Etaamb.openjustice.be
Wet van 21 juni 2004
gepubliceerd op 24 april 2006

Wet houdende instemming met het Protocol van 1996 bij het Verdrag van 1972 inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afvalstoffen, en met de Bijlagen 1, 2 en 3, gedaan te Londen op 7 november 1996 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2004015123
pub.
24/04/2006
prom.
21/06/2004
ELI
eli/wet/2004/06/21/2004015123/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 JUNI 2004. - Wet houdende instemming met het Protocol van 1996 bij het Verdrag van 1972 inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afvalstoffen, en met de Bijlagen 1, 2 en 3, gedaan te Londen op 7 november 1996 (1) (2)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Protocol van 1996 bij het Verdrag van 1972 inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afvalstoffen, en de Bijlagen 1, 2 en 3, gedaan te Londen op 7 november 1996, zullen volkomen gevolg hebben.

De amendementen op de Bijlagen 1 en 2 bij het Protocol, die met toepassing van artikel 22, leden 1 tot 4, van het Protocol aangenomen worden en in werking treden, zullen volkomen gevolg hebben.

Art. 3.Elk amendement op de Bijlagen 1 en 2 bij het Protocol, aangenomen overeenkomstig artikel 22, lid 3, van het Protocol, wordt aan de Wetgevende Kamers meegedeeld binnen drie maanden na de aanneming ervan.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 21 juni 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Leefmilieu, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2003-2004 Senaat : Documenten.- Ontwerp van wet ingediend op 12 januari 2004, nr. 3-247/1. - Verslag, nr. 3-247/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 25 maart 2004. - Stemming, vergadering van 25 maart 2004. Kamer van volksvertegenwoordigers : Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 51-964/1.- Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-964/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 6 mei 2004. - Stemming, vergadering van 6 mei 2004. (2) Zie Decreet van het Vlaamse Gewest van 23 december 2005 (Belgisch Staatsblad van 21 februari 2006), Decreet van het Waalse Gewest van 27 november 2003 (Belgisch Staatsblad van 8 december 2003),Ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 1 april 2004 (Belgisch Staatsblad van 26 april 2004). Protocol van 1996 bij het Verdrag van 1972 inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afvalstoffen DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN BIJ DIT PROTOCOL, Benadrukkende de noodzaak het mariene milieu te beschermen en een duurzaam gebruik en het behoud van de mariene bronnen te bevorderen;

Gelet in dit verband op hetgeen is bereikt binnen het kader van het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen, 1972, en in het bijzonder op de ontwikkeling naar een benadering die is gebaseerd op voorzorg en voorkoming;

Voorts gelet op de bijdrage in dit verband van aanvullende regionale en nationale instrumenten die gericht zijn op de bescherming van het mariene milieu en die rekening houden met de specifieke omstandigheden en behoeften van de desbetreffende regio's en Staten;

Opnieuw bevestigend het nut van een mondiale aanpak van deze zaken en met name het belang van voortdurende samenwerking en medewerking tussen de Verdragsluitende Partijen bij de implementatie van het Verdrag en het Protocol;

Erkennende dat het wenselijk kan zijn op nationaal of regionaal niveau strengere maatregelen aan te nemen met betrekking tot de voorkoming en beëindiging van verontreiniging van het mariene milieu veroorzaakt door het storten in zee dan die welke zijn voorzien in internationale verdragen of andere overeenkomsten met mondiale reikwijdte;

Rekening houdend met de relevante internationale overeenkomsten en acties, met name het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982, de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling en Agenda 21;

Eveneens erkennende de belangen en capaciteiten van in ontwikkeling zijnde Staten en met name van kleine eilandstaten die in ontwikkeling zijn;

Ervan overtuigd dat verdere internationale maatregelen ter voorkoming, vermindering en waar praktisch uitvoerbaar ter beëindiging van verontreiniging van de zee veroorzaakt door storten onverwijld kunnen en moeten worden genomen teneinde het mariene milieu te beschermen en te behouden, en de menselijke activiteiten zodanig te beheren dat het mariene ecosysteem het rechtmatig gebruik van de zee kan blijven dragen en voorzien in de behoeften van de huidige en toekomstige generaties;

