenschap via andere middelen kan met name worden vastgesteld volgens de criteria bedoeld in artikel 22, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad; iii) de natuurlijke persoon of personen die behoort/behoren tot het hoger leidinggevend personeel, indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen als bedoeld onder i) of ii) is geïdentificeerd, of indien er enige twijfel bestaat of de geïdentificeerde persoon of personen de uiteindelijke begunstigde(n) is, respectievelijk zijn; b) in het geval van fiducieën of trusts : i) de oprichter; ii) de fiduciebeheerder(s) of trustee(s); iii) de eventuele protector; iv) de begunstigden, of wanneer de personen die de begunstigden van de fiducie of van de trust zijn, nog niet werden aangeduid, de categorie van personen in wier hoofdzakelijk belang de fiducie of de trust werd opgericht of werkzaam is; v) elke andere natuurlijke persoon die wegens het feit dat hij directe of indirecte eigenaar is of via andere middelen, uiteindelijke zeggenschap over de fiducie of de trust uitoefent;c) In het geval van (internationale) verenigingen zonder winstoogmerk en van stichtingen : i) de personen, respectievelijk bedoeld in artikel 13, eerste lid, artikel 34, § 1, en artikel 49, tweede lid, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, die lid zijn van de raad van bestuur; ii) de personen die gemachtigd zijn de vereniging te vertegenwoordigen overeenkomstig artikel 13, vierde lid, van dezelfde wet; iii) de personen belast met het dagelijks bestuur van de (internationale) vereniging of stichting, bedoeld respectievelijk in artikel 13bis, eerste lid, artikel 35, eerste lid, en artikel 49, tweede lid, van dezelfde wet; iv) de stichters van een stichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van dezelfde wet; v) de natuurlijke personen of, wanneer deze personen nog niet werden aangeduid, de categorie van natuurlijke personen in wier hoofdzakelijk belang de (internationale) vereniging zonder winstoogmerk of stichting werd opgericht of werkzaam is; vi) elke andere natuurlijke persoon die via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de (internationale) vereniging of stichting uitoefent; d) In het geval van juridische constructies die vergelijkbaar zijn met fiducieën of trusts, de natuurlijke persoon of personen die gelijkwaardige of soortgelijke functies als onder b) bekleedt of bekleden; Worden beschouwd als natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan, de natuurlijke perso(o)n(en) die voordeel behaalt of behalen of zal of zullen behalen uit deze verrichting of zakelijke relatie en in rechte of in feite, rechtstreeks of onrechtstreeks, beschikt of beschikken over de bevoegdheid om te beslissen over de uitvoering van die verrichting of het aangaan van die zakelijke relatie en/of de modaliteiten ervan te bepalen of ermee in te stemmen; 28° "politiek prominente persoon" : een natuurlijk persoon die een prominente publieke functie bekleedt of bekleed heeft, en met name : a) staatshoofden, regeringsleiders, ministers en staatssecretarissen;b) parlementsleden of leden van soortgelijke wetgevende organen;c) leden van bestuurslichamen van politieke partijen;d) leden van hooggerechtshoven, grondwettelijke hoven of van andere hoge rechterlijke instanties, met inbegrip van administratieve rechterlijke instanties, die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;e) leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken;f) ambassadeurs, consuls, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten;g) leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van overheidsbedrijven;h) bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie;29° "familielid" : a) de echtgenoot of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot wordt aangemerkt;b) de kinderen en de echtgenoten van die kinderen of de personen die als gelijkwaardig met de echtgenoot worden aangemerkt;c) de ouders;30° "personen bekend als naaste geassocieerden" : a) natuurlijke personen die samen met een politiek prominente persoon de uiteindelijke begunstigden zijn van een entiteit bedoeld in de bepaling onder 27°, a), b), c), of d), of waarvan bekend is dat zij met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties hebben;b) natuurlijke personen die als enige de uiteindelijke begunstigden zijn van een entiteit bedoeld in de bepaling onder 27°, a), b), c) of d), waarvan bekend is dat deze in feite werd opgericht ten behoeve van een politiek prominente persoon;31° "hoger leidinggevend personeel" : functionarissen of werknemers met voldoende kennis van de blootstelling van hun instelling aan het WG/FT-risico en die een voldoende hoge hiërarchische positie bekleden om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die blootstelling, zonder dat het noodzakelijk gaat om een lid van het wettelijk bestuursorgaan;32° "internationale organisatie" : een middelen- of belangenassociatie opgericht bij een internationale overeenkomst tussen Staten, voorzien in voorkomend geval van gemeenschappelijke organen, die rechtspersoonlijkheid bezit en onderworpen is aan een rechtsstelsel onderscheiden van dat van de leden;33° "zakelijke relatie" : een professionele of commerciële relatie die wordt aangegaan met een cliënt en waarvan wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren : a) indien deze zakelijke relatie voortvloeit uit het sluiten van een overeenkomst ter uitvoering waarvan de partijen gedurende een bepaalde of onbepaalde termijn verschillende opeenvolgende verrichtingen zullen uitvoeren of waardoor een aantal doorlopende verbintenissen ontstaan; of b) indien deze zakelijke relatie voortvloeit uit het feit dat een cliënt regelmatig een beroep doet, zonder een overeenkomst te sluiten als bedoeld de bepaling onder a), op eenzelfde onderworpen entiteit voor de uitvoering van verschillende opeenvolgende verrichtingen;34° "correspondentrelatie" : a) het verlenen van bankdiensten door een onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, 3° en 4°, ("correspondentinstelling") aan een kredietinstelling in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2015/849 of die onder een derde land ressorteert ("respondentinstelling") die met name het verstrekken van een lopende rekening of van een andere passiefrekening en het verlenen van aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale geldovermakingen, de verwerking van cheques, de zogenaamde "transit"-rekeningen ("payable-through accounts") en valutawisseldiensten, kunnen omvatten;b) zakelijke relaties die vergelijkbaar zijn met die bedoeld in de bepaling onder a), tussen de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, 3° en 4°, ("correspondentinstelling") en de financiële instellingen in de zin van artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2015/849 ("respondentinstelling") of die onder een derde land ressorteren en die met name de uitvoering van effectenverrichtingen of geldovermakingen kunnen omvatten;35° "elektronisch geld" : elektronisch geld in de zin van artikel 4, 33°, van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen;36° "kansspelen" : kansspelen in de zin van artikel 2 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, onverminderd de artikelen 3 en 3bis van dezelfde wet; 37° "shell bank" : een kredietinstelling of een instelling die één of meerdere activiteiten verricht als bedoeld in bijlage I van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, die is opgericht volgens het recht van een Staat waar ze geen vestiging, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis, heeft en die geen deel uitmaakt van een onder toezicht staande financiële groep; 38° "managementverantwoordelijkheden" : de verantwoordelijkheden toegekend aan personen die directiefuncties uitoefenen in een onderworpen entiteit door of krachtens een wettelijke bepaling, de statuten, of een toekenning van bevoegdheden door de betrokken entiteit;39° "managementfuncties" : de functies van lid van een wettelijk bestuurs- of beheersorgaan van de betrokken onderworpen entiteit, met name, de functies van bestuurder, zaakvoerder, afgevaardigde bij de dagelijkse werking, lid van het directiecomité, de directieraad of van de raad van toezicht, en alle functies die de bevoegdheid inhouden om deze onderworpen entiteit te kunnen verbinden en haar te vertegenwoordigen ten aanzien van derden, met name de overheidsinstanties, inbegrepen de CFI en de toezichthoudende autoriteit bevoegd ten aanzien van de onderworpen entiteit;40° "werkdag" : elke dag met uitsluiting van een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag.

Art. 5.§ 1. De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de volgende onderworpen entiteiten, handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten : 1° de Nationale Bank van België;2° de Deposito- en Consignatiekas;3° de NV van publiek recht bpost, hierna "bpost", voor haar financiële postdiensten of voor de uitgifte van elektronisch geld;4° a) de kredietinstellingen bedoeld in artikel 1, § 3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, die ressorteren onder het Belgische recht;b) de in België gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat of van een derde land;5° a) de verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht bedoeld in boek II van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die gemachtigd zijn de levensverzekeringsactiviteiten uit te oefenen bedoeld in bijlage II van dezelfde wet;b) de in België gevestigde bijkantoren van verzekeringsondernemingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat of van een derde land, als respectievelijk bedoeld in de artikelen 550 en 584 van dezelfde wet en die gemachtigd zijn in België de levensverzekeringsactiviteiten uit te oefenen bedoeld in bijlage II van dezelfde wet;6° a) de betalingsinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in boek 2, hoofdstuk 1, titel 2, van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen;b) de in België gevestigde bijkantoren van betalingsinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat of van een derde land, respectievelijk bedoeld in de artikelen 39 en 46 van dezelfde wet;c) de betalingsinstellingen die op grond van artikel 48 van dezelfde wet zijn vrijgesteld;d) de betalingsinstellingen bedoeld in artikel 4, punt 4, van Richtlijn 2015/2366/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr.1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG, die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat en die in België betalingsdiensten aanbieden via één of meerdere personen die er gevestigd zijn en die de instelling hiervoor vertegenwoordigen; 7° a) de uitgevers van elektronisch geld bedoeld in artikel 59, 4° en 5°, van de voornoemde wet van 21 december 2009;b) de instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht bedoeld in boek 3, hoofdstuk 1, titel 2, van dezelfde wet;c) de in België gevestigde bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat of van een derde land, respectievelijk bedoeld in artikel 91 en in boek 3, hoofdstuk 3, titel 2, van dezelfde wet;d) de instellingen voor elektronisch geld die op grond van artikel 105 van dezelfde wet zijn vrijgesteld;e) de instellingen voor elektronisch geld bedoeld in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG, die ressorteren onder het recht van een lidstaat en die in België elektronisch geld overmaken via één of meerdere personen die er gevestigd zijn en die de instelling hiervoor vertegenwoordigen;8° de vereffeningsinstellingen bedoeld in artikel 36/26, § 1, 3° en 4°, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;9° de maatschappijen voor onderlinge borgstelling bedoeld in het koninklijk besluit van 30 april 1999 betreffende het statuut en de controle der maatschappijen voor onderlinge borgstelling;10° a) de beursvennootschappen bedoeld in artikel 1, § 3, tweede lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, die ressorteren onder het Belgische recht;b) de in België gevestigde bijkantoren van beursvennootschappen bedoeld in artikel 1, § 3, tweede lid, dezelfde wet, die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat of van een derde land;11° a) de beleggingsondernemingen naar Belgisch recht met een vergunning in de hoedanigheid van vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies in de zin van artikel 6, § 1, 2°, van de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies;b) de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren bedoeld in artikel 70 van dezelfde wet en de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies die onder het recht van een derde land ressorteren bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling III, van dezelfde wet;12° a) de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht bedoeld in deel 3, boek 2, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen;b) de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht bedoeld in artikel 3, 12°, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders;c) de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 258 van voormelde wet van 3 augustus 2012;d) de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging bedoeld in de artikelen 114, 117, 163 en 166 van voormelde wet van 19 april 2014;13° a) de beleggingsvennootschappen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 3, 11°, van de voormelde wet van 3 augustus 2012, voor zover en in de mate waarin deze instellingen instaan voor de verhandeling van hun effecten in de zin van artikel 3, 22°, c), en 30°, van dezelfde wet;b) de beleggingsvennootschappen in schuldvorderingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 505 van de voormelde wet van 19 april 2014, voor zover en in de mate waarin deze instellingen instaan voor de verhandeling van hun effecten in de zin van artikel 3, 22°, c), en 30°, van de voormelde wet van 3 augustus 2012;c) de beleggingsvennootschappen in schuldvorderingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 271/1 van de voormelde wet van 3 augustus 2012, voor zover en in de mate waarin deze instellingen instaan voor de verhandeling van hun effecten;d) de beleggingsvennootschappen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 3, 11°, van de voormelde wet van 19 april 2014, voor zover en in de mate waarin deze instellingen instaan voor de verhandeling van hun effecten in de zin van artikel 3, 26°, van dezelfde wet;14° de alternatieve financieringsplatformen bedoeld in de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën;15° de marktondernemingen die de Belgische gereglementeerde markten organiseren bedoeld in artikel 3 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, behalve wat hun opdrachten van publiekrechtelijke aard betreft;16° de in België gevestigde personen die beroepshalve verrichtingen voor de contante aankoop of verkoop van deviezen in contanten of met cheques in deviezen dan wel met gebruik van een krediet- of betaalkaart uitvoeren bedoeld in artikel 102, tweede lid, van de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies;17° de makelaars in bank- en beleggingsdiensten bedoeld in artikel 4, 4°, van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten, evenals de in België gevestigde bijkantoren die gelijkwaardige werkzaamheden uitoefenen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat;18° de onafhankelijk financiële planners bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 25 april 2014 inzake het statuut van en het toezicht op de onafhankelijk financiële planners en inzake het verstrekken van raad over financiële planning door gereglementeerde ondernemingen, evenals de bijkantoren in België van personen die gelijkwaardige werkzaamheden uitoefenen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat;19° de verzekeringsbemiddelaars bedoeld in deel 6 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen die hun beroepsactiviteiten buiten elke exclusieve agentuurovereenkomst uitoefenen in één of meerdere levensverzekeringstakken bedoeld in bijlage II van de voormelde wet van 13 maart 2016, evenals de in België gevestigde bijkantoren van personen die gelijkwaardige werkzaamheden uitoefenen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat; 20° de kredietgevers in de zin van artikel I.9, 34°, van het Wetboek van economisch recht die in België gevestigd zijn en die activiteiten van consumentenkrediet of hypothecaire krediet uitoefenen, als bedoeld in boek VII, titel 4, hoofdstukken 1 en 2, van hetzelfde Wetboek, evenals de in België gevestigde bijkantoren van personen die gelijkwaardige werkzaamheden uitoefenen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat; 21° de personen bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr.55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur, evenals de in België gevestigde bijkantoren van personen die gelijkwaardige werkzaamheden uitoefenen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat; 22° de natuurlijke of rechtspersonen, andere dan degene bedoeld in de bepalingen onder 4° tot en met 21°, die in België ten minste één van de activiteiten uitoefenen bedoeld in artikel 4, eerste lid, 2) tot en met 12), 14) en 15), van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, evenals de in België gevestigde bijkantoren van personen die gelijkwaardige werkzaamheden uitoefenen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat, die zijn aangeduid door de Koning;23° de natuurlijke personen of rechtspersonen die in België activiteiten uitoefenen en die geregistreerd of ingeschreven zijn in het openbaar register van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren overeenkomstig artikel 10 van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, de natuurlijke personen stagiairs bedrijfsrevisoren van externe ondernemingen bedoeld in artikel 11, § 3, van voormelde wet, alsook de auditkantoren en éénieder die het beroep van wettelijk auditor uitoefent;24° de natuurlijke personen of rechtspersonen ingeschreven op de lijst van de externe accountants en op de lijst van de externe belastingconsulenten bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 22 april 1999 betreffende boekhoudkundige en fiscale beroepen, alsook de natuurlijke personen ingeschreven op de lijst van de stagiairs accountants en op de lijst van de stagiairs belastingconsulenten bedoeld in artikel 4 van voormelde wet;25° de natuurlijke personen of rechtspersonen ingeschreven op de lijst van de externe erkende boekhouders en op de lijst van de externe erkende boekhouders-fiscalisten bedoeld in artikel 44, vijfde lid, van de voormelde wet van 22 april 1999, alsook de stagiairs ingeschreven op de lijst van de externe erkende stagiairs boekhouders en op de lijst van de externe erkende stagiairs boekhouders-fiscalisten bedoeld in hetzelfde artikel van de voormelde wet van 22 april 1999;26° de notarissen;27° de gerechtsdeurwaarders;28° de advocaten : a) wanneer zij hun cliënt bijstaan bij het voorbereiden of uitvoeren van verrichtingen in verband met : i) de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven; ii) het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa; iii) de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen; iv) het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen; v) de oprichting, de exploitatie of het beheer van fiducieën of trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;b) of wanneer zij optreden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële verrichtingen of verrichtingen in onroerend goed; 29° de dienstenverleners aan vennootschappen bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet van ... tot registratie van de aanbieders van vennootschapsrechtelijke diensten; 30° de vastgoedmakelaars bedoeld in artikel 2, 5° en 7°, van de wet van 11 februari 2013 houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar, die zijn ingeschreven op het tableau bedoeld in artikel 3 van dezelfde wet of het tableau bedoeld in artikel 3 van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van de federale raden van landmeters-experten;31° de handelaren in diamant bedoeld in artikel 169, § 3, van de programmawet van 2 augustus 2002;32° de bewakingsondernemingen bedoeld in artikel 4 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, die bewakingsactiviteiten uitoefenen bedoeld in artikel 3, 3°, a), b) of c), van dezelfde wet;33° de natuurlijke personen of rechtspersonen die één of meer kansspelen exploiteren, bedoeld in artikel 2 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, met uitsluiting van de natuurlijke of rechtspersonen bedoeld in de artikelen 3 en 3bis van dezelfde wet; § 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, op basis van een adequate risicobeoordeling, opgemaakt door de Kansspelcommissie voor de kansspelen bedoeld in artikel 4, 36°, de houders van een vergunning zoals bepaald in artikel 25, 1/1 tot en met 9, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, vrijstellen van de toepassing van een deel of van alle bepalingen van boek II van dezelfde wet, door zich te baseren op het laag risico dat de exploitatie van deze diensten door hun aard en in voorkomend geval, door hun omvang vertegenwoordigen.

Er wordt in de risicobeoordeling bedoeld in het eerste lid, rekening gehouden met de mate van risicogevoeligheid van de betrokken verrichtingen, met name voor wat de aangewende betalingswijzen betreft.

De bevoegde minister meldt aan de Europese Commissie ieder besluit dat wordt genomen uit hoofde van het eerste lid, met een motivering op basis van een specifieke risicobeoordeling bedoeld in hetzelfde lid en waarbij wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met de relevante bevindingen van het door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2015/849 opgemaakte verslag. § 3. Na advies van de toezichtautoriteiten die bevoegd zijn op grond van artikel 85 en op grond van een adequate risicobeoordeling, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, vrijstelling verlenen van de toepassing van alle of een deel van de bepalingen van boek II aan de natuurlijke of rechtspersonen die occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten uitoefenen als bedoeld in artikel 4, 2) tot en met 12), en 14), van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, die geen activiteiten op het gebied van geldtransfers zijn als bedoeld in artikel I.9, 14°, van het Wetboek van economisch recht, mits alle volgende criteria vervuld zijn : 1° de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;2° de financiële activiteit is beperkt wat de verrichtingen betreft;3° de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen en de omzet uit die activiteit bedraagt niet meer dan vijf procent van de totale omzet van de betrokken persoon;4° de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;5° de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in paragraaf 1, 23° tot en met 30° of 33° ;6° de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek. Wanneer de Koning de bevoegdheid uitoefent die Hem op grond van het eerste lid wordt verleend : 1° stelt Hij voor de toepassing van het eerste lid, 1°, het bedrag vast dat de totale omzet uit de financiële activiteit niet mag overschrijden.Dat bedrag wordt, afhankelijk van het soort financiële actviteit, op nationaal niveau vastgesteld. Het is voldoende laag om het WG/FT-risico aanzienlijk te verminderen; 2° stelt Hij voor de toepassing van het eerste lid, 2°, per cliënt en per verrichting een maximumbedrag vast, ongeacht of de verrichting plaatsvindt in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan.Dat bedrag wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

Het ligt voldoende laag om ervoor te zorgen dat dit soort verrichtingen geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen van geld of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000 euro; 3° duidt Hij de in artikel 85 bedoelde bevoegde autoriteit aan, die Hij belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden voor de vrijstelling die op grond van het eerste lid wordt verleend en met de vaststelling bij reglement van de nadere regels voor dat toezicht. De bevoegde minister meldt aan de Europese Commissie ieder besluit dat wordt genomen op grond van het eerste lid. § 4. Na advies van de coördinatieorganen en rekening houdend met het resultaat van de nationale risicobeoordeling bedoeld in artikel 68, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de toepassing van alle of een deel van de bepalingen van boek II uitbreiden tot categorieën van in paragraaf 1 niet bedoelde entiteiten en waarvan blijkt dat hun activiteiten kunnen worden gebruikt voor het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.

De bevoegde minister brengt de Europese Commissie op de hoogte van de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze wet op grond van het eerste lid. § 5. De koninklijke besluiten genomen krachtens paragrafen 2 tot en met 4, hebben geen gevolg meer indien zij niet worden bekrachtigd door de wet binnen twaalf maanden vanaf hun datum van inwerkingtreding. De bekrachtiging werkt terug tot op de datum van inwerkingtreding van de koninklijke besluiten.

Art. 6.De beperkingen op het gebruik van contanten bedoeld in de artikelen 66, § 2, en 67, zijn ook van toepassing op alle natuurlijke of rechtspersonen die betalingen of giften doen als bedoeld in deze bepalingen.

TITEL 2. - Risicogebaseerde benadering

Art. 7.Behoudens andersluidende bepalingen gaan de bevoegde autoriteiten en de onderworpen entiteiten, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, over tot de tenuitvoerlegging op gedifferentieerde wijze van de preventieve maatregelen bedoeld in boek II, in functie van hun evaluatie van de WG/FT-risico's.

BOEK II. - VERPLICHTINGEN VAN DE ONDERWORPEN ENTITEITEN INZAKE DE VOORKOMING VAN HET WITWASSEN VAN GELD EN DE FINANCIERING VAN TERRORISME TITEL 1. - Organisatie en interne controle HOOFDSTUK 1. - Organisatie en interne controle binnen de onderworpen entiteiten

Art. 8.§ 1. De onderworpen entiteiten ontwikkelen en passen doeltreffende gedragslijnen, procedures en interne controlemaatregelen toe die evenredig zijn met hun aard en omvang : 1° om te voldoen aan de bepalingen van deze wet, van de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan en van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, en om de op het niveau van de Europese Unie, België en de onderworpen entiteit zelf geïdentificeerde desbetreffende risico's te beperken en effectief te beheren;2° om in voorkomend geval te voldoen aan de bepalingen van de Europese verordening betreffende geldovermakingen;3° om te voldoen aan de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's. § 2. De gedragslijnen, procedures en interne controlemaatregelen bedoeld in paragraaf 1 omvatten : 1° de ontwikkeling van gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen betreffende, met name, de risicobeheermodellen, de cliëntacceptatie, de waakzaamheid ten aanzien van de cliënten en de verrichtingen, de melding van vermoedens, bewaring van documenten en stukken, de interne controle, alsook het beheer van de naleving van de verplichtingen bepaald bij deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, de Europese verordening betreffende geldovermakingen en de beperkende maatregelen bedoeld in paragraaf 1, 3° ;2° voor zover passend gezien de aard en de omvang van de onderworpen entiteit en onverminderd de verplichtingen die door of krachtens andere wettelijke bepalingen zijn vastgelegd : a) een onafhankelijke auditfunctie om de in de bepaling onder 1° bedoelde gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen te testen;b) procedures om bij de aanwerving en de aanstelling van personeelsleden of de aanwijzing van agenten of distributeurs na te gaan of deze personen blijk geven van passende betrouwbaarheid, rekening houdend met de risico's die verbonden zijn aan de uit te voeren opdrachten en functies;3° het sensibiliseren van de personeelsleden van de onderworpen entiteit en, in voorkomend geval, van haar agenten of distributeurs, voor de WG/FT-risico's en de opleiding van deze personen inzake de maatregelen voor de beperking van dergelijke risico's. § 3. De onderworpen entiteiten leggen de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen die ze instellen op grond van paragraaf 1, ter goedkeuring voor aan een lid van het hoger leidinggevend personeel. § 4. De onderworpen entiteiten vergewissen zich van de geschiktheid en de doeltreffendheid van de maatregelen genomen om te voldoen aan dit artikel en verbeteren deze maatregelen in voorkomend geval.

Art. 9.§ 1. De onderworpen entiteiten die rechtspersonen zijn, wijzen, onder de leden van hun wettelijk bestuursorgaan of, in voorkomend geval, van hun effectieve leiding, de verantwoordelijke persoon aan, op het hoogste niveau, om te waken over de toepassing en de naleving van de bepalingen van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan en, in voorkomend geval, van de bestuursrechtelijke beslissingen genomen op grond van deze bepalingen, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen en van de beperkende maatregelen bedoeld in artikel 8, § 1, 3°.

