Etaamb.openjustice.be
Wet van 19 december 2006
gepubliceerd op 23 januari 2007

Wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2006014300
pub.
23/01/2007
prom.
19/12/2006
ELI
eli/wet/2006/12/19/2006014300/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2006. - Wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL I HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Deze wet zet richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en richtlijn 2001/14/EG inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering om. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 3.Deze wet regelt het geheel van de voorschriften met betrekking tot de exploitatieveiligheid van de Belgische spoorwegen.

Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen de conventionele spoorexploitatie door middel van heavy rail en de metro-, tram- en andere systemen van stadsvervoer en regionaal spoorvervoer door middel van light rail en andere spoorgebonden modi.

Art. 4.Deze wet is niet van toepassing op : - spoorweginfrastructuur in particuliere eigendom die uitsluitend door de eigenaar van de infrastructuur voor zijn eigen goederenvervoer wordt gebruikt; - buiten dienst gestelde maar niet ontmantelde lijnen die gebruikt worden voor toeristische doeleinden en de ondernemingen waarvan de activiteit beperkt is tot deze lijnen; - metro, tram en andere systemen van stadsvervoer en regionaal spoorvervoer door middel van light rail en andere spoorgebonden modi, voor zover deze geen gebruik maken van het spoorwegnet. HOOFDSTUK III. - Definities

Art. 5.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° "Minister" : de minister die bevoegd is voor de regulering van het spoorwegvervoer;2° "Bestuur" : het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de FOD Mobiliteit en Vervoer;3° "spoorweginfrastructuurbeheerder" : de NV van publiek recht "Infrabel";4° "spoorwegonderneming" : iedere privaat-rechtelijke of publiekrechtelijke onderneming die houder is van een vergunning overeenkomstig de van kracht zijnde Europese wetgeving, waarvan de activiteit bestaat in het verlenen van spoorwegvervoerdiensten voor goederen en/of voor reizigers, waarbij deze onderneming verplicht voor de tractie moet zorgen;hiertoe behoren ook de ondernemingen die uitsluitend tractie leveren; 5° "spoorweginfrastructuur" : alle elementen welke bedoeld zijn in bijlage I, deel A van Verordening (EEG) nr.2598/70 van de Commissie, van 18 december 1970 betreffende de vaststelling van de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's, bedoeld in bijlage I van Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad van 4 juli 1970, met uitzondering van het laatste streepje dat in de zin van deze wet "dienstgebouwen voor de infrastructuur" luidt; 6° "net" : de gehele spoorweginfrastructuur die beheerd wordt door de spoorweginfrastructuurbeheerder;7° "treinpad" : de spoorweginfrastructuurcapaciteit die nodig is om een trein in een bepaald tijdvak tussen twee plaatsen te laten rijden;8° "veiligheidscertificaat" : het document waarbij wordt vastgesteld dat een spoorwegonderneming voldoet aan de eisen inzake veiligheid om een spoordienst zonder gevaar op de betrokken trajecten te verzekeren;9° "aangewezen instanties" : de instanties die belast zijn met het onderzoek van de conformiteit met de van toepassing zijnde normen en technische specificaties van de subsystemen die deel uitmaken van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem, wanneer de gebruikelijke nationale technische voorschriften van toepassing zijn bij afwezigheid van TSI's of in geval van afwijkingen hiervan;10° "gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (GVD)" : de veiligheidsniveaus die ten minste moeten worden gehaald door de verschillende onderdelen van het spoorwegsysteem (zoals het conventionele spoorwegsysteem, het hogesnelheidsspoorwegsysteem, lange spoorwegtunnels of lijnen die uitsluitend voor goederenvervoer worden gebruikt) en door het systeem als geheel in de vorm van criteria voor risico-acceptatie;11° "gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (GVM)" : de methoden die worden ontwikkeld om te beschrijven hoe de veiligheidsniveaus, het bereiken van de veiligheidsdoelen en de conformiteit met andere veiligheidsvoorschriften worden beoordeeld;12° "veiligheidsinstantie" : de overheid belast met de taken betreffende de veiligheid op het spoor, krachtens deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten;13° "nationale veiligheidsvoorschriften" : alle voorschriften die eisen betreffende de veiligheid op het spoor bevatten die van toepassing zijn op het Belgische net en op de spoorweginfrastructuurbeheerder en op meer dan één spoorwegonderneming die gemachtigd is om het net te gebruiken, van welke instantie de regelgeving ook uitgaat;14° "veiligheidsbeheersysteem" : de organisatie en de regelingen die door de spoorweginfrastructuurbeheerder of een spoorwegonderneming tot stand zijn gebracht om hun activiteiten veilig te laten verlopen;15° "onderzoeksorgaan" : het orgaan aangewezen om overeenkomstig deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten onderzoeken uit te voeren naar ongevallen en incidenten;16° "hoofdonderzoeker" : de persoon die is belast met de organisatie en de uitvoering van en het toezicht op een onderzoek;17° "ongeval" : ongewenste of onbedoelde plotselinge gebeurtenis of bijzondere reeks gebeurtenissen van die aard met schadelijke gevolgen; ongevallen worden in de volgende categorieën onderverdeeld : botsingen, ontsporingen, ongevallen op overwegen, ongevallen met personen veroorzaakt door rollend materieel in beweging, branden en andere ongevallen; 18° "ernstig ongeval" : elke botsing of ontsporing van treinen waarbij ten minste één persoon omkomt of vijf of meer personen ernstig gewond raken of die grote schade aan het rollend materieel, de infrastructuur of het milieu veroorzaakt, dan wel elk soortgelijk ongeval dat duidelijk consequenties heeft voor de regelgeving op het gebied van de veiligheid op het spoor of voor het veiligheidsbeheer;onder "grote schade" wordt schade verstaan die onmiddellijk door een onderzoeksinstantie op een totaal van ten minste 2 miljoen euro kan worden geraamd; 19° "incident" : ieder ander voorval dan een ongeval of een ernstig ongeval dat verband houdt met de exploitatie van treinen en dat de exploitatieveiligheid aantast;20° "onderzoek" : een procedure die erop gericht is ongevallen en incidenten te voorkomen en die bestaat uit de verzameling en analyse van informatie, het trekken van conclusies, met inbegrip van het bepalen van de oorzaken en, in voorkomend geval, het formuleren van veiligheidsaanbevelingen;21° "oorzaken" : de handelingen, verzuim, gebeurtenissen of omstandigheden, of een combinatie daarvan, die tot het ongeval of het incident hebben geleid;22° "Bureau" : het Europees Spoorwegbureau, het communautaire bureau voor de veiligheid op het spoor en de interoperabiliteit, ingesteld door Verordening (EG) nr.881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004; 23° "technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI)" : de specificaties die voor elk subsysteem of deel van een subsysteem gelden teneinde aan de essentiële eisen te voldoen en de interoperabiliteit te verzekeren van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem;24° "spoorwegsysteem" : het geheel van spoorweginfrastructuren, dat de lijnen en vaste installaties van het conventionele en hogesnelheidsspoorwegnet omvat alsook het rollend materieel dat ontworpen is voor het gebruik van deze infrastructuur;25° "subsystemen" : het resultaat van de onderverdeling van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem.Deze subsystemen, waarvoor essentiële vereisten moeten worden gedefinieerd, zijn van structurele of functionele aard; 26° "interoperabiliteitsonderdeel" : iedere basiscomponent, groep componenten, deel van een samenstel of volledig samenstel van materieel, deel uitmakend of bestemd om deel uit te maken van een subsysteem en waarvan de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem direct of indirect afhankelijk is.Het begrip "onderdeel" dekt materiële en immateriële zaken, zoals programmatuur; 27° "ingebruikname" : alle handelingen door middel waarvan een subsysteem in zijn nominale werkingstoestand wordt gebracht;28° "toelating tot indienststelling" : handeling waardoor een vergunning wordt toegekend voor het gebruik van een subsysteem op het Belgische spoornet;29° "treinpersoneel" : het personeel samengesteld uit enerzijds treinbestuurders en anderzijds andere werknemers, aanwezig op locomotieven of treinen, die indirect bij de besturing betrokken zijn en wier beroepskwalificaties mede bepalend zijn voor de verkeersveiligheid;30° "treinbestuurder" : de persoon die in staat is tot het zelfstandig, verantwoordelijk en veilig besturen van rangeerlocomotieven, werktreinen of treinen voor het vervoer van reizigers of goederen. TITEL II. - Spoorwegveiligheid HOOFDSTUK I. - Nationale Veiligheidsvoorschriften

