Etaamb.openjustice.be
Wet van 19 februari 2004
gepubliceerd op 10 mei 2004

Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, gedaan te Straatsburg op 27 januari 1999

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2004015044
pub.
10/05/2004
prom.
19/02/2004
ELI
eli/wet/2004/02/19/2004015044/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 FEBRUARI 2004. - Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, gedaan te Straatsburg op 27 januari 1999 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, gedaan te Straatsburg op 27 januari 1999, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 19 februari 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2003-2004. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 9 oktober 2003, nr. 3-230/1. - Verslag namens de commissie, nr. 3-230/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 5 december 2003. - Stemming, vergadering van 5 december 2003. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 51-560/1. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-560/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 8 januari 2004. - Stemming, vergadering van 8 januari 2004. VERDRAG INZAKE DE STRAFRECHTELIJKE BESTRIJDING VAN CORRUPTIE Preambule De lidstaten van de Raad van Europa en de andere Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, OVERWEGENDE dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden, ERKENNEND het belang van het versterken van de samenwerking met de andere Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, OVERTUIGD van de noodzaak om als prioriteit een gezamenlijk strafrechtelijk beleid te voeren gericht op de bescherming van de maatschappij tegen corruptie, daaronder begrepen het goedkeuren van gepaste wetgeving en van adequate preventieve maatregelen.

ONDERSTREPEND dat corruptie een bedreiging vormt voor de rechtsstaat, de democratie en de rechten van de mens, de beginselen van behoorlijk bestuur, billijkheid en sociale rechtvaardigheid ondermijnt, concurrentie vervalst, economische ontwikkeling belemmert en de stabiliteit van democratische instellingen en de zedelijke grondslagen van de maatschappij in gevaar brengt, OVERTUIGD dat een doeltreffende corruptiebestrijding een nauwere, snelle en goed functionerende internationale samenwerking in strafzaken vereist, VERHEUGD over recente ontwikkelingen die bijdragen aan het verbeteren van de bewustwording en samenwerking op internationaal niveau bij de bestrijding van corruptie, daaronder begrepen het optreden van de Verenigde Naties, de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldhandelsorganisatie, de Organisatie van Amerikaanse Staten, de OESO en de Europese Unie;

GELET op het Actieprogramma tegen Corruptie dat in november 1996 is aangenomen door het Comité van Ministers naar aanleiding van de aanbevelingen van de 19de Conferentie van Europese Ministers van Justitie (Valetta, 1994);

In dit verband HERINNEREND aan het belang van de deelname van niet-lidstaten aan het optreden van de Raad van Europa tegen corruptie en hun waardevolle bijdrage aan de uitvoering van het Actieprogramma tegen Corruptie verwelkomend;

Voorts eraan HERINNEREND dat Resolutie nr. 1, aangenomen door de Europese Ministers van Justitie tijdens hun 21e Conferentie (Praag, 1997) oproept tot een spoedige uitvoering van het Actieprogramma tegen Corruptie en in het bijzonder aanbeveelt een strafrechtelijk verdrag inzake corruptie op te stellen, strekkende tot op elkaar afgestemde strafbaarstellingen inzake corruptie, een versterkte samenwerking bij de vervolging van dergelijke strafbare feiten en een doeltreffend follow-upmechanisme dat op voet van gelijkheid openstaat voor lidstaten en niet-lidstaten; INDACHTIG het feit dat de Staatshoofden en Regeringsleiders van de Raad van Europa, ter gelegenheid van hun Tweede Top te Straatsburg op 10 en 11 oktober 1997, hebben besloten gezamenlijke antwoorden te zoeken op de uitdagingen gevormd door de toename van corruptie en een Actieprogramma hebben aangenomen dat, ter bevordering van de samenwerking bij de bestrijding van corruptie, met inbegrip van haar banden met de georganiseerde criminaliteit en het witwassen van geld, het Comité van Ministers opdracht geeft, onder meer zorg te dragen voor de spoedige voltooiing van de werkzaamheden inzake de totstandbrenging van internationale juridische instrumenten overeenkomstig het Actieprogramma tegen Corruptie;

OVERWEGENDE voorts dat Resolutie (97) 24 inzake de 20 Richtsnoeren voor de bestrijding van Corruptie, op 6 november 1997 aangenomen door het Comité van Ministers tijdens zijn 101e zitting, de noodzaak beklemtoont van het spoedig voltooien van de uitwerking van internationale juridische instrumenten ter uitvoering van het Actieprogramma tegen Corruptie;