Wanneer de onderworpen entiteit een natuurlijke persoon is, worden de in het eerste lid bedoelde functies door die persoon uitgeoefend. § 2. Onverminderd paragraaf 3, wijzen de onderworpen entiteiten daarnaast binnen hun entiteit één of meerdere personen aan die belast zijn met het toezicht op de tenuitvoerlegging van de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen bedoeld in artikel 8, met de analyse van de atypische verrichtingen en met de opstelling van de desbetreffende schriftelijke verslagen overeenkomstig de artikelen 45 en 46 teneinde er zo nodig een passend gevolg aan te geven krachtens artikel 47, en met de mededeling van de informatie bedoeld in artikel 54. Deze personen zorgen bovendien voor de sensibilisering en de opleiding van het personeel en, in voorkomend geval, van de agenten en distributeurs overeenkomstig artikel 11. Als de onderworpen entiteit een rechtspersoon is, wordt of worden de in het eerste lid bedoelde persoon of personen aangewezen door haar wettelijk bestuursorgaan of haar effectieve leiding.

De onderworpen entiteiten gaan voorafgaandelijk na of de in het eerste lid bedoelde persoon of personen beschikken over : 1° de nodige professionele betrouwbaarheid om hun functies integer uit te oefenen;2° de passende deskundigheid, kennis van het Belgisch wettelijk en reglementair kader inzake de voorkoming van WG/FTP, de beschikbaarheid, het hiërarchisch niveau en de bevoegdheden binnen de entiteit, die nodig zijn voor de effectieve, onafhankelijke en autonome uitoefening van deze functies;3° de bevoegdheid om op eigen initiatief aan het wettelijk bestuursorgaan of de effectieve leiding van de onderworpen entiteit die een rechtspersoon is of aan de natuurlijke persoon die de hoedanigheid heeft van onderworpen entiteit, alle noodzakelijke of nuttige maatregelen voor te stellen, met inbegrip van de inzetting van de vereiste middelen om de conformiteit en doeltreffendheid van de interne maatregelen ter bestrijding van WG/FTP te waarborgen. § 3. Als dit verantwoord is om rekening te houden met de aard en de omvang van de onderworpen entiteit, met name wat haar rechtsvorm, haar beleidsstructuur of haar personeelsbestand betreft, kunnen de functies bedoeld in paragraaf 2 worden uitgeoefend door de persoon bedoeld in paragraaf 1. § 4. In de gevallen bedoeld in artikel 5, § 1, 6°, d), en 7°, e), moet de persoon bedoeld in paragraaf 2 in België gevestigd zijn.

Art. 10.De onderworpen entiteiten ontwikkelen en leggen passende procedures ten uitvoer die evenredig zijn met hun aard en omvang, om hun personeelsleden of hun agenten of distributeurs in staat te stellen om aan de personen die aangewezen zijn op grond van artikel 9, via een specifiek, onafhankelijk en anoniem kanaal, de inbreuken bij het vervullen van de verplichtingen bepaald bij dit boek, te melden.

Art. 11.§ 1. De onderworpen entiteiten nemen maatregelen die evenredig zijn met hun risico's, aard en omvang, om hun personeelsleden waarvan de functie dat vereist, en hun agenten of distributeurs bekend te maken met de bepalingen van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, met inbegrip van de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming, en, in voorkomend geval, de verplichtingen bedoeld in artikel 8, § 1, 2° en 3°.

Ze zorgen ervoor dat de in het eerste lid bedoelde personen de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen die overeenkomstig artikel 8, § 1, binnen de onderworpen entiteit worden toegepast, kennen en begrijpen en dat ze beschikken over de vereiste kennis aangaande de toepasselijke methodes en criteria om de verrichtingen te identificeren die verband kunnen houden met WG/FT, aangaande de wijze waarop moet worden gehandeld in een dergelijk geval, en aangaande de wijze waarop moet worden voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 8, § 1, 2° en 3°.

Ze vergewissen er zich bovendien van dat de personen bedoeld in het eerste lid op de hoogte zijn van de internemeldingsprocedures bedoeld in artikel 10 en van de in artikel 90 bedoelde procedures voor de melding aan de toezichtautoriteiten. § 2. De maatregelen bedoeld in paragraaf 1 houden onder meer in dat de in het eerste lid van die paragraaf bedoelde personen deelnemen aan speciale permanente opleidingsprogramma's. Ze kunnen worden bepaald rekening houdend met de door deze personen uitgeoefende functies binnen de onderworpen entiteit en met de WG/FT-risico's waarmee ze geconfronteerd kunnen worden bij de uitoefening van deze functies.

Art. 12.Indien een natuurlijke persoon die onder een van de in artikel 5, § 1, 23° tot en met 25°, vermelde categorieën van onderworpen entiteiten valt, zijn beroepsactiviteit uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de in dit hoofdstuk vastgelegde verplichtingen van toepassing op die rechtspersoon en niet op de natuurlijke persoon. HOOFDSTUK 2. - Organisatie en interne controle binnen de groepen

Art. 13.§ 1. De onderworpen entiteiten die deel uitmaken van een groep moeten de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures ter voorkoming van WG/FT toepassen, daaronder met name inbegrepen de gedragslijnen inzake gegevensbescherming en de gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie binnen de groep ten behoeve van de strijd tegen WG/FT. De in een andere lidstaat of in een derde land gevestigde onderworpen entiteiten zorgen ervoor dat deze gedragslijnen en procedures doeltreffend worden toegepast in hun vestigingen in die andere lidstaat en dat derde land. § 2. De in een andere lidstaat gevestigde onderworpen entiteiten, moeten erop toezien dat hun vestigingen de nationale bepalingen van die andere lidstaat ter omzetting van Richtlijn 2015/849 eerbiedigen. § 3. De in een derde land gevestigde onderworpen entiteiten moeten erop toezien dat hun vestigingen in dat derde land de nationale bepalingen van dat land eerbiedigen die voorzien in minimumvoorschriften inzake de strijd tegen WG/FT die minstens even streng zijn als die waarin deze wet voorziet.

De onderworpen entiteiten die in één van de derde landen zijn gevestigd waar de minimumvoorschriften inzake de strijd tegen WG/FT minder streng zijn dan die waarin deze wet voorziet, moeten erop toezien dat hun vestigingen de in deze wet bepaalde voorschriften, met inbegrip van de voorschriften inzake gegevensbescherming, toepassen voor zover het recht van het betrokken derde land dit toestaat.

Indien het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan dat de krachtens paragraaf 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures worden toegepast, zien de onderworpen entiteiten erop toe dat hun vestiging in dat derde land naast de lokale maatregelen verdere maatregelen neemt om het WG/FT-risico doeltreffend te beheersen en informeren zij hun toezichtautoriteit die bevoegd is op grond van artikel 85.

Art. 14.De onderworpen entiteiten mogen geen bijkantoor of vertegenwoordigingskantoor openen in een land of gebied dat door de Koning is aangewezen met toepassing van artikel 54.

Zij mogen noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een dochtervennootschap verwerven of oprichten die werkzaam is als onderworpen entiteit die gedomicilieerd, geregistreerd of gevestigd is in het bovenbedoelde land of gebied.

Art. 15.De onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 6°, d), en 7°, e), wijzen onder de voorwaarden bepaald door de Nationale Bank van België, bij wijze van reglement vastgesteld overeenkomstig de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849 bedoeld in artikel 45, lid 10, van de voornoemde richtlijn, een in België gevestigd centraal contactpunt aan om namens de aanwijzende onderworpen entiteit toe te zien op de naleving van de bepalingen van deze wet en van de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan en om de uitoefening door de Nationale Bank van België van haar toezichtsopdrachten te vergemakkelijken, met name door aan deze autoriteit desgevraagd documentatie en informatie te verstrekken.

Het reglement bedoeld in het eerste lid preciseert met name de door de aldus aangewezen centrale contactpunten te vervullen functies.

TITEL 2. - Algemene risicobeoordeling

Art. 16.De onderworpen entiteiten nemen passende maatregelen die evenredig zijn met hun aard en omvang voor het identificeren en beoordelen van de WG/FT-risico's waaraan ze zijn blootgesteld, met name rekening houdend met de kenmerken van hun cliënten, producten, diensten of verrichtingen die ze aanbieden, de betrokken landen of geografische gebieden, en de leveringskanalen waarop een beroep wordt gedaan.

Bij hun algemene risicobeoordeling bedoeld in het eerste lid, houden ze ten minste rekening met de variabelen vermeld in bijlage I. Ze kunnen bovendien rekening houden met de in bijlage II vermelde factoren die wijzen op een potentieel lager risico, en houden ten minste rekening met de in bijlage III vermelde factoren die wijzen op een potentieel hoger risico.

Ze houden eveneens rekening met de relevante bevindingen van het door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2015/849 opgemaakte verslag, met het verslag opgemaakt door de coördinatieorganen krachtens artikel 68, elk voor wat hen aanbelangt, evenals met alle relevante informatie waarover ze beschikken.

Art. 17.De algemene risicobeoordeling bedoeld in artikel 16 wordt gedocumenteerd, bijgewerkt en ter beschikking gehouden van de toezichtautoriteiten die bevoegd zijn op grond van artikel 85.

De onderworpen entiteiten moeten tegenover hun toezichtautoriteit die bevoegd is op grond van artikel 85 kunnen aantonen dat de gedragslijnen, de procedures en de interne controlemaatregelen die ze vaststellen overeenkomstig artikel 8, in voorkomend geval met inbegrip van het cliëntacceptatiebeleid, in verhouding staan tot het geïdentificeerde WG/FT-risico.

De bijwerking van de algemene risicobeoordeling houdt in voorkomend geval ook in dat de individuele risicobeoordelingen bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid, worden bijgewerkt.

Art. 18.De toezichtautoriteiten die bevoegd zijn op grond van artikel 85 kunnen beslissen dat bepaalde gedocumenteerde risicobeoordelingen niet vereist zijn, indien de aan de betrokken activiteiten inherente specifieke risico's duidelijk en inzichtelijk zijn.

TITEL 3. - Waakzaamheid ten aanzien van de cliënten en de verrichtingen HOOFDSTUK 1. - Algemene waakzaamheidsverplichtingen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 19.§ 1. De onderworpen entiteiten nemen ten aanzien van hun cliënten waakzaamheidsmaatregelen die bestaan in het volgende : 1° het identificeren en verifiëren van de identiteit van de personen bedoeld in afdeling 2, overeenkomstig de bepalingen van voornoemde afdeling;2° beoordelen van de kenmerken van de cliënt en het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie of de occasionele verrichting en daartoe in voorkomend geval bijkomende informatie inwinnen, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3;en 3° een doorlopende waakzaamheid aan de dag leggen ten aanzien van de zakelijke relaties en verrichtingen, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 4. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde waakzaamheidsmaatregelen zijn gebaseerd op een individuele beoordeling van de WG/FT-risico's, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de cliënt en de zakelijke relatie of de betrokken verrichting. Deze individuele risicobeoordeling houdt bovendien rekening met de algemene risicobeoordeling bedoeld in artikel 16, eerste lid, evenals met de variabelen en factoren bedoeld in het tweede lid van hetzelfde artikel waarmee deze laatste met name rekening houdt.

Wanneer ze in het kader van hun individuele risicobeoordeling bedoeld in het eerste lid, gevallen van hoog risico identificeren, nemen de onderworpen entiteiten maatregelen van verhoogde waakzaamheid. Ze kunnen vereenvoudigde waakzaamheidsmaatregelen toepassen indien ze gevallen van laag risico identificeren.

De onderworpen entiteiten zorgen er in elk geval voor dat ze tegenover de toezichtautoriteiten die bevoegd zijn op grond van artikel 85 kunnen aantonen dat de waakzaamheidsmaatregelen die ze toepassen, in verhouding staan tot het geïdentificeerde WG/FT-risico.

Art. 20.De onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 3° tot en met 22°, mogen geen anonieme rekeningen openen of rekeningen openen onder een valse naam of een pseudoniem. Ze nemen alle gepaste maatregelen om de naleving van dit verbod te verzekeren. Afdeling 2. - Verplichtingen tot identificatie en

identiteitsverificatie Onderafdeling 1. - Te identificeren personen

Art. 21.§ 1. De onderworpen entiteiten identificeren en verifiëren de identiteit van de cliënten : 1° met wie ze zakelijke relaties aangaan;2° die occasioneel, buiten een zakelijke relatie bedoeld in 1° : a) één of meerdere verrichtingen uitvoeren waartussen een verband lijkt te bestaan, voor een bedrag van 10 000 euro of meer;of b) onverminderd de verplichtingen uit hoofde van de Europese verordening betreffende geldovermakingen, één of meerdere overschrijvingen of geldovermakingen verrichten, in de zin van die verordening, waartussen een verband lijkt te bestaan, en voor een bedrag van meer dan 1 000 euro, of ongeacht het bedrag, wanneer de betrokken geldmiddelen door de onderworpen entiteit contant of in anoniem elektronisch geld zijn ontvangen. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een in België uitgevoerde overmaking van geld op de betaalrekening van een begunstigde niet beschouwd als een overschrijving of geldovermaking in de zin van de Europese verordening betreffende geldovermakingen, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan : i) de betrokken rekening maakt uitsluitend de betaling van de prijs voor de levering van goederen of diensten mogelijk; ii) de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde is een onderworpen entiteit; iii) de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de persoon die met de begunstigde een overeenkomst heeft gesloten voor de levering van goederen of diensten, kan, via de begustigde, de persoon terug traceren aan de hand van een unieke transactiecode; en iv) het bedrag van de geldovermaking is niet hoger dan 1 000 euro; 3° in het geval van exploitanten van kansspelen bedoeld in artikel 5, § 1, 33° onverminderd de bepalingen onder 5° en 6°, die een verrichting uitvoeren die bestaat uit het plaatsen van een inzet voor een bedrag van 2 000 euro of meer, of het zich laten uitbetalen van een winst voor een bedrag van 2 000 euro of meer, in het geval de identificatie en de verificatie van de identiteit van de cliënt nog niet plaatsvond, ongeacht of de verrichting in één dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan, plaatsvindt.4° die niet onder de bepalingen onder 1° tot en met 3° vallen en ten aanzien van wie er een vermoeden van witwassen van geld of van financiering van terrorisme bestaat;5° voor dewelke er wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of juist zijn. § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, 3°, moet onder "verrichtingen waartussen een verband bestaat" worden verstaan verrichtingen die door een en dezelfde persoon worden uitgevoerd, die betrekking hebben op een en dezelfde verrichting van dezelfde aard die hetzelfde of een gelijkaardig doel hebben en die op dezelfde plaats worden uitgevoerd, ongeacht of die verrichtingen tegelijkertijd dan wel met korte tussenpozen worden uitgevoerd. § 3. Na advies van de toezichtautoriteiten die bevoegd zijn op grond van artikel 85, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, een lagere drempel vaststellen dan die bedoeld in paragraaf 1, 2°, a), voor bepaalde types van verrichtingen en/of bepaalde onderworpen entiteiten, rekening houdend, met name, met de risicobeoordeling door de bevoegde toezichtautoriteiten conform artikel 87, § 1.

Art. 22.In voorkomend geval identificeren de onderworpen entiteiten de lasthebber(s) van de cliënten bedoeld in artikel 21 en verifiëren zij hun identiteit.

Art. 23.§ 1. In voorkomend geval identificeren de onderworpen entiteiten de uiteindelijke begunstigde(n) van de cliënten bedoeld in artikel 21, en de uiteindelijke begunstigde(n) van de lasthebbers bedoeld in artikel 22, en nemen zij passende maatregelen om hun identiteit te verifiëren.

De identificatie van de uiteindelijke begunstigden overeenkomstig het eerste lid omvat het nemen van redelijke maatregelen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt of lasthebber die een vennootschap, rechtspersoon, stichting, fiducie, trust of soortgelijke juridische constructie is. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing indien de cliënt, de lasthebber van de cliënt, of een vennootschap die zeggenschap heeft over de cliënt of de lasthebber, een vennootschap is die genoteerd is op een gereglementeerde markt, in de zin van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU, in een lidstaat of op een gereglementeerde markt in een derde land waar de genoteerde vennootschap onderworpen is aan wettelijke bepalingen die gelijkwaardig zijn aan de bepalingen van de genoemde richtlijn en die met name vereisten tot openbaarmaking van de deelnemingen in de betrokken vennootschap opleggen die gelijkwaardig zijn aan die waarin het recht van de Europese Unie voorziet.

Art. 24.Onverminderd de artikelen 21 tot en met 23, identificeren de onderworpen entiteiten bedoeld in 5, § 1, 4° tot en met 22°, de identiteit van de begunstigden van de levensverzekeringsovereenkomsten.

In voorkomend geval identificeren de onderworpen entiteiten bedoeld in het eerste lid de uiteindelijke begunstigde(n) van de begunstigden van de betrokken verzekeringsovereenkomsten, en verifiëren zij hun identiteit. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 23 van toepassing.

Art. 25.De onderworpen entiteiten die elektronisch geld uitgeven, kunnen op basis van een passende beoordeling van het WG/FT-risico overeenkomstig artikel 16, die een laag risico aantoont, afwijken van de artikelen 21 tot en met 23 ten aanzien van cliënten in het kader van de uitgifte van elektronisch geld, indien de volgende risicobeperkende voorwaarden vervuld zijn : 1° het betalingsinstrument kan niet heropgeladen worden, of kan enkel worden gebruikt in België voor het uitvoeren van betalingen waarvoor een maximale maandelijkse limiet van 250 euro geldt;2° het elektronisch opgeslagen bedrag bedraagt niet meer dan 250 euro;3° het betalingsinstrument wordt uitsluitend gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten;4° op het betalingsinstrument kan geen bedrag worden bijgeschreven met anoniem elektronisch geld;5° de betrokken uitgever van elektronisch geld voert een monitoring van de verrichtingen of de zakelijke relatie uit die toereikend is voor het opsporen van ongebruikelijke of verdachte verrichtingen. De uitgever van elektronisch geld gaat evenwel over tot de identificatie en de verificatie van de identiteit van iedere persoon aan wie hij een terugbetaling in contanten verricht van de monetaire waarde van het elektronisch geld, voor een bedrag dat hoger is dan 100 euro of die een opname in contanten verricht ten belope van hetzelfde bedrag.

Onderafdeling 2. - Voorwerp van de identificatie en de identiteitsverificatie

Art. 26.§ 1. Teneinde te voldoen aan hun verplichting tot identificatie van de personen bedoeld in de artikelen 21 tot en met 24, verzamelen de onderworpen entiteiten relevante informatie over deze personen om ze met voldoende zekerheid te kunnen onderscheiden van elke andere persoon, rekening houdend met het overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, geïdentificeerde risiconiveau. § 2. Onverminderd de in paragraaf 3 bedoelde omstandigheden die een laag risico vertegenwoordigen of de in paragraaf 4 bedoelde omstandigheden die een hoog risico vertegenwoordigen, is de relevante informatie bedoeld in paragraaf 1 : 1° wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op een natuurlijke persoon, zijn naam, voornaam, geboortedatum en -plaats en, in de mate van het mogelijke, zijn adres;2° wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op een rechtspersoon, zijn maatschappelijke naam, zijn maatschappelijke zetel, de lijst van de bestuurders en de bepalingen inzake de bevoegdheid om de rechtspersoon te verbinden;3° wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op een trust, een fiducie of een soortgelijke juridische constructie, zijn benaming, de informatie bedoeld in de bepalingen onder 1° of 2° betreffende zijn trustee(s) of fiduciebeheerder(s), zijn oprichter(s), in voorkomend geval zijn protector(s), evenals de bepalingen inzake de bevoegdheid om de trust, de fiducie of de vergelijkbare juridische constructie te verbinden. In afwijking van het eerste lid, 1° : 1° wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op een natuurlijke persoon in zijn hoedanigheid van uiteindelijke begunstigde, gebeurt de identificatie van zijn geboortedatum en -plaats in de mate van het mogelijke;2° wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op natuurlijke personen in hun hoedanigheid van uiteindelijke begunstigen van een stichting, een (internationale) vereniging zonder winstoogmerk, een fiducie of een trust, of een vergelijkbare juridische constructie, die haar/zijn begunstigden aanwijst op basis van hun specifieke kenmerken of de specifieke categorie waartoe ze behoren, wint de onderworpen entiteit voldoende informatie in betreffende de betrokken kenmerken of categorie om op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigden hun definitieve rechten uitoefenen, in staat te zijn de identiteit vast te stellen van de natuurlijke personen die de uiteindelijke begunstigden zijn. In afwijking van het eerste lid, 1° tot en met 3°, wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op de begunstigde van een levensverzekeringsovereenkomst : 1° wanneer de begunstigde van de overeenkomst met name is genoemd, wint de onderworpen entiteit informatie in over zijn naam en voornaam of benaming;2° wanneer de begunstigde van de overeenkomst wordt aangewezen op basis van zijn specifieke kenmerken of de categorie waartoe hij behoort, of op een andere wijze, wint de onderworpen entiteit voldoende informatie in over deze begunstigde om zeker te zijn dat ze op het tijdstip van uitbetaling in staat zal zijn de identiteit van die begunstigde vast te stellen. § 3. Wanneer uit de individuele risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, blijkt dat het risico verbonden aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de verrichting laag is, kan de onderworpen entiteit de informatie die ze inwint, beperken ten opzichte van deze opgesomd in paragraaf 2. De ingewonnen informatie moet evenwel voldoende blijven om de betrokken persoon met voldoende zekerheid te kunnen onderscheiden van elke andere persoon. § 4. Wanneer uit de individuele risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, blijkt dat het risico verbonden aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de verrichting hoog is, moet de onderworpen entiteit zich er met verhoogde aandacht van vergewissen dat de op grond van paragraaf 2 ingewonnen informatie haar in staat stelt om de betrokken persoon op onbetwistbare wijze te onderscheiden van elke andere persoon. Indien nodig wint ze daartoe bijkomende informatie in.

Art. 27.§ 1. Om te voldoen aan hun verplichting tot verificatie van de identiteit van de personen bedoeld in de artikelen 21 tot en met 24, toetsen de onderworpen entiteiten alle of een deel van de identificatiegegevens die verzameld zijn op grond van artikel 26 aan één of meerdere bewijsstukken of betrouwbare en onafhankelijke informatiebronnen die deze gegevens kunnen bevestigen, om voldoende zekerheid te verkrijgen dat ze de betrokken personen kennen. Daarbij moeten de onderworpen entiteiten rekening houden met het overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, geïdentificeerde risiconiveau. § 2. Onverminderd de toepassing van de paragrafen 3 en 4, verifiëren de onderworpen entiteiten alle op grond van artikel 26, § 2, verzamelde identificatiegegevens. § 3. Wanneer uit de individuele risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, blijkt dat het risico verbonden aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de verrichting laag is, kan de onderworpen entiteit de op grond van artikel 26 ingewonnen informatie die ze verifieert, beperken. De geverifieerde informatie moet evenwel voldoende blijven om de onderworpen entiteit voldoende zekerheid te verschaffen over haar kennis van de betrokken persoon. § 4. Wanneer uit de individuele risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, blijkt dat het aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de verrichting verbonden risico hoog is, verifieert de onderworpen entiteit alle informatie die ze heeft ingewonnen op grond van artikel 26, en vergewist ze zich er met verhoogde aandacht van dat de documenten en informatiebronnen waarop ze een beroep doet om deze informatie te verifiëren, haar een hoge mate van zekerheid verschaffen over haar kennis van de betrokken persoon.

Art. 28.§ 1. Aan de door de Koning aangeduide beroepsorganisaties wordt toestemming verleend om op verzoek van een onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, en dit uitsluitend voor de verificatie door een dergelijke entiteit, van de identiteit van de cliënten en hun lasthebbers, die natuurlijke personen zijn en die niet fysiek aanwezig zijn bij hun identificatie, evenals voor de verificatie van de identiteit van de uiteindelijke begunstigden van de cliënten en voor de bijwerking van de identificatiegegevens van de cliënten, lasthebbers en uiteindelijke begunstigden, in overeenstemming met deze wet : 1° het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken;2° toegang te verkrijgen tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;3° een afschrift te maken op papier of op een elektronische informatiedrager van de in het Rijksregister geraadpleegde informatie. Zij delen aan de onderworpen entiteit die daarom heeft verzocht de gegevens mee die nodig zijn voor de uitvoering van haar verplichtingen die zijn opgesomd in het eerste lid.

Zij mogen gezamenlijk of elk afzonderlijk een instelling oprichten of gebruiken die, in voorkomend geval, in hun plaats beschikt over de toestemming bedoeld in het eerste lid en die aan de onderworpen entiteit die erom heeft verzocht, de gegevens meedeelt die nodig zijn voor de uitvoering van haar in het eerste lid opgesomde verplichtingen.