Art. 6.§ 1. De Koning neemt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad het regelgevende kader van de nationale veiligheidsvoorschriften aan. Dit regelgevende kader stelt de nationale veiligheidsdoelstellingen en -methodes vast, door het bepalen van het veiligheidsniveau voor het gebruik en het beheer van de spoorweginfrastructuur, en voor de exploitatie van het rollend materieel; het is bepalend voor de uitwerking van de nationale veiligheidsvoorschriften zoals bedoeld in §§ 2 en 3 en voor de interne veiligheidsvoorschriften zoals bedoeld in § 4. § 2. De Koning neemt de toe te passen vereisten aan voor de veiligheidsbeheersystemen van de spoorweginfrastructuurbeheerder en van de spoorwegondernemingen, en op hun interne regelgeving, evenals de vereisten en procedures inzake veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen en de vereisten voor de overeenstemming van de activiteiten van de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen met hun veiligheidsvergunning of certificaat.

De Koning bepaalt de eisen waaraan het veiligheidspersoneel en het rollend materieel moeten voldoen. De Koning kan deze bevoegdheid overdragen.

De Koning bepaalt de regels betreffende de subsystemen en de vergunning voor hun indienststelling. De Koning kan deze bevoegdheid overdragen.

De Koning bepaalt de regels betreffende de onderzoeken naar ongevallen en incidenten. § 3. In afwezigheid van TSI, stelt de spoorweginfrastructuurbeheerder de veiligheidsvoorschriften vast betreffende de exploitatie van de spoorweginfrastructuur. Deze voorschriften en hun wijzigingen zijn onderworpen aan het eensluidend advies van de veiligheidsinstantie, volgens een door de Koning te bepalen procedure. § 4. De spoorweginfrastructuurbeheerder en alle spoorwegondernemingen stellen hun interne veiligheidsvoorschriften vast in het kader van hun veiligheidsbeheersysteem. § 5. Het Bestuur betekent aan de Europese Commissie de op basis van de §§ 1 tot 3 vastgestelde of gewijzigde voorschriften, tenzij de voorschriften uitsluitend verband houden met de uitvoering van TSI's.

Deze betekening omvat informatie betreffende de hoofdinhoud van de voorschriften met verwijzing naar de wetteksten, de vorm van de voorschriften en de instantie die ze heeft bekendgemaakt. § 6. De Koning bepaalt de wijze van bekendmaking voor het geheel van de regelgeving zoals bedoeld in §§ 1 tot 3.

Art. 7.§ 1. Na de vaststelling van de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen kunnen de Koning en de spoorweginfrastructuurbeheerder, overeenkomstig artikel 6, §§ 1 tot 3, een nieuw nationaal veiligheidsvoorschrift aannemen dat gebaseerd is op een hoger veiligheidsniveau dan dat van de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen of dat een weerslag zou kunnen hebben op de activiteiten van spoorwegondernemingen op het Belgische net, met naleving van de voorwaarden die beschreven worden in de volgende paragrafen. § 2. De veiligheidsinstantie raadpleegt de spoorwegondernemingen en/of de spoorweginfrastructuurbeheerder en/of de fabrikanten en/of de N.M.B.S.-Holding, volgens de inhoud van de nationale veiligheidsvoorschriften als bedoeld in § 1. § 3. De veiligheidsinstantie legt de Europese Commissie het ontwerp van veiligheidsvoorschrift voor ter onderzoek, onder opgave van de redenen voor de invoering ervan.

Indien de Commissie laat weten dat zij over de verenigbaarheid van het ontwerp van veiligheidsvoorschrift met de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden of met het bereiken van ten minste het gemeenschappelijk veiligheidsdoel ernstige twijfels heeft of dat zij van mening is dat het een willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de spoorwegactiviteiten tussen de lidstaten inhoudt, wordt de aanneming, de inwerkingtreding of de uitvoering van het voorschrift opgeschort totdat de Commissie een besluit neemt of totdat een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de kennisgeving, verstreken is.

Art. 8.In geval van uiterste hoogdringendheid of gevaar voor de veiligheid van de spoorweginfrastructuur of het gebruik ervan, kan de spoorweginfrastructuurbeheerder urgentiemaatregelen treffen die afwijken van de nationale veiligheidsvoorschriften. Hij deelt ze onmiddellijk en uiterlijk de volgende werkdag mee aan de veiligheidsinstantie. Deze maatregelen zijn onmiddellijk van toepassing. De spoorweginfrastructuurbeheerder deelt deze urgentiemaatregelen onmiddellijk mee aan alle spoorwegondernemingen die op het net rijden. Deze maatregelen zijn ten hoogste twintig werkdagen geldig, behoudens een andersluidende beslissing van de veiligheidsinstantie.

Art. 9.De Koning en, in voorkomend geval, de spoorweginfrastructuurbeheerder zorgt voor de aanpassing van de nationale veiligheidsvoorschriften die vastgesteld werden op grond van artikel 6, §§ 1 tot 3, aan de GVD en de GVM naarmate ze worden aangenomen. HOOFDSTUK II. - Veiligheidsinstantie Afdeling 1. - Aanwijzing

Art. 10.De Koning wijst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de veiligheidsinstantie binnen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer aan.

Art. 11.Teneinde het Bestuur in staat te stellen de opdrachten, verantwoordelijkheden en verplichtingen op zich te nemen die het door de bepalingen van deze wet worden opgelegd, kunnen statutaire personeelsleden van de N.M.B.S.-Holding met hun instemming worden overgeplaatst naar het Bestuur volgens de nadere regels bepaald bij een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Deze overplaatsingen zijn geen nieuwe benoemingen. De betrokken personeelsleden behouden inzonderheid hun administratieve en geldelijke anciënniteit, hun laatste signalement of evaluatie en hun titels en graad, of krijgen een gelijkwaardige titel en graad toegekend.

De administratieve en geldelijke toestand, alsook het pensioenstelsel van de personeelsleden afkomstig van de N.M.B.S.-Holding, kunnen op geen enkel ogenblik minder gunstig zijn dan de toestand die zij zouden gekend hebben indien zij personeelsleden van de N.M.B.S.-Holding zouden zijn gebleven.

Onder geldelijke toestand wordt verstaan, al wat in de ruime zin op de bezoldiging betrekking heeft, inzonderheid de wedde, het vakantiegeld, de toelagen, de vergoedingen, de premies en de sociale voordelen van alle aard.

Ieder overgeplaatst personeelslid kan op elk ogenblik, met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden, verzoeken een einde te maken aan zijn overplaatsing en opnieuw te worden opgenomen in de personeelsformatie van de N.M.B.S.-Holding. Afdeling 2. - Opdrachten en bevoegdheden

Art. 12.De opdrachten van de veiligheidsinstantie zijn onder andere de volgende : 1° de toelating tot ingebruikname van de subsystemen van structurele aard die samen het spoorwegsysteem vormen dat aangelegd is of geëxploiteerd wordt in België, overeenkomstig de door de Koning aangenomen bepalingen en het controleren of deze subsystemen worden geëxploiteerd en onderhouden overeenkomstig de essentiële eisen die erop betrekking hebben;2° de controle van de overeenstemming van de interoperabiliteitsonderdelen met de essentiële eisen volgens de door de Koning aangenomen bepalingen;3° de toelating tot ingebruikname van nieuw of wezenlijk gewijzigd rollend materieel dat nog niet gedekt is door een TSI overeenkomstig de door de Koning vastgestelde bepalingen en het controleren of dit materieel wordt geëxploiteerd en onderhouden overeenkomstig de essentiële eisen die erop betrekking hebben;4° de toelating tot indienststelling van rollend materieel dat reeds in gebruik is in een andere lidstaat van de Europese Unie, overeenkomstig hoofdstuk VI en overeenkomstig de door de Koning vastgestelde bepalingen en het controleren of dit materieel wordt geëxploiteerd en onderhouden overeenkomstig de essentiële eisen die erop betrekking hebben;5° de afgifte, vernieuwing, wijziging en intrekking van de veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen die zijn toegekend overeenkomstig hoofdstuk IV, met inbegrip van de controle van de voorwaarden en eisen die daarin zijn vervat en de overeenstemming van de activiteiten van de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen met de eisen die voor het bekomen van vergunning of certificaat worden gesteld;6° de aflevering van een eensluidend advies aangaande de andere nationale veiligheidsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 6, § 3;7° het toezicht op de naleving van de nationale veiligheidsvoorschriften;8° de controle van de registratie van het rollend materieel en van de gegevens met betrekking tot de veiligheid opgenomen in het nationale register dat overeenkomstig de door de Koning vastgestelde bepalingen wordt bijgehouden; 9° de opvolging van de maatregelen die werden genomen op grond van de verslagen over spoorwegongevallen of -incidenten bedoeld in artikel 20 en de eventuele deelname aan de door de N.M.B.S.-Holding gevoerde onderzoeken die erop betrekking hebben; 10° het nazien van de overeenstemming van de verleende opleidingsdiensten en van de afgifte van getuigschriften met de veiligheidseisen bepaald in de TSI of in de door de Koning vastgestelde voorschriften.