IN HET LICHT van de aanvaarding door het Comité van Ministers, tijdens zijn 102e zitting op 4 mei 1998, van Resolutie (98) houdende toestemming voor het gedeeltelijke en uitgebreide Akkoord tot oprichting van de « Groep van Staten tegen Corruptie GRECO », welk orgaan tot doel heeft het vermogen van zijn leden tot het bestrijden van corruptie te vergroten door toe te zien op de verwezenlijking van datgene waartoe zij zich op dat gebied hebben verbonden;

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Artikel 1.Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit Verdrag : a. wordt het begrip, « overheidsfunctionaris » uitgelegd op grond van de omschrijving van « ambtenaar », « overheidsdienaar », burgemeester », « minister » of « rechter » in het nationaal recht van de Staat waarin de betrokken persoon die taak uitoefent en zoals het wordt toegepast in zijn strafrecht;b. omvat de hierboven onder a.genoemde term « rechter » de leden van het openbaar ministerie en de personen die rechterlijke taken uitoefenen; c. kan de vervolgende Staat, in geval van vervolging waarbij een overheidsfunctionaris van een andere Staat betrokken is, de omschrijving van « overheidsfunctionaris » slechts toepassen voorzover die omschrijving verenigbaar is met zijn nationale recht;d. wordt verstaan onder « rechtspersoon » ieder lichaam dat een dergelijke hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van Staten of andere openbare lichamen bij de uitoefening van overheidsbevoegdheden, en van publiekrechtelijke internationale organisaties. HOOFDSTUK II. - Maatregelen te nemen op nationaal niveau

Artikel 2.Actieve omkoping van nationale overheidsfunctionarissen.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, het beloven, aanbieden of geven, rechtstreeks of onrechtstreeks, van elk onverschuldigd voordeel aan een van haar overheidsfunctionarissen, voor hem zelf of voor iemand anders, opdat hij een handeling verricht of nalaat te verrichten in de uitoefening van zijn taken.

Artikel 3.Passieve omkoping van nationale overheidsfunctionarissen.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, het door een van haar overheidsfunctionarissen vragen of ontvangen, rechtstreeks of onrechtstreeks, van elk onverschuldigd voordeel, voor hem zelf of voor iemand anders, of het aanvaarden van het aanbod of de belofte daarvan, om een handeling te verrichten of na te laten te verrichten in de uitoefening van zijn taken.

Artikel 4.Omkoping van leden van nationale openbare vergaderingen.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken de gedragingen bedoeld in de artikelen 2 en 3, wanneer daarbij betrokken is enige persoon die lid is van om het even welke nationale openbare vergadering met wetgevende of administratieve bevoegdheden.

Artikel 5.Omkoping van buitenlandse overheidsfunctionarissen.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken de gedragingen bedoeld in de artikelen 2 en 3, wanneer daarbij een overheidsfunctionaris van enige andere Staat betrokken is.

Artikel 6.Omkoping van leden van buitenlandse openbare vergaderingen.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken de gedragingen bedoeld in de artikelen 2 en 3, wanneer daarbij betrokken is enige persoon die lid is van om het even welke openbare vergadering met wetgevende of administratieve bevoegdheden van enige andere Staat.

Artikel 7.Actieve omkoping in de particuliere sector.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, in het kader van zakelijke activiteiten, het beloven, aanbieden of geven, rechtstreeks of onrechtstreeks, van elk onverschuldigd voordeel aan enige persoon die leiding geeft aan of werkt voor een eenheid in de particuliere sector, voor hem zelf of voor iemand anders, opdat hij een handeling verricht of nalaat te verrichten in strijd met zijn plichten.

Article 8. Passieve omkoping in de particuliere sector.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, in het kader van zakelijke activiteiten, het vragen of ontvangen, rechtstreeks of onrechtstreeks, door een ieder die leiding geeft aan of werkt voor een eenheid in de particuliere sector, van elk onverschuldigd voordeel, of het aannemen van het aanbod of de belofte daarvan, voor hem zelf of voor iemand anders, om een handeling te verrichten of na te laten in strijd met zijn plichten.

Artikel 9.Omkoping van internationale ambtenaren.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken de gedragingen bedoeld in de artikelen 2 en 3, wanneer daarbij betrokken is enige persoon die de hoedanigheid van ambtenaar of contractueel ambtenaar in de zin van het personeelsstatuut bezit, bij elke publiekrechtelijke internationale of supranationale organisatie waarvan de Partij lid is, dan wel enige persoon, ongeacht of hij bij een dergelijke organisatie gedetacheerd is of niet, die taken uitoefent welke overeenkomen met die van genoemde ambtenaren of contractuele ambtenaren.