Onverminderd de bepalingen van andere wetten, reglementen of uitvoeringsbesluiten, moeten de in het derde lid bedoelde instellingen voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ze genieten rechtspersoonlijkheid;2° hun zetel en hoofdbestuur zijn in België gevestigd;3° zij staan onder de uitsluitende zeggenschap van de beroepsorganisaties die hen op grond van het eerste lid hebben opgericht of van de onderworpen entiteiten die lid zijn van deze beroepsorganisaties. § 2. De onderworpen entiteiten bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, mogen met het oog op de naleving van hun verplichtingen die in het genoemde lid zijn opgesomd, alle informatie die zij ontvangen van de beroepsorganisaties of van door hen op grond van paragraaf 1, derde lid, opgerichte instellingen gebruiken, verwerken, bewaren, en er een afschrift van maken op papier of op een elektronische informatiedrager. § 3. Bij de aanwijzing van de beroepsorganisaties bedoeld in paragraaf 1 vergewist de Koning zich ervan dat ze geschikt zijn voor de uitoefening van hun functie als tussenpersoon in het kader van de toepassing van dit artikel, met name vanuit het oogpunt van hun geschiktheid om de onderworpen entiteiten te vertegenwoordigen, van hun duurzaamheid, hun governance en organisatie of in voorkomend geval van die van de instelling die ze oprichten.

Art. 29.De onderworpen entiteiten die toegang hebben tot het in artikel 73 bedoeld centraal register van de uiteindelijke begunstigden, tot de gelijkwaardige registers die worden bijgehouden in andere lidstaten op grond van artikel 30, lid 3, van Richtlijn 2015/849 of in derde landen, of tot registers van de uiteindelijke begunstigden van trusts, fiducieën of gelijksoortige juridische constructies die worden bijgehouden in andere lidstaten op grond van artikel 31, lid 4, van Richtlijn 2015/849, of in derde landen baseren zich niet uitsluitend op de raadpleging van deze registers om te voldoen aan hun verplichtingen inzake identificatie en verificatie van de identiteit van de uiteindelijke begunstigden van hun cliënten, van de lasthebbers van hun cliënten of de begunstigden van levensverzekeringsovereenkomsten. Zij nemen daartoe bijkomende maatregelen die evenredig zijn met het overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, geïdentificeerde risiconiveau.

Onderafdeling 3. - Tijdstip van de identificatie en de identiteitsverificatie

Art. 30.De onderworpen entiteiten voldoen aan hun verplichting tot identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënten bedoeld in artikel 21, § 1, en van de uiteindelijke begunstigden bedoeld in artikel 23, § 1, alvorens een zakelijke relatie aan te gaan met hun cliënten of occasionele verrichtingen uit te voeren waarvoor ze zijn aangezocht.

De onderworpen entiteiten voldoen aan hun verplichting tot identificatie en verificatie van de identiteit van de lasthebbers van de cliënten bedoeld in artikel 22 vooraleer deze lasthebbers gebruik maken van hun bevoegdheid om de cliënten die zij vertegenwoordigen te verbinden.

In het geval van levensverzekeringsovereenkomsten voldoen de onderworpen entiteiten aan hun verplichting tot identificatie van de begunstigden bedoeld in artikel 24 zodra deze laatsten aangewezen of identificeerbaar zijn. Zij voldoen uiterlijk op het tijdstip van uitbetaling aan hun verplichting tot verificatie van de identiteit van deze begunstigden. Ingeval de levensverzekeringsovereenkomst geheel of gedeeltelijk aan een derde wordt overgedragen, identificeren de onderworpen entiteiten die op de hoogte zijn van die overdracht, de begunstigde van de desbetreffende overeenkomst op het tijdstip van de overdracht aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie die de waarde van de overgedragen overeenkomst ten eigen voordele ontvangt.

Art. 31.In afwijking van artikel 30, eerste en tweede lid, mogen de onderworpen entiteiten, onverminderd artikel 37, in bijzondere omstandigheden die limitatief zijn opgesomd in hun interne procedures en voor zover het noodzakelijk is dat de uitoefening van de activiteiten niet wordt onderbroken, de identiteit van de personen bedoeld in de artikelen 21 tot en met 24 tijdens de zakelijke relatie verifiëren, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° uit de overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, uitgevoerde individuele risicobeoordeling blijkt dat de zakelijke relatie een laag WG/FT-risico vertegenwoordigt;2° de verificatie van de identiteit van de betrokken personen wordt overeenkomstig artikel 27 zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt verricht. Wanneer een onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, 4° tot en met 22°, gebruik maakt van de afwijking bedoeld in het eerste lid bij de opening van een rekening, met name een rekening die verrichtingen op financiële instrumenten toestaat, mag door de cliënt of in zijn naam geen enkele overdracht, opname of overmaking van geld of andere effecten aan een cliënt of zijn lasthebber worden verricht vanaf deze rekening, vooraleer de identiteit van de personen bedoeld in de artikelen 21 tot en met 24 geverifieerd is overeenkomstig de artikelen 27 tot en met 29.

Art. 32.De onderworpen entiteiten die elektronisch geld uitgeven, kunnen op basis van een passende beoordeling van het WG/FT-risico overeenkomstig artikel 16, die aantoont dat dit risico laag is, afwijken van artikel 30, eerste en tweede lid, ten aanzien van cliënten in het kader van de uitgifte van elektronisch geld, indien alle risicobeperkende voorwaarden van artikel 25 vervuld zijn.

Onderafdeling 4. - Niet-nakoming van de verplichting tot identificatie en identiteitsverificatie

Art. 33.§ 1. Wanneer de onderworpen entiteiten niet kunnen voldoen aan hun verplichting tot identificatie en identiteitsverificatie van een cliënt, zijn lasthebbers of zijn uiteindelijke begunstigden, binnen de termijnen bedoeld in de artikelen 30 tot en met 31, mogen zij met deze cliënt geen zakelijke relatie aangaan of verrichtingen voor hem uitvoeren. Ze beëindigen bovendien de zakelijke relatie die reeds werd aangegaan.

In de gevallen bedoeld in het eerste lid, onderzoeken de onderworpen entiteiten, overeenkomstig artikel 46, of de redenen waarom niet kan worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichtingen, een vermoeden van WG/FT doen rijzen en of er reden is tot melding aan de CFI. De toezichtautoriteiten mogen de onderworpen entiteiten die onder hun bevoegdheid vallen, bij wijze van reglement toestaan om andere beperkende maatregelen toe te passen dan de krachtens het eerste lid vereiste beëindiging van de zakelijke relatie, wanneer in bepaalde gevallen, die worden gepreciseerd in voornoemd reglement, een dergelijke eenzijdige beëindiging van de zakelijke relatie door de onderworpen entiteit verboden is door andere wettelijke bepalingen die dwingend of van openbare orde zijn, of wanneer een dergelijke eenzijdige beëindiging de entiteit aan een ernstig en onevenredig nadeel zou blootstellen. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 23° tot en met 28°, onder de strikte voorwaarde dat zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen of deze cliënt verdedigen of vertegenwoordigen in of in verband met een rechtsgeding, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een dergelijk rechtsgeding. Afdeling 3. - Verplichting tot identificatie van de kenmerken van de

cliënt en van het doel en de aard van de zakelijke relatie of van de occasionele verrichting

Art. 34.§ 1. De onderworpen entiteiten nemen passende maatregelen om de kenmerken van de cliënt en het doel en de aard van de zakelijke relatie of de voorgenomen occasionele verrichting te beoordelen.

Ze vergewissen zich er met name van dat ze beschikken over de informatie die nodig is voor de tenuitvoerlegging van het cliëntacceptatiebeleid bedoeld in artikel 8, voor de uitvoering van de verplichting tot doorlopende waakzaamheid ten aanzien van de zakelijke relaties en de verrichtingen, overeenkomstig afdeling 4, en voor de specifieke verplichting tot verhoogde waakzaamheid, overeenkomstig hoofdstuk 2.

Ze nemen met name redelijke maatregelen om te bepalen of de geïdentificeerde personen, met toepassing van afdeling 2, met inbegrip van de uiteindelijke begunstigde van de begunstigde van een levensverzekeringsovereenkomst, politiek prominente personen, familieleden van politiek prominente personen of personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen zijn.

Deze informatie moet ten laatste worden verkregen op het tijdstip waarop de zakelijke relatie wordt aangegaan of de occasionele verrichting wordt uitgevoerd. De daartoe genomen maatregelen zijn evenredig met het overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, geïdentificeerd risiconiveau. § 2. De onderworpen entiteiten die elektronisch geld uitgeven, kunnen op basis van een passende beoordeling van het WG/FT-risico overeenkomstig artikel 16, die een laag risico aantoont, afwijken van paragraaf 1 ten aanzien van cliënten in het kader van de uitgifte van elektronisch geld, indien de risicobeperkende voorwaarden opgesomd in artikel 25 vervuld zijn. § 3. Indien de onderworpen entiteiten niet kunnen voldoen aan hun verplichting bedoeld in paragraaf 1, mogen zij geen zakelijke relatie aangaan, noch een verrichting, in het bijzonder een verrichting via een bankrekening, voor de cliënt uitvoeren. Ze beëindigen bovendien de zakelijke relatie die reeds werd aangegaan of passen in voorkomend geval de alternatieve, beperkende maatregelen toe, bedoeld in artikel 33, § 1, derde lid.

In de gevallen bedoeld in het eerste lid onderzoeken de onderworpen entiteiten overeenkomstig artikel 46 of de redenen waarom niet kan worden voldaan aan de in paragraaf 1 bedoelde verplichting een vermoeden van WG/FT doen rijzen en of er reden is tot melding aan de CFI. § 4. Paragraaf 3 is niet van toepassing op de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 23° tot en met 28°, onder de strikte voorwaarde dat zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen of deze cliënt verdedigen of vertegenwoordigen in of in verband met een rechtsgeding, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een dergelijk rechtsgeding. Afdeling 4. - Verplichting tot doorlopende waakzaamheid

Art. 35.§ 1. De onderworpen entiteiten leggen ten aanzien van de zakelijke relatie een doorlopende waakzaamheid aan de dag die evenredig is met het overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, geïdentificeerd risiconiveau, wat met name het volgende inhoudt : 1° een aandachtig onderzoek van de verrichtingen uitgevoerd gedurende de zakelijke relatie en indien nodig van de oorsprong van de geldmiddelen, om te verifiëren of deze verrichtingen stroken met de kenmerken van de cliënt, het doel en de aard van de zakelijke relatie of de voorgenomen verrichting en met het risicoprofiel van de cliënt, om atypische verrichtingen op te sporen die moeten worden onderworpen aan een grondige analyse overeenkomstig artikel 45;2° het actueel houden van de gegevens die worden bijgehouden overeenkomstig de afdelingen 2 en 3, met name wanneer elementen die relevant zijn voor de individuele risicobeoordeling bedoeld in artikel 19 worden gewijzigd. De bijwerking van de gegevens bedoeld in het eerste lid, 2°, en van de verificatie van deze gegevens wordt verricht overeenkomstig de artikelen 26 tot en met 29.

In het kader van de bijwerking van de informatie die ze over hun cliënten bijhouden, nemen de onderworpen entiteiten maatregelen als bedoeld in artikel 41, § 1, 1°, die hen in staat stellen om onder hun cliënten, de personen te identificeren die politiek prominente personen zijn geworden, familieleden van politiek prominente personen of personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen; in voorkomend geval beslist het hoger leidinggevend personeel om de zakelijke relatie al dan niet voort te zetten en zijn de andere maatregelen van verhoogde waakzaamheid bedoeld in artikel 41, § 1, van toepassing.

Onverminderd artikel 17, derde lid, impliceert de bijwerking van de informatie overeenkomstig het derde lid, indien dit noodzakelijk is, dat de individuele risicobeoordeling bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid, eveneens wordt bijgewerkt ten aanzien van de betrokken cliënten en in voorkomend geval, dat de draagwijdte van de getroffen maatregelen van doorlopende waakzaamheid wordt aangepast. § 2. Indien de onderworpen entiteiten redenen hebben om aan te nemen dat ze niet zullen kunnen voldoen aan hun verplichting bedoeld in paragraaf 1, mogen zij geen zakelijke relatie aangaan, noch een verrichting voor de cliënt uitvoeren. Wanneer ze, ten aanzien van bestaande klanten niet kunnen voldoen aan die verplichting, beëindigen ze de zakelijke relatie die reeds werd aangegaan of passen ze in voorkomend geval de alternatieve beperkende maatregelen toe bedoeld in artikel 33, § 1, derde lid.

In de gevallen bedoeld in het eerste lid onderzoeken de onderworpen entiteiten, overeenkomstig artikel 46, of de redenen waarom niet kan worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, een vermoeden van WG/FT doen rijzen en of er reden is tot melding aan de CFI. § 3. Paragraaf 2 is niet van toepassing op de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 23° tot en met 28°, onder de strikte voorwaarde dat zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen of deze cliënt verdedigen of vertegenwoordigen in of in verband met een rechtsgeding, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een dergelijk rechtsgeding.

Art. 36.Elke onderworpen entiteit zorgt ervoor dat haar personeelsleden, alsook haar agenten en distributeurs die een verrichting die ze als atypisch beschouwen in de zin van artikel 35, § 1, 1°, of het feit dat ze niet kunnen voldoen aan de waakzaamheidsverplichtingen bedoeld in de artikelen 33, § 1, 34, § 3, en 35, § 2, intern melden, worden beschermd tegen elke bedreiging of daad van agressie, en in het bijzonder tegen nadelig of discriminerend optreden van de werkgever. HOOFDSTUK 2. - Bijzondere gevallen van verhoogde waakzaamheid

Art. 37.§ 1. In de gevallen bedoeld in artikel 31 maken de maatregelen genomen voor de verificatie van de identiteit van de personen bedoeld in de artikelen 21 tot en met 24, en de in het kader van de zakelijke relatie uitgevoerde verrichtingen het voorwerp uit van een verhoogde waakzaamheid totdat de identiteit van alle betrokken personen werd geverifieerd. Voor elke anomalie, met inbegrip van de onmogelijkheid om de identiteit van genoemde personen zo spoedig mogelijk te verifiëren, wordt een analyse verricht en wordt een schriftelijk verslag opgesteld als bedoeld in artikel 45. § 2. Wanneer ze de alternatieve beperkende maatregelen bedoeld in de artikelen 33, § 1, 34, § 3, en 35, § 2, treffen, leggen de onderworpen entiteiten ten aanzien van de betrokken zakelijke relaties een verhoogde waakzaamheid aan de dag.

Art. 38.De onderworpen entiteiten passen maatregelen van verhoogde waakzaamheid toe in het kader van hun relaties met natuurlijke of rechtspersonen of met juridische constructies, zoals trusts of fiducieën, die gevestigd zijn in een derde land met een hoog risico.

De onderworpen entiteiten die bijkantoren of meerderheidsdochters hebben opgericht in derde landen met een hoog risico mogen deze, op basis van een bijzondere risicobeoordeling, toestaan niet automatisch maatregelen van verhoogde waakzaamheid toe te passen, op voorwaarde dat ze zich ervan vergewissen dat de betrokken bijkantoren en dochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures, overeenkomstig artikel 13.

Art. 39.De onderworpen entiteiten passen maatregelen van verhoogde waakzaamheid toe, inzonderheid rekening houdend met het risico op het witwassen van geld afkomstig uit al dan niet georganiseerde ernstige fiscale fraude als bedoeld in artikel 4, 23°, k) : 1° ten aanzien van de verrichtingen, met inbegrip van het in ontvangst nemen van geldmiddelen, die verband houden met een Staat zonder of met een lage belasting die opgenomen is in de lijst die bij koninklijk besluit is vastgesteld overeenkomstig artikel 307, § 1, zevende lid, van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992;en 2° ten aanzien van de zakelijke relaties in het kader waarvan er verrichtingen worden uitgevoerd, daaronder begrepen het in ontvangst nemen van geldmiddelen, die verband houden met een Staat bedoeld in punt 1°, of waarbij natuurlijke of rechtspersonen of juridische constructies, zoals trusts of fiducieën, die gevestigd zijn in een dergelijke Staat of die onder het recht van een dergelijke Staat ressorteren, betrokken zijn.

Art. 40.§ 1. De onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, 3° en 4°, die grensoverschrijdende correspondentrelaties met een respondentinstelling uit een derde land aangaan, nemen naast de waakzaamheidsmaatregelen ten aanzien van de cliënten, als bedoeld in hoofdstuk 1, de volgende maatregelen : 1° voldoende informatie over de respondentinstelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteit van de instelling, en op basis van publiekelijk beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het op haar uitgeoefende toezicht bepalen;2° de controles beoordelen die de respondentinstelling in het kader van de strijd tegen de WG/FT heeft ingesteld;3° toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel voordat zij nieuwe correspondentrelaties aangaan;4° de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling documenteren;5° met betrekking tot transitrekeningen ("payable-through accounts"), zich ervan vergewissen dat de respondentinstelling de identiteit heeft geverifieerd van de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de rekeningen van de correspondentinstelling en een bestendige waakzaamheid aan de dag heeft gelegd ten aanzien van hen en dat zij in staat is om op verzoek van de correspondentinstelling relevante gegevens te verstrekken over die waakzaamheidsmaatregelen. § 2. De onderworpen entiteiten mogen geen correspondentbankrelatie aangaan of handhaven met een shell bank, noch met een kredietinstelling of een financiële instelling als bedoeld in artikel 3, punten 1 en 2, van Richtlijn 2015/849 of die onder een derde land ressorteert, waarvan bekend is dat ze toestaat dat van haar rekeningen gebruik wordt gemaakt door een shell bank.

Art. 41.§ 1. De onderworpen entiteiten die verrichtingen uitvoeren of zakelijke relaties aangaan met politiek prominente personen, familieleden van politiek prominente personen of personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen, nemen naast de waakzaamheidsmaatregelen ten aanzien van de cliënten, als bepaald in hoofdstuk 1, maatregelen die bestaan in : 1° onverminderd artikel 8, het beschikken over passende risicobeheersystemen, inclusief passende, op het risico afgestemde procedures, om te bepalen of de cliënt, een lasthebber van de cliënt of de uiteindelijke begunstigde van de cliënt, een politiek prominente persoon is of is geworden;2° in geval van zakelijke relaties met politiek prominente personen, het toepassen van de volgende maatregelen : a) toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel om zakelijke relaties met dergelijke personen aan te gaan of voort te zetten;b) passende maatregelen nemen om de oorsprong vast te stellen van het vermogen en van de geldmiddelen die bij zakelijke relaties of verrichtingen met dergelijke personen worden gebruikt;c) een verscherpt toezicht uitoefenen op de zakelijke relatie. § 2. Onverminderd paragraaf 1, wanneer de begunstigden van een levensverzekeringsovereenkomst en/of, in voorkomend geval, de uiteindelijke begunstigde van de begunstigde van een dergelijke overeenkomst, politiek prominente personen, familieleden van politiek prominente personen of personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen zijn of zijn geworden, nemen de onderworpen entiteiten, naast de waakzaamheidsmaatregelen ten aanzien van de cliënten, als bepaald in hoofdstuk 1, de volgende maatregelen : 1° het hoger leidinggevend personeel informeren vóór de uitbetaling van verzekeringsprestaties;2° een doorlopend verscherpt toezicht uitoefenen op de gehele zakelijke relatie met de verzekeringnemer. § 3. Indien aan een politiek prominente persoon door een lidstaat of een derde land, of door een internationale organisatie, niet langer een prominente publieke functie is toevertrouwd, houden de onderworpen entiteiten rekening, gedurende ten minste twaalf maanden, met het door die persoon gevormde aanhoudende risico en passen zij op de beoordeling van dat risico gebaseerde passende maatregelen toe totdat die persoon niet langer een aan politiek prominente personen eigen risico vormt. HOOFDSTUK 3. - Nakoming van de waakzaamheidsverplichtingen door derde zaakaanbrengers

Art. 42.Onverminderd de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op lasthebbers of onderaannemers die volgens hun instructies, alsook onder hun toezicht en verantwoordelijkheid handelen, mogen de onderworpen entiteiten de waakzaamheidsverplichtingen bedoeld in de artikelen 26 tot en met 32, 34 en 35, § 1, 2°, laten vervullen door derde zaakaanbrengers. In dat geval blijft de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de naleving van deze verplichtingen bij de betrokken onderworpen entiteiten berusten.

Art. 43.§ 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "derde zaakaanbrenger" : 1° een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 5;2° een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2015/849, die ressorteert onder een andere lidstaat;3° een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2015/849, die ressorteert onder een derde land en : a) die onderworpen is aan de wettelijke of reglementaire verplichtingen op het stuk van waakzaamheid ten aanzien van de cliënten en de bewaring van documenten die verenigbaar zijn met de verplichtingen waarin Richtlijn 2015/849 voorziet;en b) die onderworpen is aan een toezicht op de naleving van deze wettelijke of reglementaire verplichtingen dat voldoet aan de vereisten bepaald in hoofdstuk VI, afdeling 2, van Richtlijn 2015/849. § 2. De onderworpen entiteiten mogen geen beroep doen op derde zaakaanbrengers die gevestigd zijn in derde landen met een hoog risico.

In afwijking van het eerste lid, mogen de onderworpen entiteiten een beroep doen op hun bijkantoren of meerderheidsdochters of op andere entiteiten van hun groep die ze hebben opgericht in derde landen met een hoog risico, indien aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° de onderworpen entiteit baseert zich op informatie die uitsluitend verstrekt is door een derde zaakaanbrenger die deel uitmaakt van dezelfde groep;2° die groep past gedragslijnen en procedures ter voorkoming van WG/FT toe, evenals waakzaamheidsmaatregelen en regels betreffende de bewaring van documenten, overeenkomstig deze wet of Richtlijn 2015/849, of gelijkwaardige regels van het recht van een derde land, en controleert doelmatig of de derde zaakaanbrenger deze gedragslijnen en procedures, maatregelen en regels effectief in acht neemt;3° op de effectieve uitvoering van de verplichtingen bedoeld in 2° wordt op groepsniveau toezicht uitgeoefend door de toezichtautoriteit die bevoegd is op grond van artikel 85, of de toezichtautoriteit van de lidstaat of het derde land waar de moederonderneming van de groep is gevestigd.

Art. 44.§ 1. De onderworpen entiteiten die een beroep doen op een derde zaakaanbrenger, eisen van hem dat hij onmiddellijk de informatie doorgeeft betreffende de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van diens lasthebbers en uiteindelijke begunstigden, en betreffende de kenmerken van de cliënt en het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie, die nodig is voor de uitvoering van de waakzaamheidsverplichtingen die aan de derde zaakaanbrenger zijn toevertrouwd overeenkomstig artikel 42.

Ze nemen eveneens gepaste maatregelen opdat de zaakaanbrenger hen, zodra zij daarom verzoeken, onmiddellijk een afschrift bezorgt van de bewijsstukken of betrouwbare informatiebronnen aan de hand waarvan hij de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval van diens lasthebbers en uiteindelijke begunstigden heeft geverifieerd.

Onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 42 en 43, kunnen de onderworpen entiteiten de resultaten aanvaarden van de waakzaamheidsverplichtingen die zijn uitgevoerd door een derde zaakaanbrenger die zich bevindt in een lidstaat of derde land en dit, zelfs indien de gegevens of de bewijsstukken waarop de identificatie of de identiteitsverificatie betrekking heeft, verschillen van deze die vereist zijn door deze wet of door de maatregelen genomen ter uitvoering van deze wet. § 2. De onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5 die optreden in de hoedanigheid van derde zaakaanbrengers, delen aan de instellingen of personen waarbij de cliënt is aangebracht, onmiddellijk de informatie mee betreffende de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van zijn lasthebbers en zijn uiteindelijke begunstigden, en betreffende de kenmerken van de cliënt en het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie, die noodzakelijk is voor de uitvoering van de waakzaamheidsverplichtingen die hen werden toevertrouwd overeenkomstig artikel 42.

Ze bezorgen eveneens onverwijld, op eerste verzoek, een afschrift van de bewijsstukken of betrouwbare informatiebronnen aan de hand waarvan ze de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval van zijn lasthebbers en uiteindelijke begunstigden hebben geverifieerd.

TITEL 4. - Analyse van atypische verrichtingen en melding van vermoedens HOOFDSTUK 1. - Analyse van atypische verrichtingen

Art. 45.§ 1. De onderworpen entiteiten voeren onder de verantwoordelijkheid van de persoon aangeduid overeenkomstig artikel 9, § 2, een specifieke analyse uit van de atypische verrichtingen geïdentificeerd met toepassing van artikel 35, § 1, 1°, teneinde vast te stellen of van deze verrichtingen vermoed kan worden dat ze verband houden met het witwassen van geld of financiering van terrorisme. Zij onderzoeken met name, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de achtergrond en het doel van alle complexe en ongebruikelijk grote verrichtingen, evenals alle ongebruikelijke verrichtingspatronen die geen zichtbaar economisch of rechtmatig doel hebben.

Hierbij nemen zij alle nodige maatregelen ter aanvulling van de maatregelen bedoeld in de artikelen 19 tot en met 41. § 2. De onderworpen entiteiten stellen een schriftelijk verslag op over de analyse die met toepassing van paragraaf 1 werd uitgevoerd.

Dit verslag wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de in artikel 9, § 2, bedoelde personen, die er een passend gevolg aan geven met toepassing van deze titel omschreven verplichtingen.