Art. 13.De veiligheidsinstantie kan, in de uitvoering van haar taken bedoeld in artikel 12, al de noodzakelijke maatregelen nemen, met inbegrip van het verbod voor materieel of veiligheidspersoneel om te rijden.

Art. 14.De veiligheidsinstantie verricht haar taken op een open, niet-discriminerende en transparante wijze. Zij geeft met name alle partijen de gelegenheid te worden gehoord en zij motiveert haar besluiten.

Zij antwoordt snel op de verzoeken en vragen om inlichtingen en neemt al haar besluiten binnen de vier maanden nadat alle gevraagde inlichtingen werden verstrekt.

Zij kan voor de uitvoering van de in artikel 12 bedoelde taken te allen tijde de technische bijstand vorderen van de spoorweginfrastructuurbeheerder, de spoorwegondernemingen, de erkende aangemelde of aangewezen instantie voor de technische keuringen of de instellingen of ondernemingen die hun vakbekwaamheid op het gebied van certificering en risicoanalyse bewezen hebben.

De veiligheidsinstantie werkt samen met de veiligheidsinstanties van de andere lidstaten. De samenwerking heeft in het bijzonder tot doel het vergemakkelijken en coördineren van de veiligheidscertificering van spoorwegondernemingen die internationale treinpaden toegewezen hebben gekregen volgens de procedure van artikel 34 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur. Afdeling 3. - Jaarverslag

Art. 15.Elk jaar publiceert de veiligheidsinstantie een verslag over haar activiteiten van het vorige jaar; zij zendt het uiterlijk 30 september toe aan het Bureau. Het verslag bevat informatie over : a) de evolutie van de veiligheid op het spoor, met inbegrip van een inventaris van de in bijlage I beschreven gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren;b) belangrijke wijzigingen in de wetgeving en reglementering betreffende de veiligheid op de spoorweg;c) de ontwikkeling van de veiligheidscertificering en de veiligheidsvergunning;d) de resultaten van het bij de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen uitgeoefende toezicht en de eruit getrokken conclusies, met name op basis van de verslagen bedoeld in artikel 20. HOOFDSTUK III. - Veiligheidsbeheersystemen

Art. 16.De spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen zetten hun veiligheidsbeheersysteem op met eerbiediging van de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen, de nationale veiligheidsvoorschriften bedoeld in artikel 6, de in de TSI vastgelegde veiligheidseisen en de relevante elementen van de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden.

Art. 17.Het veiligheidsbeheersysteem voldoet aan de nationale veiligheidsvoorschriften bedoeld in artikel 6 en aan de in de TSI vastgelegde veiligheidseisen en bevat de in bijlage II omschreven elementen, aangepast volgens de aard, het belang en andere kenmerken van de uitgeoefende activiteit. Het systeem waarborgt de beheersing van alle risico's die de activiteiten van de spoorweginfrastructuurbeheerder of van de spoorwegonderneming met zich brengen, met inbegrip van het verstrekken van onderhoud en materieel en het inzetten van aannemers. Onverminderd de nationale en internationale wetgeving inzake aansprakelijkheid, houdt het veiligheidsbeheersysteem naargelang het geval en binnen de grenzen van het redelijke ook rekening met de risico's die voortvloeien uit de activiteiten van andere partijen.

Art. 18.Het veiligheidsbeheersysteem van de spoorweginfrastructuurbeheerder houdt rekening met de weerslag van de activiteiten van de verschillende spoorwegondernemingen op het net en bevat bepalingen die alle spoorwegondernemingen in staat stellen te handelen overeenkomstig de TSI, de nationale veiligheidsvoorschriften en de in hun veiligheidscertificaat bepaalde voorwaarden. Het heeft bovendien tot doel de noodprocedures van de spoorweginfrastructuurbeheerder te coördineren met alle spoorwegondernemingen die zijn infrastructuur gebruiken.

Om de coördinatie en de coherentie van de systemen van veiligheidsbeheer en van de noodprocedures te garanderen vragen de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen het advies van de N.M.B.S.-Holding inzake het ontwerp van het veiligheidsbeheersysteem. De N.M.B.S.-Holding geeft zijn advies binnen dertig werkdagen na de aanvraag. Bij gebrek aan antwoord binnen deze termijn, wordt het advies als positief beschouwd.

Art. 19.De spoorweginfrastructuurbeheerder en spoorwegondernemingen dienen elk jaar voor 30 juni bij de veiligheidsinstantie een verslag in over de veiligheid tijdens het vorige kalenderjaar. Het veiligheidsverslag bevat : a) inlichtingen over de wijze waarop de spoorweginfrastructuurbeheerder of de spoorwegonderneming zijn eigen veiligheidsdoelen verwezenlijkt en de resultaten van de veiligheidsplannen;b) de bijwerking van nationale veiligheidsindicatoren en van de in bijlage I gedefinieerde gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren, voor zover deze voor de rapporterende organisatie van belang is;c) de resultaten van de interne veiligheidsaudits;d) opmerkingen over functionele tekortkomingen en gebreken in de spoorwegactiviteiten en in het infrastructuurbeheer, die voor de veiligheidsinstantie van belang kunnen zijn. De Koning kan een model voor het verslag van de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen bepalen en bijkomende inhoudelijke elementen voorschrijven.

Art. 20.Voor elk exploitatieongeval en -incident of met een weerslag op de exploitatie stelt de spoorweginfrastructuurbeheerder en naargelang van het geval, de spoorwegonderneming een verslag op waarvan zo vlug mogelijk een kopie naar de veiligheidsinstantie en het onderzoeksorgaan wordt gestuurd.

Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 44 en 45 analyseert de N.M.B.S.-Holding de exploitatie-incidenten en -ongevallen en formuleert voorstellen om deze te voorkomen. Deze voorstellen worden naar de veiligheidsinstantie gezonden die ze, na goedkeuring, doorgeeft aan de betrokken personen.

Voor de toepassing van punt h) van het punt 2.1., van bijlage II, kunnen de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen steunen op de door N.M.B.S.-Holding uitgevoerde analyses.

Bij een ernstig ongeval licht de spoorweginfrastructuurbeheerder de minister, de veiligheidsinstantie, het onderzoeksorgaan en de gerechtelijke instanties hierover onmiddellijk in.

Art. 21.Onverminderd de burgerlijke aansprakelijkheid volgens de wettelijke voorschriften, wordt elke spoorweginfrastructuurbeheerder en spoorwegonderneming verantwoordelijk gesteld voor zijn deel van het systeem en zijn veilige werking, met inbegrip van de levering van materiaal en het uitbesteden van diensten ten opzichte van gebruikers, afnemers, de betrokken werknemers en derden.

Dit laat echter de verantwoordelijkheid van elke fabrikant, elke leverancier van onderhoudsdiensten, wagonexploitant, dienstverlener en aankoopeenheid onverlet om rollend materieel, installaties, toebehoren en materialen te leveren, alsmede diensten te verrichten die voldoen aan de voorgeschreven eisen en gebruiksvoorwaarden, zodat zij door de spoorwegondernemingen en/of spoorweginfrastructuurbeheerder bij de exploitatie veilig kunnen worden ingezet.

