Etaamb.openjustice.be
Wet van 21 december 2018
gepubliceerd op 17 januari 2019

Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2018206244
pub.
17/01/2019
prom.
21/12/2018
ELI
eli/wet/2018/12/21/2018206244/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2018. - Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen in de beroepsrisicosector Afdeling 1. - Kleine statuten

Onderafdeling 1. - Wijzigingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971

Art. 2.In de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt een artikel 1/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 1/1.Deze wet vindt eveneens toepassing op de personen die arbeid verrichten in het kader van een opleiding tot betaalde arbeid, en op hun werkgevers.

In afwijking van het eerste lid is de wet niet van toepassing op de opleidingen die buiten enig wettelijk kader worden ingericht.

De Koning kan, voor de categorieën van personen die Hij bepaalt, de persoon aanduiden die als werkgever wordt beschouwd.

De Koning bepaalt de categorieën van getroffenen waarvoor de bijzondere regeling van artikel 86/1 geldt.

Op advies van het beheerscomité voor de arbeidsongevallen publiceert Fedris de lijst van de personen die arbeid verrichten in het kader van een opleiding tot betaalde arbeid, en van hun werkgevers, die onder het toepassingsgebied van deze wet vallen.

De werkgever moet zich bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid laten inschrijven en aan deze laatste een aangifte door middel van een door deze Rijksdienst goedgekeurde elektronische techniek verrichten.".

Art. 3.In artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet worden de bepalingen onder 1° en 2° vervangen als volgt : "1° werknemers : de personen die daarmee worden gelijkgesteld voor de toepassing van de in artikel 1 bedoelde wetten, de in artikel 1/1 bedoelde personen die arbeid verrichten in het kader van een opleiding tot betaalde arbeid, en de personen tot wie de Koning de toepassing van onderhavige wet uitbreidt ter uitvoering van artikel 3; 2° werkgevers : de personen die de onder 1° bedoelde personen te werk stellen en de personen die hetzij krachtens artikel 1/1, derde lid, hetzij krachtens artikel 3, 1°, als werkgever worden beschouwd;".

Art. 4.

In artikel 20 van dezelfde wet wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 5.In artikel 38 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "leerling of" en "of de leerovereenkomst een einde neemt" opgeheven en wordt het woord "minderjarige" telkens aangevuld met het woord "werknemer"; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "Wanneer het ongeval een blijvende arbeidsongeschiktheid of het overlijden van de getroffene veroorzaakt en het loon van de minderjarige werknemer lager was dan het gemiddeld loon van de meerderjarige werknemers in de categorie waartoe de getroffene bij zijn meerderjarigheid zou behoord hebben, wordt het basisloon berekend op dit laatste gemiddeld loon.".

Art. 6.In dezelfde wet wordt een artikel 38/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 38/1.Voor de leerlingen en de bij artikel 1/1, behoudens de uitzonderingen bepaald op grond van het vierde lid ervan, bedoelde personen wordt het basisloon voor de berekening van de vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 12 maal het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, zoals het op het ogenblik van het ongeval is vastgesteld bij een collectieve arbeidsovereenkomst die afgesloten is in de Nationale Arbeidsraad voor een voltijdse werknemer die minstens negentien jaar is en die ten minste zes maanden anciënniteit heeft in de onderneming die hem tewerkstelt.

In afwijking van het eerste lid wordt het basisloon voor de berekening van de vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid vastgesteld op het minimumbedrag vastgesteld in artikel 39, tweede lid, zolang de getroffene minderjarig is en de vorming of het leercontract geen einde neemt.

Wanneer het ongeval een blijvende arbeidsongeschiktheid of het overlijden van de getroffene veroorzaakt, wordt het basisloon voor de berekening van de vergoedingen vastgesteld op 18 maal het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, zoals het op het ogenblik van het ongeval is vastgesteld bij een collectieve arbeidsovereenkomst die afgesloten is in de Nationale Arbeidsraad voor een voltijdse werknemer die minstens negentien jaar is en die ten minste zes maanden anciënniteit heeft in de onderneming die hem tewerkstelt.".

Art. 7.In artikel 39, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 28 juni 2013, worden de woorden "de leerlingen en voor" opgeheven.

Art. 8.In artikel 59quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 285 van 31 maart 1984 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 november 2017, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "Het eerste lid vindt geen toepassing op de ongevallen die zijn overkomen aan de in artikel 1/1 bedoelde personen.".

Art. 9.In artikel 80 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 juli 2008 en gewijzigd bij de wet van 21 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste en tweede lid worden de woorden "en voor de leerlingen", "of bij het beëindigen van de leerovereenkomst", en "of de leerovereenkomst een einde neemt" opgeheven;2° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 10.In Hoofdstuk IV. Bijzondere regelingen van dezelfde wet wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende : "Afdeling 4. Bijzondere regeling voor de categorieën van getroffenen, bepaald door de Koning in uitvoering van artikel 1/1, vierde lid.

Art. 86/1.De bijzondere regeling, bedoeld in artikel 1/1, vierde lid, wijkt als volgt af van de algemene regeling : 1° uitsluitend het gedeelte van de opleidingsovereenkomst waarbij arbeidsprestaties worden verricht wordt gelijkgesteld met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst;2° er zijn geen vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid verschuldigd;3° de tussenkomst in de kosten van geneeskundige verzorging is beperkt tot het aandeel van de kosten die nodig zijn ingevolge het arbeidsongeval en die ten laste zijn van de getroffene, na de op grond van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, verleende tussenkomst; 4° het basisloon voor de berekening van de vergoedingen wegens een blijvende arbeidsongeschiktheid of het overlijden van de getroffene wordt vastgesteld op 12 maal het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, zoals het op het ogenblik van het ongeval is vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst die afgesloten is in de Nationale Arbeidsraad voor een voltijdse werknemer die minstens negentien jaar is en die ten minste zes maanden anciënniteit heeft in de onderneming die hem tewerkstelt.".

Onderafdeling 2. - Wijzigingen van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970

Art. 11.In artikel 2, § 2, van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, wordt het tweede lid vervangen als volgt : "De Koning kan, voor de categorieën van personen die Hij bepaalt, de persoon aanduiden die als werkgever wordt beschouwd.".

Art. 12.In artikel 49 van dezelfde wetten, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 november 2017, wordt het derde lid vervangen als volgt : "Voor de toepassing van het eerste lid dienen de bepalingen in het hoofdstuk II, afdeling 4, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 als volgt gelezen te worden : 1° in artikel 34, eerste lid, de woorden "het loon waarop de werknemer, in de functie waarin hij is tewerkgesteld in de onderneming op het ogenblik van het ongeval, recht heeft voor de periode van het jaar dat het ongeval voorafgaat" als de woorden "het loon waarop de werknemer, in de functie waarin hij is tewerkgesteld in de onderneming, recht heeft voor de periode van de vier volledige kwartalen die de aanvraag voorafgaan";2° in artikel 36 § 2, eerste lid, de woorden "het ongeval" als de woorden "de aanvraag";3° in artikel 38, de woorden "het ongeval" als de woorden "de beroepsziekte";4° in artikel 38/1, eerste lid, de woorden "het ogenblik van het ongeval" als de woorden "de begindatum van de vergoeding van de arbeidsongeschiktheid";5° in artikel 38/1, derde lid, de woorden "het ongeval" als de woorden "de beroepsziekte" en de woorden "het ogenblik van het ongeval" als de woorden "de begindatum van de vergoeding van de arbeidsongeschiktheid";6° in artikel 39, vijfde lid, de woorden "de datum van het ongeval" als de woorden "de begindatum van de vergoeding van de arbeidsongeschiktheid".

Art. 13.In artikel 50, eerste lid, van dezelfde wetten worden de woorden "5°, 6°, en" opgeheven.

Onderafdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector

Art. 14.In de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector wordt een artikel 1ter ingevoegd, luidende : "

Art. 1ter.Volgens de in artikel 1 vastgestelde modaliteiten wordt deze wet toepasselijk gemaakt op de personen die bij de besturen, diensten of instellingen vermeld in de artikelen 1 en 1bis arbeid verrichten in het kader van een opleiding tot betaalde arbeid.

In afwijking van het eerste lid is de wet niet van toepassing op de opleidingen die buiten enig wettelijk kader worden ingericht.

Voor de toepassing van deze wet worden voor de in het eerste lid bedoelde personen gelijkgesteld met : 1° personeelslid : de persoon die arbeid verricht in het kader van een opleiding tot betaalde arbeid;2° ambt : opleiding waarbij arbeidsprestaties worden verricht;3° arbeidsovereenkomst : de overeenkomst inzake opleiding tot betaalde arbeid. De Koning kan, voor de categorieën van personen die Hij bepaalt, andere dan de in artikelen 1 en 1bis bedoelde besturen, rechtspersonen of instellingen aanduiden voor de toepassing van de artikelen 2bis, 14, 14bis, 16, 19, tweede lid, 20sexies, 20octies, 20novies en 20decies van deze wet.

De Koning bepaalt de categorieën van de getroffenen waarvoor de bijzondere regeling van het artikel 86/1 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 geldt.".

Art. 15.In artikel 3bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juli 1973 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 19 oktober 1998 en 17 mei 2007, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "Voor de bij artikel 1ter, behoudens de uitzonderingen voorzien op grond van het vijfde lid ervan, bedoelde personen wordt het basisloon voor de berekening van de vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid vastgesteld overeenkomstig artikel 38/1, eerste en tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.".

Art. 16.In artikel 3quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 oktober 1998, worden de woorden "artikelen 1 en 1bis" vervangen door de woorden "artikelen 1, 1bis en 1ter".

Art. 17.In dezelfde wet wordt een artikel 4ter ingevoegd, luidende : "

Art. 4ter.Voor de bij artikel 1ter, behoudens de uitzonderingen voorzien op grond van het vijfde lid ervan, bedoelde personen wordt de rente vastgesteld op grond van het bedrag, vastgesteld overeenkomstig artikel 38/1, derde lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.".

Art. 18.In artikel 8, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 13 juli 1973 en gewijzigd bij de wetten van 19 oktober 1998 en 11 mei 2007, worden de woorden "of in artikel 4ter" ingevoegd tussen de woorden "van de in artikel 4" en de woorden "bepaalde bezoldiging".

Art. 19.In artikel 9, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 13 juli 1973 en gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 19 oktober 1998, 11 mei 2007 en 17 mei 2007, worden de woorden "of in artikel 4ter" ingevoegd tussen de woorden "van de in artikel 4" en de woorden "bepaalde bezoldiging".

Art. 20.In artikel 9, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1973 en 20 december 1995, worden de woorden "of in artikel 4ter" ingevoegd tussen de woorden "de in artikel 4" en de woorden "bepaalde bezoldiging".

Art. 21.In artikel 9, § 4 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 13 juli 1973 en gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 30 december 2009, worden de woorden "of in artikel 4ter" telkens ingevoegd tussen de woorden "van de in artikel 4" en de woorden "bepaalde bezoldiging".

Onderafdeling 4. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels

Art. 22.In artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 januari 2013 en bij de wet van 15 mei 2014, worden de bepalingen onder d) en e), vervangen als volgt : "d) de personen bedoeld in artikel 1/1 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971; e) de personen bedoeld in artikel 1ter van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg van en naar het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.".

Art. 23.In artikel 3, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 2003, 3 juli 2005, 14 oktober 2005, 14 januari 2013 en 15 mei 2018 en bij de wet van 25 december 2016, worden de bepalingen onder 5° en 6° opgeheven.