Art. 46.In de gevallen bedoeld in de artikelen 33, § 1, 34, § 3, en 35, § 2, voeren de onderworpen entiteiten een specifieke analyse uit, onder de verantwoordelijkheid van de overeenkomstig artikel 9, § 2, aangewezen persoon, om vast te stellen of de redenen waarom niet kan worden voldaan aan de waakzaamheidsverplichtingen, een vermoeden van WG/FT doen rijzen en of er reden is tot melding aan de CFI, overeenkomstig de artikelen 47 tot en met 54.

De onderworpen entiteiten stellen een schriftelijk verslag op over de analyse die met toepassing van het eerste lid werd uitgevoerd. Dit verslag wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de in artikel 9, § 2, bedoelde personen die er een passend gevolg aan geven met toepassing van de in deze titel omschreven verplichtingen. HOOFDSTUK 2. - Melding van vermoedens Afdeling 1. - Verplichting tot melding van vermoedens en tot

mededeling van bijkomende inlichtingen aan de Cel voor financiële informatieverwerking

Art. 47.§ 1. De onderworpen entiteiten melden aan de CFI, wanneer ze weten, vermoeden of redelijke gronden hebben om te vermoeden : 1° dat geldmiddelen, ongeacht het bedrag, verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme;2° dat verrichtingen of pogingen tot verrichtingen verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.Deze verplichting tot melding is eveneens van toepassing wanneer de cliënt beslist de voorgenomen verrichting niet uit te voeren; 3° buiten de gevallen bedoeld in 1° en 2°, dat een feit waarvan ze kennis hebben, verband houdt met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. De verplichting tot melding aan de CFI met toepassing van 1° tot en met 3°, houdt niet in dat de onderworpen entiteit de onderliggende criminele activiteit van het witwassen van geld dient te identificeren. § 2. De onderworpen entiteiten melden eveneens aan de CFI de verdachte geldmiddelen, verrichtingen of pogingen tot verrichtingen en feiten, als bedoeld in paragraaf 1, waarvan ze kennis krijgen in het kader van de activiteiten die ze uitoefenen in een andere lidstaat zonder daar te beschikken over een dochteronderneming, een bijkantoor of een andere vestigingsvorm via agenten of distributeurs die hen daar vertegenwoordigen. § 3. De onderworpen entiteiten melden aan de CFI alle geldmiddelen, verrichtingen en feiten bepaald door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, genomen op advies van de CFI. § 4. De onderworpen entiteiten melden aan de CFI, met toepassing van de paragrafen 1 tot en met 3, binnen de termijnen bedoeld in artikel 51.

Art. 48.De onderworpen entiteiten geven gevolg aan de verzoeken tot bijkomende inlichtingen die aan hen worden gericht door de CFI, in toepassing van artikel 81, binnen de door haar bepaalde termijnen.

Art. 49.In principe wordt elke informatie of elke inlichting bedoeld in de artikelen 47 en 48 gemeld aan de CFI door de persoon of personen aangewezen krachtens artikel 9, § 2.

Elke bestuurder, personeelslid, agent of distributeur van een onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, 1° tot en met 22°, en 29° tot en met 33°, evenals elk personeelslid of vertegenwoordiger van een onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, 23° tot en met 28°, die zelf de hoedanigheid heeft van onderworpen entiteit, meldt evenwel persoonlijk de desbetreffende informatie of inlichtingen aan de CFI telkens wanneer de in het eerste lid bedoelde procedure niet kan worden gevolgd.

Art. 50.De informatie en de inlichtingen bedoeld in de artikelen 47, 48, en 66, § 2, derde lid, worden schriftelijk of op elektronische wijze gemeld aan de CFI, overeenkomstig de door haar bepaalde modaliteiten.

De Koning kan op advies van de CFI, de lijst van de onderworpen entiteiten opstellen waarvoor de in het eerste lid bedoelde kennisgevingen en inlichtingen, uitsluitend online worden gemeld.

Art. 51.§ 1. De informatie betreffende een verrichting, als bedoeld in artikel 47, § 1, 2°, en §§ 2 en 3, wordt aan de CFI gemeld vóór de uitvoering ervan. In voorkomend geval wordt de termijn vermeld waarbinnen de desbetreffende verrichting moet worden uitgevoerd.

Wanneer de onderworpen entiteiten de CFI niet kunnen inlichten over de verrichting alvorens deze uit te voeren, hetzij omdat het niet mogelijk is de uitvoering van de verrichting, gezien haar aard, uit te stellen, hetzij omdat uitstel van aard zou kunnen zijn de vervolging van de begunstigden van de betreffende verrichting te beletten, melden ze deze verrichting onmiddellijk na de uitvoering ervan aan de CFI. In dit geval wordt eveneens de reden meegedeeld waarom de CFI niet kon worden ingelicht vooraleer de verrichting uit te voeren. § 2. Wanneer de onderworpen entiteiten weten, vermoeden of redelijke gronden hebben om te vermoeden dat geldmiddelen of een feit, als bedoeld in artikel 47, § 1, 1° en 3°, en § 2, verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme, of wanneer ze kennisnemen van geldmiddelen of feiten als bedoeld in artikel 47, § 3, melden ze dit onmiddellijk aan de CFI.

Art. 52.In afwijking van artikel 47, moeten de advocaten die bij de uitoefening van de activiteiten opgesomd in artikel 5, § 1, 28°, worden geconfronteerd met geldmiddelen, uit te voeren verrichtingen, of feiten als bedoeld in hetzelfde artikel 47, de Stafhouder van de Orde waartoe zij behoren daarvan onmiddellijk op de hoogte brengen.

De Stafhouder controleert of de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5, § 1, 28°, en 53 zijn nageleefd. In voorkomend geval geeft hij de informatie in overeenstemming met de artikelen 50 en 51, en ongefilterd, door aan de CFI.

Art. 53.In afwijking van de artikelen 47, 48 en 54, delen de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 23° tot en met 28°, de informatie en inlichtingen in genoemde artikelen niet mee, in het geval zij deze van één van hun cliënten ontvangen of over één van hun cliënten verkrijgen wanneer zij de rechtspositie van deze cliënt bepalen, dan wel die cliënt in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of dergelijke informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen, tenzij de bedoelde onderworpen entiteiten zelf hebben deelgenomen aan de witwasactiviteiten of de activiteiten voor financiering van terrorisme, zij juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme hebben verstrekt, of zij weten dat hun cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme.

Art. 54.§ 1. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, genomen op advies van de CFI, de verplichting tot melding van de onderworpen entiteiten uitbreiden tot geldmiddelen, verrichtingen en feiten waarin natuurlijke of rechtspersonen zijn betrokken die gedomicilieerd, geregistreerd of gevestigd zijn in een land of een gebied waarvan de wetgeving als ontoereikend wordt erkend of waarvan wordt aangenomen dat hun gebruiken een hinderpaal vormen in de strijd tegen WG/FT door de nationale risicobeoordeling bedoeld in artikel 68, of door een bevoegde internationale of Europese instantie voor het overleg en de coördinatie.

Hij kan het type van de beoogde feiten, geldmiddelen en verrichtingen, alsook hun minimumbedrag, bepalen, dat het meest gepast is met het oog op het verminderen van de risico's verbonden aan de betrokken landen of gebieden. § 2. Wanneer de nationale risicobeoordeling bedoeld in artikel 68 een land of een gebied identificeert waarvan de wetgeving als ontoereikend wordt erkend of waarvan wordt aangenomen dat de gebruiken een hinderpaal vormen in de strijd tegen WG/FT, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onverminderd paragraaf 1, andere tegenmaatregelen bepalen evenredig met de hoge risico's van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme van het betrokken land of gebied. Afdeling 2. - Mededelingsverbod

Art. 55.§ 1. De onderworpen entiteiten, hun bestuurders, personeelsleden, agenten en distributeurs, evenals de Stafhouder bedoeld in artikel 52, delen niet mee aan een betrokken cliënt noch aan derden dat informatie of inlichtingen, zijn, zullen worden of werden verstrekt aan de CFI in overeenstemming met de artikelen 47, 48, 54 of 66, § 2, derde lid, of dat een analyse naar het witwassen van geld of de financiering van terrorisme aan de gang is of zou kunnen worden geopend.

Het verbod bedoeld in het eerste lid is ook van toepassing op de daarin bedoelde mededelingen van informatie of inlichtingen aan de bijkantoren van onderworpen entiteiten gevestigd in derde landen. § 2. Wanneer een natuurlijk persoon die behoort tot één van de categorieën van de onderworpen entiteiten opgesomd in artikel 5, § 1, 23° tot en met 28°, een cliënt tracht te ontraden deel te nemen aan een illegale activiteit is er geen mededeling in de zin van paragraaf 1.

Art. 56.§ 1. Het verbod waarvan sprake is in artikel 55 is niet van toepassing op de mededeling aan de toezichtautoriteiten die bevoegd zijn op grond van artikel 85, noch op de mededeling voor repressieve doeleinden. § 2. Het verbod waarvan sprake in artikel 55 is niet van toepassing op de mededeling van informatie : 1° tussen kredietinstellingen of financiële instellingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten 1 en 2, van Richtlijn 215/849, gevestigd in een lidstaat wanneer deze instellingen behoren tot eenzelfde groep;2° tussen de instellingen als bedoeld in 1°, hun bijkantoren en hun dochters waarin zij een meerderheidsbelang hebben, gevestigd in derde landen, op voorwaarde dat die bijkantoren en dochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 45 van Richtlijn 2015/849, inbegrepen de procedures voor het delen van informatie binnen de groep;3° tussen de instellingen bedoeld in 1° of tussen deze instellingen en gelijkwaardige instellingen gevestigd in derde landen waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van Richtlijn 2015/849, wanneer deze instellingen optreden in verband met eenzelfde cliënt en in het kader van eenzelfde verrichting, op voorwaarde dat de uitgewisselde informatie slaat op die cliënt of die verrichting, dat ze enkel wordt gebruikt ter voorkoming van het witwassen van geld of van de financiering van terrorisme en dat de instelling die de informatie ontvangt onderworpen is aan verplichtingen die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van Richtlijn 2015/849 inzake mededelingsverbod en de bescherming van persoonsgegevens;4° tussen de personen bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3, a) en b), van Richtlijn 2015/849 of tussen deze personen en personen die hetzelfde beroep uitoefenen in derde landen die verplichtingen opleggen die gelijkwaardig zijn aan deze bepaald in Richtlijn 2015/849 : a) die hun beroepsactiviteiten uitoefenen, al dan niet als werknemers, binnen dezelfde rechtspersoon of een grotere structuur waartoe de persoon behoort en die onder dezelfde eigendom, hetzelfde bestuur of hetzelfde toezicht op de naleving van de verplichtingen vallen;of b) wanneer zij tussenkomen in verband met eenzelfde cliënt en in het kader van eenzelfde verrichting, op voorwaarde dat de uitgewisselde informatie betrekking heeft op die cliënt of die verrichting, dat ze uitsluitend wordt gebruikt ter voorkoming van witwassen van geld of van financiering van terrorisme, en dat de bestemmeling van de informatie onderworpen is aan gelijkwaardige verplichtingen dan degene bepaald in Richtlijn 2015/849 inzake het mededelingsverbod en de bescherming van de persoonsgegevens. Afdeling 3. - Bescherming van de melders

Art. 57.De verstrekking te goeder trouw van informatie aan de CFI door een onderworpen entiteit, door één van haar bestuurders, personeelsleden, agenten of distributeurs, of door de Stafhouder bedoeld in artikel 52, vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke, reglementaire of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie en leidt voor de betrokken onderworpen entiteit of voor haar bestuurders, personeelsleden, agenten of distributeurs, tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid op burgerrechtelijk, strafrechtelijk en tuchtrechtelijk vlak, noch tot nadelig of discriminatoir optreden van de werkgever, zelfs indien deze niet precies op de hoogte waren van de onderliggende criminele activiteit, en ongeacht of enige illegale activiteit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Art. 58.Wanneer de CFI een mededeling doet aan de Procureur des Konings of aan de federale procureur of aan de autoriteiten bedoeld in artikel 83, § 2, worden ze niet in kennis gesteld van de meldingen van vermoedens die ze heeft ontvangen van onderworpen entiteiten op grond van de artikelen 47, 54 en 66, § 2, derde lid, teneinde de anonimiteit van hun auteurs te beschermen.

Indien de personen bedoeld in artikel 83, § 1, worden opgeroepen om in rechte te getuigen, mogen zij de identiteit van de in het eerste lid bedoelde auteurs evenmin bekendmaken.

Art. 59.De bevoegde autoriteiten inzake onderzoek en vervolging van WG/FT nemen alle passende maatregelen om de bestuurders, personeelsleden, agenten en distributeurs van de onderworpen entiteiten die hetzij intern, hetzij aan de CFI vermoedens van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme melden, te beschermen tegen bedreigingen of daden van agressie. Afdeling 4. - Bewaring en bescherming van gegevens en documenten

Art. 60.De onderworpen entiteiten bewaren, op welke informatiedrager ook, met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken door de CFI of andere bevoegde autoriteiten van mogelijke gevallen van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme, de volgende documenten en informatie : 1° de identificatiegegevens bedoeld in afdelingen 2 en 3 van titel 3, hoofdstuk 1, in voorkomend geval bijgewerkt in overeenstemming met artikel 35, en een afschrift van de bewijsstukken of van het resultaat van de raadpleging van een informatiebron, bedoeld in artikel 27, gedurende tien jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele verrichting;2° onder voorbehoud van andere toepasselijke wetgevingen, de bewijsstukken en registratiegegevens van verrichtingen, die nodig zijn voor het identificeren en nauwkeurig reconstrueren van de uitgevoerde verrichtingen, gedurende tien jaar vanaf de uitvoering van de verrichting;3° het geschreven verslag, opgemaakt op grond van de artikelen 45 en 46, overeenkomstig met de in 2° beschreven modaliteiten. In afwijking van het eerste lid, worden de in dit lid bedoelde bewaartermijnen van tien jaar teruggebracht tot zeven jaar in 2017, en respectievelijk acht en negen jaar in 2018 en 2019.

Art. 61.In afwijking van artikel 60, 1°, kunnen de onderworpen entiteiten de bewaring van een afschrift van de daar bedoelde bewijsstukken vervangen door de bewaring van de verwijzingen van deze stukken, op voorwaarde dat de verwijzingen, wegens hun aard en de bewaringsmodaliteiten ervan, met zekerheid mogelijk maken voor de onderworpen entiteit om de betreffende stukken onmiddellijk te overleggen op verzoek van de CFI of andere bevoegde autoriteiten, gedurende de bewaringsperiode bepaald in hetzelfde artikel, en zonder dat deze stukken ondertussen zouden kunnen gewijzigd of veranderd zijn.

De onderworpen entiteiten die voornemens zijn om gebruik te maken van de afwijking bedoeld in het eerste lid preciseren voorafgaand, in het kader van hun interne controleprocedures, de categorieën van bewijsstukken waarvan ze de verwijzingen bewaren in plaats van een afschrift, evenals de opvragingsmodaliteiten van de betreffende stukken die mogelijk maken om ze, overeenkomstig het eerste lid, op verzoek te overleggen.

Art. 62.§ 1. Onder voorbehoud van andere toepasselijke wetgevingen, hebben de onderworpen entiteiten de verplichting de persoonsgegevens te wissen bij het verstrijken van de bewaringstermijn bedoeld in artikel 60. § 2. Met betrekking tot de bewaring van documenten en informatie, bedoeld in artikel 60, eerste lid, betreffende de zakelijke relaties of de verrichtingen die zijn beëindigd of afgesloten tot en met 5 jaar vóór de inwerkingtreding van deze wet, zijn de bewaartermijnen zeven jaar voor de bedoelde documenten en informatie.

Art. 63.De onderworpen entiteiten beschikken over systemen die hen in staat stellen ten volle te reageren, binnen de termijn bepaald in artikel 48 en via beveiligde kanalen, zodat de volledige vertrouwelijkheid gewaarborgd blijft, op verzoeken om informatie van de CFI in toepassing van van artikel 81, van de gerechtelijke overheden of van de toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85, in het kader van hun respectievelijke bevoegdheden, om te antwoorden op de vraag of de betrokken entiteiten een zakelijke relatie onderhouden, of gedurende een periode van tien jaar voorafgaand aan het verzoek een zakelijke relatie onderhouden hebben, met een gegeven persoon en, in voorkomend geval, op vragen over de aard van die relatie.

Art. 64.§ 1. De verwerking van de persoonsgegevens krachtens deze wet is onderworpen aan de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en aan de bepalingen van de Europese verordeningen die rechtstreekse werking hebben. Deze verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang in de zin van artikel 5 van dezelfde wet. § 2. Persoonsgegevens worden door onderworpen entiteiten op basis van deze wet alleen verwerkt met het oog op het voorkomen van WG/FT en worden niet verder verwerkt op een manier die niet verenigbaar is met deze doelstellingen.

De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze wet voor andere doeleinden dan deze voorzien door deze wet, met name commerciële doeleinden, is verboden. § 3. De onderworpen entiteiten verstrekken aan hun cliënten de bij artikel 9 van de voornoemde wet van 8 december 1992 voorgeschreven informatie alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele verrichting uit te voeren.

Die informatie bevat in het bijzonder een algemene kennisgeving aangaande de door of krachtens voornoemde wet voor onderworpen entiteiten geldende wettelijke verplichtingen bij de verwerking van persoonsgegevens met het oog op het voorkomen van WG/FT.

Art. 65.De persoon op wie krachtens deze wet de verwerking van de persoonsgegevens van toepassing is, geniet niet van het recht op toegang en de rectificatie van zijn gegevens, noch van het recht op vergetelheid, op gegevensoverdraagbaarheid of om bezwaren aan te voeren, noch van het recht om niet geprofileerd te worden, noch van kennisgeving van de veiligheidsgebreken.

Het recht op toegang van de betrokken persoon tot de persoonsgegevens die hem betreffen, wordt onrechtstreeks uitgeoefend, krachtens artikel 13 van de voornoemde wet van 8 december 1992, bij de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer zoals ingesteld door artikel 23 van dezelfde wet.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer deelt uitsluitend aan de verzoeker mede dat de nodige verificaties werden verricht en over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft. Deze gegevens kunnen worden meegedeeld aan de verzoeker wanneer de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, in overeenstemming met de CFI en na advies van de verantwoordelijke voor de verwerking, enerzijds vaststelt dat de mededeling ervan niet vatbaar is voor bekendmaking van het bestaan van een melding van een vermoeden bedoeld in 47 en 54, van de gevolgen die hieraan werden gegeven of van de uitoefening door de CFI van haar recht om bijkomende inlichtingen te vragen op grond van artikel 81, noch vatbaar is om de doelstelling van de strijd tegen WG/FT in het gedrang te brengen, en anderzijds vaststelt dat de betreffende gegevens betrekking hebben op de verzoeker en door onderworpen entiteiten, de CFI of de toezichtautoriteiten worden bijgehouden voor toepassing van deze wet.

BOEK III. - BEPERKING VAN HET GEBRUIK VAN CONTANTEN

Art. 66.§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder "de prijs van de verkoop van een onroerend goed" het totale bedrag dat de koper moet betalen en dat betrekking heeft op de aankoop en de financiering van dat goed, hierin inbegrepen de hieruit voortvloeiende bijhorende kosten. § 2. De prijs van de verkoop van een onroerend goed mag enkel vereffend worden door middel van een overschrijving of cheque.

De verkoopovereenkomst en -akte moeten het of de nummer(s) van de financiële rekeningen vermelden waarlangs het bedrag werd of zal worden overgemaakt, evenals de identiteit van de houders van die rekeningen.

Wanneer de notarissen of de vastgoedmakelaars bedoeld in artikel 5, § 1, 26° en 30°, vaststellen dat het eerste en het tweede lid niet worden nageleefd, brengen ze dit onmiddellijk ter kennis aan de CFI overeenkomstig de modaliteiten omschreven in artikel 50.

Art. 67.§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° "consument" : iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden buiten het kader van zijn commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of een vrij beroep;2° "edele stoffen" : goud, platina, zilver, palladium;3° "oude metalen" : alle gebruikte en gerecupereerde metalen stukken;4° "koperkabels" : alle koperkabels geleverd, onder welke vorm en samenstelling ook, al dan niet gestript of versneden, vermalen of vermengd met andere materialen of voorwerpen, met uitzondering van flexibele koperkabels die deel uitmaken van een toestel. § 2. Onafhankelijk van het totale bedrag kan er geen enkele betaling of schenking in contanten worden verricht of ontvangen voor meer dan 3 000 euro of de tegenwaarde ervan in een andere munteenheid, in het kader van een verrichting of een geheel van verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan.

Behalve in geval van openbare verkoop, uitgevoerd onder het toezicht van een gerechtsdeurwaarder, kan een persoon die geen consument is geen enkel bedrag in contanten betalen bij aankoop van oude metalen, koperkabels of goederen die edele stoffen bevatten, tenzij deze edele stoffen slechts in kleine hoeveelheid en enkel omwille van hun noodzakelijke fysische eigenschappen aanwezig zijn, van een andere persoon.

In afwijking van het tweede lid, kan een persoon die geen consument is, slechts tot een bedrag van 500 euro in contanten betalen bij aankoop van oude metalen of goederen die edele stoffen bevatten, tenzij deze edele stoffen slechts in kleine hoeveelheid en enkel omwille van hun noodzakelijke fysische eigenschappen aanwezig zijn, van een persoon die een consument is. In dat geval dienen die personen over te gaan tot identificatie en registratie van de persoon die zich met de bedoelde metalen of goederen die edele stoffen bevatten, aanbiedt.

De bepaling voorzien in het eerste lid is niet van toepassing : 1° op de verkoop van onroerende goederen bedoeld in artikel 66;2° verrichtingen tussen consumenten;3° op de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, 3°, 4°, 6°, 7°, 10° en 16°, evenals de andere natuurlijke of rechtspersonen wanneer zij verrichtingen uitvoeren met deze entiteiten. § 3. Betalingen of schenkingen worden geacht uitgevoerd of ontvangen te zijn in contanten indien de voorgelegde boekhoudkundige stukken, waaronder bankrekeninguittreksels, niet toelaten om te bepalen hoe de betalingen of schenkingen werden uitgevoerd of ontvangen.

Behoudens tegenbewijs, wordt elke betaling of schenking in contanten geacht op Belgisch grondgebied verricht te zijn en, bijgevolg, onderworpen aan de bepalingen van dit artikel wanneer ten minste één van de partijen in België woont of er een activiteit uitoefent.

BOEK IV. - BEVOEGDE AUTORITEITEN TITEL 1. - Nationale risicobeoordeling

Art. 68.De coördinatieorganen nemen de nodige maatregelen om de WG/FT-risico's waaraan België is blootgesteld alsmede de desbetreffende gegevensbeschermingskwesties te identificeren, te beoordelen en te beperken.

Daartoe maken ze een verslag op, elk voor wat hen aanbelangt en ten laatste zes maanden na de bekendmaking van deze wet, waarin de risico's worden beoordeeld. Vervolgens actualiseren ze dit verslag om de twee jaar of frequenter als de omstandigheden het rechtvaardigen.

Art. 69.§ 1. Voor de nationale risicobeoordeling bedoeld in artikel 68, maken de nationale coördinatieorganen met name gebruik : 1° van de relevante bevindingen van het door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2015/849 opgemaakte verslag;2° van de door de Europese Commissie aan België krachtens hetzelfde artikel gerichte aanbevelingen betreffende de maatregelen die geschikt zijn om de geïdentificeerde risico's aan te pakken. Wanneer de coördinatieorganen elk voor wat hen aanbelangt, beslissen, geen toepassing te maken van de aanbevelingen bedoeld in het eerste lid, 2°, in het kader van de nationale regelgeving inzake de strijd tegen WG/FT, brengen ze de Europese Commissie hiervan op de hoogte en motiveren hun beslissing. § 2. Bij het beoordelen van de WG/FT-risico's van met betrekking tot het type cliënt, het geografisch gebied en bepaalde producten, diensten, verrichtingen of leveringskanalen, houden de coördinatieorganen ten minste rekening met : 1° de in bijlage II vermelde indicatieve factoren welke een potentieel lager risico vertegenwoordigen;2° de in bijlage III vermelde indicatieve factoren welke een potentieel hoger risico vertegenwoordigen.