Art. 22.§ 1. Binnen de N.M.B.S.-Holding worden de taken bedoeld in de artikelen 18, tweede lid, en 20, tweede lid, toevertrouwd aan een gespecialiseerde dienst die rechtstreeks afhangt van het directiecomité. § 2. De leden van de dienst bedoeld in § 1 zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen aan niemand vertrouwelijke of commerciële informatie bekend maken die hun werd meegedeeld door de spoorweginfrastructuurbeheerder of door de spoorwegondernemingen in het kader van de taken bedoeld in de artikelen 18, tweede lid, en 20, tweede lid, behalve in de uitzonderingsgevallen waarin de wet voorziet. § 3. De overtredingen van § 2 worden gestraft met de straffen bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek. De bepalingen van het eerste boek van hetzelfde Wetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op deze overtredingen. HOOFDSTUK IV. - Veiligheidsvergunning en veiligheidscertificaat Afdeling 1. - Veiligheidsvergunning

voor de spoorweginfrastructuurbeheerder

Art. 23.§ 1. Om de spoorweginfrastructuur te kunnen beheren en exploiteren, moet de spoorweginfrastructuurbeheerder beschikken over een veiligheidsvergunning, afgeleverd door de veiligheidsinstantie. § 2. De veiligheidsvergunning omvat : a) de bevestiging dat het veiligheidsbeheersysteem van de spoorweginfrastructuurbeheerder zoals beschreven in artikel 18 en bijlage II, is aanvaard;b) de bevestiging dat de voorzieningen die de spoorweginfrastructuurbeheerder heeft getroffen om te voldoen aan de specifieke vereisten van een veilig ontwerp, een veilig onderhoud en een veilige exploitatie van de spoorweginfrastructuur, met inbegrip van, indien nodig, het onderhoud en de exploitatie van het verkeersregelings- en seinsysteem, zijn goedgekeurd.

Art. 24.De veiligheidsvergunning is vijf jaar geldig en kan op verzoek van de spoorweginfrastructuurbeheerder worden vernieuwd. Zij wordt geheel of gedeeltelijk bijgewerkt wanneer de infrastructuur, het seinsysteem of de energievoorziening of de beginselen die van toepassing zijn op de exploitatie en het onderhoud ervan, ingrijpend veranderen. De houder van de veiligheidsvergunning stelt de veiligheidsinstantie onverwijld van die ingrijpende wijzigingen in kennis.

De veiligheidsinstantie kan eisen dat de veiligheidsvergunning wordt herbekeken indien de voorschriften zoals bedoeld in artikel 6, §§ 1 en 2 ingrijpend veranderen.

Wanneer de vergunde spoorweginfrastructuurbeheerder niet langer aan de voorwaarden voor het bekomen van de veiligheidsvergunning voldoet, kan de vergunning worden ingetrokken.

Art. 25.De veiligheidsinstantie betekent aan het Bureau binnen de maand de afgifte, de vernieuwing, de wijziging of de intrekking van de veiligheidsvergunning. De betekening vermeldt de naam en het adres van de spoorweginfrastructuurbeheerder, de afgiftedatum, de werkingssfeer en de geldigheidsduur van de veiligheidsvergunning en, in geval van intrekking, de redenen daarvoor.

Art. 26.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop de veiligheidsvergunning wordt aangevraagd, afgeleverd, verlengd en ingetrokken. Afdeling 2. - Veiligheidscertificaat voor spoorwegondernemingen

Art. 27.§ 1. Om toegang te krijgen tot de spoorweginfrastructuur moet een spoorwegonderneming onder meer beschikken over een veiligheidscertificaat overeenkomstig deze afdeling. Het veiligheidscertificaat is het bewijs dat de spoorwegonderneming haar veilig-heidsbeheersysteem heeft tot stand gebracht en in staat is te voldoen aan de eisen die in de TSI, in andere communautaire bepalingen en in de nationale veiligheidsvoorschriften zijn vastgelegd teneinde de risico's te beheersen en het net veilig te gebruiken. Het veiligheids- certificaat kan voor het gehele Belgische spoorwegnet of enkel een welbepaald deel hiervan gelden. § 2. Het veiligheidscertificaat omvat twee delen : a) een certificering die bevestigt dat het veiligheidsbeheersysteem van de spoorwegonderneming is goedgekeurd;b) een certificering die bevestigt dat de voorzieningen die de spoorwegonderneming heeft getroffen om te voldoen aan de specifieke eisen om veilig op het betrokken net te kunnen opereren, zijn goedgekeurd.De eisen kunnen betrekking hebben op de toepassing van de TSI en de nationale veiligheidsvoorschriften, met name die in verband met het veiligheidspersoneel en het rollend materieel; de certificering is gebaseerd op de documentatie die door de spoorwegonderneming werd verstrekt overeenkomstig bijlage IV.

Art. 28.De certificering die de veiligheidsinstantie overeenkomstig artikel 27, § 2, a) verleent aan de in België gevestigde spoorwegonderneming vermeldt het type en de draagwijdte van de spoorwegactiviteiten waarvoor het geldt. De overeenkomstig artikel 27, § 2, a) verleende certificering is geldig in de hele Europese Unie voor evenwaardige spoorvervoeractiviteiten.

Art. 29.De in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde spoorwegonderneming die voornemens is spoorwegvervoerdiensten te exploiteren op het Belgische net moet van de veiligheidsinstantie de overeenkomstig artikel 27, § 2, b) vereiste aanvullende nationale certificering hebben ontvangen.

De overeenkomstig artikel 27, § 2, b) toegekende certificering vermeldt de lijnen van het net waarvoor zij geldt.

Om de in artikel 27, § 2, b) bedoelde aanvullende nationale certificering te bekomen, moeten de spoorwegondernemingen beschikken over een voldoende dekking van hun burgerlijke aansprakelijkheid of gelijkwaardige schikkingen getroffen hebben.

De Koning bepaalt de minimumbedragen voor de dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid.

Art. 30.Het veiligheidscertificaat is drie jaar geldig en kan worden vernieuwd. Het wordt geheel of gedeeltelijk bijgewerkt bij elke substantiële wijziging van het type of de draagwijdte van de activiteiten.

De houder van het veiligheidscertificaat geeft de veiligheidsinstantie onverwijld kennis van alle belangrijke wijzigingen in de voorwaarden van het betrokken gedeelte van het veiligheidscertificaat. Voorts licht hij de veiligheidsinstantie in over het inzetten van nieuwe categorieën personeel of van nieuwe soorten rollend materieel.

De veiligheidsinstantie kan eisen dat het betrokken gedeelte van het veiligheidscertificaat wordt herzien wanneer de voorschriften zoals bedoeld in artikel 6, §§ 1 tot 3 ingrijpend zijn gewijzigd.

Wanneer de houder van een veiligheidscertificaat niet langer aan de eisen voldoet, wordt deel a) en/of b) van het certificaat ingetrokken.

Wanneer deel b) wordt ingetrokken, moet de veiligheidsinstantie die deel a) van het certificaat heeft afgeleverd onverwijld op de hoogte worden gebracht.

Wanneer blijkt dat de houder van het veiligheidscertificaat gedurende het jaar dat volgde op de afgifte, er niet het bedoelde gebruik van heeft gemaakt, wordt het certificaat ingetrokken.

Art. 31.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor de aanvraag, het onderzoek, de afgifte, de vernieuwing en de intrekking van het veiligheidscertificaat.