Artikel 10.Omkoping van leden van internationale parlementaire vergaderingen.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken, de gedragingen bedoeld in artikel 4, wanneer daarbij betrokken is enige persoon die lid is van een parlementaire vergadering van een internationale of supranationale organisatie waarvan de Partij lid is.

Artikel 11.Omkoping van rechters en ambtenaren van internationale gerechtshoven.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken, de gedragingen bedoeld in de artikelen 2 en 3, wanneer daarbij betrokken is enige persoon die rechterlijke taken uitoefent in een internationaal gerechtshof waarvan de Partij de rechtsmacht heeft aanvaard of enige persoon die ambtenaar op de griffie van een dergelijk gerechtshof is.

Artikel 12.Ongeoorloofde beïnvloeding.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, het beloven, aanbieden of geven, rechtstreeks of onrechtstreeks, van elk onverschuldigd voordeel als beloning, aan enige persoon die beweert of bevestigt in staat te zijn invloed uit te oefenen op de besluitvorming door een van de personen bedoeld in de artikelen 2, 4 tot en met 6 en 9 tot en met 11, ongeacht of het onverschuldigde voordeel voor hem zelf is of voor iemand anders, alsmede het vragen, ontvangen of aanvaarden van het aanbod of de belofte daarvan als beloning voor bedoelde beïnvloeding, ongeacht of de invloed al dan niet is uitgeoefend, dan wel of de veronderstelde beïnvloeding al dan niet leidt tot het beoogde resultaat.

Artikel 13.Witwassen van de opbrengsten van corruptiedelicten.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken, de gedragingen vermeld in het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven in artikel 6, eerste en tweede lid, onder de daarin genoemde omstandigheden, wanneer het basisdelict wordt gevormd door een van de krachtens de artikelen 2 tot en met 12 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, voorzover de Partij geen voorbehoud heeft gemaakt of een verklaring heeft afgelegd ten aanzien van deze strafbare feiten, dan wel deze strafbare feiten in het licht van de wetgeving met betrekking tot het witwassen van geld niet als ernstige strafbare feiten beschouwt.

Artikel 14.Boekhoudkundige delicten.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als met strafrechtelijke of andere straffen gestrafte feiten aan te merken, het volgende handelen of nalaten, wanneer opzettelijk gepleegd, teneinde de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 2 tot en met 12 te plegen, te verhelen of te verhullen, voor zover de Partij geen voorbehoud heeft gemaakt of verklaring heeft afgelegd : a. het opstellen of gebruiken van een factuur of van enig ander document of boekhoudkundig geschrift waarin onware of onvolledige gegevens zijn opgenomen;b. het onwettig nalaten een betaling te boeken.

Artikel 15.Deelneming.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om overeenkomstig haar nationaal recht als strafbaar feit aan te merken, ieder daad van medeplichtigheid aan de krachtens dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.

Artikel 16.Immuniteit.

De bepalingen van dit Verdrag laten onverlet de bepalingen van enig Verdrag, Protocol of Statuut alsmede van de teksten over hun toepassing, voor zover zulks het opheffen van de immuniteit betreft.

Artikel 17.Rechtsmacht. 1. Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van een krachtens de artikelen 2 tot en met 14 van dit Verdrag strafbaar gesteld feit, wanneer : a.het strafbare feit geheel of gedeeltelijk is gepleegd op haar grondgebied; b. de dader van het strafbare feit een van haar onderdanen, een van haar overheidsfunctionarissen of een van de leden van haar nationale openbare vergaderingen is;c. een van haar overheidsfunctionarissen, een van de leden van haar openbare nationale vergaderingen of een van de in de artikelen 9 tot en met 11 bedoelde personen, die tevens een van haar onderdanen is, bij het strafbare feit betrokken is.2. Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening of van de neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding in een aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, verklaren dat hij zich het recht voorbehoudt om de regels inzake de rechtsmacht, omschreven in de onderdelen b.en c. van het eerste lid van dit artikel of een gedeelte van een van die onderdelen, niet of slechts in bepaalde gevallen of onder specifieke omstandigheden toe te passen. 3. Wanneer een Partij gebruik heeft gemaakt van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde mogelijkheid van voorbehoud, neemt zij de maatregelen die nodig blijken te zijn om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de krachtens dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, wanneer de vermoedelijke dader zich op haar grondgebied bevindt en niet uitsluitend op grond van zijn nationaliteit kan worden uitgeleverd aan een andere Partij na een verzoek om uitlevering.4. Dit Verdrag sluit de uitoefening door een Partij van om het even welke overeenkomstig het nationaal recht gevestigde rechtsmacht niet uit.