Art. 70.De coördinatieorganen zullen, op basis van de nationale risicobeoordeling bedoeld in artikel 68 : 1° bepalen welke wetgevende of andere maatregelen er moeten genomen worden om de nationale regelgeving inzake de strijd tegen WG/FT te verbeteren, met name door te bepalen op welke gebieden de onderworpen entiteiten maatregelen van verhoogde waakzaamheid moeten toepassen en, in voorkomend geval, welke specifieke maatregelen dienen te worden genomen;2° in voorkomend geval bepalen welke sectoren of gebieden een kleiner dan wel een groter risico op WG/FT vertegenwoordigen;3° de nodige aanbevelingen formuleren voor een betere verdeling en rangschikking van de middelen die enerzijds worden aangewend in de strijd tegen het witwassen van geld en anderzijds in de strijd tegen financiering van terrorisme;4° gepaste informatie publiceren die bestemd is voor de onderworpen entiteiten die hen enerzijds mogelijk maakt om hun eigen risicobeoordelingen gemakkelijker te verrichten, en anderzijds, om toegang te hebben tot actuele informatie betreffende de WG/FT-risico's, praktijken van criminelen die geld witwassen en degene die terrorisme financieren, evenals betreffende de aanwijzingen die identificatie mogelijk maken van verdachte verrichtingen die eigen zijn aan de betrokken sector;5° het resultaat van de nationale risicobeoordeling meedelen aan de Europese Commissie, aan de ETA's en aan de andere lidstaten.

Art. 71.Om bij te dragen aan de voorbereiding van de risicobeoordeling bedoeld in artikel 68 en om in staat te zijn om de doeltreffendheid van het stelsel ter bestrijding van WG/FT op nationaal vlak te beoordelen, houden de bevoegde autoriteiten bedoeld in deze titel die zijn aangewezen door de Koning, op voorstel van de minister van Financiën en de minister van Justitie, uitgebreide statistieken bij over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid van deze regelingen.

De Koning bepaalt op voorstel van de minister van Financiën en van de minister van Justitie overeenkomstig artikel 44, lid 2, van Richtlijn 2015/849, de gegevens die in de statistieken bedoeld in het eerste lid van dit artikel moeten worden opgenomen evenals de methodologie op basis waarvan deze statistieken moeten worden bijgehouden om jaarlijks een geconsolideerd overzicht te kunnen publiceren.

Art. 72.§ 1. De door de Koning in toepassing van artikel 71 aangewezen autoriteiten zenden de statistieken die ze bijhouden jaarlijks aan de minister van Justitie. § 2. De minister van Justitie publiceert jaarlijks een geconsolideerd overzicht van de statistieken die hem overeenkomstig paragraaf 1 zijn toegestuurd en doet dit toekomen aan de Europese Commissie.

TITEL 2. - Register van uiteindelijke begunstigden

Art. 73.Binnen de Algemene Administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën, hierna te noemen "Administratie van de Thesaurie", wordt een dienst opgericht belast met een centraal register van uiteindelijke begunstigden, genaamd UBO-register.

Art. 74.§ 1. Het UBO-register heeft tot doel toereikende, accurate en actuele informatie ter beschikking te stellen over de uiteindelijke begunstigden bedoeld in artikel 4, 27°, a), van in België opgerichte vennootschappen, over de uiteindelijke begunstigden bedoeld in artikel 4, 27°, b), van trusts, over de uiteindelijke begunstigden bedoeld in artikel 4, 27°, c), van stichtingen en (internationale) verenigingen zonder winstoogmerk en over de uiteindelijke begunstigden bedoeld in artikel 4, 27°, d), van juridische entiteiten die vergelijkbaar zijn met fiducieën of trusts.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, welke de in het eerste lid bedoelde juridische entiteiten vergelijkbaar zijn met trusts of fiducieën. § 2. De in artikel 73 bedoelde dienst van de Administratie van de Thesaurie is belast met het verzamelen, bewaren, beheren, controleren van de kwaliteit van de gegevens en ter beschikking stellen van de in de eerste paragraaf bedoelde informatie overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de wettelijke of reglementaire bepalingen die de eerste verzameling van deze gegevens toelaten.

De Administratie van de Thesaurie is belast met de controle op de naleving van de verplichtingen bedoeld in artikel 58/11, derde en vierde lid, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, en in artikel 14/1, tweede en derde lid, van het Wetboek van Vennootschappen.

De Administratie van de Thesaurie oefent de controle, bedoeld in het tweede lid van deze paragraaf, uit met toepassing van de toezichtsbevoegdheden bepaald in artikel 110, tweede lid.

Art. 75.De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, opgericht bij artikel 23 van wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, de wijze waarop de informatie wordt verzameld, de inhoud van de verzamelde informatie, het beheer, de toegang, het gebruik van de gegevens, de modaliteiten voor de verificatie van de gegevens, en de werking van het UBO-register.

TITEL 3. - De Cel voor financiële informatieverwerking HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 76.§ 1. Er wordt, onder de benaming "Cel voor financiële informatieverwerking", hierna te noemen "CFI", een administratieve autoriteit met rechtspersoonlijkheid ingesteld belast met het verwerken en verstrekken van informatie met het oog op de bestrijding van WG/FT, evenals de strijd tegen de financiering van massavernietigingswapens, als deze laatste bevoegdheid haar is toegekend krachtens de Europese verordeningen die hierop betrekking hebben.

De minister van Financiën deelt schriftelijk de naam en het adres van de CFI mee aan de Europese Commissie. § 2. De CFI is operationeel onafhankelijk en zelfstandig, hetgeen betekent dat zij beschikt over het gezag en de capaciteit om haar taken vrijelijk te vervullen, met inbegrip van de mogelijkheid om autonome beslissingen te nemen en om specifieke informatie te analyseren, op te vragen en te verspreiden die haar is meegedeeld krachtens deze wet.

Ze staat onder administratief toezicht van de minister van Justitie en van de minister van Financiën. § 3. De analyse van de informatie door de CFI omvat twee aspecten : 1° de operationele analyse die gericht is op de analyse van individuele gevallen om specifieke doelwitten te identificeren, het spoor van specifieke activiteiten of verrichtingen te volgen en het verband aan te tonen tussen deze doelwitten en de mogelijke opbrengst van de misdaad, het witwassen van geld, onderliggende criminele activiteiten, financiering van terrorisme of proliferatie;en 2° de typologische en strategische analyse die betrekking heeft op proactieve recherche van trends van witwassen van geld en financiering van terrorisme en die bestemd is voor de vervollediging en verbetering van de operationele analyse.

Art. 77.§ 1. De CFI is samengesteld uit financiële deskundigen en een hogere officier, gedetacheerd van de federale politie. Ze staat onder de leiding van een magistraat of zijn plaatsvervanger die van het parket worden gedetacheerd. Haar magistraten worden aangewezen door de Koning, op voordracht van de minister van Justitie, en haar leden door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit.

De leden van de CFI mogen noch tegelijkertijd noch tijdens het jaar dat hun benoeming voorafgaat, een functie van bestuurder, directeur, zaakvoerder of aangestelde uitoefenen of hebben uitgeoefend bij een onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, 1° tot en met 22°, en 29° tot en met 33°. § 2. Op het tijdstip van hun benoeming moeten de leden van de CFI de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;3° hun woonplaats in België hebben;4° een ervaring hebben van ten minste tien jaar in gerechtelijke, administratieve of wetenschappelijke functies die verband houden met de werking van de onderworpen entiteiten. Ze leggen in handen van de minister van Justitie de bij het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af.

Zij mogen geen bij verkiezing verleend openbaar mandaat uitoefenen en geen openbare of particuliere betrekking of activiteit uitoefenen die de onafhankelijkheid of de waardigheid van het ambt in gevaar zou kunnen brengen. § 3. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit : 1° de regels inzake de samenstelling, de organisatie, de werking, de controle en de onafhankelijkheid van de CFI;en 2° de bijdragen in de werkingskosten van de CFI, die verschuldigd zijn door de onderworpen entiteiten bedoeld in 5, § 1, 1° tot en met 27°, en 29° tot en met 33°, en de wijze waarop deze worden geïnd. § 4. De CFI wordt met de Staat gelijkgesteld voor de toepassing van de wetten en reglementen betreffende de belastingen, heffingen, rechten en vergoedingen van de Staat, de provincies, de gemeenten en de agglomeraties van gemeenten. § 5. De burgerlijke aansprakelijkheid van de CFI en van haar leden kan niet worden ingeroepen bij het vervullen van haar wettelijke opdrachten, behalve in geval van bedrog of zware fout.

Art. 78.Ten minste één keer per jaar stelt de CFI een verslag op van haar werkzaamheden voor de minister van Justitie en de minister van Financiën. Dit verslag bevat, wat haar betreft, alle inlichtingen nuttig voor de beoordeling van de doeltreffendheid van het preventieve stelsel ter bestrijding van WG/FTP. HOOFDSTUK 2. - Bevoegdheden en rechten

Art. 79.§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de gerechtelijke autoriteiten, wordt de CFI belast met het ontvangen en het analyseren van de meldingen van vermoedens die verband houden met WG/FT meegedeeld door de onderworpen entiteiten op grond van de artikelen 47, 54 en 66, § 2, derde lid, evenals de meldingen van vermoedens die verband houden met de financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens, meegedeeld door de onderworpen entiteiten op grond van de desbetreffende Europese verordeningen. § 2. De CFI wordt bovendien belast met het ontvangen en het analyseren van de informatie meegedeeld door : 1° de toezichtautoriteiten, wanneer ze tijdens de inspecties verricht bij de onderworpen entiteiten die onder hun bevoegdheid vallen, dan wel op enigerlei andere wijze, geldmiddelen, verrichtingen of feiten vaststellen waarvan ze weten, vermoeden of redelijke gronden hebben om te vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.Hetzelfde geldt voor de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten, in afwijking van de wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing op hun beroepsgeheim; 2° de ambtenaren van de administratieve diensten van de Staat, de curatoren in een faillissement, de voorlopige bewindvoerders bedoeld in artikel 8 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, die, bij de uitoefening van hun opdrachten of bij de uitoefening van hun beroep geldmiddelen, verrichtingen of feiten vaststellen waarvan zij weten, vermoeden of redelijke gronden hebben om te vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld of met de financiering van terrorisme;3° de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, op grond van artikel 98 van Verordening (EU) nr.389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Beschikkingen nr. 280/2004/EG en nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en (EU) nr. 1193/2011 van de Commissie; 4° het Contactpunt Regularisaties bij de FOD Financiën, in het kader van de door de regering toegepaste vrijwillige regularisatieprocedure, ingevolge dewelke het voornoemde Contactpunt aan de CFI, een kopie van het regularisatie attest, alsook een bondige nota over de omvang en de oorsprong van de geregulariseerde inkomsten, sommen, btw-handelingen en kapitalen meedeelt, de periode waarin deze zijn ontstaan en de voor de geregulariseerde bedragen gebruikte financiële rekeningen;5° de Vlaamse belastingdienst in het kader van de tijdelijke Vlaamse fiscale regularisatie, ingevolge dewelke zij aan de CFI een kopie van het regularisatieattest, alsook de in artikel 6 van het decreet van 10 februari 2017 houdende een tijdelijke Vlaamse fiscale regularisatie, vermelde gegevens meedeelt;6° de Algemene Administratie van Douane en Accijnzen van de Federale Overheidsdienst Financiën, hierna te noemen "Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen", overeenkomstig het koninklijk besluit van 26 januari 2014 houdende maatregelen ter controle van het grensoverschrijdend verkeer van liquide middelen en van Verordening (EG) nr.1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de gemeenschap binnenkomen of verlaten; en 7° de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die bij de uitoefening van hun opdracht geldmiddelen, verrichtingen of feiten vaststellen waarvan ze weten, vermoeden of redelijke gronden hebben om te vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. De autoriteiten en de diensten bedoeld in deze paragraaf brengen de geldmiddelen, verrichtingen en feiten bedoeld in deze paragraaf onmiddellijk ter kennis van de CFI overeenkomstig de modaliteiten van artikel 50.

Wanneer ze deze informatie meedelen aan de CFI, zijn de artikelen 55 tot en met 59 onder dezelfde voorwaarden van toepassing. § 3. De CFI wordt bovendien belast met het ontvangen en het analyseren van de informatie meegedeeld door : 1° de FIE's, die gelijkaardige functies uitoefenen als die van de CFI, in het kader van een wederzijdse samenwerking;2° het openbaar ministerie in het kader van een informatie of een onderzoek in verband met terrorisme en de financiering van terrorisme;3° het Europees Bureau voor Fraudebestrijding van de Europese Commissie in het kader van een onderzoek inzake fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Unie. De autoriteiten en diensten bedoeld in deze paragraaf beslissen op soevereine wijze om deze informatie ter kennis te brengen van de CFI. § 4. Zodra de CFI de meldingen van de vermoedens ontvangt bedoeld in paragraaf 1 en de informatie bedoeld in de paragrafen 2 en 3 : 1° bevestigt zij er de ontvangst van, en 2° oefent zij haar bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 80 tot en met 83. § 5. Onverminderd artikel 123 kunnen de inlichtingen die door de CFI verkregen werden van een inlichtingen- of veiligheidsdienst, met toepassing van paragraaf 2, 2°, door deze niet worden doorgegeven aan een instelling naar buitenlands recht, met toepassing van artikel 83, § 2, zonder de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken inlichtingen- of veiligheidsdienst.

Art. 80.§ 1. Wanneer de CFI gevat wordt door een melding van een vermoeden of informatie in toepassing van artikel 79, kan ze zich verzetten tegen de uitvoering van elke verrichting die hierop betrekking heeft.

De CFI bepaalt op welke verrichtingen evenals op welke bankrekeningen het verzet betrekking heeft en brengt haar beslissing onmiddellijk schriftelijk ter kennis van de betrokken onderworpen entiteiten. § 2. Het verzet bedoeld in paragraaf 1 verhindert de uitvoering van de verrichtingen die er het voorwerp van zijn, tijdens maximaal vijf werkdagen te rekenen vanaf de kennisgeving.

Indien de CFI van oordeel is dat de maatregel bedoeld in het eerste lid moet worden verlengd, meldt zij dit onverwijld aan de procureur des Konings of aan de federale procureur die de passende beslissing neemt. Indien binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, geen beslissing ter kennis is gebracht van de onderworpen entiteiten, mogen deze entiteiten de verrichting(en) uitvoeren die het voorwerp zijn van de beslissing. § 3. Wanneer de CFI de informatie overmaakt aan de procureur des Konings of aan de federale procureur op grond van paragraaf 2, verwittigt ze ook onverwijld het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, opgericht door artikel 2 van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties. § 4. De CFI kan eveneens beslissen tot een maatregel van verzet als bedoeld in paragraaf 1 op verzoek van een andere FIE. In voorkomend geval zijn de bepalingen van paragraaf 1 tot en met 3 van toepassing.

Art. 81.§ 1. Wanneer de CFI meldingen van de vermoedens en informatie bedoeld in artikel 79 ontvangt, mogen de CFI, of één van haar leden of één van haar personeelsleden, die daartoe is aangewezen door de magistraat die de Cel leidt of door zijn plaatsvervanger, volgens de door haar bepaalde modaliteiten, alle bijkomende inlichtingen opvragen die zij nuttig achten voor de vervulling van de opdracht van de CFI, bij : 1° de onderworpen entiteiten;2° de toezichtautoriteiten en de Stafhouder bedoeld in artikel 52;3° de politiediensten, met toepassing van artikel 44/11/9, § 1, 2°, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;4° de administratieve diensten van de Staat;5° de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;6° de curatoren in een faillissement; 7° de voorlopige bewindvoerders bedoeld in artikel XX.31, § 1, en XX.32, § 2, van het Wetboek van economisch recht; 8° de gerechtelijke overheden. Met dezelfde doelstellingen als deze bedoeld in het eerste lid, kan de CFI, één van haar leden of één van haar personeelsleden, die daartoe is aangewezen door de magistraat die haar leidt of door zijn plaatsvervanger, het Centraal aanspreekpunt van de Nationale Bank van België raadplegen. § 2. De gerechtelijke overheden, de politiediensten, de administratieve diensten van de Staat, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de curatoren in een faillissement en de voorlopige bewindvoerders mogen de CFI op eigen initiatief alle informatie bezorgen die zij nuttig achten voor de vervulling van haar opdracht. § 3. In afwijking van paragraaf 1, 1° en 2°, delen de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 23° tot en met 28°, en de Stafhouder bedoeld in artikel 52 de door de CFI gevraagde bijkomende inlichtingen echter niet mee wanneer zij deze van één van hun cliënten ontvangen of over één van hun cliënten verkrijgen wanneer zij de rechtspositie van deze cliënt bepalen, dan wel die cliënt in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of dergelijke informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen, tenzij de betrokken onderworpen entiteiten zelf hebben deelgenomen aan de witwasactiviteiten of de activiteiten inzake de financiering van terrorisme, zij juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor de financiering van terrorisme hebben verstrekt, of zij weten dat hun cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of voor de financiering van terrorisme. § 4. Onverminderd artikel 123 kunnen de inlichtingen die door de CFI werden verkregen van een inlichtingen- of veiligheidsdienst, met toepassing van paragraaf 1, 4°, door de CFI niet worden doorgegeven aan een instelling naar buitenlands recht, met toepassing van artikel 83, § 2, zonder de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken inlichtingen- of veiligheidsdienst. § 5. In afwijking van paragraaf 1, 8°, kan een onderzoeksrechter geen inlichtingen meedelen aan de CFI zonder uitdrukkelijke toestemming van de procureur des Konings of de federale procureur. Bovendien, en onverminderd artikel 123, kunnen de inlichtingen verkregen van een gerechtelijke overheid door de CFI niet worden doorgegeven aan een instelling naar buitenlands recht met toepassing van artikel 83, § 2, zonder uitdrukkelijke toestemming van de procureur des Konings of de federale procureur. § 6. Onverminderd artikel 56, maken de in paragraaf 1 bedoelde entiteiten, overheden en diensten niet bekend aan de betrokken persoon noch aan derden, dat de inlichtingen die ze meedelen aan de CFI op grond van dezelfde paragraaf of van paragraaf 2, werden gevraagd door de CFI of haar werden of zullen worden meegedeeld.

Art. 82.§ 1. Wanneer de CFI de meldingen van vermoedens en de informatie bedoeld in artikel 79 analyseert, bepaalt zij, door middel van een grondige analyse, of de geldmiddelen of de goederen die worden gebruikt bij de verrichting of het aangeklaagde feit kunnen voortkomen uit een criminele activiteit, zoals gedefinieerd in artikel 4, 23°. § 2. Wanneer uit de in paragraaf 1 bedoelde analyse blijkt dat er een ernstige aanwijzing bestaat van WG/FTP, deelt de CFI de desbetreffende informatie mee aan de procureur des Konings of aan de federale procureur.

Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring bedoeld in artikel 80, § 3, wordt eveneens door de CFI verwittigd wanneer tegoeden van significante waarde, van welke aard ook, beschikbaar zijn voor een mogelijke gerechtelijke inbeslagneming. § 3. Het openbaar ministerie licht de CFI in over het gebruik dat werd gemaakt van de overeenkomstig dit artikel meegedeelde informatie en over het resultaat van de op grond van die informatie uitgevoerde onderzoeken of inspecties.

Bovendien, verstrekt het openbaar ministerie aan de CFI een afschrift van de definitieve beslissingen die zijn genomen, met inbegrip van de minnelijke schikkingen afgesloten in strafzaken, in de dossiers in verband waarmee de CFI overeenkomstig dit artikel informatie heeft meegedeeld.

Art. 83.§ 1. Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 79 tot en met 82, de mededelingen bedoeld in paragraaf 2 en buiten het geval dat zij opgeroepen worden om in rechte te getuigen, of voor een parlementaire onderzoekscommissie, mogen de leden van de CFI en de leden van haar personeel, de leden van de politiediensten en de andere ambtenaren die bij haar gedetacheerd zijn alsook de externe deskundigen waarop zij een beroep doet, zelfs in het geval bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en niettegenstaande enige andersluidende bepaling, geen ruchtbaarheid geven aan de informatie waarvan zij bij de uitoefening van hun opdrachten kennis hebben gekregen.

Het ruchtbaar maken van de in het eerste lid bedoelde informatie door een lid van de CFI of van haar personeel, een lid van de politiediensten of een andere ambtenaar die bij haar gedetacheerd is, of een externe deskundige waarop ze een beroep doet, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op mededelingen : 1° in het kader van een wederzijdse samenwerking, op grond van internationale verdragen die België heeft ondertekend of op grond van wederkerigheid, aan FIE's met opdrachten en verplichtingen van dezelfde aard als die van de CFI, met het oog op het vervullen van hun opdracht;2° tussen de CFI en het Europees bureau voor fraudebestrijding, in het kader van de toepassing van artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;3° tussen de CFI en de toezichtautoriteiten, op grond van artikel 121, § 2, van alle informatie die voor die autoriteiten nuttig is voor de uitoefening van hun toezichts- en sanctiebevoegdheden, krachtens deze wet;4° tussen de CFI en de Staatsveiligheid, de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht en het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, in het kader van de bestrijding van het radicaliseringsproces, van terrorisme, de financiering van terrorisme en de witwasverrichtingen die hiermee verband zouden kunnen houden. Paragraaf 1 is evenmin van toepassing wanneer de CFI aan de procureur des Konings of aan de federale procureur op grond van de artikelen 80, § 2, en 82, § 2, informatie heeft medegedeeld betreffende het witwassen van geld dat voortkomt uit een misdrijf waarvoor een toezichtautoriteit, als bedoeld in artikel 85, een opsporingsbevoegdheid heeft, dan licht de CFI die autoriteit in over deze mededeling.

Wanneer deze mededeling informatie bevat betreffende het witwassen van geld afkomstig van mensensmokkel of mensenhandel, bezorgt de CFI aan de arbeidsauditeur een afschrift van het doormeldingsverslag dat krachtens artikel 82, § 2, aan de procureur des Konings of aan de federale procureur werd meegedeeld.

Wanneer deze mededeling informatie bevat betreffende het witwassen van geld afkomstig van misdrijven waarvoor de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen de strafvordering uitoefent, bezorgt de CFI aan deze Administratie, een afschrift van het doormeldingsverslag dat aan de procureur des Konings of aan de federale procureur werd meegedeeld krachtens artikel 82, § 2.

Wanneer deze mededeling inlichtingen bevat betreffende het witwassen van geld afkomstig van misdrijven die een weerslag kunnen hebben inzake ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, behoudens de gevallen bepaald in het vorige lid, bezorgt de CFI aan de minister van Financiën, de op dit gebied nuttige inlichtingen die voortvloeien uit de doormelding van het dossier aan de procureur des Konings of de federale procureur, krachtens artikel 82, § 2.

Wanneer deze mededeling informatie bevat betreffende het witwassen van geld afkomstig uit het plegen van misdrijven die een weerslag kunnen hebben op het gebied van sociale fraude bezorgt de CFI de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, opgericht door artikel 3 van het Sociaal Strafwetboek van 6 juni 2010, inlichtingen die voor deze dienst nuttig zijn en voortvloeien uit de doormelding van het dossier aan de procureur des Konings of de federale procureur, krachtens artikel 82, § 2.

Wanneer deze mededeling inlichtingen bevat betreffende het witwassen van geld dat afkomstig is van een strafbaar feit behorende tot de opsporingsbevoegdheid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, bezorgt de CFI aan de minister van Economie, de op dit gebied nuttige inlichtingen die voortvloeien uit de doormelding van het dossier aan de procureur des Konings of de federale procureur, krachtens artikel 82, § 2.

Wanneer deze mededeling informatie bevat waarvoor de Staatsveiligheid of de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht inlichtingen aan de CFI hebben verstrekt, licht de CFI hen in over deze mededeling.

Art. 84.Tijdens het verrichten van onderzoeken betreffende het witwassen van geld, de criminele activiteiten die hiermee verband houden, en de financiering van terrorisme, kunnen de gerechtelijke overheden aan de CFI, onder voorbehoud van de toepassing van de vereiste van artikel 58, alle relevante inlichtingen vragen die ze bezit.

Wanneer de CFI zulk verzoek ontvangt beoordeelt zij soeverein de noodzaak tot het doormelden van de in haar bezit zijnde informatie. In dat geval is artikel 83, § 1, niet van toepassing op de door de CFI overgemaakte informatie.