Onderafdeling 5. - Inwerkingtreding

Art. 24.Deze afdeling treedt in werking op de door de Koning bepaalde datum en uiterlijk op 1 januari 2020, en is van toepassing op de ongevallen overkomen en de aanvragen om schadeloosstelling wegens beroepsziekten ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding en voor zowel de indiensttredingen vanaf deze datum als voor de op deze datum reeds lopende overeenkomsten. Afdeling 2. - Telewerk

Onderafdeling 1. - Wijzigingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971

Art. 25.Artikel 5 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de wet van 11 mei 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° telewerk : het structurele telewerk zoals bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst nr.85 en de latere wijzigende collectieve arbeidsovereenkomsten, net als het occasionele telewerk zoals bepaald in artikel 23, 1°, van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk; 2° telewerker : elke werknemer die telewerk oals hierboven bepaald verricht.".

Art. 26.In artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 1 april 2007, 6 mei 2009 en 21 december 2013, wordt het vierde lid vervangen als volgt : "Het ongeval overkomen aan de telewerker wordt, behoudens tegenbewijs, geacht overkomen te zijn tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst : 1° wanneer het ongeval gebeurt op de plaats of de plaatsen die schriftelijk zijn vermeld als de plaats om zijn werk te verrichten, in een telewerkovereenkomst of in enig ander document dat het telewerk generiek of punctueel, collectief of individueel, toelaat. Als de plaats(en) niet werd(en) vermeld, zal het vermoeden van toepassing zijn op de woonplaats of de plaats(en) waar het telewerk gewoonlijk wordt uitgevoerd; en 2° wanneer het ongeval gebeurt tijdens de periode van de dag die is vermeld in een document zoals bedoeld in 1° als periode waarin arbeid kan verricht worden.Bij ontstentenis van dergelijke vermelding in de schriftelijke overeenkomst zal het vermoeden van toepassing zijn tijdens de werkuren die de telewerker zou moeten presteren indien hij in de lokalen van de werkgever zou zijn tewerkgesteld.".

Art. 27.In artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 juli 1981, 22 december 1989, 12 juli 1991, 13 juli 2006 en 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, 2°, ingevoegd bij de wet van 12 juli 1991, worden in de Franse tekst de woorden "à la garderie" vervangen door de woorden "sur leur lieu de garde";2° in § 2, eerste lid, 1°, worden de woorden "of van de woonplaats van de telewerker indien het telewerk op de woonplaats wordt uitgevoerd" ingevoegd tussen de woorden "van de plaats waar hij werkt "en de woorden "naar de plaats waar hij zijn eetmaal neemt of het zich aanschaft, en omgekeerd". 3° § 2, eerste lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 12°, luidende : "12° van de woonplaats van de telewerker naar de school of opvangplaats van zijn kinderen en omgekeerd, indien het telewerk op de woonplaats wordt uitgevoerd.".

Onderafdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector

Art. 28.In artikel 2 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, gewijzigd bij de wetten van 11 mei 2007, 17 mei 2007 en 11 december 2016, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende : "Het ongeval overkomen aan de telewerker wordt, behoudens tegenbewijs, geacht overkomen te zijn tijdens de uitoefening van het ambt : 1° wanneer het ongeval gebeurt op de plaats of de plaatsen die schriftelijk zijn vermeld als de plaats om zijn werk te verrichten, in een telewerkovereenkomst of in enig ander document dat het telewerk generiek of punctueel, collectief of individueel, toelaat. Als de plaats(en) niet werd(en) vermeld, zal het vermoeden van toepassing zijn op de woonplaats of de plaats(en) waar het telewerk gewoonlijk wordt uitgevoerd; en 2° wanneer het ongeval gebeurt tijdens de periode van de dag die is vermeld in een document zoals bedoeld in 1° als periode waarin arbeid kan verricht worden.Als de periode niet werd vermeld, zal het vermoeden van toepassing zijn tijdens de werkuren die de telewerker zou moeten presteren indien hij in de lokalen van de werkgever zou zijn tewerkgesteld.". Afdeling 3. - Grensarbeiders

Onderafdeling 1. - Wijziging van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970

Art. 29.In artikel 6 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 november 2017, wordt de bepaling onder 4° opgeheven. Onderafdeling 2. - Wijziging van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971

Art. 30.In artikel 58, § 1, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 november 2017, wordt de bepaling onder 15° opgeheven. Afdeling 4. - Loon gepensioneerden

Art. 31.Artikel 37 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen als volgt : "Wanneer de getroffene op het ogenblik van het ongeval geniet van een Belgisch of een buitenlands rust- of overlevingspensioen, wordt zijn basisloon voor de vergoeding van de blijvende en de tijdelijke arbeidsongeschiktheid vastgesteld als volgt : a) in afwijking van artikel 34, tweede lid, is de referteperiode maar volledig wanneer de getroffene gedurende het ganse jaar arbeid heeft verricht overeenkomstig het of de werkelijke arbeidsregime(s) als gepensioneerde;b) wanneer de referteperiode onvolledig is overeenkomstig a) of het pensioen sinds minder dan één jaar is ingegaan, wordt het loon aangevuld met een hypothetisch loon dat gelijk is aan de vermenigvuldiging van het aantal ontbrekende dagen of uren met het loon waarop het slachtoffer recht heeft, gedeeld door het aantal dagen of uren waarop tijdens de referteperiode arbeid werd verricht;c) indien de getroffene onderworpen is aan een socialezekerheidsstelsel of sociaal voorzorgstelsel met grenzen van toegelaten arbeid, wordt het basisloon tot deze grens beperkt; d) artikel 37bis is niet van toepassing.". Afdeling 5. - Verzwaarde risico's

Art. 32.

In artikel 49bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "Fedris stelt het verzwaarde risico vast en brengt dit ter kennis van de betrokken preventiedienst.De betrokken preventiedienst is de preventiedienst van de betrokken verzekeringsonderneming, tenzij, na akkoord van het beheerscomité voor de arbeidsongevallen, een preventie-instituut hiermee belast werd voor de werkgevers op grond van hun hoofdactiviteit behoren tot het ressort van een zelfde paritair comité, zoals bedoeld in de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. De preventiedienst brengt dit ter kennis van de werkgever en int onmiddellijk en zonder tussenpersoon ten laste van deze werkgever een forfaitaire preventiecontributie."; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : "De werkgever die de forfaitaire preventiecontributie niet gestort heeft voor 1 februari van het jaar dat volgt op de vaststelling, is een opslag, die niet meer dan 10 % van het verschuldigd bedrag mag bedragen, en een verwijlintrest, gelijk aan de wettelijke rentevoet, verschuldigd."; 3° in het vierde en vijfde lid wordt het woord "verzekeringsonderneming" telkens vervangen door het woord "preventiedienst";4° in het zesde lid, 1°, worden de woorden "die niet minder mag bedragen dan driemaal" vervangen door de woorden "die niet minder mag bedragen dan tweemaal";5° in het zesde lid, 4°, wordt het woord "verzekeringsonderneming" vervangen door het woord "preventiedienst"; 6° het zesde lid wordt aangevuld met een bepaling onder 10° luidende : "10° de voorwaarden waaronder een preventie-instituut kan aangesteld worden voor de werkgevers behorend tot het ressort van een zelfde paritair comité.".

Art. 33.

In artikel 49ter van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "artikelen 30, eerste lid, en 31, § 1er, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst" vervangen door de woorden "artikelen 85, § & en 86, § 1er van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen";2° in het derde lid worden de woorden "de artikelen 29 en 30 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst" vervangen door de woorden "de artikelen 84 en 85 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen in de sector van de uitkeringsverzekering van de werknemers Afdeling 1. - RIZIV - Uitkeringsverzekering

Onderafdeling 1. - NewAttest

Art. 34.In artikel 9quater van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 11 augustus 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, derde lid, wordt vervangen als volgt : "Deze gegevens kunnen enkel gedecodeerd worden wanneer dit noodzakelijk is voor de in § 2, 1°, 2° en 4°, b), bedoelde wettelijke doeleinden."; 2° paragraaf 2 wordt aangevuld met de bepaling onder 4° luidende : "4° Voor de Dienst voor uitkeringen : c) om de opdrachten inzake de administratie van de uitkerings- en moederschapsverzekering bedoeld in de artikelen 78 en 111 te kunnen uitoefenen, zoals in het bijzonder de opdrachten in het kader van het opmaken van de begroting en de opvolging van de uitgaven die in en door deze wet worden voorzien, heeft de Dienst toegang tot de dubbel gecodeerde gegevens bepaald bij paragraaf 1.d) om de opdrachten te kunnen uitoefenen die voortvloeien uit de internationale rechtsorde zoals omschreven in de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en de verschillende internationale socialezekerheidsverdragen die het Koninkrijk België heeft gesloten, heeft de Dienst toegang tot het bedrag van de in deze rechtsinstrumenten bepaalde prestaties die daadwerkelijk zijn verleend en de periode waarop ze betrekking hebben, tot de datum waarop deze prestaties zijn betaald en, in geval van niet betaling, tot de redenen waarom deze prestaties niet zijn toegekend.".

Onderafdeling 2. - Bevoegdheid van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen inzake het invaliditeitspensioen voor de mijnwerkers

Art. 35.In artikel 80 van dezelfde wet worden in paragraaf 3, ingevoegd bij de wet van 30 september 2017, de woorden "tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders" ingevoegd tussen de woorden "de wet van 27 juni 1969" en de woorden "en zoals".

Art. 36.Deze onderafdeling heeft uitwerking met ingang vanaf 1 januari 2018.

Onderafdeling 3. - Weigering van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wegens de toekenning van moederschapsuitkeringen

Art. 37.Artikel 103, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende woorden : "of van een moederschapsuitkering krachtens een vreemde wetgeving".

Onderafdeling 4. - Recht op uitkeringen na de (verminderde) wachttijd

Art. 38.In de Franse tekst van artikel 116 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 2014, artikel 116/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 december 2014, artikel 116/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 december 2014, artikel 128 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, en artikel 129 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, wordt het woord "stage" telkens vervangen door de woorden "stage d'attente".

Art. 39.In artikel 116/2, 2°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 december 2014, worden de woorden "of een verminderde wachttijd hebben volbracht" ingevoegd tussen de woorden "vrijgesteld zijn van het volbrengen van de wachttijd" en de woorden ", recht hebben op diezelfde prestaties".

Art. 40.In artikel 129, 2°, van dezelfde wet, worden de woorden "of een verminderde wachttijd hebben volbracht" ingevoegd tussen de woorden "vrijgesteld zijn van het volbrengen van de wachttijd" en de woorden ", recht hebben op diezelfde prestaties".