Artikel 18.Aansprakelijkheid van rechtspersonen. 1. Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om zich ervan te verzekeren dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de krachtens dit Verdrag strafbaar gestelde feiten van actieve omkoping, ongeoorloofde beïnvloeding en witwassen van kapitaal, wanneer deze te hunner voordele zijn gepleegd door om het even welke natuurlijke persoon, handelend ofwel individueel, ofwel als lid van een orgaan van de rechtspersoon, die binnen de rechtspersoon een leidinggevende functie vervult, die gegrond is op : een bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;of een bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen; of een bevoegdheid om controle binnen de rechtspersoon uit te oefenen; alsmede voor de deelname van een dergelijk natuurlijk persoon als medeplichtige aan of als uitlokker van het plegen van de bovenvermelde strafbare feiten. 2. Afgezien van de reeds in het eerste lid bedoelde gevallen, neemt elke Partij de noodzakelijke maatregelen om zich ervan te verzekeren dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld, wanneer het gebrek aan toezicht of controle van de kant van een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid het plegen van de in het eerste lid vermelde strafbare feiten ten voordele van de genoemde rechtspersoon door een aan zijn gezag onderworpen natuurlijk persoon mogelijk heeft gemaakt.3. De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens het eerste en het tweede lid sluit vervolging van de natuurlijke personen, daders, uitlokkers of medeplichtigen, van of aan de in het eerste lid vermelde strafbare feiten, niet uit.

Artikel 19.Straffen en maatregelen. 1. Rekening houdend met de ernst van de krachtens dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, voorziet iedere Partij ten aanzien van de overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 14 strafbaar gestelde feiten, in doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen en maatregelen, waarvan, wanneer zij zijn gepleegd door natuurlijke personen, vrijheidsbenemende straffen deel uitmaken die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.2. Iedere Partij verzekert zich ervan dat in geval van aansprakelijkheid vastgesteld krachtens artikel 18, eerste en tweede lid, rechtspersonen in aanmerking kunnen komen voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties van strafrechtelijke of niet strafrechtelijke aard, daaronder begrepen geldelijke straffen.3. Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om het verbeurd verklaren of het anderszins ontnemen van de instrumenten en opbrengsten van krachtens dit Verdrag strafbaar gestelde feiten of van de bezittingen waarvan de waarde overeenkomt met de opbrengsten, mogelijk te maken.

Artikel 20.Gespecialiseerde autoriteiten.

Iedere Partij neemt de maatregelen die noodzakelijk blijken te zijn om ervoor te zorgen dat personen of organen gespecialiseerd zijn in de bestrijding van corruptie. Zij beschikken, in het kader van de grondbeginselen van het rechtsstelsel van de Partij, over de nodige onafhankelijkheid om hun taken doeltreffend en ongehinderd door elke ongeoorloofde druk te kunnen uitoefenen. De Partijen zien erop toe dat het personeel van bedoelde organen beschikt over een opleiding en financiële middelen die aansluiten op de uit te oefenen taken.

Artikel 21.Samenwerking tussen nationale autoriteiten.

Iedere Partij neemt de gepaste maatregelen die nodig blijken te zijn om zich ervan te verzekeren dat de overheidsinstanties alsmede elke overheidsfunctionaris overeenkomstig het nationale recht samenwerken met de autoriteiten die belast zijn met opsporing en vervolging van strafbare feiten : a. door laatstgenoemde autoriteiten, op eigen initiatief, te informeren wanneer redelijke gronden bestaan om te vermoeden dat een van de krachtens de artikelen 2 tot en met 14 strafbaar gestelde feiten is gepleegd;of b. door laatstgenoemde autoriteiten, op verzoek, alle noodzakelijke informatie te verschaffen.

Artikel 22.Bescherming van hen die samenwerken met de justitie en van getuigen.

Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om een doeltreffende en gepaste bescherming te waarborgen : a. van de personen die informatie verschaffen over de krachtens de artikelen 2 tot en met 14 strafbaar gestelde feiten of die op een andere wijze samenwerken met de autoriteiten die belast zijn met opsporing en vervolging;b. van getuigen die een verklaring afleggen over dergelijke strafbare feiten.