TITEL 4. - Toezichtautoriteiten HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 85.§ 1. Onder voorbehoud van de prerogatieven die hen zijn toegekend door of krachtens andere wettelijke bepalingen, houden de hierna opgesomde autoriteiten toezicht op de naleving van de bepalingen van boek II van deze wet, van de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen en van de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's : 1° de minister van Financiën, via zijn vertegenwoordiger bedoeld in artikel 22 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, ten aanzien van deze laatste;2° de Administratie van de Thesaurie, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 2° en 3° ;3° de Nationale Bank van België, hierna te noemen "de Bank", ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 4° tot en met 10° ;4° de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, hierna te noemen "de FSMA ", ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 11° tot en met 20° ;5° de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 21°, en 29° tot en met 31° ;6° het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 23° ;7° het Instituut van de Accountants en Belastingconsulenten, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 24° ;8° het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 25° ;9° de Nationale Kamer van Notarissen, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 26° ;10° de Nationale Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 27° ;11° de Stafhouder van de Orde waartoe zij behoren, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 28° ;12° de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 32° ;13° de Kansspelcommissie, ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 33° ; § 2. De Koning wijst de autoriteiten aan die bevoegd zijn om, onverminderd de prerogatieven die hen zijn toegekend door of krachtens andere wettelijke bepalingen, toe te zien op de naleving van de in paragraaf 1 bedoelde bepalingen door de entiteiten tot dewelke Hij in voorkomend geval het toepassingsgebied van alle of een deel van de bepalingen van boek II van deze wet, heeft uitgebreid op grond van artikel 5, § 1, 22°, en § 4. § 3. Onverminderd de prerogatieven die hen zijn toegekend in paragraaf 1 en door of krachtens andere wettelijke bepalingen, houden de hierna opgesomde autoriteiten toezicht op de naleving van de bepalingen van boek III : 1° met betrekking tot de bepalingen van artikel 66, § 2, eerste lid, en van artikel 67 : de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie;2° met betrekking tot de bepalingen van artikel 66, § 2, tweede en derde lid : a) de Nationale Kamer van Notarissen ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 26° ;b) de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in 5, § 1, 30°.

Art. 86.§ 1. De toezichtautoriteiten of in voorkomend geval, de bij andere wetten aangewezen autoriteiten, kunnen reglementen uitvaardigen die van toepassing zijn op de onder hun bevoegdheid vallende onderworpen entiteiten en die de bepalingen van boek II en III en van de uitvoeringsbesluiten ervan op technisch vlak vervolledigen, rekening houdend met de nationale risicobeoordeling bedoeld in artikel 68.

In voorkomend geval hebben de in het eerste lid bedoelde reglementen enkel uitwerking na goedkeuring ervan door de Koning.

Indien de toezichtautoriteiten of, in voorkomend geval, de andere autoriteiten als bedoeld in het eerste lid, nalaten de in het eerste lid bedoelde reglementen uit te vaardigen of ze in de toekomst te wijzigen, kan de Koning deze reglementen Zelf vaststellen of wijzigen. § 2. Op basis van wat ze noodzakelijk achten voor een effectieve toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 85, § 1, gaan de toezichtautoriteiten over tot het : 1° verzenden van circulaires, aanbevelingen of andere mededelingen aan de onderworpen entiteiten, om de draagwijdte te verduidelijken van de verplichtingen die voor deze entiteiten voortvloeien uit de voornoemde bepalingen;2° voeren van acties om de onderworpen entiteiten te sensibiliseren voor de WG/FT-risico's;en 3° voeren van acties om de onderworpen entiteiten te informeren aangaande de ontwikkelingen in het juridisch kader van de strijd tegen WG/FTP.

Art. 87.§ 1. De toezichtautoriteiten oefenen hun toezicht uit op basis van een risicobeoordeling. Daartoe zorgen ze ervoor : 1° dat ze beschikken over een helder inzicht in de WG/FT-risico's in België, door zich te baseren op relevante informatie aangaande nationale en internationale risico's, met inbegrip van het verslag opgemaakt door de Europese Commissie krachtens artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2015/849 en op de nationale risicobeoordeling bedoeld in artikel 68;2° dat ze de frequentie en intensiteit van het toezicht ter plaatse en op afstand bepalen op grond van het risicoprofiel van de onderworpen entiteiten. Het risicoprofiel bedoeld in het eerste lid, 2°, vloeit voort uit de combinatie van : 1° een beoordeling van het niveau van het WG/FT-risico waaraan de onderworpen entiteit is blootgesteld, met name rekening houdend met de kenmerken van haar activiteitensector, haar cliënteel, de producten en diensten die ze aanbiedt, geografische gebieden waar ze haar activiteiten uitoefent, en haar leveringskanalen enerzijds;en 2° een beoordeling van het beheer van deze risico's, met name een beoordeling van de maatregelen die ze heeft genomen om deze risico's te identificeren en te verminderen en een beoordeling van haar niveau van conformiteit met de toepasselijke wettelijke en reglementaire verplichtingen anderzijds. De toezichtautoriteiten zorgen ervoor dat ze beschikken over relevante informatie aangaande de onderworpen entiteiten, die noodzakelijk is om hun risicoprofiel op te maken.

Het risicoprofiel van de onderworpen entiteiten wordt herbekeken door de toezichtautoriteit : 1° periodiek, met een frequentie die aangepast is om met name rekening te houden met de kenmerken van de activiteitensector en het risicoprofiel dat voordien is toegekend aan de onderworpen entiteit; en 2° wanneer belangrijke gebeurtenissen plaatsvinden die het niveau van de WG/FT-risico's waaraan de onderworpen entiteit is blootgesteld of het beheer van deze risico's door de onderworpen entiteit, kunnen beïnvloeden. § 2. Bij de uitoefening van hun toezichtsbevoegdheden houden de toezichtautoriteiten rekening met de mate van risicobeoordelingsvrijheid die op grond van deze wet aan de onderworpen entiteiten wordt gelaten. Daartoe onderzoeken ze de relevantie van de algemene risicobeoordeling die door de onderworpen entiteiten wordt verricht overeenkomstig artikel 16 en houden ze rekening met de risicofactoren opgesomd in de bijlagen II en III.

Art. 88.In de gevallen bedoeld in artikel 13, § 3, derde lid, wanneer bijkomende maatregelen die door de onderworpen entiteit zijn opgelegd aan de vestiging die ze uitbaat in het betrokken derde land niet voldoende zijn om het WG/FT-risico doeltreffend te beheren, kan de toezichtautoriteit die bevoegd is op grond van artikel 85 eisen dat de groep geen zakelijke relaties aangaat of die relaties beëindigt en geen verrichtingen uitvoert. Indien nodig eist de toezichtautoriteit dat de vestiging in het betrokken derde land wordt gesloten.

Art. 89.§ 1. Buiten het geval waarin ze worden opgeroepen om in rechte te getuigen in strafzaken, zijn de toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85, § 1, 2°, de leden en ex-leden van hun organen en personeel die betrokken zijn bij de uitoefening van het toezicht bepaald in deze wet, of de personen die daartoe zijn aangewezen, gebonden door het beroepsgeheim en mogen ze aan geen enkele persoon of autoriteit vertrouwelijke informatie bekendmaken waarvan zij bij de uitoefening van de toezichtsbevoegdheden krachtens deze wet, in kennis werden gesteld.

Buiten het geval waarin ze worden opgeroepen om in rechte te getuigen in strafzaken, is de toezichtautoriteit bedoeld in artikel 85, § 1, 5°, de leden en ex-leden van haar personeel die betrokken zijn bij de uitoefening van het toezichtbepaald in deze wet, of de personen die daartoe zijn aangewezen, gebonden door het beroepsgeheim en mogen ze aan geen enkele persoon of autoriteit vertrouwelijke gegevens bekendmaken die hen werden meegedeeld door een andere toezichtautoriteit in het kader van de uitoefening van de toezichtsbevoegdheden krachtens deze wet. § 2. Paragraaf 1 doet geen afbreuk aan de mededeling van vertrouwelijke of geheime informatie aan derden in de gevallen bepaald door de wet. § 3. De toezichtautoriteiten bedoeld in paragraaf 1 en de leden of ex-leden van hun organen en van hun personeel zijn vrijgesteld van de verplichting bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. § 4. Inbreuken op dit artikel worden bestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op inbreuken op dit artikel.

Art. 90.De toezichtautoriteiten stellen effectieve en betrouwbare mechanismen in voor de melding door de leidinggevenden, personeelsleden, agenten en distributeurs van de onderworpen entiteiten of door derden, aan deze autoriteiten, van mogelijke of werkelijke inbreuken op de bepalingen van deze wet, van de besluiten of reglementen genomen ter uitvoering ervan, van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen, en van de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's.

De in het eerste lid bedoelde mechanismen omvatten specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van inbreuken en de opvolging ervan.

De toezichtautoriteit kan de identiteit van de persoon die de melding verricht heeft, niet bekendmaken aan de onderworpen entiteit of aan derden.

Er kan geen enkele burgerlijke rechtsvordering, straf- of tuchtvordering worden ingesteld en geen enkele professionele sanctie worden uitgesproken tegen het personeelslid of de vertegenwoordiger van de onderworpen entiteit die te goeder trouw een melding heeft gericht aan de toezichtautoriteit, wegens het feit dat hij de genoemde melding heeft verricht. Deze bescherming is eveneens van toepassing wanneer de te goeder trouw verrichte melding, gegevens bevat die voorkomen of zouden moeten voorkomen in een melding van een verdachte verrichting.

Elke ongunstige of discriminatoire behandeling van deze persoon, evenals elke beëindiging van de arbeidsverhouding of de vertegenwoordiging wegens de melding die deze persoon heeft verricht, is verboden. HOOFDSTUK 2. - Toezichtsbevoegdheden en -maatregelen van de Nationale Bank van België

Art. 91.Onverminderd de prerogatieven die haar zijn toegekend voor het vervullen van haar andere wettelijke toezichtsopdrachten, kan de Bank zich voor de uitoefening van haar toezichtsbevoegdheden bepaald door of krachtens deze wet, alle informatie en elk document doen verstrekken in gelijk welke vorm en met name alle informatie over de organisatie, de werking, de positie en de verrichtingen van de onderworpen entiteiten, als bedoeld in artikel 5, § 1, 4° tot en met 10°, met inbegrip van de informatie betreffende de relaties tussen een onderworpen entiteit en haar cliënten.

De Bank kan ter plaatse inspecties verrichten en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van alle informatie, elk document, elk gegevensbestand en elke registratie, alsook toegang hebben tot elk informaticasysteem, om : 1° na te gaan of de bepalingen van boek II van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen en van de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's, worden nageleefd;2° het passende karakter te toetsen van de beleidsstructuren, de administratieve organisatie, de interne controle en het beleid inzake het beheer van de WG/FTP-risico's. De in het eerste en tweede lid bedoelde prerogatieven omvatten eveneens de toegang tot de agenda's en tot de notulen van de vergaderingen van de verschillende organen van de onderworpen entiteit en van hun interne comités, evenals tot de bijhorende documenten en tot de resultaten van de interne en/of externe beoordeling van de werking van genoemde organen.

In het kader van haar toezichtsopdracht en met name van de in het tweede lid bedoelde inspecties zijn de personeelsleden van de Bank gemachtigd om van de leidinggevenden en de personeelsleden van de onderworpen entiteit alle inlichtingen en uitleg te verkrijgen die zij nodig achten voor de uitvoering van hun opdrachten en kunnen zij te dien einde gesprekken eisen met leidinggevenden of personeelsleden van de onderworpen entiteit die zij aanduiden.

Art. 92.Relaties tussen de onderworpen entiteit en een bepaalde cliënt behoren niet tot de bevoegdheid van de Bank, tenzij het toezicht op die onderworpen entiteit dit vergt.

Art. 93.§ 1. Onverminderd de andere maatregelen die zijn vastgesteld in deze wet of in andere wettelijke of reglementaire bepalingen, kan de Bank een onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, 4° tot en met 10°, bevelen om binnen de door de Bank bepaalde termijn : 1° te voldoen aan welbepaalde voorschriften van boek II van deze wet, van de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen en van de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's;2° de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in haar beleidsstructuren, haar administratieve organisatie, haar interne controle en haar beleid inzake het beheer van de WG/FTP-risico's;of 3° over te gaan tot de vervanging van personen bedoeld in artikel 9. § 2. Onverminderd de andere maatregelen die in deze wet of in andere wettelijke of reglementaire bepalingen zijn vastgesteld, kan de Bank, indien de onderworpen entiteit tot wie zij een bevel heeft gericht op grond van paragraaf 1, in gebreke blijft bij afloop van de opgelegde termijn, en op voorwaarde dat de onderworpen entiteit haar middelen heeft kunnen laten gelden : 1° de vastgestelde inbreuken en het feit dat de onderworpen entiteit geen gehoor heeft gegeven aan het bevel dat haar werd gegeven, bekendmaken;2° haar de betaling van een dwangsom opleggen die per kalenderdag niet minder mag bedragen dan 250 euro, noch meer mag bedragen dan 50 000 euro, noch in het totaal 2 500 000 euro mag overschrijden. De dwangsommen die met toepassing van het eerste lid worden opgelegd, worden ingevorderd door de administratie van de FOD Financiën belast met de inning en invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen, overeenkomstig de artikelen 3 en volgende van de domaniale wet van 22 december 1949.

Art. 94.Onverminderd de andere bepalingen die in deze wet of in andere wettelijke of reglementaire bepalingen zijn vastgesteld, en de prerogatieven die haar zijn toegekend voor het vervullen van haar andere wettelijke toezichtsopdrachten, kan de Bank, wanneer ze vaststelt dat bij afloop van de termijn vastgesteld op grond van artikel 93, § 1, de toestand niet werd verholpen : 1° een speciaal commissaris aanstellen. In dit geval is voor alle handelingen en beslissingen van alle organen van de onderworpen entiteit, inclusief de algemene vergadering, alsook voor die van de personen die instaan voor het beleid, zijn schriftelijke, algemene of bijzondere toestemming vereist; de Bank kan de verrichtingen waarvoor toestemming is vereist, evenwel beperken.

De speciaal commissaris mag elk voorstel dat hij nuttig acht, voorleggen aan alle organen van de onderworpen entiteit, inclusief de algemene vergadering.

De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voortvloeit voor de onderworpen entiteit of voor derden.

Indien de Bank de aanstelling van een speciaal commissaris in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, met opgave van de handelingen en beslissingen waarvoor zijn toestemming is vereist, zijn alle handelingen en beslissingen zonder deze vereiste toestemming nietig, tenzij de speciaal commissaris die bekrachtigt.

Onder dezelfde voorwaarden zijn alle beslissingen van de algemene vergadering zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris nietig, tenzij hij die bekrachtigt.

De bezoldiging van de speciaal commissaris wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de onderworpen entiteit.

De Bank kan een plaatsvervangend commissaris aanstellen; 2° de vervanging gelasten van alle of een deel van de leden van het wettelijk bestuursorgaan van de onderworpen entiteit binnen een termijn die zij bepaalt en, zo binnen deze termijn geen vervanging geschiedt, in de plaats van de voltallige bestuurs- en beleidsorganen van de onderworpen entiteit een of meer voorlopige bestuurders of zaakvoerders aanstellen die alleen of collegiaal, naargelang van het geval, de bevoegdheden hebben van de vervangen personen.De Bank maakt haar beslissing bekend in het Belgisch Staatsblad.

Mits de Bank hiermee instemt, kan of kunnen de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) een algemene vergadering bijeenroepen en de agenda ervan vaststellen.

De Bank kan volgens de modaliteiten die zij bepaalt eisen dat de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) aan haar verslag uitbrengen over de maatregelen die zij in het kader van hun opdracht hebben genomen.

De bezoldiging van de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de onderworpen entiteit.

De Bank kan de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) te allen tijde vervangen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een meerderheid van aandeelhouders of vennoten, wanneer zij aantonen dat het beleid van de betrokkenen niet langer de nodige waarborgen biedt; 3° voor de duur die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de onderworpen entiteit geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden;deze schorsing kan, in de door de Bank bepaalde mate, de volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de lopende overeenkomsten tot gevolg hebben.

De leden van de bestuurs- en de beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing of het verbod, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voortvloeit voor de onderworpen entiteit of voor derden.

Indien de Bank de schorsing of het verbod in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig; 4° de vergunning herroepen. Voor de onderworpen entiteiten die kredietinstellingen zijn, wordt de beslissing tot herroeping genomen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen;

In spoedeisende gevallen kan de Bank de in het eerste lid bedoelde maatregelen nemen zonder voorafgaand bevel, mits de onderworpen entiteit haar middelen heeft kunnen laten gelden.

Art. 95.Wanneer de Bank vaststelt dat een onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, 6°, d), of 7°, e), in België een ernstige inbreuk begaat op de bepalingen van boek II van deze wet, van de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen en van de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's, omvatten de maatregelen bedoeld in artikel 94, 3°, de bevoegdheid om de onderworpen entiteit te verbieden om in België diensten te verstrekken via één of meerdere agenten of distributeurs in België die de Bank bepaalt.

Art. 96.Wanneer de Bank maatregelen neemt met toepassing van artikel 93, § 2, 2°, houdt zij met name rekening met : 1° de ernst en de duur van de inbreuken;2° de financiële draagkracht van de betrokken onderworpen entiteit, zoals die met name blijkt uit haar totale omzet;3° het voordeel of de winst die de inbreuken eventueel opleveren voor de betrokken onderworpen entiteit, voor zover deze kunnen worden bepaald;4° de schade dat derden eventueel hebben geleden door deze inbreuken, voor zover dit kan worden bepaald;5° de mate van medewerking van de betrokken onderworpen entiteit met de Bank;6° eventuele vroegere inbreuken die gepleegd zijn door de betrokken onderworpen entiteit.

Art. 97.De Bank informeert de ETA's over de maatregelen die ze met toepassing van de artikelen 93, 94, 2° en 4°, en 95 neemt, evenals van een eventueel beroep daartegen en van de uitkomst van dat beroep.

Art. 98.Wanneer de Bank in het kader van haar toezichtsopdracht en met name van haar inspecties bedoeld in artikel 91, tweede lid, een inbreuk vaststelt op de bepalingen van artikel 66, § 2, eerste lid, of van artikel 67, brengt zij de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie zo spoedig mogelijk op de hoogte daarvan. HOOFDSTUK 3. - Toezichtsbevoegdheden en -maatregelen van de Autoriteit voor Financiële diensten en markten

Art. 99.Onverminderd de prerogatieven die haar zijn toegekend bij het vervullen van haar andere wettelijke toezichtsopdrachten, kan de FSMA zich voor de uitoefening van haar toezichtsbevoegdheden bepaald door deze wet, alle informatie en elk document, in gelijk welke vorm, doen verstrekken en met name alle informatie over de organisatie, de werking, de positie en de verrichtingen van de onderworpen entiteiten, bedoeld in artikel 5, § 1, 11° tot en met 20°, met inbegrip van de informatie betreffende de relaties tussen een onderworpen entiteit en haar cliënten.

De FSMA kan ter plaatse inspecties verrichten en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van alle informatie, elk document, elk gegevensbestand en elke registratie, alsook toegang hebben tot elk informaticasysteem, om : 1° na te gaan of de bepalingen van boek II van deze wet en van de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849 en van de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's, worden nageleefd;2° het passende karakter te toetsen van de beleidsstructuren, de administratieve organisatie, de interne controle en het beleid inzake haar beheer van WG/FTP-risico's.

Art. 100.Relaties tussen de onderworpen entiteit en een bepaalde cliënt behoren niet tot de bevoegdheid van de FSMA, tenzij het toezicht op die onderworpen entiteit dit vergt.

Art. 101.§ 1. Onverminderd de andere maatregelen bepaald in deze wet, kan de FSMA een onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, 11° tot en met 20°, bevelen om zich binnen de door de FSMA bepaalde termijn : 1° te voldoen aan welbepaalde voorschriften van boek II van deze wet of van de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849 of van de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen inzake financiële embargo's;2° de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in haar organisatie en haar beleid inzake WG/FTP;3° overgaan tot de vervanging van personen bedoeld in artikel 9. § 2. Onverminderd de andere in deze wet bepaalde maatregelen, kan de FSMA, indien de onderworpen entiteit tot wie zij een bevel heeft gericht op grond van paragraaf 1 in gebreke blijft bij afloop van de opgelegde termijn, mits de onderworpen entiteit haar middelen heeft kunnen laten gelden : 1° de vastgestelde inbreuken en het feit dat de onderworpen entiteit niet heeft gehandeld naar het bevel dat aan haar werd gegeven, bekendmaken;2° haar de betaling van een dwangsom opleggen die per kalenderdag niet minder mag bedragen dan 250 euro, noch meer mag bedragen dan 50 000 euro, noch in het totaal 2 500 000 euro mag overschrijden. De dwangsommen die met toepassing van het eerste lid worden opgelegd, worden ingevorderd door de administratie van de FOD Financiën belast met de inning en invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen, overeenkomstig de artikelen 3 en volgende van de domaniale wet van 22 december 1949.

Art. 102.Onverminderd de andere bepalingen in deze wet en de prerogatieven die haar zijn toegekend bij het vervullen van haar andere wettelijke toezichtsopdrachten, kan de FSMA, wanneer ze vaststelt dat bij afloop van de termijn vastgesteld op grond van artikel 101, § 1, de toestand niet is verholpen : 1° de vervanging gelasten van de betrokken bestuurders of de zaakvoerders van de onderworpen entiteit binnen een termijn die zij bepaalt.De FSMA maakt haar beslissing bekend in het Belgisch Staatsblad; 2° voor de termijn die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de onderworpen entiteit geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden. De leden van de bestuurs- en de beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing of het verbod, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de onderworpen entiteit of voor derden voortvloeit.

Indien de FSMA de schorsing of het verbod in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig; 3° de vergunning herroepen. In spoedeisende gevallen kan de FSMA de in het eerste lid bedoelde maatregelen nemen zonder voorafgaand bevel, mits de onderworpen entiteit haar middelen heeft kunnen laten gelden.

Art. 103.Wanneer de FSMA maatregelen neemt met toepassing van de artikelen 101 en 102, houdt zij met name rekening met de omstandigheden bedoeld in artikel 96.

Art. 104.Wanneer de FSMA een dwangsom oplegt met toepassing van artikel 101, zijn de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 5bis, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten van toepassing.

Art. 105.De FSMA informeert de ETA's over de maatregelen die ze met toepassing van de artikelen 101 en 102 neemt, evenals over een eventueel beroep daartegen en over de uitkomst van dit beroep.

Art. 106.Wanneer de FSMA in het kader van haar toezichtsopdracht en met name van haar inspecties bedoeld in artikel 99, tweede lid, een inbreuk vaststelt op de bepalingen van artikel 66, § 2, eerste lid, of van artikel 67, brengt zij de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie zo spoedig mogelijk op de hoogte daarvan. HOOFDSTUK 4. - Toezichtsbevoegdheden en -maatregelen van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO en Middenstand en Energie Afdeling 1. - Toezichtsbevoegdheden en -maatregelen betreffende de

onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 21°, en 29° tot en met 31°

Art. 107.Voor de uitoefening van de toezichtsbevoegdheden toegekend aan de Federale Overheidsdienst Economie, KMO en Middenstand en Energie door artikel 85, § 1, 5°, en § 3, 2°, b), beschikken de ambtenaren aangesteld door de minister van Economie krachtens artikel XV.2 van het Wetboek van economisch recht over bevoegdheden inzake opsporing en vaststelling bedoeld in de artikelen XV. 2, §§ 1 en 2, eerste lid, XV.3 tot en met XV.5, XV.10 en XV.32 tot en met XV.34 van genoemd wetboek.

Art. 108.§ 1. Onverminderd andere bij deze wet of bij andere wettelijke of reglementaire bepalingen voorgeschreven maatregelen, kan de minister van Economie, wanneer hij vaststelt dat een onderworpen entiteit, bedoeld in artikel 5, § 1, 21°, en 29° tot en met 31°, een inbreuk heeft begaan op de bepalingen van boek II van deze wet of op de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, of op artikel 66, § 2, tweede en derde lid, van deze wet, of op de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849 of op de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's, de volgende maatregelen nemen ten aanzien van de betrokken onderworpen entiteit : 1° het uitbrengen van een publieke verklaring waarin de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;2° het door een bevel gelasten dat de natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;3° de intrekking of schorsing van de vergunning indien de onderworpen entiteit vergunningsplichtig is;4° een tijdelijk verbod opleggen tegen elke persoon met managementverantwoordelijkheden in een onderworpen entiteit of elke voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, om managementfuncties bij onderworpen entiteiten uit te oefenen. § 2. Bij het vaststellen van de maatregelen bedoeld in paragraaf 1 wordt er rekening gehouden met de omstandigheden bedoeld in artikel 96. § 3. De Koning stelt de nodige procedureregels vast voor het opleggen van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen, alsook de verhaalmiddelen. Afdeling 2. - Toezichtsbevoegdheden betreffende de beperking op het

gebruik van contanten

Art. 109.Met het oog op de uitoefening van de toezichtsbevoegdheden toegekend door artikel 85, § 3, 1°, aan de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, beschikken de krachtens artikel XV.2 van het Wetboek van economisch recht door de minister van Economie hiertoe aangestelde ambtenaren over onderzoeks- en vaststellingsbevoegdheden bedoeld in de artikelen XV.1 tot en met XV.10 en XV.32 tot en met XV.34 van het voornoemde Wetboek. HOOFDSTUK 5. - Toezichtsbevoegdheden van de Administratie van de Thesaurie en toezichtmaatregelen van de minister van Financiën en van de minister bevoegd voor bpost

Art. 110.Onverminderd de prerogatieven die haar zijn toegekend voor het vervullen van haar andere wettelijke toezichtsopdrachten, kan de Administratie van de Thesaurie zich voor de uitoefening van haar toezichtsbevoegdheden bepaald door of krachtens deze wet, alle informatie en elk document, doen verstrekken in gelijk welke vorm en met name alle informatie over de organisatie, de werking, de positie en de verrichtingen van de onderworpen entiteiten, als bedoeld in artikel 5, § 1, 2° en 3°, met inbegrip van de informatie betreffende de relaties tussen een onderworpen entiteit en haar cliënten.

