Etaamb.openjustice.be
Wet van 19 december 2003
gepubliceerd op 22 december 2003

Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2003009950
pub.
22/12/2003
prom.
19/12/2003
ELI
eli/wet/2003/12/19/2003009950/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2003. - Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Algemene beginselen

Art. 2.§ 1. De aanhouding en de overlevering van personen gezocht met het oog op de instelling van strafvervolging of de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of veiligheidsmaatregel tussen België en de andere lid-Staten van de Europese Unie worden geregeld door deze wet. § 2. De aanhouding en de overlevering vinden plaats op grond van een Europees aanhoudingsbevel. § 3. Het Europees aanhoudingsbevel is een gerechtelijke beslissing genomen door de bevoegde rechterlijke autoriteit van een lid-Staat van de Europese Unie, uitvaardigende rechterlijke autoriteit genaamd, met het oog op de aanhouding en de overlevering door de bevoegde rechterlijke autoriteit van een andere lidstaat, uitvoerende autoriteit genaamd, van een persoon gezocht met het oog op de instelling van strafvervolging of de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of veiligheidsmaatregel. § 4. Het Europees aanhoudingsbevel bevat volgende gegevens : 1° de identiteit en de nationaliteit van de gezochte persoon;2° de naam, het adres, het telefoonnummer, het faxnummer en het e-mailadres van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit;3° de opgave van het bestaan van een uitvoerbaar vonnis, van een aanhoudingsbevel of van enige andere uitvoerbare rechterlijke beslissing met dezelfde rechtskracht in het kader van het toepassingsgebied van deze bepaling;4° de aard en de wettelijke omschrijving van het strafbare feit, inzonderheid ten opzichte van artikel 5, § 2;5° de omschrijving van de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, daaronder begrepen tijdstip en plaats, alsook van de mate waarin de gezochte persoon aan het misdrijf heeft deelgenomen;6° de uitgesproken straf ingeval het gaat om een definitief vonnis of de strafmaat waarin de wet voor het misdrijf voorziet;7° indien mogelijk, de andere gevolgen van het misdrijf. Het Europees aanhoudingsbevel wordt opgemaakt in de vorm omschreven in de bijlagen bij deze wet. § 5. Het Europees aanhoudingsbevel dat wordt gericht aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat moet worden vertaald in de officiële taal of een van de officiële talen van de uitvoerende Staat, of in één of meer andere officiële talen van de instellingen van de Europese Gemeenschappen die deze Staat aanvaardt op grond van een verklaring gedaan bij het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie. § 6. Het Europees aanhoudingsbevel gericht aan de Belgische autoriteiten moet worden vertaald in het Nederlands, het Frans of het Duits.

Art. 3.Een Europees aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lid-Staat worden gestraft met een vrijheidsbenemende straf of veiligheidsmaatregel met een maximale duur van ten minste twaalf maanden of, wanneer de veroordeling tot een straf reeds heeft plaatsgevonden of een veiligheidsmaatregel is genomen, voor zover zij ten minste vier maanden bedragen. HOOFDSTUK III. - Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door een andere lid-Staat Afdeling 1. - Voorwaarden van de tenuitvoerlegging

Art. 4.De tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel wordt in volgende gevallen geweigerd : 1° ingeval met betrekking tot het strafbare feit waarop het aanhoudingsbevel betrekking heeft, in België een amnestiewet geldt voor zover krachtens de Belgische wet vervolging wegens de feiten kon worden ingesteld;2° ingeval uit de gegevens waarover de rechter beschikt, blijkt dat in België of in een andere lid-Staat ten aanzien van de gezochte persoon wegens dezelfde feiten een definitief vonnis is uitgesproken, op voorwaarde dat in geval van veroordeling, de straf is ondergaan, thans ten uitvoer wordt gelegd of krachtens de wetgeving van die lid-Staat niet meer ten uitvoer kan worden gelegd, of ingeval ten aanzien van de betrokken persoon in België of in een andere lidstaat wegens dezelfde feiten een andere definitieve beslissing is genomen die de latere instelling van vervolging belet;3° ingeval de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, gelet op zijn leeftijd krachtens het Belgische recht nog niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de feiten die aan dat bevel ten grondslag liggen;4° ingeval de strafvordering of de straf volgens de Belgische wet is verjaard en de Belgische gerechten bevoegd zijn om kennis te nemen van de feiten;5° ingeval ernstige redenen bestaan te denken dat de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel afbreuk zou doen aan de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden bevestigd door artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Art. 5.§ 1. De tenuitvoerlegging wordt geweigerd ingeval het feit waarop het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, krachtens het Belgische recht niet strafbaar is. § 2. De vorige paragraaf is niet van toepassing ingeval het gaat om een van de volgende strafbare feiten, voor zover deze in de uitvaardigende lidstaat met een maximale vrijheidsbenemende straf van minimaal drie jaar worden bestraft : 1° deelneming aan een criminele organisatie;2° terrorisme;3° mensenhandel;4° seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;5° illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;6° illegale handel in wapens, munitie en explosieven;7° corruptie;8° fraude, daaronder begrepen fraude die afbreuk doet aan de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;9° witwassen van de opbrengst van misdrijven;10° valsemunterij en namaak van de euro;11° computercriminaliteit;12° milieucriminaliteit, daaronder begrepen illegale handel in bedreigde diersoorten en illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten;13° hulp bij het onrechtmatig binnenkomen van en verblijven op het grondgebied;14° opzettelijke doodslag of ernstige slagen en verwondingen;15° illegale handel in menselijke organen en weefsels;16° ontvoering, opsluiting en gijzelneming;17° racisme en vreemdelingenhaat;18° georganiseerde of gewapende diefstal;19° illegale handel in cultuurgoederen, daaronder begrepen antiquiteiten en kunstwerken;20° oplichting;21° racketeering en afpersing;22° namaak en ongeoorloofde productie van goederen;23° vervalsing van administratieve documenten en handel in valse stukken;24° vervalsing van betaalmiddelen;25° illegale handel in hormonale stoffen en andere groeifactoren;26° illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen;27° handel in gestolen voertuigen;28° verkrachting;29° opzettelijke brandstichting;30° misdaden die tot de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof behoren;31° kaping van vliegtuigen of van schepen;32° sabotage. § 3. Met betrekking tot taksen en belastingen, en in douane- en wisselzaken kan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel niet worden geweigerd omdat de Belgische wet niet dezelfde soort taksen of belastingen oplegt, of niet voorziet in dezelfde soort regelgeving inzake taksen en belastingen of betreffende douane- en wisselzaken als de wetgeving van de uitvaardigende Staat. § 4. Voor de toepassing van § 2, 14°, worden de feiten van abortus bedoeld in artikel 350, tweede lid, van het Strafwetboek en de feiten van euthanasie bedoeld in de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, niet beschouwd als opzettelijke doodslag.