Art. 32.De veiligheidsinstantie betekent aan het Bureau binnen de maand de afgifte, de vernieuwing, de wijziging of de intrekking van de in artikel 27 bedoelde veiligheidscertificaten. De betekening vermeldt de naam en het adres van de spoorwegonderneming, de afgiftedatum, de werkingssfeer en de geldigheidsduur van het veiligheidscertificaat en, in geval van intrekking, de redenen voor die beslissing. Afdeling 3. - Bijdrage verbonden aan het bezit

van een veiligheidsvergunning en een veiligheidscertificaat

Art. 33.§ 1. De houder van een veiligheidsvergunning of een veiligheidscertificaat is, voor deelneming in de kosten voor administratie, controle en toezicht van de veiligheidsinstantie en voor onderzoek van het onderzoeksorgaan, een jaarlijkse, geïndexeerde bijdrage verschuldigd. § 2. Deze bijdrage moet betaald worden bij de afgifte van het veiligheidscertificaat of de veiligheidsvergunning en vervolgens vóór 1 januari van elk jaar, op straffe van de schorsing van het veiligheidscertificaat of de veiligheidsvergunning. § 3. Deze bijdrage wordt niet teruggestort bij intrekking van het veiligheidscertificaat of de veiligheidsvergunning of bij stopzetting van de activiteiten waarvoor het certificaat of de vergunning geldt. § 4. De Koning bepaalt het bedrag, de betalingswijze en het indexeringsmechanisme voor de bijdrage. HOOFDSTUK V. - Toegang tot de opleidingsfaciliteiten

Art. 34.De Koning erkent, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de instelling of instellingen die instaan voor de verlening van opleidingsdiensten voor treinbestuurders en treinpersoneel. De erkenning verplicht de instelling of instellingen de treinbestuurders en het treinpersoneel een billijke en niet-discriminerende toegang te verlenen tot opleidingsdiensten telkens wanneer deze opleiding nodig is om aan de voorwaarden te voldoen voor het bekomen van een veiligheidscertificaat of, in voorkomend geval, een veiligheidsvergunning.

De erkenning verplicht de instelling of instellingen kwaliteitsvolle opleidingsdiensten aan te bieden aan spoorwegondernemingen en aan de spoorweginfrastructuurbeheerder tegen een redelijke, niet-discriminerende prijs die in verhouding staat tot de kosten en een winstmarge mag bevatten.

Art. 35.Bij de aanwerving van nieuwe treinbestuurders, nieuw treinpersoneel en personeel dat essentiële veiligheidstaken verricht, moeten de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder in staat zijn, alle eerder bij andere spoorwegondernemingen verworven kwalificaties, gevolgde opleidingen en opgedane ervaring in aanmerking te nemen. Daartoe kunnen deze personeelsleden toegang krijgen tot de documenten die hun opleiding, kwalificaties en ervaring bewijzen, van deze documenten kopieën verkrijgen en ze doorgeven.

Art. 36.Iedere spoorwegonderneming en de spoorweginfrastructuurbeheerder staan altijd in voor het opleidings- en kwalificatieniveau van hun personeel dat met de veiligheid verband houdende taken zoals bedoeld in artikel 17 en bijlage II, verricht.

Art. 37.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor de organisatie en de minimuminhoud van de opleiding en de examens, evenals de wijze van afgifte van de getuigschriften van treinbestuurders en treinpersoneel. HOOFDSTUK VI. - Indienststelling van reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie in gebruik zijnde rollend materieel

Art. 38.De Koning bepaalt de nadere regels voor de aanvraag en de machtiging tot indienststelling van reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie in gebruik zijnde rollend materieel.

Art. 39.Rollend materieel voor de inzet waarvan in één lidstaat een vergunning is verleend, maar dat niet geheel onder de relevante TSI valt, of dat geheel onder de relevante TSI valt die er betrekking op hebben, maar waarvoor de Belgische Staat binnen de grenzen bepaald door de Koning in afwijkingen heeft voorzien, is onderworpen aan een machtiging tot indienststelling op het Belgische spoorwegnet overeenkomstig dit hoofdstuk.

Art. 40.De spoorwegonderneming legt aan de veiligheidsinstantie een technisch dossier voor met betrekking tot het rollend materieel of het type rollend materieel, met opgave van het geplande gebruik op het spoorwegnet. Het dossier bevat de volgende informatie : a) een bewijs dat in een andere lidstaat toelating tot de inzet van rollend materieel is gegeven, en registers met de staat van dienst van het materieel, zijn onderhoud en, in voorkomend geval, de technische wijzigingen die na de toelating zijn aangebracht;b) de door de veiligheidsinstantie verlangde technische gegevens, het onderhoudsprogramma en de operationele kenmerken die nodig zijn voor de aanvullende vergunning;c) een attest afgegeven door de aangewezen instantie inzake de technische en operationele kenmerken waaruit blijkt dat het rollend materieel voldoet aan de eisen voor het systeem van energievoorziening, het seingevings- en besturingssysteem, de spoorbreedte en infrastructuurprofielen, de maximale asbelasting en andere netwerkeisen;d) informatie over vrijstellingen van nationale veiligheidsvoorschriften die nodig zijn om een vergunning te verlenen en het bewijs, geleverd door de Belgische beheerder van de spoorweginfrastructuur, op basis van een risicobeoordeling, dat de toelating van het rollend materieel op het net geen veiligheidsrisico's met zich brengt.

Art. 41.De veiligheidsinstantie kan de spoorwegonderneming uitnodigen om testen op het spoorwegnet te doen na afsluiting van een overeenkomst met de spoorweginfrastructuurbeheerder met toepassing van artikel 40, c) om de draagwijdte en inhoud van deze testen vast te stellen.

De spoorweginfrastructuurbeheerder treft de nodige maatregelen om hiervoor treinpaden toe te kennen. De in dit kader toegekende treinpaden worden aan de spoorwegonderneming gefactureerd door de spoorweginfrastructuurbeheerder.

Art. 42.De toelating tot indienststelling van rollend materieel dat in een andere lidstaat van de Europese Unie gebruikt wordt, kan gebruiksvoorwaarden en andere beperkingen bevatten. HOOFDSTUK VII. - Onderzoek naar spoorwegongevallen en -incidenten Afdeling 1. - Aanwijzing van een onderzoeksorgaan

Art. 43.De Koning wijst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het onderzoeksorgaan aan.

Het onderzoeksorgaan bestaat uit ten minste één onderzoeker die bekwaam is om de functie van hoofdonderzoeker te vervullen bij een ongeval, een ernstig ongeval of een incident. Voorts is het functioneel onafhankelijk van de veiligheidsinstantie, van elk orgaan voor spoorwegregelgeving of elke andere instantie waarvan de belangen in strijd zouden kunnen zijn met de onderzoeksopdracht.

De leden van het onderzoeksorgaan zijn onderworpen aan het beroepsgeheim wat betreft de verkregen informatie bij de uitoefening van hun opdrachten bedoeld in afdeling 2; elke schending van het beroepsgeheim wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de samenstelling van het onderzoeksorgaan en de uitvoeringsregels van de aan het onderzoeksorgaan toevertrouwde opdrachten. Afdeling 2. - Opdrachten

Art. 44.Het onderzoeksorgaan stelt een onderzoek in na elk ernstig ongeval dat zich op het spoorwegsysteem heeft voorgedaan.

Art. 45.Naast het onderzoeken van ernstige ongevallen kan het onderzoeksorgaan ook onderzoeken voeren naar ongevallen en incidenten die, onder licht verschillende omstandigheden, hadden kunnen leiden tot ernstige ongevallen, met inbegrip van technische gebreken in de subsystemen van structurele aard of in de interoperabiliteitsonderdelen van het hogesnelheids- of conventionele spoorwegsysteem.

Het onderzoeksorgaan beslist of een dergelijk ongeval of incident al dan niet wordt onderzocht, volgens de door de Koning vastgestelde nadere regels. Afdeling 3. - Bevoegdheden

Art. 46.Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de politiediensten en de gerechtelijke overheden en, in voorkomend geval, in samenwerking met de gerechtelijke instanties, krijgt het onderzoeksorgaan zo snel mogelijk : a) toegang tot de locatie waar het ongeval of incident heeft plaatsgevonden, tot het betrokken rollend materieel, tot de betreffende infrastructuur en verkeersregelings- en seingevingsinstallaties;b) het recht om onmiddellijk bewijsmateriaal te laten inventariseren en wrakstukken, infrastructuurinstallaties of -onderdelen onder toezicht te laten verwijderen, met het oog op onderzoek of analyse;c) toegang tot recorders van verbale boodschappen, de geregistreerde gegevens van de boordapparatuur en de registratie van de werking van het seingevings- en verkeersregelingssysteem waarvan zij de inhoud mogen gebruiken;d) toegang tot de resultaten van het onderzoek van de lichamen van de slachtoffers;e) toegang tot de resultaten van de onderzoeken onder het treinpersoneel en ander spoorwegpersoneel dat bij het ongeval of incident betrokken is;f) de mogelijkheid het betrokken spoorwegpersoneel en andere getuigen te ondervragen en het recht om kopieën te verkrijgen van de verklaringen die deze personen bij andere instanties hebben afgelegd; g) toegang tot alle terzake dienende informatie of gegevens die in het bezit zijn van de N.M.B.S.-Holding, de spoorweginfrastructuurbeheerder, de betrokken spoorwegondernemingen en de veiligheidsinstantie.