De Administratie van de Thesaurie kan ter plaatse inspecties verrichten en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van alle informatie, elk document, elk gegevensbestand en elke registratie, alsook toegang hebben tot elk informaticasysteem, om : 1° na te gaan of de bepalingen van boek II van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen en van de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's, worden nageleefd;2° het passende karakter te toetsen van de beleidsstructuren, de administratieve organisatie, de interne controle en het beleid inzake het beheer van de WG/FTP-risico's. De in het eerste en tweede lid bedoelde prerogatieven omvatten eveneens de toegang tot de agenda's en tot de notulen van de vergaderingen van de verschillende organen van de onderworpen entiteit en van hun interne comités, evenals tot de bijhorende documenten en tot de resultaten van de interne en/of externe beoordeling van de werking van genoemde organen.

In het kader van haar toezichtsopdracht en met name van de in het tweede lid bedoelde inspecties, zijn de ambtenaren van de Administratie van de Thesaurie gemachtigd om van de bestuurders en de personeelsleden van de onderworpen entiteit alle inlichtingen en uitleg te verkrijgen die zij nodig achten voor de uitvoering van hun opdrachten en kunnen zij te dien einde gesprekken eisen met leidinggevenden of personeelsleden van de onderworpen entiteit die zij aanduiden.

Art. 111.Relaties tussen de onderworpen entiteit en een bepaalde cliënt behoren niet tot de bevoegdheid van de Administratie van de Thesaurie, tenzij het toezicht op die onderworpen entiteit dit vergt.

Art. 112.§ 1. Onverminderd andere bij deze wet of bij andere wettelijke of reglementaire bepalingen voorgeschreven maatregelen, kan de minister van Financiën, ten aanzien van de onderworpen entiteit bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, en de minister bevoegd voor bpost, ten aanzien van deze laatste, wanneer zij vaststellen dat de onderworpen entiteit een inbreuk heeft begaan op de bepalingen van boek II van deze wet of op de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, of op de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, of op de Europese verordening betreffende geldovermakingen, of op de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's, de volgende maatregelen nemen : 1° het uitbrengen van een publieke verklaring waarin de naam van de onderworpen entiteit en de aard van de inbreuk worden vermeld;2° het door een bevel gelasten dat de onderworpen entiteit het gedrag staakt en niet meer herhaalt;3° in voorkomend geval, de intrekking of schorsing van de machtiging;4° een tijdelijk verbod opleggen tegen elke persoon met managementverantwoordelijkheden in de onderworpen entiteit of elke voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, om managementfuncties bij de onderworpen entiteit uit te oefenen. § 2. Bij het vaststellen van de maatregelen bedoeld in paragraaf 1 wordt er rekening gehouden met de omstandigheden bedoeld in artikel 96. § 3. De maatregelen bedoeld in paragraaf 1 worden door de minister van Financiën of de minister bevoegd voor bpost opgelegd na de onderworpen entiteit te hebben gehoord of minstens behoorlijk te hebben opgeroepen.

Art. 113.Wanneer de Administratie van de Thesaurie in het kader van haar toezichtsopdracht en met name van haar inspecties bedoeld in artikel 110, tweede lid, een inbreuk vaststelt op de bepalingen van artikel 66, § 2, eerste lid, of van artikel 67, brengt zij de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie zo spoedig mogelijk op de hoogte daarvan. HOOFDSTUK 6. - Toezichtsbevoegdheden en -maatregelen van de Kansspelcommissie

Art. 114.De Kansspelcommissie kan gebruik maken van de aan haar krachtens artikel 15, § 1, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, toevertrouwde bevoegdheden bij het uitoefenen van haar toezichtsbevoegdheid bij de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 33°, van deze wet.

Art. 115.§ 1. Onverminderd andere bij deze wet of bij andere wettelijke of reglementaire bepalingen voorgeschreven maatregelen, kan de Kansspelcommissie, wanneer zij vaststelt dat een onderworpen entiteit, bedoeld in artikel 5, § 1, 33°, een inbreuk heeft begaan op de bepalingen van boek II van deze wet of op de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, op de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849 of op de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's, de volgende maatregelen nemen ten aanzien van de betrokken onderworpen entiteit : 1° het uitbrengen van een publieke verklaring waarin de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;2° het door een bevel gelasten dat de natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;3° de intrekking of schorsing van de vergunning;4° een tijdelijk verbod opleggen tegen elke persoon met managementverantwoordelijkheden in een onderworpen entiteit of elke voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, om managementfuncties bij onderworpen entiteiten uit te oefenen. § 2. Bij het vaststellen van de maatregelen bedoeld in paragraaf 1 wordt er rekening gehouden met de omstandigheden bedoeld in artikel 96. § 3. De Kansspelcommissie maakt gebruik van de procedure voorzien in artikel 15/4 tot en met 15/6 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers voor het opleggen van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen.

Art. 116.Wanneer de Kansspelcommissie in het kader van haar toezichtsopdracht een inbreuk vaststelt op de bepalingen van artikel 66, § 2, eerste lid, of van artikel 67, brengt zij de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie zo spoedig mogelijk op de hoogte daarvan. HOOFDSTUK 7. - Toezichtsbevoegdheden en -maatregelen van andere toezichtautoriteiten

Art. 117.§ 1. Onverminderd de prerogatieven die hen zijn toegekend door of krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen, stellen de toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85, § 1, 1°, en 6° tot en met 12°, een toezichtregime vast, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 48, leden 1 en 2, van Richtlijn 2015/849, om door de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, 23° tot en met 28°, en 32°, de naleving te verzekeren van de bepalingen van boek II en van artikel 66, § 2, tweede en derde lid, van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, alsook de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849 Indien de toezichtautoriteiten bedoeld in het eerste lid nalaten de in hetzelfde lid bedoelde mechanismen op te stellen of in de toekomst te wijzigen, kan de Koning deze mechanismen Zelf aannemen of wijzigen.

Art. 118.§ 1. Onverminderd andere bij deze wet of bij andere wettelijke of reglementaire bepalingen voorgeschreven maatregelen, kunnen de toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85, § 1, 6° tot en met 12°, of, in voorkomend geval, de bij andere wetten aangewezen autoriteiten, wanneer zij vaststellen dat een onder hun bevoegdheid vallende onderworpen entiteit, bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, 23° tot en met 28°, en 32°, een inbreuk heeft begaan op de bepalingen van boek II van deze wet of op de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, of op artikel 66, § 2, tweede en derde lid, van deze wet, of op de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849 of op de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's, de volgende maatregelen nemen ten aanzien van de betrokken onderworpen entiteit : 1° het uitbrengen van een publieke verklaring waarin de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;2° het door een bevel gelasten dat de natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;3° de intrekking of schorsing van de vergunning indien de onderworpen entiteit vergunningsplichtig is;4° een tijdelijk verbod opleggen tegen elke persoon met managementverantwoordelijkheden in een onderworpen entiteit of elke voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, om managementfuncties bij onderworpen entiteiten uit te oefenen. § 2. Bij het vaststellen van de maatregelen bedoeld in paragraaf 1 wordt er rekening gehouden met de omstandigheden bedoeld in artikel 96. § 3. De toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85, § 1, 6° tot en met 11°, en 14°, elk voor hun bevoegdheden, stellen de nodige procedureregels vast voor het opleggen van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen, alsook de verhaalmiddelen.

Art. 119.Voor de entiteit bedoeld in 5, § 1, 1°, worden de maatregelen bedoeld in artikel 118 opgelegd door de minister van Financiën, en dit na de betrokken entiteit te hebben gehoord of minstens behoorlijk te hebben opgeroepen.

Art. 120.Wanneer de toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85, § 1, 6° tot en met 12°, in het kader van haar toezichtsopdracht, een inbreuk vaststelt op de bepalingen van artikel 66, § 2, eerste lid, of van artikel 67, brengen zij de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie zo spoedig mogelijk op de hoogte daarvan. TITEL 5. - Nationale samenwerking

Art. 121.§ 1. De toezichtautoriteiten werken samen en wisselen alle nuttige informatie uit, telkens als dit nodig is voor de uitoefening van hun toezichtsbevoegdheden bepaald bij of krachtens deze wet, met name ten aanzien van onderworpen entiteiten die gelijktijdig onder de bevoegdheid vallen van verschillende toezichtautoriteiten en ten aanzien van de onderworpen entiteiten die deel uitmaken van een groep met dochterondernemingen of bijkantoren die onder de bevoegdheid vallen van verschillende toezichtautoriteiten. § 2. De CFI en de toezichtautoriteiten bedoeld in titel 4 werken samen en wisselen alle nuttige informatie uit, telkens als dit nodig is voor de uitoefening van hun bevoegdheden bepaald bij of krachtens deze wet. § 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt een uitzondering gemaakt op het beroepsgeheim waaraan de betrokken toezichtautoriteiten en de CFI gebonden zijn.

TITEL 6. - Internationale samenwerking HOOFDSTUK 1. - Samenwerking van de Cel voor Financiële Informatieverwerking met andere financiële inlichtingeneenheden

Art. 122.De CFI werkt samen met, en vertrekt informatie aan, andere FIE's in een zo ruim mogelijke mate en onder de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk, en dit ongeacht hun organisatorische status.

Art. 123.§ 1. De CFI zal uit eigen beweging of op verzoek, alle informatie uitwisselen die nuttig kan zijn voor de verwerking of de analyse door een FIE van informatie in verband met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen, zelfs indien op het tijdstip van de uitwisseling nog niet is vastgesteld welk type van onderliggende criminele activiteit daarbij betrokken is. § 2. Wanneer de CFI een andere FIE om informatie verzoekt, beschrijft ze de relevante feiten en hun achtergrond, motiveert ze haar verzoek, preciseert ze de graad van urgentie ervan en verstrekt ze aanwijzingen over de wijze waarop de gevraagde informatie zal worden gebruikt. § 3. Wanneer de CFI wordt gevat door een andere FIE om informatie te verstrekken, geeft ze hier zo spoedig mogelijk gevolg aan, afhankelijk van de aard van het verzoek en de graad van urgentie, en met naleving van het beginsel van de vrije uitwisseling van informatie voor analysedoeleinden en met gebruik van alle bevoegdheden waarover ze beschikt en waarvan ze normaliter gebruik maakt krachtens deze wet voor het ontvangen en analyseren van meldingen van vermoedens.

Art. 124.§ 1. Wanneer de CFI gevat wordt door een melding van een vermoeden, opgesteld door een onderworpen entiteit op grond van de artikelen 47 of 54, betreffende een ander land, zendt zij de FIE van het betrokken land, zo spoedig mogelijk, voor analyse, alle nuttige informatie opgenomen in de melding. § 2. Wanneer de CFI bijkomende informatie wil verkrijgen van een onderworpen entiteit die onder het recht van een andere lidstaat ressorteert die activiteiten uitoefent in België, richt ze haar verzoek aan de FIE van de betrokken lidstaat.

Wanneer de CFI wordt gevat door een dergelijk verzoek dat uitgaat van een andere FIE, verzendt ze onverwijld de gevraagde informatie.

Art. 125.§ 1. Ieder document dat door de CFI wordt verzonden aan een andere FIE vermeldt dat de als zodanig meegedeelde informatie alleen kan gebruikt worden voor de analytische doeleinden waarvoor de informatie werd gevraagd of verstrekt en dat voor iedere mededeling van die informatie aan een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling, en voor het gebruik van die informatie voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden, de voorafgaande toestemming van de CFI noodzakelijk is. § 2. De CFI geeft haar in paragraaf 1 bedoelde voorafgaande toestemming, onverwijld en zo ruim mogelijk.

Ze weigert haar toestemming voor iedere mededeling die buiten het toepassingsgebied van deze wet valt, een strafonderzoek zou kunnen schaden, of duidelijk onevenredig zou zijn met de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of België, of anderszins niet in overeenstemming zou zijn met de fundamentele beginselen van het Belgisch recht.

Iedere weigering om toestemming te verlenen overeenkomstig het tweede lid, wordt gemotiveerd.

Art. 126.§ 1. De CFI wisselt informatie uit met andere FIE's via beveiligde en vertrouwelijke kanalen.

De uitwisselingen van informatie tussen de FIE's van de lidstaten worden verricht via "FIU.net" en de internationale uitwisselingen via "Egmont Secure Web" of andere uitwisselingskanalen die een niveau van beveiliging, vertrouwelijkheid en doeltreffendheid bieden dat minstens gelijkwaardig is aan het voornoemde. § 2. Om haar taken te vervullen, werkt de CFI samen met andere FIE's voor toepassing van spitstechnologieën die iedere FIE in staat stellen om onder volledige bescherming van persoonsgegevens, anoniem verbanden te leggen tussen hun gegevens en die van andere FIE's met het doel om personen in wie de FIE geïnteresseerd is, in andere lidstaten op te sporen en hun opbrengsten en geldmiddelen te identificeren.

Art. 127.Wanneer de CFI wordt gevat door een verzoek om informatie, door een buitenlandse autoriteit die geen FIE is, die betrekking heeft op informatiegegevens opgenomen in een melding van een vermoeden in haar bezit, richt ze het eventueel gevolg dat ze beslist te verlenen aan dit verzoek aan de FIE van het betrokken land.

Wanneer de CFI informatie wil verkrijgen voor analysedoeleinden van een buitenlandse autoriteit die geen FIE is, richt ze zich tot de FIE van het betrokken land.

Art. 128.Verschillen tussen de nationale rechtsstelsels inzake de definitie van fiscale misdrijven vormen geen beletsel voor de CFI om informatie uit te wisselen of bijstand te verlenen aan een andere FIE. HOOFDSTUK 2. - Samenwerking tussen de toezichtautoriteiten en hun buitenlandse tegenhangers

Art. 129.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° "Belgische toezichtautoriteiten" : de autoriteiten bedoeld in artikel 85;2° "Belgische onderworpen entiteiten" : de entiteiten bedoeld in artikel 5, §§ 1 en 4.

Art. 130.§ 1. Met het oog op een doeltreffende uitoefening van de toezichtsbevoegdheden omschreven in titel 4 ten aanzien van de Belgische onderworpen entiteiten die bijkantoren, dochterondernemingen of andere vestigingsvormen zijn van onderworpen entiteiten die onder het recht van een andere lidstaat of een derde land ressorteren, werken de Belgische toezichtautoriteiten samen en wisselen zij alle nuttige informatie uit met de bevoegde toezichtautoriteiten van de betrokken lidstaat of van het betrokken derde land.

Daarnaast werken de Belgische toezichtautoriteiten samen en wisselen zij alle nodige informatie uit met de bevoegde toezichtautoriteiten van een andere lidstaat of van een derde land die toezicht uitoefenen op de naleving van de gedragslijnen en procedures bedoeld in artikel 45, lid 1, van Richtlijn 2015/849, op het niveau van de groep waarvan een Belgische onderworpen entiteit als bedoeld in het eerste lid, deel uitmaakt. § 2. Met het oog op een doeltreffend toezicht op de naleving van de bepalingen van boek II, titel 1, hoofdstuk 2, werken de Belgische toezichtautoriteiten samen en wisselen zij alle nuttige informatie uit met de bevoegde toezichtautoriteiten van de lidstaten en de derde landen waarin de groep waarvan de Belgische onderworpen entiteit deel uitmaakt, andere vestingen heeft.

Ze werken samen en wisselen met name informatie uit om te bepalen of de toepassingsvoorwaarden van artikel 43, § 2, tweede lid, vervuld zijn. § 3. Wanneer de Bank een maatregel wil nemen als bedoeld in artikel 95, waarschuwt ze de bevoegde toezichtautoriteit van de lidstaat waaronder de betrokken entiteit ressorteert en werkt ze samen met deze entiteit om de vastgestelde ernstige inbreuken zo spoedig mogelijk te beëindigen. § 4. De Belgische toezichtautoriteiten delen aan de bevoegde toezichtautoriteiten van de lidstaten of derde landen alle nuttige informatie mee voor de uitoefening van hun bevoegdheid om aan de onderworpen entiteiten die onder hun bevoegdheid vallen, sancties en maatregelen op te leggen overeenkomstig de artikelen 58 tot en met 60 van Richtlijn 2015/849 of de gelijkwaardige bepalingen van hun nationaal recht.

Art. 131.De samenwerking en de uitwisseling op grond van artikel 130 van de door het beroepsgeheim gedekte informatie, zijn afhankelijk van de naleving van ten minste één van de volgende voorwaarden : 1° de bevoegde toezichtautoriteit van de lidstaat of van het derde land is, overeenkomstig de bepalingen van zijn nationaal recht, onderworpen aan een regeling inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig is aan de regeling waaraan de Belgische toezichtautoriteiten zijn onderworpen;2° de bevoegde toezichtautoriteit van de lidstaat of van het derde land heeft met de Belgische toezichtautoriteit een samenwerkingsakkoord gesloten dat voorziet in : a) de wederkerigheid van de mededelingen van informatie;b) het verbod om de meegedeelde informatie voor andere doelen dan het toezicht op de naleving van de verplichtingen tot voorkoming van WG/FTP door de groep of de onderworpen entiteiten die er deel van uitmaken, of het prudentiële toezicht erop, te gebruiken, behoudens schriftelijke en voorafgaande toestemming van de autoriteit die ze meedeelt;c) het verbod om ontvangen informatie door te sturen aan eender welke derde, behoudens voorafgaande en schriftelijke toestemming van de autoriteit die ze meedeelt. BOEK V. - SANCTIES TITEL I. - Administratieve sancties

Art. 132.§ 1. Onverminderd andere bij deze wet of bij andere wettelijke of reglementaire bepalingen voorgeschreven maatregelen, kunnen de toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85 of, in voorkomend geval, de bij andere wetten aangewezen autoriteiten, indien zij een inbreuk vaststellen op de bepalingen van boek II, van artikel 66, § 2, tweede en derde lid, of van artikel 90, vijfde lid, van deze wet of van de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen, of van de waakzaamheidsplichten bedoeld in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's, een administratieve geldboete opleggen aan de onderworpen entiteiten die onder hun bevoegdheid vallen en, in voorkomend geval, aan een of meer leden van het wettelijk bestuursorgaan van die entiteiten, van hun directiecomité en aan de personen die bij ontstentenis van een directiecomité deelnemen aan hun effectieve leiding, die voor de vastgestelde inbreuk verantwoordelijk zijn. § 2. Indien de in paragraaf 1 bedoelde inbreuk werd begaan door een van de in artikel 5, § 1, 1° tot en met 22°, bedoelde onderworpen entiteiten, bedraagt de in dezelfde paragraaf 1 bedoelde administratieve geldboete, voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten : 1° minimum 10 000 euro en maximum tien procent van de jaarlijkse netto-omzet van het voorbije boekjaar, indien het gaat om een rechtspersoon;2° minimum 5 000 euro en maximum 5 000 000 euro, indien het gaat om een natuurlijke persoon. Indien de in paragraaf 1 bedoelde inbreuk werd begaan door een van de in artikel 5, § 1, 23° tot en met 33°, bedoelde entiteiten, bedraagt de in dezelfde paragraaf 1 bedoelde administratieve geldboete, voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten, minimum 250 euro en maximum 1 250 000 euro. § 3. Het bedrag van de in paragraaf 1 bedoelde administratieve geldboete wordt vastgesteld overeenkomstig paragraaf 2, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, en met name met : 1° de ernst en de duur van de inbreuken;2° de mate van verantwoordelijkheid van de betrokkene;3° de financiële draagkracht van de betrokkene, zoals die met name blijkt uit de totale omzet van de betrokken rechtspersoon of uit het jaarinkomen van de betrokken natuurlijke persoon;4° het voordeel of de winst die de inbreuken eventueel opleveren voor de betrokkene voor zover die kunnen worden bepaald;5° het nadeel dat derden eventueel hebben geleden door deze inbreuken, voor zover dit kan worden bepaald;6° de mate van medewerking van de betrokkene met de bevoegde autoriteiten;7° eventuele vroegere inbreuken die gepleegd zijn door de betrokkene. § 4. In afwijking van paragraaf 1, is de autoriteit die bevoegd is om een administratieve geldboete op te leggen ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 1° en 2°, de minister van Financiën, en ten aanzien van bpost, de minister bevoegd voor deze laatste. § 5. De minister van Financiën kan overeenkomstig de paragrafen 2 en 3 een administratieve geldboete opleggen ten aanzien van personen die de in artikel 5, § 3, bedoelde vrijstelling genieten en die niet voldoen aan de voorwaarden waaraan deze vrijstelling is onderworpen. Wanneer de toezichtautoriteit die bevoegd is voor de categorie van onderworpen entiteiten waartoe de betrokkene behoort, overeenkomstig artikel 85 een federale overheidsdienst is, kan deze administratieve boete worden opgelegd door de minister die verantwoordelijk is voor die federale overheidsdienst. § 6. Onverminderd andere bij deze wet of bij andere wettelijke of reglementaire bepalingen voorgeschreven maatregelen, kan de minister van Financiën, wanneer hij een inbreuk vaststelt op artikel 58/11, derde en vierde lid, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, of op artikel 14/1, tweede en derde lid, van het Wetboek van Vennootschappen, of op de kwaliteit van de overgemaakte gegevens bedoeld in voornoemde artikelen, een administratieve geldboete opleggen aan de bestuurders bedoeld in artikel 58/11 van de voornoemde wet en in artikel 14/1 van het voornoemde wetboek, en, in voorkomend geval, aan een of meer leden van het wettelijk bestuursorgaan van die entiteiten, van hun directiecomité en aan de personen die bij ontstentenis van een directiecomité deelnemen aan hun effectieve leiding, die voor de vastgestelde inbreuk verantwoordelijk zijn.

De administratieve geldboete bedoeld in het eerste lid bedraagt minimum 250 euro en maximum 50 000 euro.

Het bedrag van de administratieve geldboete bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld, overeenkomstig het tweede lid, rekening houdend met alle relevante omstandigheden vermeld in paragraaf 3, 1° tot en met 7°.

Art. 133.§ 1. Wanneer de FSMA een administratieve geldboete oplegt met toepassing van artikel 132, § 1, zijn de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 5, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten van toepassing. § 2. Wanneer de Kansspelcommissie een administratieve geldboete oplegt met toepassing van artikel 132, § 1, zijn de bepalingen van de artikelen 15/4 tot en met 15/7 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers van toepassing. § 3. De administratieve geldboete bedoeld in artikel 132, §§ 1 en 6, wordt door de toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85 of, in voorkomend geval, de bij andere wetten aangewezen autoriteiten, de minister van Financiën of de minister bevoegd voor bpost, met toepassing van artikel 132, §§ 4 en 6, opgelegd nadat de betrokken onderworpen entiteit of persoon werd gehoord of minstens behoorlijk werd opgeroepen. § 4. De toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85, § 1, 5° tot en met 12°, of, in voorkomend geval, de bij andere wetten aangewezen autoriteiten, stellen de nodige procedureregels vast voor het opleggen van een administratieve geldboete met toepassing van artikel 132 ten aanzien van de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 21°, 23° tot en met 32°, en de verhaalmiddelen tegen een dergelijke sanctie. De in het eerste lid bedoelde procedureregels en verhaalmiddelen hebben slechts uitwerking na goedkeuring ervan door de Koning. Indien de betrokken toezichtautoriteiten nalaten deze procedureregels en verhaalmiddelen vast te stellen of in de toekomst te wijzigen, kan de Koning deze Zelf vaststellen of wijzigen.

Art. 134.De administratieve geldboetes die met toepassing van deze titel worden opgelegd, worden ingevorderd door de administratie van de FOD Financiën belast met de inning en invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen, overeenkomstig de artikelen 3 en volgende van de domaniale wet van 22 december 1949.

Art. 135.§ 1. De toezichtautoriteiten, of, in voorkomend geval, de bij andere wetten aangewezen autoriteiten, de minister van Financiën en de minister bevoegd voor bpost informeren de CFI over de administratieve geldboetes die ze met toepassing van deze titel opleggen, evenals over een eventueel beroep daartegen en over de uitkomst van dat beroep. § 2. De toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85, § 1, 3° tot en met 5°, informeren de ETA's over de administratieve geldboetes die ze met toepassing van deze titel opleggen aan de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 4° tot en met 21°, evenals over een eventueel beroep daartegen en over de uitkomst van dat beroep. § 3. De toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85, § 1, 1°, en 5° tot en met 13°, of, in voorkomend geval, de bij andere wetten aangewezen autoriteiten, de minister van Financiën en de minister bevoegd voor bpost, maken hun beslissingen tot het opleggen van een administratieve sanctie met toepassing van deze titel of een toezichtmaatregel, bedoeld in titel 4, hoofdstukken 4 tot en met 7, nominaal bekend op hun officiële website onmiddellijk nadat de betrokkenen op de hoogte zijn gebracht van deze beslissingen.