Art. 6.De tenuitvoerlegging kan worden geweigerd : 1° ingeval de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, in België wordt vervolgd wegens het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt;2° ingeval een Belgische rechterlijke autoriteit heeft beslist geen vervolging in te stellen wegens het feit waarop het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft of een einde te maken aan die vervolging;3° ingeval uit de gegevens waarover de rechter beschikt, blijkt dat in een Staat die geen lid is van de Europese Unie ten aanzien van de betrokken persoon wegens dezelfde feiten een definitief vonnis is uitgesproken, op voorwaarde dat in geval van veroordeling, de straf is ondergaan, thans ten uitvoer wordt gelegd of krachtens de wetgeving van die Staat niet meer ten uitvoer kan worden gelegd;4° ingeval het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of van een veiligheidsmaatregel, de betrokken persoon Belg is of in België verblijft, en de bevoegde Belgische autoriteiten zich ertoe verbinden die straf of veiligheidsmaatregel overeenkomstig de Belgische wetgeving ten uitvoer te leggen;5° ingeval het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op strafbare feiten die : - geheel of gedeeltelijk gepleegd zijn op het Belgische grondgebied of op een plaats die met dat grondgebied wordt gelijkgesteld; - gepleegd zijn buiten het grondgebied van de uitvaardigende lid-Staat en het Belgische recht niet voorziet in vervolging wegens dezelfde feiten gepleegd buiten het Belgische grondgebied.

Art. 7.Indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of van een veiligheidsmaatregel uitgesproken bij een bij verstek gewezen vonnis en de betrokken persoon niet persoonlijk is gedagvaard of op een andere wijze in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting waarop voornoemd vonnis is gewezen, kan de overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit waarborgen biedt die als toereikend worden beschouwd om de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, ervan te verzekeren dat hij in de uitvaardigende Staat een nieuwe vonnisprocedure kan vragen en in zijn aanwezigheid wordt berecht.

Het gegeven dat in het recht van de uitvaardigende Staat een bepaling bestaat die voorziet in de mogelijkheid tot hoger beroep en in de voorwaarden voor het instellen ervan, waaruit blijkt dat de persoon daadwerkelijk beroep kan instellen, moet in de zin van het eerste lid als toereikend worden beschouwd.

Art. 8.Indien de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel met het oog op de instelling van vervolging betrekking heeft, Belg is of in België verblijft, kan de overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de persoon, na te zijn berecht, naar België wordt teruggezonden teneinde aldaar de straf of de veiligheidsmaatregel te ondergaan die tegen hem in de uitvaardigende Staat is uitgesproken. Afdeling 2. - Procedure van tenuitvoerlegging

Onderafdeling 1. - Aanhouding

Art. 9.§ 1. Een signalering verricht overeenkomstig het bepaalde in artikel 95 van de overeenkomst gesloten op 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen wordt gelijkgesteld met een Europees aanhoudingsbevel. § 2. Zolang de signalering niet alle gegevens bevat vereist door het Europees aanhoudingsbevel, moet de signalering worden gevolgd door een overzending van het origineel van het Europees aanhoudingsbevel bedoeld in de artikelen 2 en 3 of van een eensluidend verklaard afschrift.

Art. 10.De gezochte persoon kan worden aangehouden op grond van de signalering bedoeld in artikel 9 of van de overlegging van een Europees aanhoudingsbevel. De aanhouding is onderworpen aan de voorwaarden gesteld in artikel 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.

Onderafdeling 2. - Beschikking van de onderzoeksrechter

Art. 11.§ 1. De betrokken persoon wordt binnen vierentwintig uur na zijn effectieve vrijheidsbeneming voor de onderzoeksrechter gebracht, die hem in kennis stelt van : 1° het bestaan en de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel;2° de mogelijkheid in te stemmen met zijn overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit;3° zijn recht een advocaat en een tolk te kiezen.De bijstand door de advocaat geschiedt volgens de terzake geldende regels van het Belgische recht. Zulks geldt ook betreffende de eventuele bijstand door een tolk.

Hij maakt van deze kennisgeving melding in het proces-verbaal van het verhoor. § 2. De onderzoeksrechter hoort vervolgens de betrokken persoon omtrent zijn eventuele hechtenis, en de opmerkingen die hij terzake formuleert. § 3. Na het verhoor kan de onderzoeksrechter gelasten dat betrokkene op grond van het Europees aanhoudingsbevel en rekening houdend met de daarin, alsook door betrokkene vermelde feitelijke omstandigheden in hechtenis wordt geplaatst of blijft. § 4. De onderzoeksrechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de betrokken persoon, deze laatste onder oplegging van een of meer voorwaarden in vrijheid laten tot op het tijdstip dat met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel een definitieve beslissing wordt gewezen.

Deze voorwaarden moeten waarborgen dat de betrokken persoon geen nieuwe misdaden of wanbedrijven pleegt, zich niet aan het gerecht onttrekt, geen bewijsmateriaal kan doen verdwijnen of niet tot een collusie komt met derden.

De onderzoeksrechter kan tijdens de procedure, ambtshalve of op vordering van de procureur des Konings, één of meer nieuwe voorwaarden opleggen, reeds opgelegde voorwaarden geheel of gedeeltelijk opheffen, wijzigen of verlengen. Hij kan vrijstelling verlenen van de naleving van alle voorwaarden of van sommige ervan.