De bevoegdheden vermeld in het eerste lid, kunnen slechts worden uitgeoefend van zodra de noodwendigheden van het eventuele opsporings- en gerechtelijk onderzoek zich hier niet meer tegen verzetten en in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 125 van het Algemeen reglement van 28 december 1950 op de gerechtskosten in strafzaken.

Art. 47.Het onderzoeksorgaan wisselt meningen en ervaringen uit met onderzoeksorganen van de andere lidstaten van de Europese Unie met het oog op de ontwikkeling van gemeenschappelijke onderzoeksmethoden en beginselen voor de opvolging van de veiligheidsaanbevelingen en de aanpassing aan de vooruitgang op technisch en wetenschappelijk gebied. Afdeling 4. - Het onderzoek

Art. 48.Wanneer een ongeval of een incident vlakbij een grensinstallatie van België heeft plaatsgevonden of als niet kan worden vastgesteld in welke lidstaat van de Europese Unie het ongeval of incident heeft plaatsgevonden en dat dit in België zou kunnen zijn, overlegt het onderzoeksorgaan samen met zijn tegenhangers om het orgaan te bepalen dat het onderzoek gaat verrichten of nemen zij gezamenlijk deze taak op zich. Als het Belgische onderzoeksorgaan aangeduid wordt, laat het de andere betrokken organen aan het onderzoek deelnemen en geeft het hen toegang tot alle resultaten van dit onderzoek.

Onderzoeksorganen van een andere lidstaat van de Europese Unie worden uitgenodigd om deel te nemen aan een onderzoek wanneer een in deze lidstaat gevestigde spoorwegonderneming met een vergunning van deze lidstaat bij het ongeval of incident betrokken is.

Art. 49.Het onderzoek wordt op een dusdanige wijze gevoerd dat alle partijen kunnen worden gehoord. In voorkomend geval worden de resultaten samengelegd met de andere onderzoeksorganen. De spoorweginfrastructuurbeheerder en de betrokken spoorwegondernemingen, de veiligheidsinstantie, de slachtoffers en hun naaste familie, de eigenaren van beschadigde goederen, de fabrikanten, de hulpdiensten en de vertegenwoordigers van het personeel betrokken bij het ernstig ongeval, ongeval of incident, en de gebruikers worden geregeld op de hoogte gebracht van de voortgang van het onderzoek en, in de mate van het mogelijke, krijgen ze de kans om hun mening te geven in het kader van het onderzoek en de gegevens uit de ontwerpverslagen te becommentariëren. Er mogen evenwel geen elementen van het eventuele lopende opsporings- en gerechtelijk onderzoek worden vrijgegeven zonder toestemming van de gerechtelijke overheden.

Wanneer uit de door het onderzoeksorgaan verzamelde indiciën blijkt dat de oorzaak van het ongeval of van het incident zoals bedoeld in de artikelen 44 en 45, een misdrijf is, waarschuwt het onderzoeksorgaan onmiddellijk de politiediensten en gerechtelijke overheden.

Art. 50.Voor elk ongeval of incident bedoeld in de artikelen 44 en 45, treft het verantwoordelijke onderzoeksorgaan de gewenste maatregelen. Het wendt met name de operationele en technische vaardigheden aan die nodig zijn om het onderzoek te voeren. Deze vaardigheden kunnen van binnen of buiten het orgaan worden aangetrokken al naargelang van de aard van het te onderzoeken ongeval of incident.

Art. 51.Het onderzoeksorgaan rondt zijn onderzoek op de plaats van het ongeval zo snel mogelijk af zodat de spoorweginfrastructuurbeheerder de infrastructuur zo snel mogelijk kan herstellen en openstellen voor de spoorwegvervoerdiensten.

Art. 52.Het onderzoek wordt onafhankelijk van opsporings- en gerechtelijke onderzoeken gevoerd en kan in geen geval betrekking hebben op het vaststellen van schuld of aansprakelijkheid. De gerechtelijke overheden spannen zich in om het mogelijk te maken dat het onderzoeksorgaan zijn taken kan uitvoeren. Afdeling 5. - Conclusies en verslagen

Art. 53.Van elk onderzoek van een ongeval of incident bedoeld in de artikelen 44 en 45 wordt een verslag opgesteld dat naar zijn vorm is afgestemd op het type en de ernst van het ongeval of incident en het belang van de onderzoeksbevindingen; zijn inhoud is in bijlage III vastgesteld. Dit verslag beschrijft duidelijk het onderzoeksdoel en bevat, waar nodig, veiligheidsaanbevelingen.

Het onderzoeksorgaan maakt het eindverslag zo spoedig mogelijk openbaar, doch gewoonlijk niet later dan twaalf maanden na de datum waarop het voorval heeft plaatsgevonden. In het verslag wordt de in bijlage V beschreven verslagleggingsstructuur zo nauwgezet mogelijk gevolgd. Het verslag, met inbegrip van de veiligheidsaanbevelingen, wordt aan de in artikel 49 bedoelde partijen gezonden alsmede aan de betrokken instanties en partijen in de andere lidstaten van de Europese Unie.

Art. 54.Uiterlijk op 30 september van elk jaar publiceert het onderzoeksorgaan een jaarverslag waarin verantwoording wordt afgelegd over de onderzoeken die het voorafgaande jaar zijn verricht, de veiligheidsaanbevelingen die zijn gedaan en de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van eerdere aanbevelingen.

Art. 55.§ 1. De door het onderzoeksorgaan opgestelde aanbevelingen worden gericht aan de veiligheidsinstantie en, indien de aard van de aanbeveling dit noodzaakt, aan andere betrokken organen. De aanbevelingen mogen in geen geval een vermoeden van fout of aansprakelijkheid behelzen. § 2. De veiligheidsinstantie en de andere instanties of organen tot welke aanbevelingen zijn gericht, laten het onderzoeksorgaan ten minste eenmaal per jaar en uiterlijk tegen 30 juni weten welke maatregelen zij naar aanleiding van de aanbevelingen hebben genomen of gepland. Afdeling 6. - Europees overleg

Art. 56.Binnen één week nadat besloten werd een onderzoek in te stellen, brengt het onderzoeksorgaan het Bureau daarvan op de hoogte.

Hierbij worden de datum, de tijd en de plaats van het ongeval of het incident aangegeven, alsook het type van ongeval of incident en de gevolgen ervan in termen van doden, gewonden en materiële schade.

Art. 57.Het onderzoeksorgaan zendt het Bureau een exemplaar van het eindverslag bedoeld in artikel 53 en van het jaarverslag bedoeld in artikel 54.