De bekendmaking bevat minstens informatie over de soort en aard van de inbreuk alsmede de identiteit van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersonen.

Wanneer de bekendmaking van de identiteit van de verantwoordelijke personen bedoeld in het tweede lid, of de persoonsgegevens van deze personen, door de toezichtautoriteiten bedoeld in het eerste lid, de minister van Financiën of de minister bevoegd voor bpost, als onevenredig wordt beschouwd, na een beoordeling per geval van de evenredigheid van de bekendmaking van die gegevens, of wanneer de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek schaadt, handelen de voornoemde toezichtautoriteiten, de minister van Financiën en de minister bevoegd voor bpost als volgt : 1° uitstel van de bekendmaking van de beslissing totdat de redenen voor niet-bekendmaking ophouden te bestaan;2° anonieme bekendmaking van de beslissing, indien een dergelijke anonieme bekendmaking een doeltreffende bescherming van de betrokken persoonsgegevens waarborgt;in dat geval kan de bekendmaking van relevante gegevens worden uitgesteld gedurende een redelijke termijn indien wordt verwacht dat de redenen voor bekendmaking op anonieme basis binnen die termijn zullen vervallen; 3° niet-bekendmaking indien de onder de bepalingen 1° en 2° bedoelde mogelijkheden als ontoereikend worden beschouwd om te waarborgen dat : a) dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht;of b) de bekendmaking van de beslissing evenredig is ten aanzien van toezichtmaatregelen die als van geringe aard worden beschouwd. Indien een beroep is ingesteld tegen de beslissing wordt die informatie en alle latere informatie over de uitkomst van dat beroep onmiddellijk op de officiële website, bedoeld in het eerste lid, bekendgemaakt. Elke beslissing tot vernietiging van een eerdere beslissing wordt eveneens bekendgemaakt.

Alle informatie die overeenkomstig deze paragraaf wordt bekendgemaakt, blijft gedurende een termijn van vijf jaar na de bekendmaking op de officiële website, bedoeld in het eerste lid, staan.

In de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens worden op de officiële website, bedoeld in het eerste lid, echter niet langer bewaard dan noodzakelijk is overeenkomstig de toepasselijke regelgeving betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

TITEL II. - Strafrechtelijke sancties

Art. 136.Voor de toepassing van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, worden gestraft zij die inspecties en verificaties hinderen van de toezichtautoriteiten waartoe zij verplicht zijn in het land of in het buitenland of die weigeren de gegevens te verstrekken die ze gehouden zijn mee te delen op grond van deze wet of die bewust onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken : 1° voor de in artikel 5, § 1, 1° tot en met 10°, 14°, en 17° tot en met 22° bedoelde onderworpen entiteiten, met de straffen bepaald in artikel 36/20, § 1, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank;2° voor de in artikel 5, § 1, 11° tot en met 13°, 15° en 16°, bedoelde onderworpen entiteiten, met de straffen bepaald in artikel 87, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;3° voor de in artikel 5, § 1, 23° tot en met 33°, bedoelde onderworpen entiteiten, met een geldboete van 150 euro tot 5 000 euro.

Art. 137.Worden bestraft met een geldboete van 250 tot 225 000 euro : 1° zij die in strijd zijn met de bepalingen van artikel 66, § 2, eerste lid, of van artikel 67.De geldboete mag evenwel niet meer bedragen dan tien procent van de betaling of de schenking; 2° in afwijking van artikel 136, zij die met opzet, de vervulling van de opdracht van politieambtenaren of de ambtenaren aangesteld door de minister van Economie verhinderen of belemmeren krachtens artikel XV.2 van het Wetboek van economisch recht wanneer zij handelen in het kader van de toezichtsbevoegdheden toegekend aan de Federale Overheidsdienst Economie, KMO en Middenstand en Energie door artikel 85, § 3, van deze wet.

De ambtenaren aangesteld door de minister van Economie krachtens artikel XV.2 van het Wetboek van economisch recht kunnen een waarschuwing richten aan de overtreder, overeenkomstig artikel XV.31 van hetzelfde wetboek of hem de betaling van een som voorstellen die de strafvordering doet vervallen, overeenkomstig artikel XV.61 van voornoemd wetboek.

Art. 138.§ 1. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de misdrijven die door deze titel worden bestraft. § 2. Rechtspersonen zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de geldboetes waartoe de leden van hun wettelijk bestuursorgaan, de personen belast met hun effectieve leiding of hun lasthebbers met toepassing van deze titel worden veroordeeld. § 3. Ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van een in deze titel omschreven overtreding, moet ter kennis worden gebracht van de toezichtautoriteit die bevoegd is op grond van artikel 85, door de gerechtelijke of bestuursrechtelijke autoriteit waar dit aanhangig is gemaakt.

Iedere strafrechtelijke vordering op grond van een in deze titel bedoeld misdrijf moet door het openbaar ministerie ter kennis worden gebracht van de op grond van artikel 85 bevoegde toezichtautoriteit. § 4. De op grond van artikel 85 bevoegde toezichtautoriteit is gerechtigd in elke stand van het geding tussen te komen voor de strafrechter bij wie een door deze titel bestraft misdrijf aanhangig is, zonder dat zij daarom het bestaan van enig nadeel hoeft aan te tonen. De tussenkomst geschiedt volgens de regels die gelden voor de burgerlijke partij.

BOEK VI. - DIVERSE BEPALINGEN, WIJZIGINGS-, OPHEFFINGS- EN OVERGANGSBEPALINGEN TITEL 1. - Diverse bepalingen

Art. 139.Voor de uitvoering van haar opdrachten betreffende de toepassing van deze wet, van de koninklijke besluiten, de reglementen en andere maatregelen genomen ter uitvoering van deze wet, voor de toepassing van de financiële sancties bepaald door de verordeningen van de Raad van de Europese Unie, voor de toepassing van de financiële sancties bedoeld in de resoluties aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in het kader van Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties en onverminderd andere wettelijke bepalingen, kan de Administratie van de Thesaurie, op specifiek en met redenen omkleed verzoek, het Centraal aanspreekpunt, gehouden door de Nationale Bank van België, om informatie vragen.

De in het eerste lid bedoelde aanvraag tot raadpleging van het Centraal aanspreekpunt wordt gedaan door een ambtenaar met minstens de graad van adviseur-generaal A4 of door de Administrateur-generaal van de Administratie van de Thesaurie en dit na een controle van de redenen van de aanvraag.

TITEL 2. - Wijzigingsbepalingen HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering

Art. 140.In artikel 46quater, § 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingevoegd bij de programmawet van 1 juli 2016, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 141.In artikel 464/12, § 1, eerste lid, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2014, worden de woorden "artikel 2 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 5, § 1, 1° tot en met 22°, 29° tot en met 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen

Art. 142.In de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, wordt een titel IIIquinquies ingevoegd, luidende : "Titel IIIquinquies. De uiteindelijke begunstigde".

Art. 143.In titel IIIquinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 142, wordt een artikel 58/11 ingevoegd, luidende : "

Art. 58/11.Dit artikel is van toepassing op de verenigingen geregeld door Titels I en III en op de stichtingen geregeld door Titel II. Worden uitgesloten de rechtspersonen vermeld onder Titels IIIter en IIIquater.

Worden beschouwd als uiteindelijke begunstigde, de personen bedoeld in artikel 4, eerste lid, 27°, c), van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.

Verenigingen en stichtingen moeten toereikende, accurate en actuele informatie over wie hun uiteindelijke begunstigden zijn, inwinnen en bijhouden. De inlichtingen betreffen ten minste de naam, geboortedatum, nationaliteit en adres van de uiteindelijke begunstigde.

De bestuurders maken de gegevens betreffende de personen of categorieën van personen bedoeld in artikel 4, eerste lid, 27°, c), v) en vi), van de voornoemde wet, binnen de maand, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de informatie betreffende de uiteindelijke begunstigde gekend of gewijzigd is, via elektronische weg over aan het Register van uiteindelijke begunstigden (UBO), opgericht door artikel 73 van dezelfde wet, op de wijze bepaald door artikel 75 van deze wet.

De informatie over de uiteindelijk begunstigde, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt, naast de informatie over de juridisch eigenaar, aan de onderworpen entiteiten, bedoeld in artikel 5, § 1, van voornoemde wet, verstrekt wanneer deze entiteiten cliëntonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig boek II, titel 3, van dezelfde wet.".

Art. 144.In titel IIIquinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 142, wordt een artikel 58/12 ingevoegd, luidende : "

Art. 58/12.Worden gestraft met een geldboete van 50 euro tot 5 000 euro, de bestuurders die de formaliteiten bedoeld in artikel 58/11, derde en vierde lid, binnen de in dit artikel vastgelegde termijn niet uitvoeren.". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken

Art. 145.In artikel 4, § 1, 4°, a), vijfde streepje, van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, vervangen bij de wet van 5 augustus 2011, worden de woorden "artikel 3 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 5, § 1, 23° tot en met 28° van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens

Art. 146.In artikel 3, § 5, 4°, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België

Art. 147.In de inleidende zin van artikel 35/1, § 1, 1°, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, ingevoegd bij de wet van 13 maart 2016, worden de woorden "artikel 39 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 85, § 1, 3°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 148.In artikel 35/1, § 1, 1°, a), van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 maart 2016, worden de woorden "artikel 39 van de voormelde wet van 11 januari 1993" vervangen door de woorden "artikel 85 van de voormelde wet van 18 september 2017".

Art. 149.Artikel 36/2 van dezelfde wet, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : " § 2. De Bank heeft eveneens als opdracht, overeenkomstig artikel 12bis, de bepalingen van dit hoofdstuk, en in de mate waarin de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten hierin voorziet, toe te zien op de naleving door de financiële instellingen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de wettelijke en reglementaire of Europeesrechtelijke bepalingen die strekken tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, evenals van de financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens.". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst

Art. 150.In artikel 14, derde lid, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, vervangen bij de wet van 4 februari 2010, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen

Art. 151.In artikel 4, derde lid, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 november 2009, wordt het tweede streepje vervangen door "- de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, de uitvoeringsbesluiten ervan en de uitvoeringsbesluiten van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, voor zover de inhoud ervan niet in strijd is met de voormelde wet van 18 september 2017". HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers

Art. 152.In artikel 20 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, wordt het derde lid opgeheven. HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van het Wetboek van Vennootschappen

Art. 153.In boek I, titel II, hoofdstuk II, van het Wetboek van Vennootschappen, wordt een afdeling V ingevoegd, luidende : "Afdeling V. - De uiteindelijke begunstigde".

Art. 154.In afdeling V van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij artikel 153, wordt een artikel 14/1 ingevoegd, luidende : "

Artikel 14/1.Worden beschouwd als uiteindelijke begunstigde, de personen bedoeld in artikel 4, eerste lid, 27°, a), van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.

Vennootschappen moeten toereikende, accurate en actuele informatie over wie hun uiteindelijke begunstigden zijn, inwinnen en bijhouden waaronder detailgegevens over de door de uiteindelijke begunstigden gehouden economische belangen. De inlichtingen betreffen ten minste de naam, geboortedatum, nationaliteit en adres van de uiteindelijke begunstigde alsmede de aard en omvang van het door de uiteindelijke begunstigde gehouden economisch belang.

De bestuurders maken de gegevens betreffende de uiteindelijke begunstigden bepaald in voornoemd artikel binnen de maand, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de informatie betreffende de uiteindelijke begunstigde gekend of gewijzigd is, via elektronische weg over aan het Register van uiteindelijke begunstigden (UBO), opgericht door artikel 73 van voornoemde wet, op de wijze bepaald door artikel 75 van dezelfde wet.

De informatie over de uiteindelijk begunstigde, bedoeld in het tweede lid, wordt, naast de informatie over de juridisch eigenaar, aan de onderworpen entiteiten, bedoeld in artikel 5, § 1, van voornoemde wet, verstrekt wanneer deze entiteiten cliëntonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig boek II, titel 3, van dezelfde wet.".

Art. 155.In afdeling V van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij artikel 153, wordt een artikel 14/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 14/2.Worden gestraft met een geldboete van 50 euro tot 5 000 euro, de bestuurders die de formaliteiten bedoeld in artikel 14/1, tweede en derde lid, binnen de in dit artikel vastgelegde termijn niet uitvoeren.".

Art. 156.In artikel 265, § 1, vierde lid, van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 157.In artikel 265, § 2, vierde lid, van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van het terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 158.In artikel 409, § 1, vierde lid, van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 159.In artikel 409, § 2, vierde lid, van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 160.In artikel 515bis, eerste lid, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet 18 januari 2010, worden tussen de woorden "natuurlijke persoon of rechtspersoon die" en "stemrechtverlenende effecten verwerft" de woorden "rechtstreeks of onrechtstreeks" ingevoegd.

Art. 161.In artikel 530, § 1, derde lid, van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 162.In artikel 530, § 2, derde lid, van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van het terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 163.In artikel 921, derde lid, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 september 2004 en gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 164.In artikel 986, derde lid, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 november 2006 en gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 1 0. - Wijzigingen van de wet van 28 februari 2002 ter regeling van het opstellen van de betalingsbalans, van de externe vermogenspositie en van de statistieken inzake de internationale handel in diensten en de buitenlandse directe investeringen van België en houdende wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole en van verschillende wettelijke bepalingen

Art. 165.In artikel 4, § 5, van de wet van 28 februari 2002 ter regeling van het opstellen van de betalingsbalans, van de externe vermogenspositie en van de statistieken inzake de internationale handel in diensten en de buitenlandse directe investeringen van België en houdende wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole en van verschillende wettelijke bepalingen, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingen van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 166.In artikel 40bis, § 2, derde lid, 2°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2017, worden de woorden "de artikelen 2 en 3 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, krachtens de artikelen 23 tot 27 en 33, eerste tot zesde lid, van dezelfde wet" vervangen door de woorden "artikel 5, § 1, 1° tot en met 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, krachtens boek II, titel 4, hoofdstuk 2, afdeling 1 en boek IV, titel 3, hoofdstuk 2, van dezelfde wet".

Art. 167.In artikel 121, § 1, 4°, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 maart 2016, worden de woorden "artikel 22 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "boek IV, titel 3, hoofdstuk 1, en artikel 79, §§ 1 tot en met 3, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 1 2. - Wijzigingen van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties

Art. 168.In artikel 15, § 3, van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, vervangen bij de wet van 11 februari 2014, worden de woorden "artikel 2 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 5, § 1, 1° tot en met 22°, 29° tot en met 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 169.In artikel 15bis, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 11 februari 2014, worden de woorden "artikel 2 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 5, § 1, 1° tot en met 22°, 29° tot en met 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 1 3. - Wijzigingen van de wet van 19 november 2004 tot invoering van een heffing op omwisselingen van deviezen, bankbiljetten en munten

Art. 170.In artikel 9, 1°, van de wet van 19 november 2004 tot invoering van een heffing op omwisselingen van deviezen, bankbiljetten en munten, worden de woorden "artikel 4 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld" vervangen door de woorden "artikel 5, § 1, 33°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 1 4. - Wijzigingen van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten

Art. 171.In artikel 8, eerste lid, van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2009, wordt de bepaling onder 11° vervangen als volgt : "11° voldoen aan de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, aan de uitvoeringsbesluiten ervan en aan de uitvoeringsbesluiten van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, voor zover deze wetgeving van toepassing is op de betrokken tussenpersoon en de inhoud van de uitvoeringsbesluiten van de voornoemde wet van 11 januari 1993 niet in strijd is met de voornoemde wet van 18 september 2017.". HOOFDSTUK 1 5. - Wijzigingen van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen

Art. 172.In artikel 102, § 2, 7°, van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, worden de woorden "artikel 22 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "boek IV, titel 3, hoofdstuk 1, en artikel 79, §§ 1 tot en met 3, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten" en worden de woorden "artikelen 4 tot 19" vervangen door de woorden "artikelen 2 en 3, artikel 4, 23°, artikel 5, § 1, 33°, en boek II, titels 1 tot en met 4, hoofdstukken 1 en 2, afdeling 4". HOOFDSTUK 1 6. - Wijzigingen van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen

Art. 173.In artikel 7, eerste lid, 6°, van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 174.In artikel 20, § 1, tweede lid, d), van dezelfde wet, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 175.In artikel 48, § 3, 4°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 november 2012, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 176.In artikel 62, § 1, 6°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 november 2012, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 177.In artikel 105, § 3, 6°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 november 2012, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 1 7. - Wijzigingen van de wet van 11 februari 2013 houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar

Art. 178.In artikel 5, § 1, van de wet van 11 februari 2013 houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar, wordt een eerste lid ingevoegd, luidende : "Niemand kan het beroep van vastgoedmakelaar uitoefenen indien hij beroofd is van zijn politieke en burgerlijke rechten of in staat van faillissement is verklaard zonder eerherstel te hebben verkregen of indien zijn uittreksel uit het strafregister vermeldt, op het tijdstip dat hij de toegang aanvraagt, dat hij in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie, één van de volgende straffen heeft opgelopen : 1° een criminele straf;2° een gevangenisstraf zonder uitstel van ten minste een jaar voor een van de misdrijven vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod op te leggen; 3° een strafrechtelijke geldboete van ten minste 2 500 euro vóór toepassing van de opdeciemen, wegens inbreuk op de wetgeving betreffende het voorkomen van het witwassen en de financiering van terrorisme.".

Art. 179.In artikel 10, § 1, van dezelfde wet wordt de bepaling onder 4° aangevuld met de woorden : "en voor zover deze natuurlijke personen of de uiteindelijke begunstigden van deze rechtspersonen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van veroordelingen bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid;". HOOFDSTUK 1 8. - Wijzigingen van het Wetboek van economisch recht

Art. 180.In artikel VII.40, § 2, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, worden de woorden "artikel 12 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 19, § 2, tweede lid, en boek II, titel 3, hoofdstuk 2, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 181.In artikel VII.79, tweede lid, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, worden de woorden "artikel 12 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 19, § 2, tweede lid, en boek II, titel 3, hoofdstuk 2, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 182.In artikel VII.137, tweede lid, van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 22 april 2016, worden de woorden "artikel 12 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 19, § 2, tweede lid, en boek II, titel 3, hoofdstuk 2, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 1 9. - Wijzigingen van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen

Art. 183.In artikel 268, § 1, 9°, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, wordt de bepaling onder 9° vervangen als volgt : "9° voldoen aan de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, aan de uitvoeringsbesluiten ervan en aan de uitvoeringsbesluiten van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, voor zover deze wetgeving van toepassing is op de betrokken tussenpersoon en voor zover de inhoud van de uitvoeringsbesluiten van de wet van 11 januari 1993 niet in strijd is met de voornoemde wet van 18 september 2017.".

Art. 184.In artikel 270, § 1, 1°, A, e), van dezelfde wet, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van het terrorisme" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 2 0. - Wijzigingen van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen

Art. 185.In artikel 20, § 1, 3°, b), van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, worden de woorden "artikel 40 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 132 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten". HOOFDSTUK 2 1. - Wijzigingen van de wet van 25 april 2014 inzake het statuut van en het toezicht op de onafhankelijk financieel planners en inzake het verstrekken van raad over financiële planning door gereglementeerde ondernemingen en tot wijziging van het wetboek van vennootschappen en van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 186.In artikel 19 van de wet van 25 april 2014 inzake het statuut van en het toezicht op de onafhankelijk financieel planners en inzake het verstrekken van raad over financiële planning door gereglementeerde ondernemingen en tot wijziging van het wetboek van vennootschappen en van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, worden de woorden "wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en haar uitvoeringsbesluiten" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, de uitvoeringsbesluiten ervan en de uitvoeringsbesluiten van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, voor zover de inhoud ervan niet in strijd is met de voornoemde wet van 18 september 2017". HOOFDSTUK 2 2. - Wijzigingen van de wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent systeem inzake fiscale en sociale regularisatie

Art. 187.In artikel 2, 9°, van de wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent systeem inzake fiscale en sociale regularisatie, worden de woorden "de artikelen 2 en 3 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme" vervangen door de woorden "artikel 5, § 1, 1° tot en met 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten".

Art. 188.In artikel 6, 2°, van dezelfde wet, worden de woorden "artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme met uitzondering van het misdrijf bedoeld in artikel 5, § 3, 1°, elfde streepje van dezelfde wet" vervangen door de woorden "artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, met uitzondering van het misdrijf bedoeld in artikel 4, 23°, k), van dezelfde wet".

Art. 189.In artikel 7, achtste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "wet van 11 januari 1993" vervangen door de woorden "wet van 18 september 2017".

TITEL 3. - Opheffingsbepalingen

Art. 190.De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.

Art. 191.De artikelen 69 tot 71 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I), gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, worden opgeheven.

TITEL 4. - Overgangsbepalingen

Art. 192.De koninklijke besluiten, de reglementen en alle andere handelingen van reglementaire aard die in uitvoering van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zijn vastgesteld, blijven van toepassing in de mate dat de bepalingen van deze wet voorzien in de algemene of specifieke juridische machtigingen die nodig zijn voor deze reglementaire handelingen en dat hun inhoud niet in strijd is met deze wet.

BIJLAGEN De bijlagen bij deze wet maken integraal deel uit van de wet. Ze bestaan uit artikelen. Wanneer ernaar verwezen wordt, wordt uitdrukkelijk vermeld dat het om artikelen van de betrokken bijlage gaat.

BIJLAGE I

Artikel 1.De variabelen die de onderworpen entiteiten ten minste in overweging nemen in hun integrale risicobeoordeling bedoeld in artikel 16, tweede lid, zijn de volgende : 1° het doel van een rekening of een relatie;2° de omvang van de activa die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de gesloten verrichtingen;3° de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie. BIJLAGE II

Artikel 1.De indicatieve factoren van een potentieel lager risico bedoeld in de artikelen 16, tweede lid, en 19, § 2, zijn de volgende : 1° cliëntgebonden risicofactoren : a) beursgenoteerde vennootschappen die onderworpen zijn aan informatievereisten (op grond van het beursreglement of krachtens wettelijke of afdwingbare middelen) welke voorschriften omvatten om toereikende transparantie betreffende de uiteindelijke begunstigden te garanderen;b) overheden of overheidsbedrijven;c) cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een lager risico als vermeld in punt 3° ;2° risicofactoren verbonden aan producten, diensten, verrichtingen of leveringskanalen : a) levensverzekeringsovereenkomsten met een lage premie;b) pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidstelling kunnen dienen;c) een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;d) financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om voor financiële inclusiedoeleinden de toegang te vergroten;e) producten waarbij het WG/FT-risico wordt beheerd door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld); 3° geografische risicofactoren : a) lidstaten;b) derde landen met doeltreffende systemen ter bestrijding van WG/FT;c) derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;d) derde landen die volgens geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, voorschriften inzake de bestrijding van WG/FT hebben die beantwoorden aan de herziene FAG-aanbevelingen en die voorschriften effectief ten uitvoer leggen. BIJLAGE III

Artikel 1.De indicatieve factoren van een potentieel hoger risico bedoeld in de artikelen 16, tweede lid, en 19, § 2, zijn de volgende : 1° cliëntgebonden risicofactoren : a) de zakelijke relatie vindt plaats in ongebruikelijke omstandigheden;b) de cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een hoog risico bedoeld onder 3° ;c) rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa;d) vennootschappen met gevolmachtigde aandeelhouders ("shareholders") of met aandelen aan toonder;e) bedrijven waar veel geldverkeer in contanten plaatsvindt;f) de eigendomsstructuur van de vennootschap lijkt ongebruikelijk of buitensporig complex gezien de aard van de vennootschapsactiviteit;2° risicofactoren verbonden aan producten, diensten, verrichtingen of leveringskanalen : a) private banking;b) producten of verrichtingen die anonimiteit bevorderen;c) zakelijke relaties op afstand of verrichtingen op afstand, zonder sommige garanties, zoals elektronische handtekeningen;d) betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-verbonden derden;e) nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, daaronder begrepen nieuwe leveringsmechanismen, en het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten.3° geografische risicofactoren : a) onverminderd artikel 38, landen die op basis van geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, worden aangemerkt als een land zonder effectieve WG/FT-systemen;b) landen die volgens geloofwaardige bronnen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben;c) landen waarvoor sancties, embargo's of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Europese Unie of de Verenigde Naties zijn uitgevaardigd;d) landen die financiering of ondersteuning verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan als terroristisch aangemerkte organisaties actief zijn. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 18 september 2017.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Post, A. DE CROO De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : K54-2566.

Integraal verslag : 18 juli 2017.

^