De betrokken persoon kan vragen dat de opgelegde voorwaarden geheel of gedeeltelijk worden opgeheven of gewijzigd; hij kan ook vragen te worden vrijgesteld van alle voorwaarden of van sommige ervan.

Ingeval de voorwaarden niet worden nageleefd, kan de onderzoeksrechter een aanhoudingsbevel uitvaardigen onder de voorwaarden bedoeld in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. § 5. De onderzoeksrechter kan tevens de voorafgaande en integrale betaling vorderen van een borgsom waarvan hij het bedrag bepaalt.

De borg wordt gestort in de Deposito- en Consignatiekas en het openbaar ministerie doet de beschikking tot invrijheidstelling op grond van het ontvangbewijs ten uitvoer leggen.

De borgsom wordt teruggegeven nadat met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel een definitieve beslissing is genomen en de betrokken persoon voortdurend op het Belgisch grondgebied aanwezig was tijdens alle procedurehandelingen.

De borgsom wordt aan de Staat toegewezen zodra de betrokken persoon zonder gegronde reden van verschoning het Belgische grondgebied heeft verlaten zonder de Belgische rechterlijke autoriteiten in te lichten of zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel. § 6. Indien de persoon volgens §§ 4 of 5 in vrijheid wordt gesteld, stelt de onderzoeksrechter hiervan onmiddellijk het openbaar ministerie in kennis dat op zijn beurt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in kennis stelt. § 7. De gemotiveerde beschikking wordt binnen de termijn van 24 uur bedoeld in § 1 betekend aan de betrokken persoon. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.

Art. 12.§ 1. De betrokken persoon kan onmiddellijk na het eerste verhoor vrij verkeer hebben met zijn advocaat. § 2. Ingeval de betrokken persoon geen advocaat heeft gekozen of kiest na afloop van het verhoor bedoeld in artikel 11, stelt de onderzoeksrechter de stafhouder van de Orde of zijn gemachtigde daarvan in kennis die overeenkomstig artikel nr. 508/21 van het Gerechtelijk Wetboek ambtshalve een advocaat aanwijst.

Onderafdeling 3. - Procedure in geval van toestemming van de betrokken persoon

Art. 13.§ 1. Indien de betrokken persoon instemt met zijn overlevering wordt deze instemming gegeven ten overstaan van de procureur des Koning, zulks in het bijzijn van zijn advocaat en nadat de persoon in kennis is gesteld van de gevolgen van de instemming, inzonderheid van het gegeven dat hij aldus afziet van de mogelijkheid een beroep te doen op de toepassing van het specialiteitsbeginsel. § 2. Hij maakt daarvan een proces-verbaal op. Het proces-verbaal wordt geformuleerd op een wijze waaruit blijkt dat de betrokken persoon vrijelijk heeft ingestemd en zich ten volle bewust was van de daaruit voortvloeiende gevolgen. § 3. In geval van instemming door de betrokken persoon en onder voorbehoud van de controle door de onderzoeksrechter op grond van artikel 14, beslist de procureur des Konings over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel. § 4. De instemming kan in ieder stadium van de procedure worden gegeven. Zij kan door de persoon worden ingetrokken tot op het tijdstip van zijn daadwerkelijke overlevering.

Onderafdeling 4. - Beslissing tot tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel

Art. 14.§ 1. Ingeval de onderzoeksrechter tijdens het verhoor bedoeld in artikel 11 vaststelt dat er een kennelijke reden bestaat om de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel op grond van de artikelen 3 tot 6 te weigeren, neemt hij onverwijld een met redenen omklede beslissing houdende niettenuitvoerlegging. § 2. Het openbaar ministerie kan binnen vierentwintig uur te rekenen van de dag waarop deze laatste beslissing is genomen, daartegen beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling. § 3. Indien binnen vierentwintig uur geen beroep wordt ingesteld tegen de beslissing om het Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd overeenkomstig § 1 niet ten uitvoer te leggen, heeft de beschikking gewezen overeenkomstig artikel 11 geen gevolgen meer. § 4. De kamer van inbeschuldigingstelling doet binnen vijftien dagen na de instelling van het beroep uitspraak terzake, na de procureur-generaal en de betrokken persoon bijgestaan of vertegenwoordigd door zijn advocaat te hebben gehoord. Met het oog op die uitspraak verricht zij de verificaties bedoeld in artikel 16, § 1. § 5. De plaats, de dag en het uur van de verschijning worden ten minste vierentwintig uur vooraf opgetekend in het register bedoeld in artikel 17, § 2, en de griffier geeft daarvan per faxpost of bij een ter post aangetekend schrijven kennis aan de betrokken persoon en aan zijn advocaat.

Het dossier wordt gedurende de laatste werkdag voor de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokken persoon en van zijn advocaat.

De terbeschikkingstelling ten behoeve van de betrokken persoon en van zijn advocaat kan geschieden in de vorm van door de griffier voor eensluidend verklaarde kopieën.

Het dossier wordt hen opnieuw ter beschikking gesteld gedurende de voormiddag van de dag van verschijning ingeval de vorige dag geen werkdag was; in dat geval vindt de verschijning voor de kamer van inbeschuldigingstelling in de namiddag plaats. § 6. De beslissing omtrent het beroep wordt onverwijld meegedeeld aan de procureur-generaal en binnen vierentwintig uur betekend aan de betrokken persoon. § 7. De beslissing omtrent het beroep is onder de voorwaarden gesteld in artikel 18 vatbaar voor cassatieberoep.

Art. 15.Ingeval de onderzoeksrechter van oordeel is dat de gegevens die de uitvaardigende lidstaat in het Europees aanhoudingsbevel verstrekt, ontoereikend zijn om een beslissing te treffen over de overlevering, vraagt hij dat met spoed de nodige bijkomende gegevens worden bezorgd en kan hij een uiterste datum voor de ontvangst ervan vaststellen, waarbij hij ermee rekening houdt dat de termijn bepaald in artikel 16, § 1, in acht moet worden genomen.