Artikel 23.Maatregelen ter vergemakkelijking van de vergaring van bewijs en van de verbeurdverklaring van de opbrengsten. 1. Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen, daaronder begrepen die welke het gebruik van bijzondere opsporingstechnieken overeenkomstig de nationale wetgeving toestaan en nodig blijken te zijn om de vergaring van bewijs met betrekking tot de krachtens de artikelen 2 tot en met 14 strafbaar gestelde feiten te vergemakkelijken en om het identificeren, onderzoeken en bevriezen van en het beslag leggen op instrumenten en opbrengsten van corruptie of van de bezittingen waarvan de waarde overeenkomt met dergelijke opbrengsten, en die vatbaar zijn voor de maatregelen omschreven in het derde lid van artikel 19 van dit Verdrag, mogelijk te maken.2. Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig blijken te zijn om haar gerechten of andere bevoegde autoriteiten bevoegd te verklaren tot het gelasten van informatie over of de beslaglegging op bancaire, financiële of commerciële dossiers teneinde de in het eerste lid van dit artikel bedoelde maatregelen te nemen.3. Het bankgeheim vormt geen beletsel voor de in het eerste en het tweede lid van dit artikel omschreven maatregelen. HOOFDSTUK III. - Voortgangscontrole op de tenuitvoerlegging

Artikel 24.Toezicht.

De Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) draagt zorg voor de voortgangscontrole op de tenuitvoerlegging van dit Verdrag door de lid-Staten. HOOFDSTUK IV. - Internationale samenwerking

Artikel 25.Algemene beginselen en maatregelen die van toepassing zijn op de internationale samenwerking 1. De Partijen werken, overeenkomstig de bepalingen van de relevante internationale instrumenten inzake de internationale strafrechtelijke samenwerking of de afspraken die zijn overeengekomen op grond van uniforme of wederkerige wetgeving, en overeenkomstig hun nationaal recht, in zo ruim mogelijke mate met elkaar samen ten behoeve van onderzoeken en procedures met betrekking tot de strafbare feiten die vallen binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag.2. Wanneer tussen Partijen geen internationaal instrument of onderlinge afspraak als bedoeld in het eerste lid van kracht is, zijn de artikelen 26 tot en met 31 van dit hoofdstuk van toepassing.3. De artikelen 26 tot en met 31 van dit hoofdstuk zijn ook van toepassing wanneer zij gunstiger zijn dan de bepalingen die zijn opgenomen in de internationale instrumenten of in de afspraken als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 26.Wederzijdse rechtshulp. 1. De Partijen verlenen elkaar in zo ruim mogelijke mate rechtshulp door verzoeken afkomstig van autoriteiten die krachtens hun nationale wetgeving bevoegd zijn tot het opsporen of vervolgen van de strafbare feiten die vallen binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag onverwijld te behandelen.2. Rechtshulp in de zin van het eerste lid van dit artikel kan worden geweigerd indien de aangezochte Partij van mening is dat het voldoen aan het verzoek zou kunnen leiden tot aantasting van haar fundamentele belangen, de nationale soevereiniteit, de nationale veiligheid of de openbare orde.3. De Partijen kunnen niet met een beroep op het bankgeheim weigeren om krachtens dit hoofdstuk samen te werken.Wanneer haar nationaal recht het vereist, kan een Partij eisen dat een verzoek om samenwerking dat de opheffing van het bankgeheim zou inhouden, aan de goedkeuring wordt onderworpen van ofwel een rechter, ofwel een andere rechterlijke autoriteit, daaronder begrepen van het openbaar ministerie, welke autoriteit optreedt inzake strafbare feiten.

Artikel 27.Uitlevering. 1. De strafbare feiten die vallen onder het toepassingsgebied van dit Verdrag worden geacht in elk tussen de Partijen bestaand uitleveringsverdrag te zijn begrepen als uitleveringsdelicten.De Partijen verbinden zich ertoe deze strafbare feiten op te nemen als uitleveringsdelicten in ieder uitleveringsverdrag dat tussen hen wordt gesloten. 2. Indien een Partij die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Partij waarmee zij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan zij dit Verdrag beschouwen als wettelijke basis voor uitlevering wegens ieder overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit.3. De Partijen die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten als uitleveringsdelicten.4. Uitlevering is onderworpen aan de voorwaarden bepaald in de wetgeving van de aangezochte Partij of in de toepasselijke uitleveringsverdragen, daaronder begrepen de gronden waarop de aangezochte Partij de uitlevering kan weigeren.5. Indien de uitlevering voor een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit wordt geweigerd uitsluitend op grond van de nationaliteit van de persoon, of omdat de aangezochte Partij van oordeel is dat zij in dat geval tot kennisneming bevoegd is, legt de aangezochte Partij de zaak met het oog op vervolging voor aan haar bevoegde autoriteiten, tenzij met de verzoekende Partij anders is overeengekomen, en deelt zij de definitieve uitkomst daarvan te gelegener tijd mee aan de verzoekende Partij.