Onderafdeling 5. - Samenloop van de uitkeringen met een vergoeding toegekend krachtens het interne stelsel van een internationale of supranationale organisatie

Art. 41.In artikel 136, § 2, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : "De bij deze gecoördineerde wet bepaalde prestaties worden geweigerd indien voor de schade voortvloeiend uit ziekte, letsels, functionele stoornissen of overlijden, krachtens een andere Belgische wetgeving, een vreemde wetgeving, het interne stelsel van een internationale of supranationale organisatie of in het gemeen recht werkelijk schadeloosstelling is verleend.Belopen de bedragen welke krachtens die wetgeving, het interne stelsel van een internationale of supranationale organisatie of het gemeen recht worden verleend evenwel minder dan de prestaties van de verzekering, dan heeft de rechthebbende recht op het verschil ten laste van de verzekering."; 2° het tweede lid wordt vervangen door : "Voor de toepassing van deze paragraaf is het bedrag van de door de andere wetgeving of het interne stelsel van een internationale of supranationale organisatie verleende prestaties gelijk aan het brutobedrag verminderd met het bedrag van de sociale zekerheidsbijdragen die eventueel op die prestaties ingehouden worden."; 3° in het derde lid worden de woorden ", het interne stelsel van een internationale of supranationale organisatie" ingevoegd tussen de woorden "een vreemde wetgeving" en de woorden "of het gemeen recht";4° in het vierde lid worden de woorden ", het interne stelsel van een internationale of supranationale organisatie" ingevoegd tussen de woorden "een buitenlandse wetgeving" en de woorden "of het gemeen recht". Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2001

waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht

Art. 42.In artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de eerste zin, die aanvangt met de woorden "Het gemiddeld dagloon van de werknemer" en eindigt met de woorden "dat aanleiding geeft tot de toekenning van een uitkering, zich voordoet, te delen door 312.", vervangen door de volgende zin : "Het gemiddeld dagloon van de werknemer die geheel of gedeeltelijk met commissielonen wordt betaald, evenals van de vrijwillige brandweerlieden, de vrijwillige ambulanciers of de vrijwilligers van de civiele bescherming, bedoeld in artikel 17quater, § 3, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt verkregen door het loon zoals omschreven in artikel 2, derde tot vijfde lid, dat ontvangen werd voor de vier kwartalen, die aanleiding hebben gegeven tot een onderwerping aan de sociale zekerheid, voorafgaand aan het kwartaal waarin het risico, dat aanleiding geeft tot de toekenning van een uitkering, zich voordoet, te delen door 312."; 2° in het tweede lid worden de woorden "die aanleiding heeft gegeven tot een onderwerping aan de sociale zekerheid en" ingevoegd tussen de woorden "dat ontvangen werd voor de periode" en de woorden "die ingaat op het tijdstip".

Art. 43.Deze afdeling treedt in werking op de eerste dag van het tweede kwartaal volgend op dat van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken

Art. 44.In artikel 7, eerste lid, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, worden de woorden "in artikel 8, § 1, derde lid, van de wet" vervangen door de woorden "in artikel 7, 2°, van de wet". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wat betreft de betaling van sociale schulden door een hoofdelijk aansprakelijke

Art. 45.In artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 1°, a), vervangen bij de wet van 8 december 2013, worden de woorden "toegevoegde waarde;" vervangen door de woorden "toegevoegde waarde en de levering van stortklaar beton als bedoeld in artikel 1, a, vierde lid, achtentwintigste streepje, van het koninklijk besluit van 4 maart 1975 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en tot vaststelling van het aantal leden ervan, met uitzondering van de volgende werkzaamheden : 1) teelt van granen (met uitzondering van rijst), peulgewassen en oliehoudende zaden;2) teelt van rijst;3) teelt van groenten, meloenen en wortel- en knolgewassen;4) teelt van suikerriet;5) teelt van tabak;6) teelt van vezelgewassen;7) teelt van bloemen;8) teelt van andere eenjarige gewassen;9) teelt van druiven;10) teelt van tropisch en subtropisch fruit;11) teelt van citrusvruchten;12) teelt van pit- en steenvruchten;13) teelt van andere boomvruchten, kleinfruit en noten;14) teelt van oliehoudende vruchten;15) teelt van gewassen bestemd voor de vervaardiging van dranken;16) teelt van specerijgewassen en van aromatische en medicinale gewassen;17) teelt van andere meerjarige gewassen;18) boomkwekerijen, met uitzondering van bosboomkwekerijen;19) overige plantenvermeerdering;20) ondersteunende activiteiten in verband met de teelt van gewassen;21) voorbereiden van landbouwvelden;22) opzetten van een teelt;23) besproeien van gewassen ook vanuit de lucht;24) snoeien van fruitbomen en van wijnstokken;25) overplanten van rijst en uitdunnen van bieten;26) verhuur van landbouwmachines en -werktuigen met bedieningspersoneel;27) ongediertebestrijding (ook konijnen) met betrekking tot de landbouw;28) exploitatie van irrigatiesystemen voor de landbouw;29) bosbouw en andere bosbouwactiviteiten;30) exploitatie van bossen;31) verzamelen van in het wild groeiende producten met uitzondering van hout;32) ondersteunende diensten in verband met de bosbouw; 33) landschapsverzorging."; 2° in paragraaf 3, zevende lid, vervangen bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, worden tussen de woorden "in zijn hoedanigheid van werkgever." en de woorden "De Koning stelt hiervan een lijst op.", de volgende zinnen ingevoegd : "Wordt beschouwd een schuldenaar te zijn ten overstaan van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de werkgever die niet alle vereiste aangiften tot en met de aangiften betreffende het voorlaatste verlopen kwartaal heeft toegezonden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Wordt beschouwd een schuldenaar te zijn ten overstaan van een Fonds voor Bestaanszekerheid, de werkgever van wie niet alle gegevens betreffende de brutobezoldigingen van de arbeiders tot en met het voorlaatste verlopen kwartaal ter beschikking zijn van het Fonds voor Bestaanszekerheid."; 3° tussen paragraaf 3 en paragraaf 3/1, dat paragraaf 3/2 wordt, wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, luidende : " § 3/1.Voor de toepassing van paragraaf 3, zevende lid wordt beschouwd geen schuldenaar te zijn ten overstaan van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de werkgever die : - aan de genoemde Rijksdienst alle geëiste aangiften heeft toegezonden tot en met de aangiften betreffende het voorlaatste verlopen kwartaal; - niet meer dan 2500,00 EUR verschuldigd is als bijdragen, vermeerderingen, vaste vergoedingen, verwijlinteresten of gerechtskosten; - in afwijking van het streepje dat voorafgaat, voor de werkgever die ressorteert onder het paritair comité voor het bouwbedrijf, de provisies betaald hebben die bepaald zijn bij artikel 34bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 in uitvoering van de wet van 27 juni 1969 ter herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der werknemers.

Voor de toepassing van diezelfde bepaling wordt beschouwd geen schuldenaar te zijn ten overstaan van een Fonds voor bestaanszekerheid, de werkgever : - die valt onder bevoegdheid van het paritair comité voor het bouwbedrijf (PC 124); - waarvan alle gegevens betreffende de brutobezoldigingen van de arbeiders tot en met het voorlaatste verlopen kwartaal ter beschikking zijn van de Patronale Dienst voor Organisatie voor Kontrole van de Bestaanszekerheidsstelsels (PDOK), hetzij doordat die gegevens ter beschikking zijn via de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid nadat ze door de werkgever via de Multifunctionele Aangifte (DmfA) aan de RSZ zijn toegezonden en door deze laatste gevalideerd, hetzij doordat de werkgever, die niet aan de DmfA is onderworpen, de vereiste aangiftes aan de PDOK heeft bezorgd; - die niet meer dan 70,00 EUR verschuldigd is als verschuldigde bijdrage voor de financiering van de getrouwheids- en weerverletzegels."

Art. 46.In artikel 30ter van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, zevende lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, worden tussen de woorden "in zijn hoedanigheid van werkgever." en de woorden "De Koning stelt hiervan een lijst op.", de volgende zinnen ingevoegd : "Wordt beschouwd een schuldenaar te zijn ten overstaan van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de werkgever die niet alle vereiste aangiften tot en met de aangiften betreffende het voorlaatste verlopen kwartaal heeft toegezonden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Wordt beschouwd een schuldenaar te zijn ten overstaan van een Fonds voor Bestaanszekerheid de werkgever voor wie niet alle gegevens betreffende de brutobezoldigingen van de arbeiders tot en met het voorlaatste verlopen kwartaal ter beschikking zijn van het Fonds voor Bestaanszekerheid."; 2° er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, luidende : " § 3/1.Voor de toepassing van paragraaf 2, zevende lid wordt beschouwd geen schuldenaar te zijn ten overstaan van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de werkgever die : - aan de genoemde Rijksdienst alle vereiste aangiften heeft toegezonden tot en met de aangiften betreffende het voorlaatste verlopen kwartaal; - niet meer dan 2500,00 EUR verschuldigd is als bijdragen, vermeerderingen, vaste vergoedingen, verwijlinteresten of gerechtskosten;

Voor de toepassing van diezelfde bepaling wordt niet beschouwd als schuldenaar ten overstaan van een Fonds voor bestaanszekerheid, de werkgever : - die onder de bevoegdheid valt van het paritair comité voor de bewakings- en/of toezichtsdiensten (PC 317), ongeacht of hij al dan niet door de minister van Binnenlandse Zaken gemachtigd is om op te treden; - waarvan alle gegevens betreffende de brutobezoldigingen van de arbeiders tot en met het voorlaatste verlopen kwartaal ter beschikking zijn van het Fonds, doordat die gegevens ter beschikking zijn via de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid nadat ze door de werkgever via de Multifunctionele Aangifte (DmfA) aan de RSZ zijn toegezonden en door deze laatste gevalideerd; - die niet meer dan 900,00 EUR verschuldigd is als bijdrage aan dit Fonds.".

Art. 47.In artikel 26 van het koninklijk besluit van 27 december 2007 tot uitvoering van de artikelen 400, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de artikelen 12, 30bis en 30ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van artikel 6ter van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, worden de paragrafen 1, 2 en 2/1 opgeheven.

Art. 48.Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 6. - Gelegenheidswerknemers in de sector van de begrafenisondernemingen Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van

de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Art. 49.In de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 juli 2018, wordt een artikel 2/4 ingevoegd, luidende : "

Art. 2/4.De toepassing van de wet wordt uitgebreid naar de gelegenheidswerknemers tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het paritair comité voor de begrafenisondernemingen.

Worden in de zin van dit artikel als gelegenheidswerknemers beschouwd : de werknemers die in de sector van de begrafenisondernemingen ter gelegenheid van een overlijden, occasioneel in dienst genomen worden en verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk. Het gaat daarbij uitsluitend om de werknemers die : - taken als bode verrichten, transporten verzorgen, opbaringen verzorgen, een rouwkapel plaatsen, het onthaal in het rouwcentrum verzorgen en/ of bij de koffietafel helpen; - de kist met het stoffelijk overschot of de urne met de as van de overledene dragen en in de (ceremonie)wagen plaatsen, de nabestaanden begeleiden en/of de (ceremonie)wagen besturen en net houden.

Voor deze werknemers geldt een verplichte tijdregistratie met opgave van het tijdstip van het begin en van het einde van de prestaties in de dimona. Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 5 november 2002

tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels

Art. 50.In artikel 5bis van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, ingevoegd bij koninklijk besluit van 30 april 2007 en gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 november 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "artikel 2/4 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en bij" ingevoegd tussen de woorden "bedoeld bij" en de woorden "artikel 8bis";2° in paragraaf 2 worden de woorden "voor het tuinbouwbedrijf, of onder het paritair comité voor de landbouw" vervangen door de woorden "voor het tuinbouwbedrijf, het paritair comité voor de landbouw, het paritair comité voor de begrafenisondernemingen";3° er wordt een paragraaf 4 ingevoegd, luidende : " § 4.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit artikel uitbreiden of beperken tot de gelegenheidswerknemers en hun werkgevers die ressorteren onder de door Hem gespecificeerde sectoren.". Afdeling 3. - Inwerkingtreding

Art. 51.Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 7. - Vervanging, in verschillende socialezekerheidswetten, van de verwijzing naar de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van

de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Art. 52.In artikel 40, § 8, vierde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wet van 1 december 2016, worden de woorden "in artikel 4 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens" vervangen door de woorden "in de regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens". Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het

welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk

Art. 53.In artikel 31ter, § 2, vierde lid, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, ingevoegd bij de wet van 8 december 2013, worden de woorden "verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens als bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens" vervangen door de woorden "verwerkingsverantwoordelijke zoals bedoeld in artikel 4, 7), van de verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)". Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte

verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 54.In artikel 9quater, § 1, tweede lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 11 augustus 2017, worden de woorden "de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens" vervangen door de woorden "artikel 5, 8°, van de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform en diverse bepalingen".