Art. 16.§ 1. De raadkamer doet binnen vijftien dagen te rekenen van de aanhouding bij wege van een met redenen omklede beslissing uitspraak over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel, na verslag van de onderzoeksrechter, de procureur des Konings en de betrokken persoon bijgestaan of vertegenwoordigd door zijn advocaat te hebben gehoord.

Daartoe gaat de raadkamer na of : 1° de voorwaarden van artikel 3 vervuld zijn;2° een van de weigeringsgronden omschreven in de artikelen 4 tot 6 moet worden toegepast;3° ingeval het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op een feit vermeld in de lijst van artikel 5, § 2, de gedragingen zoals zij zijn omschreven in het Europees aanhoudingsbevel, wel degelijk met die uit de lijst overeenstemmen;4° de waarborgen bedoeld in de artikelen 7 en 8 moeten worden geëist. § 2. De plaats, de dag en het uur van de verschijning worden ten minste vierentwintig uur vooraf opgetekend in een bijzonder ter griffie gehouden register en de griffier geeft daarvan per faxpost of bij een ter post aangetekend schrijven kennis aan de betrokken persoon en aan zijn advocaat.

Het dossier wordt gedurende de laatste werkdag voor de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokken persoon en van zijn advocaat.

De terbeschikkingstelling ten behoeve van de betrokken persoon en van zijn advocaat kan geschieden in de vorm van door de griffier voor eensluidend verklaarde kopieën.

Het dossier wordt opnieuw te hunner beschikking gesteld gedurende de voormiddag van de dag van verschijning ingeval de dag voordien geen werkdag was; in dat geval vindt de verschijning voor de raadkamer in de namiddag plaats. § 3. De beslissing omtrent de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel wordt onverwijld meegedeeld aan de procureur des Konings en binnen vierentwintig uur betekend aan de betrokken persoon.

In de akte van betekening wordt de betrokken persoon ervan in kennis gesteld dat hij het recht heeft beroep in te stellen en wordt de termijn bepaald binnen welke dat recht moet worden uitgeoefend. § 4. De beslissing omtrent de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel bepaalt dat de betrokken persoon niet mag worden vervolgd, veroordeeld of van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan strafbaar feit dan dat welk de reden voor de overlevering is geweest, zulks overeenkomstig de bepalingen van het recht van de uitvaardigende Staat genomen overeenkomstig de artikelen 27 en 28 van het kaderbesluit 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten. § 5. Ingeval de raadkamer geen uitspraak doet binnen de termijn bedoeld in § 1, gelast de onderzoeksrechter de invrijheidstelling van de persoon, behoudens beroep van het openbaar ministerie binnen 24 uur te rekenen van deze beschikking voor de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig artikel 17.

Art. 17.§ 1. De betrokken persoon en het openbaar ministerie kunnen bij de kamer van inbeschuldigingstelling tegen de beslissing van de raadkamer beroep instellen binnen een termijn van vierentwintig uur die ten aanzien van het openbaar ministerie begint te lopen de dag waarop de beslissing is genomen en ten aanzien van de betrokken persoon de dag waarop zij hem wordt betekend. § 2. Het beroep wordt ingesteld bij wege van een verklaring ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg en wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. § 3. De plaats, de dag en het uur van de verschijning worden ten minste vierentwintig uur vooraf opgetekend in het register bedoeld in § 2 en de griffier geeft daarvan per faxpost of bij een ter post aangetekende brief kennis aan de betrokken persoon en aan zijn advocaat.

Het dossier wordt gedurende de laatste werkdag voor de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokken persoon en van zijn advocaat.

De terbeschikkingstelling ten behoeve van de betrokken persoon en zijn advocaat kan geschieden in de vorm van door de griffier voor eensluidend verklaarde kopieën.

Het dossier wordt opnieuw te hunner beschikking gesteld gedurende de voormiddag van de dag van de verschijning ingeval de dag voordien geen werkdag was; in dat geval vindt de verschijning voor de kamer van inbeschuldigingstelling in de namiddag plaats. § 4. De kamer van inbeschuldigingstelling doet binnen vijftien dagen te rekenen van de verklaring bedoeld in § 2 bij wege van een met redenen omklede beslissing uitspraak over het beroep, na de procureurgeneraal en de betrokken persoon bijgestaan of vertegenwoordigd door zijn advocaat, te hebben gehoord. Met het oog op die uitspraak verricht zij de verificaties omschreven in artikel 16, § 1, tweede lid.

Bij gebreke aan een uitspraak binnen deze termijn, wordt de betrokken persoon in vrijheid gesteld. § 5. De beslissing omtrent het beroep wordt onverwijld meegedeeld aan de procureur-generaal en binnen vierentwintig uur betekend aan de betrokken persoon. In de akte van betekening wordt de betrokken persoon ervan in kennis gesteld dat hij het recht heeft een voorziening in cassatie in te stellen en wordt de termijn bepaald waarbinnen zulks moet geschieden.

Art. 18.§ 1. Het openbaar ministerie en de betrokken persoon kunnen tegen de beslissing omtrent het beroep cassatieberoep instellen binnen een termijn van vierentwintig uur, die ten aanzien van het openbaar ministerie begint te lopen op de dag waarop de beslissing is genomen en ten aanzien van de betrokken persoon op de dag waarop zij hem wordt betekend. § 2. Het dossier wordt aan de griffie van het Hof van Cassatie overgezonden binnen vierentwintig uur te rekenen van de instelling van het cassatieberoep. De middelen van het cassatieberoep kunnen worden omschreven hetzij in de akte ervan, hetzij in een daartoe neergelegd geschrift, hetzij in een memorie die op de griffie van het Hof van Cassatie moet worden ontvangen ten laatste de vijfde dag te rekenen van de datum van instelling van het cassatieberoep. § 3. Het Hof van Cassatie doet uitspraak binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de datum van instelling van het cassatieberoep. § 4. Na een cassatiearrest met verwijzing doet de kamer van inbeschuldigingstelling waarnaar de zaak is verwezen, uitspraak binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie. § 5. Ingeval het cassatieberoep wordt verworpen, wordt de beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling omtrent de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel onmiddellijk uitvoerbaar.