TITEL III. - Controle en inspectie van de spoorwegen en boetes HOOFDSTUK I. - Controles en inspectie van de spoorwegen

Art. 58.§ 1. Op voordracht van de minister, kan de Koning de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie verlenen aan de agenten van het Bestuur en van de veiligheidsinstantie belast met de controle op de naleving van deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten en de vaststelling van de inbreuken hierop. § 2. In het kader van de uitvoering van hun opdrachten, kunnen de officieren bedoeld in § 1 : 1° zich op elk moment vrije toegang verschaffen tot al het rollend materieel of materieel bestemd om te rijden op de infrastructuur;2° alle vaststellingen doen, informatie inzamelen, verklaringen opnemen, zich documenten, stukken, boeken en voorwerpen doen vertonen en die in beslag nemen welke nodig zijn bij de opsporing of vaststelling of nodig zijn om aan de overtreding een einde te maken. § 3. Zij kunnen zoekingen tussen 8 en 18 uur verrichten, na machtiging van de onderzoeksrechter van de plaats van de zoeking : - in de woning van de ondernemingsleiders, bestuurders, zaakvoerders, directeurs en andere personeelsleden van de betrokken onderneming alsook in de woning en de lokalen die gebruikt worden voor professionele doeleinden van natuurlijke en rechtspersonen, intern of extern, belast met het commercieel, rekenplichtig, administratief, fiscaal en financieel beheer van die onderneming; - in de hoofd- of de exploitatiezetel van de betrokken onderneming. § 4. De processen-verbaal van de in § 1 bedoelde officieren worden verzonden aan de procureur des Konings van de plaats van het misdrijf. § 5. De in § 1 bedoelde officieren kunnen voor de uitvoering van hun opdrachten een beroep doen op de openbare macht. § 6. Onder voorbehoud van de bijzondere wetten die de geheimhouding van de verklaringen garanderen, zijn de openbare besturen ertoe gehouden hun bijstand te verlenen aan de officieren van gerechtelijke politie in de uitoefening van hun opdrachten. HOOFDSTUK II. - Boetes

Art. 59.Onverminderd de artikelen 22, § 3 en 43, derde lid, vormen inbreuken op deze wet of op de uitvoeringsbesluiten die werden genomen op basis van deze wet, het niet naleven van de beslissingen van de veiligheidsinstantie, het Bureau of de minister, het hinderen van vaststellingen en onderzoeken van deze instanties, evenals elke belemmering van de activiteiten van het onderzoeksorgaan overtredingen waarop een gevangenisstraf staat van acht dagen tot één jaar en een boete van zesentwintig tot honderdvijfentwintig euro of met een van deze straffen alleen. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn op deze inbreuken van toepassing.

TITEL IV. - Slot- en opheffingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Overgangsbepaling

Art. 60.Deze wet is niet van toepassing op de aanvragen voor een veiligheidscertificaat die worden ingediend vóór de inwerkingtreding van de koninklijke besluiten ter uitvoering van de artikelen 10 en 31. HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen

Art. 61.Art. 452, § 1, 6° van de programmawet van 22 december 2003, artikel 199, 6° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 14 juni 2004 en artikel 82 van de wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen, worden opgeheven.

Art. 62.De artikelen 4 tot 11, 37 tot 47 en 98 van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 en zijn latere wijzigingen betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, worden opgeheven.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 19 december 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris van Overheidsbedrijven, B. TUYBENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Gewone zitting 2005-2006. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 51-2643/001. - Addendum, nr. 51-2643/002. - Amendement, nr. 51-2643/003. - Verslag, nr. 51-2643/004. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 51-2643/005. - Tekst aangenomen in de plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 51-2643/006.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 16 november 2006.

Senaat.

Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 3-1916/1. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

Bijlage I. - Gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren Gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren die aan de veiligheidsinstanties moeten worden gemeld : Als er na de indiening van het verslag nieuwe feiten of fouten aan het licht komen, worden de indicatoren voor een specifiek jaar bij de eerste passende gelegenheid en uiterlijk in het volgende jaarverslag door de veiligheidsinstantie gewijzigd of verbeterd.

Voor de ongevallenindicatoren bedoeld in de rubriek 1 hieronder wordt Verordening (EG) nr. 91/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de statistieken van het spoorvervoer gebruikt, voor zover de informatie beschikbaar is. (1) Indicatoren met betrekking tot ongevallen.1. Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal ongevallen en uitsplitsing naar de volgende soorten ongevallen : - treinbotsingen, inclusief botsingen met obstakels binnen het profiel van vrije ruimte; - ontsporing van treinen; - ongevallen op spoorwegovergangen, inclusief ongevallen met voetgangers op spoorwegovergangen; - persoonlijke ongevallen veroorzaakt door rollend materieel in rijdende toestand, met uitzondering van zelfmoorden; - zelfmoorden; - brand in rollend materieel; - overige.

Ieder ongeval wordt gemeld onder het type van het primaire ongeval, ook al zijn de gevolgen van het secundaire ongeval ernstiger, bijvoorbeeld brand na een ontsporing. 2. Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal personen dat per soort ongeval ernstig gewond is geraakt of is omgekomen, met onderverdeling in de volgende categorieën : - reizigers (ook in verhouding tot het totale aantal reizigerskilometers); - werknemers, inclusief het personeel van aannemers; - gebruikers van spoorwegovergangen; - onbevoegde personen op terreinen van de spoorwegen; - overigen. (2) Indicatoren met betrekking tot incidenten en bijna-ongelukken.1. Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal gevallen van gebroken rails, knikken in het spoor en foutieve seingevingen.2. Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal seinen dat bij gevaar is gepasseerd.3. Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal gebroken wielen en assen van operationeel rollend materieel.(3) Indicatoren met betrekking tot de gevolgen van ongevallen.1. De totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde kilometers) kosten in euro van alle ongevallen, waarbij zo mogelijk de volgende kosten moeten worden berekend en inbegrepen : - doden en gewonden; - compensatie voor verlies van of schade aan eigendommen van reizigers, personeel of derden, inclusief milieuschade; - vervanging of herstel van beschadigd rollend materieel en beschadigde spoorweginstallaties; - vertragingen, storingen en omleiding van verkeer, inclusief extra kosten voor personeel en verlies van toekomstige inkomsten.

Van bovengenoemde kosten worden afgetrokken schadevergoedingen en compensatiebedragen die worden teruggevorderd of die naar verwachting teruggevorderd zullen worden van derden zoals eigenaren van motorvoertuigen die bij ongevallen op spoorwegovergangen zijn betrokken. Compensatie die wordt betaald uit verzekeringen van spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders, wordt niet afgetrokken. 2. Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal gewerkte uren) aantal arbeidsuren van personeel en aannemers dat als gevolg van ongevallen verloren is gegaan.(4) Indicatoren met betrekking tot de veiligheid van de infrastructuur op technisch gebied en de uitvoering ervan.1. Het percentage sporen met het automatische beveiligingssysteem voor treinen (ATB), het percentage treinkilometers waarvoor operationele ATB-systemen worden gebruikt.2. Het aantal spoorwegovergangen (totaal en per kilometer spoor).Het percentage overgangen met automatische of handmatige beveiliging. (5) Indicatoren met betrekking tot het veiligheidsbeheer. Afgeronde interne controles door infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen als beschreven in de documentatie over het veiligheidsbeheersysteem. Het totale aantal voltooide controles en het aantal uitgedrukt als percentage van de vereiste (en/of geplande) controles. (6) Definities. De rapporterende instanties mogen gebruik maken van nationale definities van de indicatoren en kostenberekeningsmethoden wanneer de in deze bijlage genoemde gegevens worden overgelegd. Alle gebruikte definities en rekenmethoden worden uiteengezet in een bijlage bij het in artikel 19 beschreven jaarverslag.