Art. 55.In artikel 22, 20°, a), 1°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014, worden de woorden "een intermediaire organisatie in de zin van artikel 1, 6°, van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens" vervangen door de woorden "een verwerker in de zin van artikel 4, 8), van de verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), die persoonsgegevens pseudonimiseert in de zin van artikel 4, 5), van ditzelfde verdrag".

Art. 56.In artikel 53, § 4, tweede lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de woorden "de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot persoonsgegevens" vervangen door de woorden "de regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens".

Art. 57.In artikel 153, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 augustus 2017, worden de woorden "de wet op de bescherming van de privacy" vervangen door de woorden "de regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens". Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 29 april 1996 houdende sociale

bepalingen

Art. 58.In artikel 156, § 3, zesde lid, van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 13 december 2006, worden de woorden "de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens" vervangen door de woorden "de regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens".

Art. 59.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2018. HOOFDSTUK 8. - Vervanging, in bepaalde volksgezondheidswetten, van de verwijzing naar de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens

Art. 60.In artikel 274, eerste lid, van de Programmawet (I) van 24 december 2002 worden de zinnen "artikel 17bis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, een consulent informatie, veiligheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan. Deze persoon heeft een adviserende, documenterende, stimulerende en controlerende taak inzake de toepassing van de wet van 8 december 1992." vervangen door de zinnen "artikel 37 van de verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, een functionaris voor de gegevensbescherming aan.".

Art. 61.In artikel 278 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 maart 2013 en bij het koninklijk besluit van 11 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tiende lid worden de woorden "een intermediaire organisatie in de zin van artikel 1, 6°, van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens" vervangen door de woorden "een verwerker in de zin van artikel 4, 8), van de verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG, die persoonsgegevens pseudonimiseert in de zin van artikel 4, 5), van ditzelfde verdrag";2° in het twaalfde lid, 1°, worden de woorden "anonieme gegevens in de zin van artikel 1, 5°, van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens" vervangen door de woorden "gegevens die niet kunnen worden beschouwd als "persoonsgegevens" in de zin van artikel 4, 1), van de verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG".

Art. 62.In artikel 280, eerste lid, van dezelfde wet worden de zinnen "artikel 17bis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, een consulent informatie, veiligheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan. Deze persoon heeft een adviserende, documenterende, stimulerende en controlerende taak inzake de toepassing van de wet van 8 december 1992." vervangen door de zinnen "artikel 37 van de verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, een functionaris voor de gegevensbescherming aan.".

Art. 63.In artikel 286, eerste lid, van dezelfde wet worden de zinnen "artikel 17bis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, een consulent informatie, veiligheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan. Deze persoon heeft een adviserende, documenterende, stimulerende en controlerende taak inzake de toepassing van de wet van 8 december 1992." vervangen door de zinnen "artikel 37 van de verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, een functionaris voor de gegevensbescherming aan.".

Art. 64.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2018. HOOFDSTUK 9. - Wijziging van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid

Art. 65.In de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid wordt een artikel 21/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 21/1.Het bedrag bekomen na toepassing van artikel 21, §§ 2 en 3, wordt voor de jaren 2018, 2019 en 2020 verhoogd met een bedrag gelijk aan het bedrag bedoeld in artikel 24, § 2ter, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.". HOOFDSTUK 1 0. - Wijziging van artikel 38, § 3terdecies van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers Afdeling 1. - Werknemers

Art. 66.Artikel 38, § 3terdecies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, hersteld bij artikel 5 van de wet van 30 september 2017 houdende diverse bepalingen inzake sociale zekerheid en gewijzigd bij artikel 28 van de programmawet van 25 december 2017, wordt vervangen als volgt : "A. Wanneer op 1 januari van het jaar dat aan een bijdragejaar voorafgaat, de som van het wettelijk pensioen en van de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves betreffende het aanvullend rust- of overlevingspensioen, gedeeld door de in het derde lid bedoelde omzettingscoëfficiënt, de pensioendoelstelling voor een werknemer overschrijdt, is de inrichter in het vierde kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd.

Het in het eerste lid bedoeld aanvullend rust- of overlevingspensioen omvat elk aanvullend rust- of overlevingspensioen, ongeacht het statuut van de betrokken persoon wanneer het werd opgebouwd.

De verworven reserves of de reserves bedoeld in het eerste lid worden vooraf gedeeld door de coëfficiënt die voor een maandelijkse rente in hoofde van een 65-jarige wordt vastgesteld door de directie-generaal Beleidsondersteuning en -coördinatie van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid op grond van prospectieve, geslachtsneutrale sterftetafels die worden vastgesteld op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de algemene directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Federaal Planbureau, op grond van een interestvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 jaar van de OLO's op 10 jaar, op grond van een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente met 2 % per jaar en op grond van een overdraagbaarheid van die maandelijkse rente ten belope van 80 % ten gunste van een andere persoon met dezelfde leeftijd.

Telkens nieuwe prospectieve sterftetafels worden opgesteld, wordt de omzettingscoëfficiënt herberekend, rekening houdend met de op dat ogenblik geldende hiervoor vermelde gemiddelde interestvoet.

De bijzondere bijdrage die voor de werknemer door de inrichter verschuldigd is, bedraagt 3 % op zijn aandeel in het bedrag van de verandering van de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- of overlevingspensioen tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat.

Het bedrag van de verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het bijdragejaar en de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar. De verworven reserves of de reserves van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar worden vooraf gekapitaliseerd tegen de rentevoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste zes kalenderjaren, voorafgaand aan het bijdragejaar, van de OLO's op 10 jaar.

Als de verworven reserves of de reserves niet kunnen worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar of op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar omwille van een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- of overlevingspensioen plaatsvond, dan worden ze als volgt berekend : a) de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, moeten worden berekend op het eerste tijdstip dat ze kunnen worden berekend na 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat;b) de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar, moeten worden berekend op het laatste tijdstip dat ze kunnen worden berekend vóór 1 januari van het bijdragejaar. Het bedrag van de verandering wordt desgevallend verhoogd tot de bedragen gewaarborgd met toepassing van artikel 24 van wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, op de tijdstippen bepaald in dit artikel 24.

B. Voor de toepassing van A dient te worden verstaan onder : 1° wettelijk pensioen: 50 % van het plafond bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, voor het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de werknemers, en desgevallend vermeerderd met 25 % van het plafond bedoeld in artikel 5, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, voor het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de zelfstandigen; 2° aanvullend rust- of overlevingspensioen : zowel datgene dat op het niveau van een onderneming wordt opgebouwd als datgene dat desgevallend op het niveau van de bedrijfstak wordt opgebouwd. Er worden zowel aanvullende rust- of overlevingspensioenen bedoeld waarvan de uitvoering wordt toevertrouwd aan een pensioeninstelling als diegene die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd.

Voor de aanvullende rust- of overlevingspensioenen die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd, worden met verworven reserves de bedragen bedoeld die aan de vzw SIGeDIS moeten worden meegedeeld overeenkomstig de instructies die voortvloeien uit artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006; 3° basisbedrag : het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;4° loopbaanbreuk voor werknemers : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de werknemers gedeeld door 45;5° loopbaanbreuk voor zelfstandigen : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de zelfstandigen gedeeld door 45;6° pensioendoelstelling : het basisbedrag vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk die rekening houdt met de reeds gepresteerde loopbaan als werknemer en zelfstandige. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de term "loopbaanjaar" definiëren.

C. De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee op basis waarvan de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage kan worden vastgesteld krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, uiterlijk op 31 augustus van elk bijdragejaar.

Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meedelen, bezorgen de inrichters aan de pensioeninstellingen, uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar de lijst met de werknemers die waren aangesloten bij de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de werknemers, evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de inrichter.

De referentiebedragen voor de bepaling van het basisbedrag en van het wettelijk pensioen worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de bevoegde pensioendiensten en door hen ten laatste op 31 augustus van elk bijdragejaar meegedeeld aan de vzw SIGeDIS. De gegevens betreffende het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren en de verworven reserves of de reserves worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de vzw SIGeDIS. De vzw SIGeDIS deelt, uiterlijk op 31 oktober van elk bijdragejaar, aan de inrichters de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage.

De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van de inningsinstellingen op basis van de instructies die deze haar geven.

D. Deze bijzondere bijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage, in het bijzonder wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd bij betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.

E. Deze bijzondere bijdrage wordt geïnd door de bevoegde inningsinstelling.

F. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels van de inning en de invordering van deze bijzondere bijdrage bepalen.

G. De opbrengst van de bijdrage wordt door de inningsinstelling gestort aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.". Afdeling 2. - Zelfstandigen

Art. 67.In artikel 30 van de programmawet van 22 juni 2012, hersteld bij artikel 12 van de wet van 30 september 2017 en vervangen bij artikel 32 van de wet van 18 februari 2018, worden in paragraaf 1 de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het achtste lid worden de woorden "uiterlijk op 30 juni van elk bijdragejaar" vervangen door de woorden "uiterlijk op 31 augustus van elk bijdragejaar";2° in het twaalfde lid worden de woorden "uiterlijk op 30 september van elk bijdragejaar" vervangen door de woorden "uiterlijk op 31 oktober van elk bijdragejaar".

Art. 68.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2019. HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingen van het sociaal strafwetboek met betrekking tot de sociale inlichtingen- en opsporingsdienst

Art. 69.Titel 1 van Boek 1 van het Sociaal Strafwetboek, zoals gewijzigd bij de wetten van 27 december 2012, 11 februari 2013, 29 februari 2016, 1 juli 2016 en 25 december 2016, wordt vervangen als volgt : "TITEL 1. Beleid inzake preventie en toezicht HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Het beleid van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude § 1. Onder voorbehoud van andersluidende bepalingen wordt voor de toepassing van deze titel verstaan onder sociale fraude en illegale arbeid : iedere inbreuk op een sociale wetgeving die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort. § 2. Het beleid van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude wordt bepaald door de Ministerraad, die de bevoegde ministers met de uitvoering ervan belast.

Dit beleid wordt door de ministers bevoegd voor Sociale Zaken, Werk, Justitie, Zelfstandigen en de Bestrijding van de sociale fraude meegedeeld aan de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst.

Art. 2.Strategisch plan en operationeel actieplan voor de bestrijding van sociale fraude In het kader van het beleid van de strijd tegen de sociale fraude en de illegale arbeid wordt door het strategisch comité, onder leiding van het regeringslid dat bevoegd is voor de bestrijding van de sociale fraude, een strategisch plan voor de bestrijding van sociale fraude opgesteld. Dit strategisch plan heeft betrekking op een periode van vier jaar en houdt rekening met de bestuursovereenkomsten van de Openbare Instellingen van de Sociale Zekerheid en de federale overheidsdiensten.

Dit strategisch plan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Ministerraad, die het ten laatste op 1 januari van het eerste jaar van de periode waarop het betrekking heeft, goedkeurt.