Art. 19.§ 1. Ingeval in specifieke gevallen het Europees aanhoudingsbevel niet kan worden ten uitvoer gelegd binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de datum van aanhouding van de betrokken persoon, stelt het openbaar ministerie de betrokken persoon en de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende Staat onmiddellijk daarvan in kennis met opgave van de redenen. In een dergelijk geval kan de termijn met dertig dagen worden verlengd. § 2. Ingeval in uitzonderlijke omstandigheden de definitieve beslissing omtrent de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel niet is genomen binnen een termijn van 90 dagen te rekenen van de datum van aanhouding van betrokkene, stelt het openbaar ministerie de federale procureur daarvan in kennis, die op zijn beurt Eurojust daarvan in kennis stelt, waarbij hij tevens de redenen van de vertraging opgeeft. § 3. De termijnen bepaald in de artikelen 16, § 1, 17, § 4, en 18, § 3, worden geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op verzoek van de betrokken persoon of van zijn advocaat.

Art. 20.§ 1. De beschikking van de onderzoeksrechter gegeven overeenkomstig artikel 11 blijft gevolg hebben tot het besluit tot uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel definitief is geworden. § 2. De onderzoeksrechter kan onder de voorwaarden bedoeld in artikel 11, §§ 4 tot 6, en na hem bijgestaan of vertegenwoordigd door zijn advocaat te hebben gehoord, de betrokken persoon op elk moment van de procedure in vrijheid stellen, totdat het besluit tot uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel definitief is geworden. § 3. Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen 15 dagen volgend op een verzoek tot invrijheidstelling van de betrokken persoon of indien dit verzoek wordt verworpen, kan de betrokken persoon zijn verzoek aan de raadkamer richten. § 4. Het definitieve besluit het Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen levert de titel van vrijheidsbeneming op tot de daadwerkelijke overlevering van de persoon aan de uitvaardigende Staat.

In het definitieve besluit het Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen kan evenwel worden voorzien in de voorwaardelijke invrijheidstelling of in de invrijheidstelling tegen borgstelling van de betrokken persoon onder de voorwaarden bedoeld in artikel 11, §§ 4 en 5, tot de daadwerkelijke overlevering van de persoon aan de uitvaardigennde Staat.

Onderafdeling 5. - Mededeling van de beslissing

Art. 21.Het openbaar ministerie betekent de definitieve beslissing omtrent de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel onmiddellijk aan de betrokken persoon en aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit.

Onderafdeling 6. - Overlevering van de gezochte persoon

Art. 22.§ 1. Het openbaar ministerie stelt samen met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende Staat zo spoedig mogelijk de datum van overlevering vast. Deze datum valt in ieder geval ten laatste tien dagen na de beslissing tot tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel. De betrokken persoon wordt daarvan onmiddellijk in kennis gesteld. § 2. Ingeval de betrokken persoon ingevolge overmacht niet kan worden overgeleverd binnen de termijn gesteld in § 1, treedt het openbaar ministerie onmiddellijk in contact met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende Staat teneinde een nieuwe datum voor de overlevering vast te stellen. Die nieuwe datum volgt uiterlijk 10 dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1. De betrokken persoon wordt van de nieuwe datum onmiddellijk in kennis gesteld. § 3. De overlevering vindt plaats binnen tien dagen volgend op de overeengekomen nieuwe datum. § 4. Ingeval de betrokken persoon zich na afloop van de termijnen bepaald in de §§ 1 tot 3 nog steeds in hechtenis bevindt, wordt hij in vrijheid gesteld.

Art. 23.§ 1. Het openbaar ministerie kan in uitzonderlijke omstandigheden de overlevering tijdelijk opschorten wegens ernstige humanitaire redenen, bij voorbeeld wanneer gegronde redenen bestaan te denken dat zij het leven of de gezondheid van de betrokken persoon kennelijk in gevaar zou brengen. § 2. Het Europees aanhoudingsbevel wordt ten uitvoer gelegd zodra deze redenen niet meer bestaan. Het openbaar ministerie stelt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan onverwijld in kennis en stelt met haar een nieuwe datum van overlevering vast. Die nieuwe datum volgt uiterlijk binnen 10 dagen. De betrokken persoon wordt daarvan onmiddellijk in kennis gesteld. § 3. In dit geval vindt de overlevering plaats binnen tien dagen volgend op de overeengekomen nieuwe datum. § 4. Ingeval de betrokken persoon zich na afloop van de termijn bepaald in § 3 nog steeds in hechtenis bevindt, wordt hij in vrijheid gesteld.

Art. 24.§ 1. Het openbaar ministerie kan in afwijking van het bepaalde in artikel 22 de overlevering van de betrokken persoon uitstellen opdat hij in België zou kunnen worden vervolgd of indien hij reeds is veroordeeld, de straf zou kunnen ondergaan die hem is opgelegd wegens een ander feit dan dat waarop het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft.

De tenuitvoerlegging van het Europees uitleveringsbevel heeft plaats zodra die redenen niet meer bestaan. Het openbaar ministerie stelt daarvan onmiddellijk de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende Staat in kennis en bepaalt met haar een nieuwe datum voor overlevering. Die nieuwe datum volgt uiterlijk binnen 10 dagen.

In dat geval heeft de overlevering plaats binnen 10 dagen te rekenen van de nieuw overeengekomen datum.

Ingeval de persoon zich nog steeds in hechtenis bevindt na het verstrijken van de termijn bedoeld in het vorige lid, wordt hij in vrijheid gesteld. § 2. In plaats van de overlevering uit te stellen, kan het openbaar ministerie de betrokken persoon tijdelijk aan de uitvaardigende Staat overleveren onder voorwaarden die in overleg met de bevoegde autoriteit van die Staat worden vastgesteld.