Artikel 28.Informatie uit eigen beweging.

Onverminderd haar eigen onderzoeken en procedures, kan een Partij zonder voorafgaand verzoek aan een andere Partij feitelijke gegevens verstrekken wanneer zij van oordeel is dat het vrijgeven van bedoelde gegevens de ontvangende Partij kan helpen bij het instellen of uitvoeren van onderzoeken of strafvervolgingen ter zake van de krachtens dit Verdrag strafbaar gestelde feiten of kan leiden tot een verzoek van die Partij in de zin van dit hoofdstuk.

Artikel 29.Centrale autoriteit. 1. De Partijen wijzen een centrale autoriteit of, waar nodig, verscheidene centrale autoriteiten aan belast met het verzenden en het beantwoorden van de krachtens dit hoofdstuk opgestelde verzoeken en met de uitvoering daarvan of de doorzending aan de autoriteiten die bevoegd zijn deze uit te voeren.2. Iedere Partij deelt, op het tijdstip van ondertekening of van de neerlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding, de Secretaris-generaal van de Raad van Europa de naam en het adres van de ingevolge het eerste lid aangewezen autoriteiten mee.

Artikel 30.Rechtstreekse contacten. 1. De centrale autoriteiten onderhouden rechtstreeks contact met elkaar.2. In spoedeisende gevallen kunnen de verzoeken om rechtshulp of daarop betrekking hebbende mededelingen rechtstreeks verzonden worden door de rechterlijke autoriteiten, daaronder begrepen het openbaar ministerie, van de verzoekende Partij aan zodanige autoriteiten van de aangezochte Partij.In dergelijke gevallen moet tegelijkertijd door de centrale autoriteit van de verzoekende Partij een afschrift worden gezonden aan de centrale autoriteit van de aangezochte Partij. 3. Elk verzoek of mededeling overeenkomstig het eerste en tweede lid van dit artikel, kan worden gedaan door middel van Interpol.4. Wanneer een verzoek overeenkomstig het tweede lid van dit artikel is gedaan en de benaderde autoriteit niet bevoegd is om daaraan gevolg te geven, zendt deze het verzoek door naar de bevoegde autoriteit en stelt deze de verzoekende Partij daarvan rechtstreeks op de hoogte.5. De verzoeken of mededelingen gedaan overeenkomstig het tweede lid van dit artikel, die geen toepassing van dwangmiddelen vergen, kunnen door de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij rechtstreeks worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij.6. Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of van de neerlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding, de Secretaris-generaal van de Raad van Europa meedelen dat, om redenen van doelmatigheid, de met inachtneming van dit hoofdstuk opgestelde verzoeken gezonden moeten worden aan zijn centrale autoriteit.

Artikel 31.Inlichtingen.

De aangezochte Partij licht de verzoekende Partij onverwijld in over het onmiddellijk gevolg dat aan een krachtens dit hoofdstuk opgesteld verzoek is gegeven, alsmede over het resultaat daarvan. De aangezochte Partij licht eveneens de verzoekende Staat onverwijld in over om het even welke omstandigheden die de uitvoering van de verzochte maatregelen onmogelijk maken of deze aanzienlijk dreigen te vertragen. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Artikel 32.Ondertekening en inwerkingtreding. 1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa en door Staten, die geen lid zijnde van de Raad, aan de opstelling hebben deelgenomen.Deze Staten kunnen hun instemming te worden gebonden tot uitdrukking brengen door : a. ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;of b. ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.2. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.3. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop veertien Staten overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid hun instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht.Elk van deze Staten die op het tijdstip van de bekrachtiging geen lid is van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) wordt daarvan automatisch lid op de datum van de inwerkingtreding van dit Verdrag. 4. Ten aanzien van iedere ondertekenende Staat die later zijn instemming door dit Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking brengt, treedt het in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid zijn instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking is gebracht.Een ondertekenende Staat die op het tijdstip van de bekrachtiging geen lid is van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) wordt daarvan automatisch lid op de datum waarop het Verdrag ten aanzien van hem in werking treedt.