Het strategisch plan wordt jaarlijks verder geconcretiseerd in een operationeel actieplan voor de bestrijding van sociale fraude.

Het operationeel actieplan bevat onder meer : 1° de individuele controleacties;2° de gemeenschappelijke controleacties;3° nieuwe beleids - en operationele acties. Het operationeel actieplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het strategisch comité en het Ministerieel Comité voor de Fraudebestrijding. De Ministerraad keurt het plan ten laatste op 1 januari van het kalenderjaar waarop het betrekking heeft, goed. HOOFDSTUK 2. - De Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

Art. 3.Missie en opdrachten van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst Er wordt een Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst opgericht, hierna de SIOD genoemd, die samengesteld is uit een strategisch comité, een staf en twee structurele overlegcomités.

De SIOD valt onder de leiding van de ministers die bevoegd zijn voor de bestrijding van sociale fraude.

De SIOD is een strategisch orgaan dat op basis van de kennis en inzichten van de inspectiediensten van de administraties bedoeld in artikel 4, 4° en 5°, en met wetenschappelijke ondersteuning een visie ontwikkelt op de bestrijding van sociale fraude en die omzet in concrete strategieën. De SIOD bereidt het strategisch plan en de operationele actieplannen voor en staat in voor de beleidsondersteuning.

De opdrachten van de SIOD zijn : 1° het beleid voorbereiden zoals vastgesteld door de Ministerraad inzake de strijd tegen illegale arbeid en sociale fraude, ter uitvoering van het strategisch plan en het operationeel actieplan bedoeld in artikel 2;2° de preventieacties sturen en opzetten die nodig zijn voor de uitvoering van dit beleid;3° het voorbereiden van de samenwerkingsprotocollen tussen de federale overheid en de gewesten betreffende de coördinatie van de controles inzake illegale arbeid en sociale fraude;4° de trimestriële evaluatie van de realisatiegraad van de verschillende elementen van het jaarlijks operationeel actieplan bedoeld in artikel 2.Indien de trimestriële evaluatie twee maal op rij aangeeft dat de doelstellingen of opbrengsten zoals voorzien in het operationeel actieplan niet zullen worden bereikt, brengt de directeur van de SIOD het strategisch comité hiervan op de hoogte; 5° het voorbereiden van richtlijnen ter uitvoering van het operationeel actieplan voor de arrondissementscellen bedoeld in artikel 12;6° de nodige inhoudelijke bijstand verlenen aan de bevoegde besturen en diensten inzake de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude;7° studies uitvoeren over de problematiek van illegale arbeid en sociale fraude en het mogelijk maken meer gerichte acties te ondernemen;8° zorgen voor overleg tussen de inspectiediensten en voor hun ondersteuning via de overlegcomités;9° het identificeren van de gemeenschappelijke opleidingsbehoeften van de personeelsleden van de inspectiediensten en zorgen voor de nodige opleidingen;10° een extern communicatiebeleid voorbereiden voor het strategisch comité;11° het opvolgen van de uitvoering van de door de minister(s) gesloten partnerschapsovereenkomsten, bedoeld in artikel 15, en er over rapporteren aan het strategisch comité;12° het coördineren van de informatie meegedeeld door de inspectiediensten bevoegd voor de strijd tegen illegale tewerkstelling en jaarlijks, voor 1 juli van elk jaar, verslag uitbrengen aan de Europese Commissie;13° een visie ontwikkelen en voorbereiden van strategieën om sociale fraude aan te pakken;14° het organiseren van een structureel overleg met de diverse betrokken instellingen waaronder de regio's die actief meewerken aan de strijd tegen de sociale fraude en andere relevante actoren;15° een internationale samenwerking tussen inspectiediensten op punt zetten in het kader van hun gezamenlijke acties en de opvolging ervan verzekeren.

Art. 4.Samenstelling van het strategisch comité Het strategisch comité is samengesteld uit : 1° het regeringslid dat bevoegd is voor de bestrijding van sociale fraude of zijn vertegenwoordiger;2° de ministers bevoegd voor Sociale Zaken, Werk Justitie en Zelfstandigen of hun vertegenwoordiger;3° de directeur van de SIOD;4° de administrateurs-generaal van de Rijksdient voor Sociale Zekerheid, het Rijksinstituut voor de sociale verzekering der zelfstandigen, de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;5° de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;6° de procureur-generaal aangesteld door het College van procureurs-generaal; Het strategisch comité wordt voorgezeten door het regeringslid dat bevoegd is voor de bestrijding van de sociale fraude.

Art. 5.Opdrachten van het strategisch comité Het strategisch comité heeft onder meer als opdracht : 1° het valideren van het strategisch plan, bedoeld in artikel 2, voor een periode van vier jaar, rekening houdend met de bestuursovereenkomsten van de Openbare Instellingen van de Sociale Zekerheid en de federale overheidsdiensten;2° het valideren van het operationeel actieplan, bedoeld in artikel 2;3° het valideren van de voorgestelde strategieën; 4° het valideren van de doelstellingen per inspectiedienst m.b.t. de uitvoering van het operationeel actieplan; 5° het valideren van de opdrachten van de staf, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid.

Art. 6.Samenstelling van de staf van de SIOD De staf van de SIOD is samengesteld uit : 1° de directeur van de SIOD;2° experten belast met de ondersteuning van de directeur bij het opstellen en opvolgen van het strategisch plan en het operationeel actieplan, bedoeld in artikel 2;3° een magistraat van een arbeidsauditoraat en/of van een arbeidsauditoraat-generaal;4° een lid van de Federale Overheidsdienst Financiën;5° SIOD-coördinatoren, waarvan het statuut wordt bepaald door de Koning : het betreffen sociaal inspecteurs afkomstig van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.6° een secretariaat dat de staf bijstaat.Het secretariaat van de staf is eveneens belast met de taken van het secretariaat van het strategisch comité.

De staf van de SIOD wordt aangestuurd door het strategisch comité.

Art. 7.Opdrachten van de staf De staf is belast met de uitvoering van de opdrachten van de SIOD, bedoeld in artikel 3.

De SIOD-coördinatoren zorgen voor de ondersteuning van de arrondissementscellen. Zij stellen hun kennis en ervaring als expert ter beschikking aan de SIOD.

Art. 8.De functie van leidinggevende, genoemd de directeur van de SIOD, de voorwaarden voor zijn benoeming en zijn statuut De directeur van de SIOD moet een managementfunctie bekleden.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de benoemingsvoorwaarden en het geldelijk en administratief statuut van de directeur.

In afwachting van de aanstelling van de gevolmachtigde leidend ambtenaar, bedoeld in voorgaande leden, oefent de ambtenaar die op 1 juli 2017 de leiding over de algemene directie Toezicht op de sociale wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg heeft, de functie van directeur van de SIOD verder uit tot 1 juli 2018.

Art. 9.Opdrachten van de directeur van de SIOD De directeur van de SIOD: - staat in voor het dagelijks beheer van de SIOD en voor het goede beheer van de opdrachten van de SIOD, zoals omschreven in artikel 3; - staat in voor het beheer van het personeel van de staf, bedoeld in artikel 6, 1e lid, 2° tot en met 5°; - zit tevens de structurele overlegcomités voor; - stelt de actieplannen, bedoeld in artikel 2, voor aan de Nationale Arbeidsraad en het Algemeen Beheerscomité van Zelfstandigen.

Hij heeft zitting in de commissie voor partnerschapsovereenkomsten opgericht bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Hij deelt de resultaten van de werkzaamheden van deze commissie aan het strategisch comité en de staf mee.

Waar in deze wet en haar uitvoeringsbesluiten sprake is van de "directeur van het bureau" of de "directeur van het federaal aansturingsbureau" moet dit worden gelezen als de "directeur van de SIOD".

Art. 10.De benoeming van de leden van de staf, en hun statuut De leden van de staf worden benoemd door de Koning, met uitzondering van de in artikel 6, eerste lid, 3°, bedoelde magistraat. Deze laatste wordt aangeduid door de procureur-generaal die bevoegd is voor het sociaal strafrecht. De Koning bepaalt het administratief en geldelijk statuut van de leden van de staf bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°.

De functies van de leden van de staf bedoeld in artikel 6, eerste lid, 2°, kunnen niet worden ingevuld via een verlof voor opdracht van algemeen belang.

Tijdens hun mandaat behouden de sociaal inspecteurs, bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°, hun hoedanigheid van sociaal inspecteur in de zin van Titel 2 van het boek I van dit Wetboek.

Art. 11.Samenstelling en opdrachten van de structurele overlegcomités § 1. Er worden twee structurele overlegcomités opgericht, één voor het stelsel van de werknemers en één voor het stelsel van de zelfstandigen. Ingeval een doeltreffende organisatie van het werk dit vereist, kan de directeur van de SIOD beslissen om de twee structurele overlegcomités samen te voegen tot 1 overlegcomité.

Deze overlegcomités staan in voor het opvolgen, evalueren en verbeteren van de samenwerking inzake de strijd tegen bijdragefraude, uitkeringsfraude en de grensoverschrijdende sociale fraude. § 2. Deze overlegcomités zijn elk samengesteld als volgt : 1° de directeur van de SIOD, die het comité voorzit;2° een SIOD-vertegenwoordiger per comité;3° de leidende ambtenaren van de federale inspectiediensten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, het Rijksinstituut voor de sociale verzekering der zelfstandigen en het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;4° de procureur-generaal aangesteld door het College van procureurs-generaal en een vertegenwoordiger van de Raad van Arbeidsauditeurs;5° de vertegenwoordigers van de regionale inspectiediensten die deelnemen met raadgevende stem;6° de leidende ambtenaar van de Directie van de Administratieve geldboeten van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. De voorzitter van elk comité kan een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Financiën uitnodigen indien zijn aanwezigheid vereist is om de structurele strategische samenwerking tussen fiscus en sociale inspectiediensten te versterken. Hij heeft een raadgevende stem. § 3. Elk overlegcomité heeft als taak : 1° de coördinatie van de uitvoering van het operationeel actieplan;2° het voorstellen van kritische succesfactoren en kritische prestatie-indicatoren, de opvolging ervan te verzekeren en er over te rapporteren;3° het formuleren van voorstellen tot standaardisering van de werkprocessen;4° het opvolgen van de acties en er over rapporteren;5° het formuleren van voorstellen tot vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving aan de regering via het strategisch comité.

Art. 12.Er wordt zowel in de schoot van de NAR als in de schoot van het ABC een informatieplatform sociale fraude opgericht ter bevordering van de dialoog tussen de regeringsleden bevoegd voor sociale fraude en het management van de SIOD enerzijds en de sociale partners anderzijds. De ontwerpen van strategische plannen en de ontwerpen van operationele actieplannen worden daar onder meer besproken. HOOFDSTUK 3. - De arrondissementscel

Art. 13.De samenstelling van de arrondissementscel Per arbeidsauditoraat wordt een arrondissementscel opgericht, hierna "de cel" genoemd, voorgezeten door de arbeidsauditeur en voor het overige samengesteld als volgt : een vertegenwoordiger van de inspectiediensten Toezicht Sociale Wetten /Toezicht Welzijn op het Werk, van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, het Rijksinstituut voor de sociale verzekering der zelfstandigen, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Financiën, een magistraat van een parket van de procureur des Konings, een lid van de lokale politie, een coördinator van de SIOD zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°, en de secretaris van de cel.

Aan de arrondissementscel wordt, op zijn verzoek, de vertegenwoordiger toegevoegd van de gewestelijke inspectiedienst bevoegd inzake tewerkstellingsbeleid krachtens artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980. De voorzitter van de cel kan iedere andere dienst uitnodigen op de vergaderingen indien zijn aanwezigheid nodig blijkt.