Art. 25.Tegelijkertijd met de overlevering zendt het openbaar ministerie alle gegevens betreffende de duur van de hechtenis van de betrokken persoon op grond van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel toe aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Afdeling 3. - Overdracht van voorwerpen

Art. 26.§ 1. De raadkamer beslist op verzoek van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit of op eigen initiatief of grond bestaat tot de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen 1° die kunnen dienen als overtuigingsstuk of 2° die de betrokken persoon heeft verkregen door het strafbare feit. De raadkamer gelast de teruggave van de voorwerpen die geen rechtstreeks verband houden met het feit dat de betrokken persoon ten laste is gelegd en doet, in voorkomend geval, uitspraak over de aanspraken van derde bezitters of van andere rechthebbenden. § 2. De voorwerpen bedoeld in § 1 worden ook overgedragen ingeval het Europees aanhoudingsbevel niet ten uitvoer kan worden gelegd wegens het overlijden of de ontvluchting van de betrokken persoon. § 3. Ingeval de voorwerpen bedoeld in § 1 op het Belgische grondgebied in aanmerking komen voor inbeslagneming of verbeurdverklaring en zij gevorderd zijn in het kader van een lopende strafprocedure, kunnen de betrokken Belgische rechterlijke autoriteiten ze tijdelijk bewaren of ze aan de uitvaardigende lid-Staat overdragen onder de voorwaarde dat ze worden teruggegeven. Afdeling 4. - Bijzondere gevallen

Art. 27.§ 1. Ingeval de persoon op wie een Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, voordien door een Staat die geen lid-Staat is van de Europese Unie aan België is uitgeleverd en hij wordt beschermd door de bepalingen inzake het specialiteitsbeginsel geldend voor de regeling op grond waarvan hij wordt uitgeleverd, stelt het openbaar ministerie de betrokken persoon en de Minister van Justitie daarvan onverwijld in kennis opdat deze laatste onmiddellijk de toestemming vraagt van de Staat die de betrokken persoon heeft uitgeleverd. § 2. De termijnen gesteld in de artikelen 16 tot 19 beginnen slechts te lopen de dag waarop de bepalingen inzake het specialiteitsbeginsel niet meer van toepassing zijn.

Art. 28.§ 1. Ingeval de betrokken persoon in België een voorrecht of onschendbaarheid geniet, beginnen de termijnen gesteld in de artikelen 16 tot 19 eerst te lopen op de dag waarop het voorrecht of de onschendbaarheid wordt opgeheven. § 2. Ingeval een Belgische autoriteit bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of van de onschendbaarheid, richt het openbaar ministerie aan die autoriteit onverwijld een verzoek daartoe. § 3. Ingeval een autoriteit van een andere Staat of een internationale organisatie bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of van de onschendbaarheid, schorst de onderzoeksrechter de procedure in afwachting dat het voorrecht of de onschendbaarheid op initiatief van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit wordt opgeheven. Hij stelt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit hier onmiddellijk van in kennis.

Art. 29.§ 1. Ingeval verscheidene lid-Staten een Europees aanhoudingsbevel hebben uitgevaardigd ten aanzien van dezelfde persoon, stelt de procureur des Konings de federale procureur daarvan in kennis en maakt hij de zaak aanhangig bij de raadkamer opdat zij kiest welk Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer wordt gelegd. § 2. De raadkamer doet uitspraak binnen vijftien dagen, op advies van de federale procureur en houdt op behoorlijke wijze rekening met alle omstandigheden, inzonderheid met de relatieve ernst van de strafbare feiten, met de plaats waar ze zijn gepleegd, met de respectieve data van de verschillende Europese aanhoudingsbevelen, alsook met het gegeven dat het bevel is uitgevaardigd met het oog op vervolging of op tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel. § 3. De federale procureur kan met betrekking tot zijn keuze het advies van Eurojust inwinnen. § 4. Het openbaar ministerie stelt de diverse uitvaardigende rechterlijke autoriteiten onmiddellijk in kennis van de beslissing inzake de keuze van het Europees aanhoudingsbevel dat ten uitvoer zal worden gelegd.

Art. 30.§ 1. Het openbaar ministerie stelt de federale procureur en de regering onverwijld in kennis van enig conflict tussen een Europees aanhoudingsbevel en een verzoek tot uitlevering gedaan door een derde Staat, waarbij het de opmerkingen van de onderzoeksrechter bij wie de zaak aanhangig is, meedeelt opdat de regering beslist of voorrang moet worden gegeven aan het Europees aanhoudingsbevel of aan het uitleveringsverzoek. § 2. De beslissing wordt, na advies van de federale procureur en rekening houdend met de opmerkingen van de onderzoeksrechter bij wie de zaak aanhangig is genomen binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving door het openbaar ministerie, waarbij op behoorlijke wijze rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden, inzonderheid met die omschreven in artikel 29, § 2, en in het toepasselijke verdrag. § 3. De termijnen gesteld in de artikelen 16 tot 19 beginnen slechts te lopen de dag waarop de beslissing bedoeld in § 2 wordt genomen. § 4. Indien de regering beslist om voorrang te verlenen aan het Europees aanhoudingsbevel, zoals bepaald in § 1, maar de bevoegde rechterlijke autoriteit beslist om dit bevel niet uit te voeren, stelt het openbaar ministerie de regering hiervan in kennis opdat de uitleveringsprocedure kan worden voortgezet.

Art. 31.§ 1. Ingeval de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende Staat de betrokken persoon na zijn overlevering wenst te vervolgen, veroordelen of zijn vrijheid wenst te benemen wegens een ander, voor de overlevering gepleegd strafbaar feit dan dat waarop de overlevering betrekking heeft, beslist de raadkamer die de betrokken persoon heeft overgeleverd onder de voorwaarden gesteld in artikel 16 van deze wet.