Bijlage II. - Veiligheidsbeheersysteem 1. Eisen inzake het veiligheidsbeheersysteem. Alle essentiële onderdelen van het veiligheidsbeheersysteem moeten worden gedocumenteerd. Het systeem beschrijft in het bijzonder hoe de verantwoordelijkheden binnen de organisatie van de infrastructuurbeheerder en de spoorwegonderneming zijn verdeeld. Het geeft aan hoe het beheer op verschillende niveaus wordt gecontroleerd, hoe het personeel en de vertegenwoordigers ervan op alle niveaus bij het beheer worden betrokken en hoe het veiligheidsbeheersysteem voortdurend wordt verbeterd. 2. Elementen van het veiligheidsbeheersysteem. 2.1. De basiselementen van het veiligheidsbeheersysteem zijn : a) een veiligheidsbeleid dat door het hoofd van de organisatie is goedgekeurd en aan het personeel is meegedeeld;b) kwalitatieve en kwantitatieve doelen van de organisatie voor de handhaving en vergroting van de veiligheid en plannen en procedures om die doelen te verwezenlijken;c) procedures om te voldoen aan bestaande, nieuwe en gewijzigde technische en operationele normen en andere bindende voorwaarden zoals vastgelegd : - in de TSI, of - in de in artikel 6 en bijlage II bedoelde nationale voorschriften, of - in andere toepasselijke voorschriften, of - in besluiten van een autoriteit, alsmede procedures om ervoor te zorgen dat gedurende de gehele levenscyclus van installaties en tijdens alle activiteiten de normen en andere bindende voorwaarden worden geëerbiedigd;d) procedures en methoden om risico's te beoordelen en te beheersen wanneer er voor de infrastructuur of de activiteiten nieuwe risico's ontstaan door een verandering in de bedrijfsomstandigheden of door nieuw materiaal;e) programma's voor de opleiding van personeel en systemen om ervoor te zorgen dat het personeel terzake kundig blijft en de taken dienovereenkomstig worden uitgevoerd;f) regelingen voor een voldoende informatievoorziening binnen de organisatie en, waar nodig, voor een voldoende uitwisseling van informatie tussen organisaties die op dezelfde infrastructuur opereren;g) procedures voor de wijze waarop, alsmede de vorm waarin informatie over veiligheid wordt gedocumenteerd, en de procedure voor configuratiecontrole van vitale informatie op veiligheidsgebied;h) procedures om ervoor te zorgen dat ongevallen, incidenten, bijna-ongelukken en andere gevaarlijke voorvallen worden gemeld, onderzocht en geanalyseerd en dat de nodige preventieve maatregelen worden getroffen;i) plannen voor actie, alarmering en voorlichting in noodgevallen, die samen met de bevoegde overheidsinstanties worden vastgesteld;j) voorzieningen voor periodieke interne controles met betrekking tot het veiligheidsbeheersysteem. 2.2. De andere elementen van het veiligheidsbeheersysteem zijn : De interne regels, in aanvulling op de nationale veiligheidsregels en bedoeld in artikel 6, § 4, waarvan sommige deel uitmaken van de basiselementen van het veiligheidsbeheersysteem. De voorschriften hebben zowel betrekking op de basiselementen bedoeld in punt 2.1 als op de veiligheidsinstructies, bestemd voor het personeel.

Bijlage III. - Kernpunten van het verslag betreffende het onderzoek naar ongevallen en incidenten (1) Samenvatting. De samenvatting bevat een korte beschrijving van het voorval, wanneer en waar het plaatsvond en wat de gevolgen waren. Vermeld moeten worden de directe oorzaken, de factoren die mede tot het voorval hebben geleid, en de onderliggende oorzaken die tijdens het onderzoek zijn vastgesteld. De belangrijkste aanbevelingen worden genoemd en er wordt informatie verstrekt over degenen tot wie de aanbevelingen zijn gericht. (2) Feiten met betrekking tot het voorval.1. Het voorval : - datum, exacte tijd en plaats van het voorval; - beschrijving van de gebeurtenissen en de plaats van het ongeval, met inbegrip van het optreden van de reddings- en noodhulpdiensten; - het besluit een onderzoek in te stellen, de samenstelling van het onderzoeksteam en het onderzoek zelf. 2. De situatie tijdens het voorval : - betrokken personeel en aannemers en andere partijen en getuigen; - de treinen en de samenstelling ervan, inclusief het registratienummer van het betrokken rollend materieel; - de beschrijving van de infrastructuur en het seingevingssysteem - spoortypen, schakelaars, koppelingen, seinen, treinbeveiliging; - de communicatiemiddelen; - de werkzaamheden op of in de omgeving van de plaats van het voorval; - de inwerkingstelling van het spoorwegnoodplan en de gebeurtenissen die daarop volgden; - de inwerkingstelling van het noodplan van de publieke reddingsdiensten, de politie en de medische diensten en de gebeurtenissen die daarop volgden. 3. Doden, gewonden en materiële schade : - reizigers en derden, personeel, met inbegrip van de aannemers; - vracht, bagage en andere eigendommen; - rollend materieel, infrastructuur en het milieu. 4. Externe omstandigheden : - weersomstandigheden en geografische referenties.(3) Rapportage van de onderzoeken.1. Samenvatting van getuigenissen (volgens de regels voor de bescherming van de persoonlijke identiteit) : - werknemers bij de spoorwegen, met inbegrip van de aannemers; - andere getuigen. 2. Het veiligheidsbeheersysteem : - de kaderorganisatie en de wijze waarop bevelen worden gegeven en uitgevoerd; - eisen betreffende het personeel en de wijze waarop de naleving daarvan wordt gewaarborgd; - reguliere procedures voor interne controles en de uitkomsten ervan; - interface tussen de verschillende actoren op de infrastructuur. 3. Wet- en regelgeving : - toepasselijke communautaire en nationale wet- en regelgeving; - andere voorschriften zoals exploitatievoorschriften, lokale instructies, personeelseisen, onderhoudsvoorschriften en toepasselijke normen. 4. Werking van rollend materieel en technische installaties : - seingevings- en besturingssysteem, met inbegrip van opname op automatische datarecorders; - infrastructuur; - communicatieapparatuur; - rollend materieel, met inbegrip van een verslag van de automatische gegevensregistratie. 5. Documentatie over het operationele systeem : - maatregelen van het personeel met betrekking tot verkeersregeling en seingeving; - uitwisseling van mondelinge boodschappen betreffende het voorval, met inbegrip van documentatie afkomstig van opnamen; - maatregelen ter bescherming van de plaats van het voorval. 6. Interface mens-machine-organisatie : - arbeidstijd van het betrokken personeel; - medische en persoonlijke omstandigheden die van invloed waren op het voorval, met inbegrip van fysieke of psychologische spanning; - ontwerp van installaties die van invloed zijn op de interface mens-machine. 7. Eerdere soortgelijke voorvallen (4) Analyse en conclusies.1. Eindverslag van de reeks gebeurtenissen : - conclusie met betrekking tot de toedracht, op basis van de feiten die in het kader van punt (3) zijn vastgesteld.2. Discussie : - analyse van de in het kader van punt (3) vastgestelde feiten, met als doel conclusies te trekken aangaande de oorzaken van het voorval en het optreden van de reddingsdiensten.3. Conclusies : - directe en indirecte oorzaken van het voorval, met inbegrip van de factoren die mede tot het voorval hebben geleid en die verband houden met acties die door betrokken personen zijn ondernomen of de staat van onderhoud van het rollend materieel en de technische installaties; - fundamentele oorzaken die verband houden met vaardigheden, procedures en onderhoud; - fundamentele oorzaken die verband houden met de voorwaarden van het regelgevingskader en de toepassing van het veiligheidsbeheersysteem. 4. Aanvullende waarnemingen : - gebreken en tekortkomingen die tijdens het onderzoek zijn vastgesteld, maar die niet van belang zijn voor de conclusies inzake de oorzaken.(5) Genomen maatregelen. - Rapportage van de maatregelen die naar aanleiding van het voorval reeds genomen of vastgesteld zijn. (6) Aanbevelingen. Bijlage IV. - Over te leggen documentatie over het netwerkspecifieke deel van het veiligheidscertificaat De volgende documenten moeten bij de veiligheidsinstantie worden ingediend zodat zij het netwerkspecifieke deel van het veiligheidscertificaat kan afgeven : 1. documentatie van de spoorwegonderneming over de TSI of onderdelen van de TSI en, waar van toepassing, over de nationale veiligheidsvoorschriften en andere voorschriften die gelden voor de activiteiten, het personeel en het rollend materieel van de onderneming, en over de wijze waarop deze voorschriften met behulp van het veiligheidsbeheersysteem worden nageleefd;2. documentatie van de spoorwegonderneming over de verschillende categorieën personeel (in dienstverband of onder contract) die de activiteiten in kwestie verrichten, inclusief bewijsstukken waaruit blijkt dat dit personeel voldoet aan technische specificaties inzake interoperabiliteit of de nationale voorschriften en naar behoren zijn gecertificeerd, als nodig, ook door de opleidinginstelling(en) bedoeld in artikel 33;3. documentatie van de spoorwegonderneming over de verschillende soorten rollend materieel die voor de activiteiten in kwestie worden gebruikt, inclusief bewijsstukken waaruit blijkt dat zij voldoen aan de TSI of nationale voorschriften en naar behoren zijn gecertificeerd en toegelaten om op het Belgisch spoorwegnet in dienst te worden gesteld. Om overlappingen te vermijden en om de massa informatie te beperken, zal alleen een samengevatte documentatie worden voorgelegd betreffende de elementen die conform de TSI zijn en andere bepalingen tot omzetting van richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG van de Raad van 23 juli 1996, betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem, en van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, gewijzigd door richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.

^