Indien een meer doeltreffende organisatie van het werk dit vereist, kunnen binnen een arbeidsauditoraat meerdere arrondissementscellen worden opgericht.

In de gevallen bedoeld in de twee voorgaande leden, wordt om de fusie of splitsing van de arrondissementscellen verzocht door de oorspronkelijke arrondissementscellen die dit voorstel voorleggen aan het strategisch comité die deze moet goedkeuren.

Art. 14.De opdracht van de cel De opdracht van de cel bestaat erin : 1° de organisatie en de coördinatie van de controles op de naleving van de verschillende sociale wetgevingen in verband met illegale arbeid en sociale fraude, zoals onder meer bepaald in het operationeel actieplan;2° de richtlijnen en de onderrichtingen van de staf uit te voeren;3° informatie aan te leggen en opleidingen, onder andere sociaal strafrecht, te organiseren voor de leden van de diensten die deelnemen aan de vergaderingen van de cel;4° de informatie aan te leveren zodat de balans kan worden opgemaakt van de gezamenlijke acties van de inspectiediensten die gevoerd worden binnen de cel;5° de leden van de cel te informeren over de opvolging van de dossiers die worden behandeld door de sociale inspectiediensten en gerechtelijk vervolgd worden, alsook over de voor de inspectiediensten relevante rechtspraak. De cel komt ten minste éénmaal per maand samen in het kader van de concrete uitvoering van haar taken, in het bijzonder voor wat betreft de organisatie van de acties opgesomd onder 1°.

De staf kan, op voorstel van het strategisch comité of één van zijn leden, doen overgaan tot een actie die het volledige Belgische grondgebied omvat of tot een actie die het ambtsgebied van meerdere cellen omvat.

Art. 15.Secretariaat van de cel Voor elke cel wordt in een secretariaat voorzien.

Het secretariaat wordt waargenomen door één van de inspectiediensten van de overheidsdiensten opgesomd in artikel 11, § 2, 3°, overeenkomstig het Protocolakkoord dat door de staf wordt voorgesteld.

Het secretariaat wordt gevestigd in de zetel van één van de diensten bedoeld in het tweede lid.

De verslagen van de vergaderingen van de cel worden opgesteld door het secretariaat en overgemaakt aan de staf.

Art. 15/1.De partnerschapscommissie, de samenstelling ervan en de partnerschapsovereenkomst Er wordt een partnerschapscommissie opgericht die haar zetel heeft in de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Ze is samengesteld uit : 1° de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, die de partnerschapscommissie voorzit;2° de directeur van de SIOD;3° de secretaris van de Nationale Arbeidsraad;4° de secretaris van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen;5° de administrateurs-generaal van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, en het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. Deze commissie is ermee belast de partnerschapsovereenkomsten tussen de bevoegde minister(s) en organisaties voor te bereiden.

In de partnerschapsovereenkomst kunnen de ondertekenende partijen beslissen over elke informatie- en sensibiliseringsactie gericht tot de professionelen en de consumenten. Zij mogen tevens de verstrekking door organisaties organiseren, van iedere inlichting die nuttig is voor de preventie en de vaststelling van inbreuken. HOOFDSTUK 4. - De overlegplatformen voor de bestrijding van sociale fraude

Art. 15/2.Het overlegplatform voor de strijd tegen de ernstige en/of georganiseerde sociale fraude Er wordt een overlegplatform voor de strijd tegen de ernstige en/of georganiseerde sociale fraude opgericht, genaamd "platform Justitie" dat is samengesteld uit : 1° de leidende ambtenaren van de sociale inspectiediensten Toezicht Sociale Wetten/Toezicht Welzijn op het Werk van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, van het Rijksinstituut voor de sociale verzekering der zelfstandigen, van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;2° de procureur-generaal aan wie specifieke taken worden toegewezen met betrekking tot de materie van het sociaal recht, in het bijzonder met betrekking tot de sociale criminaliteit en de fraude op de sociale wetgeving of zijn vertegenwoordiger;3° de procureur federaal of diens vertegenwoordiger;4° de arbeidsauditeurs betrokken bij de dossiers onderzocht door het platform;5° één of meerdere coördinatoren van de SIOD zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°;6° de directeur-generaal van de federale gerechtelijke politie of zijn vertegenwoordiger;7° iedere andere vertegenwoordiger waarvan de aanwezigheid noodzakelijk of nuttig geacht wordt voor de behandeling van de dossiers die betrekking hebben op ernstige en/of georganiseerde fraude. Het overlegplatform voor de strijd tegen de ernstige en/of georganiseerde sociale fraude wordt samen voorgezeten door de procureur-generaal die het sociaal strafrecht binnen zijn bevoegdheden heeft en door de procureur voor de coördinatieaspecten.

Het overlegplatform voor de strijd tegen de ernstige en/of georganiseerde sociale fraude komt samen in de lokalen van het College van procureurs-generaal. § 2. Het overlegplatform voor de strijd tegen de ernstige en/of georganiseerde sociale fraude heeft als taak het maken van concrete afspraken over de nodige capaciteit aan inspecteurs, controleurs en informaticatoepassingen voor onder andere datamining, risico-analyse, die wordt ter beschikking gesteld van de gerechtelijke penale aanpak en het strafrechtelijk gevolg door de arbeidsauditeurs of het federaal parket.

Art. 15/3.Het operationeel platform voor de strijd tegen de sociale fraude, genaamd "platform inspectiediensten" § 1. Er wordt een operationeel platform voor de strijd tegen sociale fraude opgericht, dat is samengesteld uit : 1° de leidende ambtenaren van de sociale inspectiediensten Toezicht Sociale Wetten/Toezicht Welzijn op het Werk, van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, van het Rijksinstituut voor de sociale verzekering der zelfstandigen, van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;2° De procureur-generaal aan wie specifieke taken worden toegewezen met betrekking tot de materie van het sociaal recht, in het bijzonder met betrekking tot de sociale criminaliteit en de fraude op de sociale wetgeving;3° de arbeidsauditeurs die betrokken zijn bij het te onderzoeken dossier;4° een vertegenwoordiger van de federale en lokale politie indien zijn aanwezigheid noodzakelijk is in het kader van het te onderzoeken dossier;5° iedere andere partners waarvan de aanwezigheid noodzakelijk of nuttig is voor de behandeling van het te onderzoeken dossier. Het voorzitterschap en de plaats van samenkomst zal op basis van een beurtrol tussen de directeurs-generaal van de inspectiediensten worden toegekend.

Dit operationeel platform kan bijeen worden geroepen door de personen, zoals bedoeld in het eerste lid, 1° of 2°, en dit op elk moment dat zij dit nodig achten. § 2. Het operationeel platform voor de strijd tegen de sociale fraude heeft als opdracht : 1° het bepalen van de onderzoeken die het voorwerp moeten uitmaken van een gecoördineerde aanpak en van het gevolg dat aan deze dossiers moet gegeven worden;2° een akkoord vinden over de capaciteit en de middelen die ter beschikking worden gesteld voor het uitvoeren van de onderzoeken;3° het toezicht houden op de acties die worden opgezet op het gebied van de strijd tegen de grensoverschrijdende fraude, om zo te komen tot een coherente aanpak: d) bij de benadering van het fenomeen;e) bij de keuze van de onderzoeken;f) bij de manier waarop de vastgestelde fraude wordt opgevolgd en vervolgd.

Artikel 15/4.De gegevensuitwisseling § 1. Teneinde aan de diensten belast met de strijd tegen de sociale fraude toe te laten op permanente wijze de noodzakelijke gegevens uit te wisselen, overeenkomstig de bepalingen voorzien in dit wetboek, duiden de leidend ambtenaren van de sociale inspectiediensten bedoeld in artikel 15/2 een sociaal inspecteur als effectief lid en een sociaal inspecteur als vervanger aan, belast met het waken over deze gegevensuitwisseling met naleving van de bepalingen opgesomd in artikel 54 tot 57 van dit wetboek. Indien mogelijk zal deze gegevensuitwisseling gebeuren door middel van een elektronisch platform. § 2. Het elektronisch platform bedoeld in de vorige paragraaf kan de informatie die noodzakelijk is voor de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude verzamelen, ontvangen, coördineren en verwerken en deze overmaken aan de openbare instellingen en aan de meewerkende instellingen van sociale zekerheid, aan de sociale inspecteurs van de sociale inspectiediensten, alsook aan alle ambtenaren die belast zijn met het toezicht op een andere wetgeving of met de toepassing van een andere wetgeving, voor zover deze inlichtingen hen van nut zijn bij de uitoefening van het toezicht waarmee zij belast zijn of voor de toepassing van een andere wetgeving. De leidend ambtenaren van de inspectiediensten bedoeld in artikel 15/2 duiden de verantwoordelijke ambtenaar voor de verwerking van deze gegevens aan.".

Art. 70.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2019. HOOFDSTUK 1 2. - Wijziging betreffende de OSZ

Art. 71.In artikel 32 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2016, worden de bepalingen onder 11quinquies en 11sexies ingevoegd, luidende : "11quinquies : indien ze in de Europese Economische Ruimte of Zwitserland wonen, de personen die aanspraak kunnen maken op terugbetaling van de kosten voor geneeskundige verzorging met toepassing van artikel 42, 1°, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid alsook de personen die genieten van de prestaties inzake gezondheidszorgen op basis van artikel 8, a), van de wet van 16 juni 1960 dat de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd; 11sexies : indien ze in de Europese Economische Ruimte of Zwitserland wonen, de in artikel 45, 1°, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid aangeduide langstlevende echtgenoot en wezen alsook de weduwen en wezen die genieten van de prestaties inzake geneeskundige verzorging op basis van artikel 8 b), en c), van de wet van 16 juni 1960 dat de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd".

Art. 72.In artikel 191, alinea 1, 7°, laatste zin van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 17 december 217, worden de woorden : "respectievelijk is aangesloten bij het bijzonder stelsel voor de overzeese sociale zekerheid en het bijzonder stelsel van sociale zekerheid voor zeevarenden" vervangen door "aan het bijzonder stelsel van sociale zekerheid voor zeevarenden".

Art. 73.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2019. HOOFDSTUK 1 3. - Wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), wat betreft de betaling van fiscale schulden door een hoofdelijk aansprakelijke

Art. 74.Artikel 400, eerste lid, 1°, a), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 29 maart 2012, wordt vervangen als volgt : "a) de werkzaamheden die zijn vermeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde alsook de levering van stortklaar beton als bedoeld in artikel 1, a, vierde lid, achtentwintigste streepje van het koninklijk besluit van 4 maart 1975 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en tot vaststelling van het aantal leden ervan, met uitzondering van de volgende werkzaamheden : 1) teelt van granen (met uitzondering van rijst), peulgewassen en oliehoudende zaden;2) teelt van rijst;3) teelt van groenten, meloenen en wortel- en knolgewassen;4) teelt van suikerriet;5) teelt van tabak;6) teelt van vezelgewassen;7) teelt van bloemen;8) teelt van andere eenjarige gewassen;9) teelt van druiven;10) teelt van tropisch en subtropisch fruit;11) teelt van citrusvruchten;12) teelt van pit- en steenvruchten;13) teelt van andere boomvruchten, kleinfruit en noten;14) teelt van oliehoudende vruchten;15) teelt van gewassen bestemd voor de vervaardiging van dranken;16) teelt van specerijgewassen en van aromatische en medicinale gewassen;17) teelt van andere meerjarige gewassen;18) boomkwekerijen, met uitzondering van bosboomkwekerijen;19) overige plantenvermeerdering;20) ondersteunende activiteiten in verband met de teelt van gewassen;21) voorbereiden van landbouwvelden;22) opzetten van een teelt;23) besproeien van gewassen ook vanuit de lucht;24) snoeien van fruitbomen en van wijnstokken;25) overplanten van rijst en uitdunnen van bieten;26) verhuur van landbouwmachines en -werktuigen met bedieningspersoneel;27) ongediertebestrijding (ook konijnen) met betrekking tot de landbouw;28) exploitatie van irrigatiesystemen voor de landbouw;29) bosbouw en andere bosbouwactiviteiten;30) exploitatie van bossen;31) verzamelen van in het wild groeiende producten met uitzondering van hout;32) ondersteunende diensten in verband met de bosbouw; 33) landschapsverzorging."