De overgeleverde persoon kan zich daartoe laten vertegenwoordigen door zijn advocaat in België ingeval hij niet persoonlijk voor de Belgische rechter kan verschijnen. § 2. De beslissing wordt genomen ten laatste 30 dagen na ontvangst van het verzoek. HOOFDSTUK IV. - Uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel door een Belgische rechterlijke autoriteit

Art. 32.§ 1. Indien grond bestaat te denken dat een persoon gezocht met het oog op strafvervolging zich op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie bevindt, vaardigt de onderzoeksrechter een Europees aanhoudingsbevel uit in de vormen en onder de voorwaarden omschreven in de artikelen 2 en 3. Het Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd met het oog op strafvervolging kan enkel worden uitgevaardigd onder de voorwaarden bepaald in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. § 2. Indien grond bestaat te denken dat een persoon gezocht met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of van een veiligheidsmaatregel zich op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie bevindt, vaardigt de procureur des Konings een Europees aanhoudingsbevel uit in de vormen en onder de voorwaarden omschreven in de artikelen 2 en 3.

Indien in dit geval de straf of de veiligheidsmaatregel is uitgesproken bij wege van een bij verstek gewezen beslissing en de gezochte persoon niet persoonlijk is gedagvaard of op een andere wijze in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting waarop voornoemde beslissing is gewezen, wordt in het Europees aanhoudingsbevel vermeld dat de gezochte persoon in België verzet kan doen tegen de beslissing en in zijn aanwezigheid kan worden berecht.

Art. 33.§ 1. Het Europees aanhoudingsbevel wordt opgemaakt in de vorm bepaald in de bijlagen bij deze wet. § 2. Ingeval de plaats waar de betrokken persoon zich bevindt, gekend is, kan het Europees aanhoudingsbevel rechtstreeks aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit worden gericht. § 3 De gezochte persoon kan in elk geval worden geseind in het Schengen-Informatiesysteem. § 4. Ingeval de bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit niet is gekend, kunnen de nodige opsporingen worden verricht door toedoen van de contactpunten van het Europees justitieel netwerk teneinde deze informatie te verkrijgen van de uitvoerende Staat. § 5. Het Europees aanhoudingsbevel kan op de volgende wijzen worden toegezonden 1° bij voorrang door middel van het Schengen-Informatiesysteem;2° door middel van het beveiligde telecommunicatiesysteem van het Europees justitieel netwerk;3° ingeval geen beroep kan worden gedaan op het Sehengen-Informatiesysteem, door toedoen van de diensten van Interpol;4° op enige andere betrouwbare wijze die de mogelijkheid biedt een schriftelijk spoor ervan te verkrijgen, zulks onder voorwaarden op grond waarvan de uitvoerende lid-Staat de authenticiteit van het bevel kan nagaan.

Art. 34.Het openbaar ministerie of in voorkomend geval de onderzoeksrechter kunnen de uitvoerende rechterlijke autoriteit te allen tijde alle nuttige bijkomende informatie bezorgen.

Art. 35.Ingeval de gezochte persoon in de uitvoerende Staat een voorrecht of onschendbaarheid geniet en een autoriteit van een andere Staat dan die van tenuitvoerlegging of een internationale organisatie bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of van de onschendbaarheid, stelt het openbaar ministerie de minister van justitie daarvan in kennis opdat België aan de betrokken Staat of aan de betrokken internationale organisatie een verzoek tot opheffing zou kunnen richten.

Art. 36.Iedere periode van hechtenis voortvloeiend uit de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel wordt in mindering gebracht op de totale duur van de hechtenis die in België moet worden ondergaan ingevolge een veroordeling tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel.

Art. 37.§ 1. Een persoon overgeleverd op grond van een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door een Belgische rechterlijke autoriteit kan niet worden vervolgd, veroordeeld of van zijn vrijheid worden benomen wegens een ander, voor zijn overlevering gepleegd strafbaar feit dan dat waarop de overlevering betrekking heeft. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing ingeval : 1° de betrokken persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, het Belgische grondgebied niet heeft verlaten binnen 45 dagen volgend op zijn definitieve invrijheidsstelling of hij aldaar is teruggekeerd na het te hebben verlaten;2° het strafbare feit niet wordt gestraft met een vrijheidsbenemende maatregel;3° de strafprocedure geen aanleiding geeft tot de toepassing van een maatregel die de individuele vrijheid van betrokkene beperkt;4° aan de betrokken persoon een nietvrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd, inzonderheid een geldstraf of een vervangende gevangenisstraf, zelfs indien deze straf of maatregel zijn individuele vrijheid kan beperken;5° de betrokken persoon heeft ingestemd met zijn overlevering, waarbij hij eventueel tegelijkertijd heeft afgezien van de mogelijkheid een beroep te doen op het specialiteitsbeginsel;6° de betrokken persoon na zijn overlevering uitdrukkelijk heeft afgezien van de mogelijkheid een beroep te doen op het special iteitsbeginsel betreffende specifieke feiten gepleegd voor zijn overlevering.De afstand van dat recht wordt gedaan ten overstaan van de procureur des Konings die daarvan een procesverbaal opmaakt. De afstand wordt geformuleerd op een wijze waaruit blijkt dat de betrokken persoon zulks uit vrije wil heeft gedaan en zich ten volle bewust was van de daaruit voortvloeiende gevolgen. De betrokken persoon heeft daartoe het recht zich te laten bijstaan door een advocaat.

Ingeval, buiten de gevallen bedoeld in het eerste lid, de onderzoeksrechter, de procureur des Konings of het gerecht de overgeleverde persoon naar gelang van het geval wenst te vervolgen, te veroordelen of van zijn vrijheid wenst te benemen wegens een ander, voor de overlevering gepleegd strafbaar feit dan dat waarop de overlevering betrekking heeft, moet aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit een verzoek tot toestemming worden gericht, zulks samen met de gegevens vermeld in artikel 2, § 4 en, eventueel, met een vertaling.