Artikel 33.Toetreding tot het Verdrag. 1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag, kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa, na raadpleging van de Verdragsluitende Partijen bij het Verdrag, de Europese Gemeenschap alsmede iedere Staat die geen lid is van de Raad en niet heeft deelgenomen aan het opstellen ervan uitnodigen tot dit Verdrag toe te treden bij een beslissing welke overeenkomstig artikel 20, d., van het Statuut van de Raad van Europa met meerderheid van stemmen is genomen, en met eenstemmigheid van de vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Partijen die recht hebben in het Comité zitting te nemen. 2. Ten aanzien van de Europese Gemeenschap en ten aanzien van iedere toetredende Staat, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van neerlegging van de akte van toetreding bij de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.De Europese Gemeenschap en iedere toetredende Staat worden op de datum waarop dit Verdrag ten aanzien van hen in werking treedt automatisch lid van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO), indien zij daarvan op het tijdstip van de toetreding nog geen lid zijn.

Artikel 34.Territoriale toepasselijkheid. 1. Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening of van neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden nader aanduiden waarop dit Verdrag van toepassing is.2. Iedere Staat kan, op elk later tijdstip, door middel van een aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot elk ander in de verklaring nader aangeduid grondgebied.Ten aanzien van dat grondgebied treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van die verklaring door de Secretaris-generaal. 3. Iedere krachtens de twee vorige leden gedane verklaring kan met betrekking tot elk in die verklaring nader aangeduid grondgebied worden ingetrokken door een aan de Secretaris-generaal gerichte kennisgeving.De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de Secretaris-generaal.

Artikel 35.Verhouding tot andere Verdragen en Overeenkomsten. 1. Dit Verdrag laat onverlet de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit internationale multilaterale verdragen betreffende specifieke aangelegenheden.2. De Partijen bij het Verdrag kunnen onderling bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten inzake aangelegenheden die door dit verdrag worden geregeld, teneinde de bepalingen daarvan aan te vullen of te versterken of de toepassing van de daarin neergelegde beginselen te vergemakkelijken.3. Indien twee of meer Partijen reeds een overeenkomst of verdrag hebben gesloten met betrekking tot een onderwerp dat door dit Verdrag wordt bestreken, of hun betrekkingen te dezer zake anderszins hebben geregeld, hebben zij de bevoegdheid die overeenkomst, dat verdrag of die betrekkingen dienovereenkomstig te regelen, in plaats van dit Verdrag, indien dit de internationale samenwerking vergemakkelijkt.

Artikel 36.Verklaringen.

Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of van neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij de actieve en passieve omkoping van buitenlandse overheidsfunctionarissen in de zin van artikel 5, van internationale ambtenaren in de zin van artikel 9 of van rechters en ambtenaren bij internationale gerechtshoven in de zin van artikel 11, als strafbare feiten aan zal merken slechts voor zover de overheidsfunctionaris of de rechter een handeling verricht of nalaat te verrichten in strijd met zijn plichten.

Artikel 37.Voorbehouden. 1. Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of van neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij de gedragingen bedoeld in de artikelen 4, 6 tot en met 8, 10 en 12, of het in artikel 5 bedoelde delict van passieve omkoping, niet of gedeeltelijk, als strafbaar feit in zijn nationaal recht zal aanmerken.2. Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of van neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij gebruik maakt van het voorbehoud als omschreven in artikel 17, tweede lid.3. Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of van neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij een verzoek om rechtshulp krachtens artikel 26, eerste lid, kan weigeren indien het verzoek een feit betreft dat de aangezochte Staat beschouwt als een politiek delict.4. Een Staat kan, met toepassing van het eerste, tweede en derde lid van dit artikel, bij de in genoemde leden vermelde bepalingen niet meer dan vijf voorbehouden maken.Elk ander voorbehoud is niet toegestaan. Gelijksoortige voorbehouden met betrekking tot de artikelen 4, 6 en 10 worden beschouwd als een voorbehoud.

Artikel 38.Geldigheid en herziening van verklaringen en voorbehouden. 1. De verklaringen bedoeld in artikel 36, en de voorbehouden bedoeld in artikel 37, zijn drie jaar geldig, gerekend vanaf de eerste dag van de inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van de betrokken Staat.Dergelijke verklaringen en voorbehouden kunnen evenwel worden verlengd met tijdvakken van dezelfde duur. 2. Twaalf maanden voor de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur van de verklaring of het voorbehoud geeft de Secretaris-generaal van de Raad van Europa van dat verstrijken kennis aan de betrokken Staat.Drie maanden voor de datum van het verstrijken geeft de Staat de Secretaris-generaal kennis van zijn voornemen om de verklaring of het voorbehoud te handhaven, te wijzigen of in te trekken. Bij gebreke van een kennisgeving van de betrokken Staat deelt de Secretaris-generaal die Staat mee dat zijn verklaring of voorbehoud automatisch is verlengd voor een periode van zes maanden, Indien de betrokken Staat voor het verstrijken van die periode geen kennis geeft van zijn besluit tot het handhaven of het wijzigen van de verklaring, vervalt de verklaring of het voorbehoud. 3. Indien een Partij overeenkomstig de artikelen 36 en 37 een verklaring aflegt of een voorbehoud maakt, geeft zij voor de verlenging of op verzoek uitleg aan de GRECO over de gronden die de handhaving verantwoorden.