Art. 75.Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 1 4. - Elektronisch platform kunstenaars

Art. 76.In de programmawet (I) van 24 december 2002, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 februari 2018, wordt een artikel 172bis ingevoegd, luidende : "172bis. Een elektronisch platform wordt gecreëerd voor de aanvraag en de aflevering van de verschillende documenten betreffende het kunstenaarsstatuut : de kunstenaarskaart bedoeld in artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, het visum bedoeld in artikel 1bis, § 1, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de zelfstandigheidsverklaring bedoeld in artikel 172, § 2, 3°, van dezelfde wet.

Het elektronisch platform ontvangt de aangifte van de kunstactiviteiten in het kader van de kleine vergoedingsregeling bedoeld in artikel 17sexies van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969 en zal een informatieluik voor de kunstenaars bevatten.

Dit platform biedt onder andere de mogelijkheid : - aan kunstenaars om de gegevens te raadplegen over prestaties geleverd in het kader van de kleine vergoedingsregeling bedoeld in artikel 17sexies van het voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969; - aan kunstenaars om, in het kader van de kleine vergoedingsregeling, aan de opdrachtgever, op zijn verzoek, een attest te verstrekken met het aantal uitgevoerde prestaties en de ontvangen bedragen door de kunstenaar op het tijdstip van de aanvraag; - aan de controle-instanties om te bepalen of de kunstenaar in het bezit is van een kaart, een visum en/of een zelfstandigheidsverklaring; - aan de controle-instanties om na te gaan of de kunstenaar zich houdt aan de quota met betrekking met de kleine vergoedingsregeling als bedoeld in artikel 17sexies van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969.

De Koning bepaalt de modaliteiten voor de aanvraag en de aflevering van de kaart, van het visum en van de zelfstandigheidsverklaring, evenals de inhoud van het informatieluik. Hij bepaalt ook de modaliteiten voor de aangifte van de kunstactiviteit bedoeld in voormeld artikel 17sexies." HOOFDSTUK 1 5. - Sociaal akkoord - Federale gezondheidssectoren

Art. 77.In artikel 55 van de programmawet van 20 juli 2006, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 22 december 2008, 29 december 2010, 19 maart 2013, 10 april 2014, 18 maart 2016 en 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het zesde lid worden de woorden "tot en met 2018" ingevoegd tussen de woorden "Vanaf 2012" en de woorden "wordt een bedrag van 904 653 euro overgedragen";2° in het zevende lid worden de woorden "tot en met 2018" ingevoegd tussen de woorden "Vanaf 2013" en de woorden "wordt een bedrag van 1 427 000 euro overgedragen";3° in het negende lid worden de woorden "Vanaf 2018" vervangen door de woorden "In 2018";4° het artikel wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In 2018 wordt een bedrag van 25 000 000 euro van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering overgedragen naar het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren, ten gunste van zowel de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de private sector als bij een werkgever van de publieke sector;de Koning bepaalt de verdeling van dit bedrag tussen beide sectoren op basis van de loonkosten van deze werknemers. Deze bedragen worden door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ten laste gelegd van de begroting van de verzekering voor geneeskundige verzorging van 2018.

Vanaf 2019 wordt een bedrag van 1 169 812 euro overgedragen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering naar het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren ten gunste van de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de publieke sector. Een bedrag van 6 369 172 euro wordt door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering overgedragen naar het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren, ten gunste van de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de private sector. Een bedrag van 12 000 000 euro wordt door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering overgedragen naar het Sectoraal Spaarfonds van de federale sectoren, ten gunste van zowel de werknemers met een arbeidsovereenkomst bij een werkgever van de private sector als bij een werkgever van de publieke sector; de Koning bepaalt de verdeling van dit bedrag tussen beide sectoren op basis van de loonkost van deze werknemers. Deze overdrachten gebeuren in de maand juni van elk jaar. Deze bedragen worden vanaf 2019 elk jaar aangepast aan de evolutie van het rekenkundig gemiddelde van het gezondheidsindexcijfer van de maand juni en de indexcijfers van de drie voorafgaande maanden tussen 30 juni van het voorlaatste jaar en 30 juni van het vorige jaar. De verhouding die deze evolutie uitdrukt wordt tot op vier cijfers na de komma afgerond, naar boven indien het vijfde cijfer minstens 5 is, zo niet naar beneden. Deze bedragen worden door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ten laste gelegd van de begroting van de verzekering voor geneeskundige verzorging.". HOOFDSTUK 1 6. - Wijzigingen van artikel 191 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Heffingen op de omzet

Art. 78.In artikel 191, eerste lid, 15°novies, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 21 december 2007, 8 juni 2008, 19 december 2008, 22 december 2008, 23 december 2009, 29 december 2010, 28 december 2011, 27 december 2012, 26 december 2013, 19 december 2014, 26 december 2015, 25 december 2016 en van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2019 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 6,73 pct. van de omzet die in 2019 is verwezenlijkt."; 2° in het vijfde lid, laatste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en wordt de zin aangevuld als volgt : "en voor 1 mei 2020 voor de omzet die in 2019 is verwezenlijkt."; 3° in het zevende lid, eerste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en worden de woorden "en de heffing op de omzet 2019" ingevoegd tussen de woorden "omzet 2018" en de woorden "worden via"; 4° het achtste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2019 dienen het in het vorige lid bedoelde voorschot en saldo respectievelijk gestort te worden voor 1 juni 2019 en 1 juni 2020 op rekening van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding van respectievelijk "voorschot heffing omzet 2019 "en "saldo heffing omzet 2019"."; 5° het tiende lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2019 wordt het voornoemde voorschot bepaald op 6,73 pct.van de omzet die in het jaar 2018 is verwezenlijkt."; 6° het laatste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "De ontvangsten die voortvloeien uit de heffing op de omzet 2019 zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2019.".

Art. 79.In artikel 191, eerste lid, 15°duodecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009 en gewijzigd bij de wetten van 29 december 2010, van 28 december 2011, van 27 december 2012, van 26 december 2013, van 19 december 2014, van 26 december 2015, van 25 december 2016 en van 25 december 2017, wordt het vijfde lid aangevuld met de volgende zin : "Voor 2019 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2019 is verwezenlijkt en het ermee samenhangende voorschot wordt vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2018 is verwezenlijkt.".

Art. 80.In artikel 191, eerste lid, 15°terdecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 28 juni 2013 en gewijzigd bij de wetten van 19 december 2014, 26 december 2015, 25 december 2016 en 25 december 2017, wordt het vijfde lid aangevuld als volgt : "Voor het jaar 2019 worden de percentages van deze weesheffing vastgesteld op 0 pct. voor het deel van de omzet van 0 tot en met 1,5 miljoen euro, op 3 pct. voor het deel van de omzet van 1,5 tot en met 3 miljoen euro en op 5 pct. voor het deel van de omzet groter dan 3 miljoen euro. De percentages, die op de verschillende omzetniveaus toegepast worden om het voorschot 2019 vast te stellen, zijn gelijk aan de percentages die vastgesteld worden voor de weesheffing 2019.". Afdeling 2. - Bijdrage op marketing

Art. 81.In artikel 191, eerste lid, 31°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2012 en gewijzigd bij de wetten van 26 december 2013, 19 december 2014, 26 december 2015, 25 december 2016 en van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2019 wordt de compensatoire bijdrage gehandhaafd."; 2° in het tweede lid worden de woorden "en verwezenlijkt in 2018, voor het jaar 2018" vervangen door de woorden "verwezenlijkt in 2018, voor het jaar 2018, en verwezenlijkt in 2019, voor het jaar 2019";3° het derde lid wordt aangevuld als volgt : "Het voorschot 2019, vastgesteld op 0,13 pct.van het in 2018 verwezenlijkte omzetcijfer, wordt vóór 1 juni 2019 gestort op rekening van het Rijkinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met de vermelding van "Voorschot compensatoire bijdrage 2019" en het saldo wordt vóór 1 juni 2020 gestort op dezelfde rekening met de vermelding "Saldo compensatoire bijdrage 2019"."; 4° in het vijfde lid wordt het woord "en" opgeheven en wordt de zin aangevuld als volgt : ", en in het boekjaar 2019, voor de bijdrage 2019.". HOOFDSTUK 1 7. - Wijzigingen van artikel 40 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 82.In artikel 40, § 1er, vierde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "86 788 duizend euro" worden vervangen door de woorden "117 413 duizend euro";2° de woorden "63 788 duizend euro" worden vervangen door de woorden "114 921 duizend euro";3° een zin wordt toegevoegd, luidende : "Voor het jaar 2020 wordt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling bijkomend verhoogd met 25 000 duizend euro. Deze bijkomende verhoging maakt integraal deel uit van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling voor het jaar 2020.". HOOFDSTUK 1 8. - Intrekking van de artikelen 22 tot en met 25 van de programmawet van 27 december 2012

Art. 83.In titel 3, hoofdstuk 1, van de programmawet van 27 december 2012 wordt afdeling 2, die de artikelen 22 tot 25 bevat, ingetrokken. HOOFDSTUK 1 9. - Wijzigingen van de wet van 6 september 2018 tot wijziging van de regelgeving met het oog op de versterking van het adoptieverlof en tot invoering van het pleegouderverlof

Art. 84.In artikel 2 van de wet van 6 september 2018 tot wijziging van de regelgeving met het oog op de versterking van het adoptieverlof en tot invoering van het pleegouderverlof worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : "3° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen : 1° met één week vanaf 1 januari 2019;2° met twee weken vanaf 1 januari 2021;3° met drie weken vanaf 1 januari 2023;4° met vier weken vanaf 1 januari 2025; 5° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.";"; b) de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : "4° tussen het tweede en het derde lid, dat het zesde lid wordt, worden drie leden ingevoegd, luidende : "De Koning kan een vroegere datum van inwerkingtreding vastleggen voor het recht op de bijkomende weken als bedoeld in het tweede lid, 2° tot en met 5°. Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 3 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het adoptieverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.

In geval van twee adoptieouders worden de bijkomende weken bedoeld in het tweede lid onderling tussen hen verdeeld, waarbij er, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met het recht op adoptieverlof van de andere adoptieouder bedoeld in artikel 18bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. De Koning kan bepalen op welke wijze de werknemer hiervan het bewijs levert.".".

Art. 85.In dezelfde wet wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 2/1.In artikel 30ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004 en gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende : " § 1/1.Om het recht op adoptieverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twee maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de werknemer in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.

Niettemin, in geval van een interlandelijke adoptie, kan het adoptieverlof al een aanvang nemen vanaf de dag na de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek, teneinde het kind op te halen in de Staat van herkomst met het oog op zijn daadwerkelijke onthaal in het gezin.