Art. 38.§ 1. Een persoon die aan België is overgeleverd op grond van een Europees aanhoudingsbevel kan zonder toestemming van de uitvoerende lidstaat aan een andere lidstaat dan de uitvoerende Staat worden overgeleverd op grond van een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd wegens een strafbaar feit gepleegd voor zijn overlevering ingeval : 1° de betrokken persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, het Belgische grondgebied niet heeft verlaten binnen 45 dagen volgend op zijn definitieve invrijheidsstelling of hij aldaar is teruggekeerd na het te hebben verlaten;2° de betrokken persoon ermee instemt op grond van een Europees aanhoudingsbevel te worden overgeleverd aan een andere lid-Staat dan de uitvoerende Staat.De instemming wordt gegeven ten overstaan van de procureur des Konings en wordt opgetekend in een proces-verbaal. De instemming wordt geformuleerd op een wijze waaruit blijkt dat de betrokken persoon zulks uit vrije wil heeft gedaan en zich ten volle bewust was van de daaruit voortvloeiende gevolgen. De betrokken persoon heeft daartoe het recht zich te laten bijstaan door een advocaat. § 2. Buiten de gevallen bedoeld in § 1 moet aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit een verzoek tot toestemming worden gericht, zulks samen met de gegevens vermeld in artikel 2, § 4 en met een vertaling. § 3. Een persoon die aan België is overgeleverd op grond van een Europees aanhoudingsbevel kan niet aan een derde Staat worden uitgeleverd zonder toestemming van de bevoegde autoriteit van de lid-Staat die de betrokken persoon heeft overgeleverd. HOOFDSTUK V. - Doortocht

Art. 39.§ 1. België staat de doortocht van overgeleverde gezochte personen over zijn grondgebied toe op voorwaarde dat inlichtingen zijn verkregen omtrent : - het bestaan van een Europees aanhoudingsbevel; - de identiteit en de nationaliteit van de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft; - de aard en de wettelijke omschrijving van het strafbare feit; - de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, daaronder begrepen tijdstip en plaats. § 2. Indien de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel met het oog op de instelling van vervolging betrekking heeft, Belg is of in België verblijft, kan de doortocht afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de persoon, na te zijn berecht, naar België wordt teruggezonden teneinde aldaar de straf of de veiligheidsmaatregel te ondergaan die te zijnen laste in de uitvaardigende Staat is uitgesproken. De betrokken persoon wordt hierover gehoord. § 3. Indien om de doortocht van een Belg of van een persoon die in België verblijft, wordt verzocht met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of een veiligheidsmaatregel, kan de doortocht worden geweigerd ingeval de bevoegde Belgische autoriteiten zich ertoe verbinden die straf of veiligheidsmaatregel overeenkomstig de Belgische wet ten uitvoer te leggen. De betrokken persoon wordt hierover verhoord.

Art. 40.§ 1. De minister van justitie is de autoriteit belast met de ontvangst van verzoeken om doortocht en van de daartoe nodige documenten, alsook van enige andere officiële briefwisseling betreffende die verzoeken. § 2. Het verzoek om doortocht en de gegevens bedoeld in artikel 39 kunnen worden overgezonden aan de hand van enig middel dat de mogelijkheid biedt een schriftelijk spoor ervan te verkrijgen. De Minister van Justitie deelt zijn beslissing op dezelfde wijze mee.

Art. 41.§ 1. Het gebruik van het luchtruim zonder geplande tussenlanding is zonder enige formaliteit toegestaan. § 2. In geval van onvoorziene landing zijn evenwel de artikelen 39 en 40 van toepassing.

Art. 42.De artikelen 39 en 40 zijn eveneens van toepassing ingeval de doortocht betrekking heeft op een persoon die door een derde Staat aan een lid-Staat wordt uitgeleverd. HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling

Art. 43.§ 1. Behalve in de gevallen bedoeld in artikel 40, kan de Federale Overheidsdienst Justitie aan de bevoegde rechterlijke autoriteiten, op hun verzoek, bijstand verlenen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze wet. § 2. De bevoegde rechterlijke autoriteiten geven onverwijld kennis aan de Federale Overheidsdienst Justitie van enige moeilijkheid met betrekking tot de toepassing van deze wet, hetzij naar aanleiding van de tenuitvoerlegging in België van een buitenlands Europees aanhoudingsbevel, hetzij naar aanleiding van de tenuitvoerlegging door een lid-Staat van een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door een Belgische rechterlijke autoriteit. HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepaling

Art. 44.§ 1. Deze wet is van toepassing op de aanhouding en overlevering van een gezochte persoon op grond van een Europees aanhoudingsbevel tussen België en de andere lidstaten van de Europese Unie vanaf 1 januari 2004. De verzoeken om overlevering van vroegere datum worden verder geregeld door de instrumenten die inzake uitlevering reeds bestaan.

In de relaties met de bevoegde Franse autoriteiten is deze wet van toepassing op de aanhouding en overlevering van een gezochte persoon op grond van een Europees aanhoudingsbevel wegens feiten gepleegd na 1 november 1993.

In de relaties met de bevoegde Italiaanse en Oostenrijkse autoriteiten is deze wet van toepassing op de aanhouding en overlevering van een gezochte persoon op grond van een Europees aanhoudingsbevel wegens feiten gepleegd na 7 augustus 2002. § 2. Ingeval een persoon vóór 1 januari 2004 is aangehouden op grond van een verzoek om voorlopige aanhouding met het oog op uitlevering en het verzoek om uitlevering niet aan België wordt overgezonden vóór 31 december 2003, blijft het vorige aanhoudingsbevel geldig en wordt de toestand van de persoon krachtens deze wet geregeld. De termijnen bedoeld in de artikelen 16 tot 19 gaan in op 1 januari 2004. § 3. In het kader van de betrekkingen met de lid-Staten die het kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lid-Staten niet hebben omgezet, blijven de wet van 15 maart 1874 op de uitleveringen of de bestaande instrumenten op het stuk van uitlevering van toepassing.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 19 december 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen van 2003/2004. Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-279 - 2003/2004 Nr. 1 : Wetsontwerp.

Nr. 2 tot 5 : Amendementen.

Nr. 6 : Verslag.

Nr. 7 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 8 : Amendement.

Nr. 9 : aanvullend verslag.

Nr 10 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 11 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat Integraal verslag : 4 december 2003 Stukken van de Senaat. 3-395 - 2003/2004 Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Nr. 2 : Amendementen.

Nr. 3 : Verslag.

Nr. 4 : Tekst verbeterd door de commissie.

Nr. 5 : Amendementen.

Nr. 6 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.

Handelingen van de Senaat : 17 en 18 december 2003.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^