Artikel 39.Wijzigingen. 1. Wijzigingen van dit Verdrag kunnen worden voorgesteld door iedere Partij en worden door de Secretaris-generaal van de Raad van Europa meegedeeld aan de lidstaten van de Raad van Europa en aan elke Staat, die geen lid zijnde van de Raad, is toegetreden of uitgenodigd is toe te treden tot dit Verdrag overeenkomstig de bepalingen van artikel 23.2. Iedere door een Partij voorgestelde wijziging wordt meegedeeld aan het Europese Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken (CDPC) die haar oordeel over de voorgestelde wijziging voorlegt aan het Comité van Ministers.3. Het Comité van Ministers onderzoekt de voorgestelde wijziging en het door de CDPC voorgelegde oordeel en kan, na raadpleging van de niet-lidstaten die Partij zijn bij dit Verdrag, de wijziging aannemen.4. De tekst van elke wijziging.aangenomen door het Comité van Ministers overeenkomstig het derde lid van dit artikel, wordt toegezonden aan de Partijen voor aanvaarding. 5. Iedere overeenkomstig het derde lid van dit artikel aangenomen wijziging treedt in werking op de dertigste dag nadat alle Partijen de Secretaris-generaal hebben meegedeeld dat zij haar hebben aanvaard.

Artikel 40.Beslechting van geschillen. 1. De Europese Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken van de Raad van Europa wordt op de hoogte gehouden van de uitleg en de toepassing van dit Verdrag.2. In geval van een geschil tussen de Partijen over de uitleg of de toepassing van dit Verdrag, trachten zij het geschil te beslechten door onderhandelingen of op elke andere vreedzame wijze naar hun keuze, daaronder begrepen het voorleggen van het geschil aan de Europese Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken, aan een scheidsgerecht dat beslissingen neemt welke voor de Partijen bij het geschil bindend zijn, of aan het Internationaal Gerechtshof, als overeengekomen tussen de betrokken Partijen.

Artikel 41.Opzegging. 1. Iedere Partij kan te allen tijde dit Verdrag opzeggen door middel van een aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving.2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-generaal.

Artikel 42.Kennisgeving.

De Secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt de lidstaten van de Raad van Europa en iedere Staat die tot dit Verdrag is toegetreden, in kennis van : a. iedere ondertekening;b. de neerlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;c. iedere datum van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig de artikelen 32 en 33;d. iedere verklaring of ieder voorbehoud, afgelegd of gemaakt overeenkomstig artikel 36 of artikel 37;e. iedere andere handeling, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit Verdrag. TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Straatsburg, op 27 januari 1999, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar dat zal worden neergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-generaal van de Raad van Europa doet een gewaarmerkt afschrift toekomen aan iedere lidstaat van de Raad van Europa, aan niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling van dit Verdrag en aan iedere Staat die is uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden.

Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, gedaan te Straatsburg op 27 januari 1999 Voorbehouden geformuleerd door België : 1) « Overeenkomstig artikel 37, § 1, van het Verdrag verklaart België enkel de handelingen bedoeld in de artikelen 7 en 8 van het verdrag gepleegd met het oog op het verrichten of het nalaten van een handeling, zonder medeweten en zonder machtiging van, naar gelang van het geval, de raad van bestuur, de algemene vergadering, de lastgever of de werkgever, als een strafbaar feit aan te merken conform het nationaal recht.» 2) « Overeenkomstig artikel 37, § 1, van het Verdrag verklaart België de handelingen bedoeld in artikel 12 van het verdrag die niet strekken tot het gebruik door een persoon die een openbaar ambt uitoefent van echte of vermeende invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt, niet als een strafbaar feit aan te merken conform het nationaal recht.» 3) « Overeenkomstig artikel 37, § 2, van het verdrag houdt België zich het recht voor artikel 17, paragrafen 1, b) en c ), enkel toe te passen als het strafbaar feit tevens strafbaar is gesteld in de wetgeving van de verdragsstaat waarin het is gepleegd (dubbele tenlastelegging) ». Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^