Met betrekking tot de interlandelijke adoptie kan de Koning bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden en nadere regels er kan worden afgeweken van het aaneengesloten karakter van het adoptieverlof zoals bepaald bij § 1, eerste lid."; 2° § 3, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin : "Deze termijn kan in overeenstemming tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort.

Art. 86.In dezelfde wet wordt een artikel 2/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 2/2.In Titel VIII van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III), wordt hoofdstuk 2, gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, dat de artikelen 88, 90 en 91 bevat, opgeheven.".

Art. 87.Artikel 3 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "

Art. 3.In de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt een artikel 30sexies ingevoegd, luidende : "

Art. 30sexies.§ 1. Onverminderd artikel 30quater, heeft de werknemer die is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van l'Aide à la Jeunesse of door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand en die naar aanleiding van een plaatsing in het kader van een langdurige pleegzorg een minderjarig kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximum zes weken. Indien de werknemer ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken pleegouderverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.

Het pleegouderverlof van zes weken per ouder wordt als volgt opgetrokken voor de pleegouder of voor beide pleegouders samen : 1° met één week vanaf 1 januari 2019;2° met twee weken vanaf 1 januari 2021;3° met drie weken vanaf 1 januari 2023;4° met vier weken vanaf 1 januari 2025;5° met vijf weken vanaf 1 januari 2027. De Koning kan een vroegere datum van inwerkingtreding vastleggen voor het recht op de bijkomende weken als bedoeld in het tweede lid, 2° tot en met 5°.

Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 4 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het pleegouderverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.

Indien het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beiden zijn aangesteld als pleegouder van het kind, worden de bijkomende weken bedoeld in het tweede lid onderling tussen hen verdeeld, waarbij er, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met het recht op pleegouderverlof van de andere pleegouder als bedoeld in artikel 18bis, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. De Koning kan bepalen op welke wijze de werknemer hiervan het bewijs levert.

De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat tenminste 9 punten toegekend worden in de drie pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd ingeval van gelijktijdig onthaal van meerdere minderjarige kinderen naar aanleiding van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg. § 2. Om het recht op pleegouderverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twaalf maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de werknemer in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.

De Koning kan een ander aanknopingspunt bepalen voor de aanvang van de termijn van twaalf maanden als bedoeld in het eerste lid. § 3. Tijdens het pleegouderverlof geniet de werknemer een uitkering, waarvan het bedrag wordt bepaald door de Koning, en die hem wordt uitbetaald in het raam van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

De Koning kan evenwel bepalen dat de werknemer voor een gedeelte van het pleegouderverlof zijn recht op loon blijft behouden ten laste van de werkgever. § 4. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op pleegouderverlof dient zijn werkgever ten minste één maand vóór de opname van het verlof hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen.

Deze termijn kan in overeenstemming tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort.

De kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of door overhandiging van een geschrift, waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever. De kennisgeving dient de begin- en einddatum van het pleegouderverlof te vermelden.

De werknemer dient, uiterlijk op het ogenblik waarop het pleegouderverlof ingaat, aan de werkgever de documenten te verstrekken ter staving van de gebeurtenis die het recht op pleegouderverlof doet ontstaan. § 5. De werkgever mag geen handeling stellen die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruik maakt van zijn recht op pleegouderverlof gedurende een periode die ingaat twee maanden vóór de opname van dit verlof en eindigt één maand na het einde ervan, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het pleegouderverlof.

De werkgever dient te bewijzen dat zulke redenen voorhanden zijn. indien de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan het bepaalde in het eerste lid of bij ontstentenis van reden, moet de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen gelijk aan het loon voor drie maanden, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.

Deze vergoeding mag evenwel niet worden samen genoten met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag. § 6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder langdurige pleegzorg verstaan : pleegzorg waarvan bij aanvang duidelijk is dat het kind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij dezelfde pleegouder of dezelfde pleegouders zal verblijven.

De Koning kan voor de toepassing van dit artikel de begrippen onthaal en langdurige pleegzorg verder verduidelijken.".

Art. 88.In dezelfde wet wordt een artikel 3/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 3/1.In artikel 56, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, wordt het woord "30sexies," ingevoegd tussen het woord "30ter," en het woord "49"."

Art. 89.In dezelfde wet wordt een artikel 3/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 3/2.Artikel 148 van het Sociaal Strafwetboek wordt vervangen als volgt : "

Art. 148.Het adoptieverlof, de afwezigheid met het oog op het verstrekken van pleegzorgen en het pleegouderverlof Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten: 1° het adoptieverlof niet toegekend heeft aan de werknemer die er recht op heeft;2° aan de werknemer die aangesteld is als pleegouder, het recht om van het werk afwezig te zijn met het oog op het verstrekken van pleegzorgen niet toegekend heeft;3° het pleegouderverlof niet toegekend heeft aan de werknemer die er recht op heeft. Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.".

Art. 90.In dezelfde wet wordt een artikel 3/3 ingevoegd, luidende : "

Art. 3/3.In de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt een artikel 138 ingevoegd, luidende : "

Art. 138.De inbreuken op de bepalingen van de artikelen 30ter, 30quater en 30sexies van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.

De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de voormelde bepalingen en de uitvoeringsbesluiten ervan.".

Art. 91.In dezelfde wet wordt een artikel 3/4 ingevoegd, luidende : "

Art. 3/4.Artikel 60 van de programmawet van 27 april 2007 wordt opgeheven.".

Art. 92.In dezelfde wet wordt een artikel 3/5 ingevoegd, luidende : "

Art. 3/5.In het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt een artikel 34quater ingevoegd, luidende : "

Art. 34quater.Onder "pleegouderverlof" wordt verstaan de periode waarin de werknemer het recht heeft om van zijn werk afwezig te zijn omwille van het onthaal van een kind in zijn gezin in het kader van een langdurige pleegzorg, met toepassing van artikel 30sexies van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.".

Art. 93.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "

Art. 4.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 december 2006 tot invoering van de toekenningsvoorwaarden van een adoptie-uitkering ten gunste van de zelfstandigen wordt vervangen als volgt : "

Art. 3.§ 1. Het bedrag van de adoptie-uitkering als gevolg van de adoptie van een minderjarig kind wordt vastgesteld in functie van een periode van maximaal zes weken ongeacht de leeftijd van het kind.

Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen : 1° met één week vanaf 1 januari 2019;2° met twee weken vanaf 1 januari 2021;3° met drie weken vanaf 1 januari 2023;4° met vier weken vanaf 1 januari 2025;5° met vijf weken vanaf 1 januari 2027. Het recht op deze bijkomende week of weken gaat telkens in voor de adoptieverloven die ten vroegste vanaf de inwerkingtreding van de betrokken verlenging aanvangen. In geval van twee adoptieouders worden deze bijkomende weken onderling tussen hen verdeeld waarbij er, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met het recht op adoptieverlof van de andere adoptieouder bedoeld in artikel 30ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het minderjarige kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat tenminste 9 punten toegekend worden in de drie pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen. § 2. De periode van adoptieverlof bedoeld in paragraaf 1 vangt aan op de dag die door de zelfstandige wordt gekozen, maar ten vroegste op de dag van de inschrijving van het kind in de hoofdverblijfplaats van de adoptant en uiterlijk twee maanden na deze inschrijving.

Niettemin kan het adoptieverlof, in geval van een interlandelijke adoptie, al een aanvang nemen vanaf de dag na de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek, teneinde het kind op te halen in de Staat van herkomst met het oog op zijn daadwerkelijke onthaal in het gezin. § 3. Tijdens de periode van adoptieverlof bedoeld in paragraaf 1 mag de zelfstandige, ten persoonlijke titel, geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen. Indien de zelfstandige ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken van deze periode op te nemen, dient deze ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.".

Art. 94.In dezelfde wet wordt een artikel 4/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 4/1.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3. In afwijking van artikel 25 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 wordt de uitkering bedoeld in paragraaf 1 toegekend wanneer de zelfstandige zich buiten het Belgische grondgebied bevindt overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid.".

Art. 95.In dezelfde wet wordt een artikel 4/2 ingevoegd, luidende :

Art. 4/2.In artikel 6, § 2, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede streepje wordt vervangen als volgt : "- indien het een interlandelijke adoptie betreft, een kopie van het bewijs van registratie van een buitenlandse beslissing houdende een adoptie overeenkomstig artikel 367-2 van het Burgerlijk Wetboek, afgeleverd door de Dienst internationale adoptie van de FOD Justitie, voor te leggen, of een kopie van het document voor te leggen dat de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek bewijst als de zelfstandige het adoptieverlof overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid opneemt;"; 2° de paragraaf wordt aangevuld met een derde streepje, luidende : "- indien de zelfstandige gebruik maakt van het recht bedoeld in artikel 3, § 1, tweede lid, en er twee adoptieouders zijn, een verklaring op eer voor te leggen die, al naargelang van het geval, de verdeling van deze weken tussen de twee adoptieouders vastlegt of de toewijzing van deze week of weken aan de enige adoptieouder vastlegt die van dit recht gebruik maakt."."

Art. 96.In dezelfde wet wordt een artikel 4/3 ingevoegd, luidende : "

Art. 4/3.Artikel 18bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij de wet van 16 juli 2015, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : " § 4. Een uitkering wegens pleegouderverlof wordt toegekend ten gunste van zelfstandigen die een minderjarig kind in hun gezin onthalen naar aanleiding van langdurige pleegzorg.

Worden beoogd door deze uitkering wegens pleegouderverlof, de zelfstandigen die de hoedanigheid van gerechtigde hebben in de uitkeringsverzekering voorzien voor de zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten.

De vordering tot uitbetaling of tot terugbetaling van de uitkering wegens pleegouderverlof verjaart na twee jaar overeenkomstig de bepalingen van artikel 174 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de toekenningsregels van deze uitkering wegens pleegouderverlof bepalen : 1) de toekenningsvoorwaarden;2) de instellingen en organen bevoegd voor de toekenning en het beheer;3) de aanvraagprocedure; 4) de toekenningsperiode, het bedrag en de betalingswijze.".

Art. 97.In artikel 5 van dezelfde wet worden de woorden "artikel 4" vervangen door de woorden "de artikelen 4, 4/1 en 4/2".

Art. 98.Artikel 6 van de wet van 6 september 2018 tot wijziging van de regelgeving met het oog op de versterking van het adoptieverlof en tot invoering van het pleegouderverlof wordt aangevuld met twee leden, luidende : "De artikelen 2, 2/1 en 3 zijn enkel van toepassing op aanvragen die bij de werkgever worden ingediend vanaf 1 januari 2019 en voor zover het verlof ten vroegste aanvangt vanaf 1 januari 2019.

De artikelen 4, 4/1 en 4/2 zijn enkel van toepassing op de adoptieverloven die ten vroegste vanaf 1 januari 2019 een aanvang nemen.".

Art. 99.Dit hoofdstuk treedt in werking op 31 december 2018.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 21 december 2018.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DE CREM De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Sociale Zaken, M. DE BLOCK De Minister van Pensioenen, D. BACQUELAINE De Minister van Financiën, belast met bestrijding van de fiscale fraude, A. DE CROO De Minister van Middenstand, Zelfstandigen, K.M.O.'s, Landbouw en Maatschappelijke Integratie, D. DUCARME De Minister van Begroting en van Ambtenarenzaken, S. WILMES De staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Ph. DE BACKER Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : K54-3355 Integraal verslag: 16 november 2018.

^