Zijn overeengekomen wat volgt : BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN ARTIKEL 1 Voor de toepassing van dit Protocol : 1. wordt onder « Verdrag » verstaan het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afvalstoffen, 1972, zoals gewijzigd;2. wordt onder « Organisatie » verstaan de Internationale Maritieme Organisatie;3. wordt onder « Secretaris-Generaal » verstaan de Secretaris-Generaal van de Organisatie. 4.1 wordt onder « storten » verstaan : ?1 het zich opzettelijk ontdoen in zee van afval of andere materie vanaf schepen, vanuit luchtvaartuigen, vanaf platforms of andere kunstmatige bouwwerken in zee; ? 2 het zich opzettelijk ontdoen in zee van schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere kunstmatige bouwwerken in zee; ? 3 het opslaan van afval of andere materie in de zeebodem en de ondergrond daarvan afkomstig van schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere kunstmatige bouwwerken in zee; en ? 4 het achterlaten of ter plaatse kantelen van platforms of andere kunstmatige bouwwerken in zee, met als enig doel het zich opzettelijk ontdoen hiervan; 4.2 wordt onder « storten » niet verstaan: ? 1 het zich op zee ontdoen van afval of andere materie verbonden met of afkomstig uit de normale exploitatie van schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere kunstmatige bouwwerken in zee en van hun uitrusting, waaronder niet begrepen zijn afval of andere materie die worden vervoerd door of overgeladen op schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere kunstmatige bouwwerken in zee, gebruikt om zich van deze stoffen te ontdoen, of stoffen die afkomstig zijn van de verwerking van dergelijk afval of andere materie aan boord van deze schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere kunstmatige bouwwerken; ? 2 het plaatsen van stoffen met een ander oogmerk dan er zich enkel en alleen van te ontdoen, mits zulks niet strijdig is met het doel van dit Protocol; en ? 3 onverminderd het bepaalde paragraaf 4.1.4 het achterlaten in zee van materie (bijvoorbeeld kabels, pijpleidingen en voorzieningen voor zee-onderzoek) geplaatst met een ander oogmerk dan zich hiervan enkel en alleen te ontdoen; 4.3 het zich ontdoen of het opslaan van afval of andere materie rechtstreeks of onrechtstreeks afkomstig van de exploratie, de ontginning en de verwerking op zee van mineralen die zich in de zeebodem bevinden, valt niet onder de bepalingen van dit Protocol; 5.1 Wordt onder « verbranding op zee » verstaan de verbranding aan boord van een schip, platform of ander kunstmatig bouwwerk in zee van afval of andere materie met het oogmerk zich hiervan opzettelijk te ontdoen door middel van thermische vernietiging; 5.2 wordt onder « verbranding op zee » niet verstaan de verbranding van afval of andere materie aan boord van een schip, platform, of ander kunstmatig bouwwerk in zee, indien dit afval of deze andere stoffen voortkomen uit de normale exploitatie van dat schip, platform of kunstmatig bouwwerk in zee; 6. wordt onder « schepen en luchtvaartuigen » verstaan (lucht) vaartuigen, ongeacht van welk type zij zijn.Hieronder worden mede verstaan luchtkussenvaartuigen en drijvende toestellen, al dan niet met eigen voortstuwingsmiddelen; 7 wordt onder « zee » verstaan alle mariene wateren met uitzondering van de binnen-wateren van de Staten, alsmede de zeebodem en de ondergrond daarvan; de onder de zeebodem gelegen gewelven die uitsluitend vanaf het land bereikbaar zijn vallen niet onder deze begripsomschrijving; 8. wordt onder « afval of andere materie » verstaan materialen en stoffen, ongeacht hun aard, vorm of omschrijving; 9. wordt onder « vergunning » verstaan de toestemming die van tevoren wordt verleend overeenkomstig de relevante maatregelen aangenomen ingevolge artikel 4.1.2 of artikel 8.2; 10. wordt onder « verontreiniging » verstaan het direct of indirect door menselijk activiteit in zee brengen van afval of andere materie hetgeen leidt of kan leiden tot nadelige gevolgen zoals schade aan de levende rijkdommen en de mariene ecosystemen, gevaar voor de gezondheid van de mens, belemmering van de activiteiten op zee, met inbegrip van de visvangst en ander rechtmatig gebruik van de zee, aantasting van de kwaliteit van het zeewater in verband met het gebruik ervan en vermindering van de recreatieve waarde. DOELSTELLINGEN ARTIKEL 2 De Verdragsluitende Partijen beschermen en behouden, zowel afzonderlijk als gezamenlijk het mariene milieu tegen alle bronnen van verontreiniging en nemen doeltreffende maatregelen, naar gelang van hun wetenschappelijke, technische en economische capaciteiten, om de verontreiniging veroorzaakt door het storten in zee of verbranden op zee van afval of andere stoffen te voorkomen, te verminderen en waar praktisch uitvoerbaar te beëindigen. Indien nodig stemmen zij hun beleid terzake op elkaar af.

ALGEMENE VERPLICHTINGEN ARTIKEL 3 1. Bij het ten uitvoer brengen van dit Protocol passen de Verdragsluitende Partijen een voorzorgsbenadering toe met betrekking tot de bescherming van het milieu tegen het storten van afval of andere stoffen, waarbij gepaste preventieve maatregelen worden genomen, wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat afval of andere stoffen die in het mariene milieu worden gebracht mogelijk schade kunnen veroorzaken, zelfs wanneer er geen afdoende bewijs is dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de aanvoer van afval of andere materie en de gevolgen hiervan.2. Rekening houdend met de benadering dat de vervuiler in beginsel de kosten van de verontreiniging dient te dragen, zet elke Verdragsluitende Partij zich in om praktijken te bevorderen waarbij degenen die het toestemming heeft gegeven over te gaan tot het storten in of verbranden op zee de kosten die verbonden zijn met het naleven van de voorwaarden inzake de voorkoming en beheersing van verontreiniging die gelden voor de toegestane activiteiten, naar behoren rekening houdend met het openbaar belang.3. Bij de uitvoering van de bepalingen van dit Protocol handelen de Verdragsluitende Partijen zodanig dat zij niet de schade of mogelijke schade, rechtstreeks of onrechtstreeks, van een deel van het milieu naar een ander deel verplaatsen of een vorm van verontreiniging vervangen door een andere vorm.4. Geen enkele bepaling van dit Protocol mag zodanig worden geïnterpreteerd dat de Verdragsluitende Partijen worden belet, afzonderlijk of gezamenlijk, strengere maatregelen in overeenstemming met het internationale recht te nemen met betrekking tot de voorkoming, vermindering en waar praktisch uitvoerbaar de beëindiging van verontreiniging. HET STORTEN VAN AFVAL OF ANDERE MATERIE ARTIKEL 4 1.1 De Verdragsluitende Partijen verbieden het storten van afval of andere materie, met uitzondering van die welke worden genoemd in Bijlage 1. ? 2 Voor het storten van afval of andere materie genoemd in Bijlage 1 is een vergunning vereist. De Verdragsluitende Partijen nemen administratieve of wettelijke maatregelen aan om ervoor zorg te dragen dat de verlening van vergunningen en de bijbehorende vergunningsvoorwaarden in overeenstemming zijn met de bepalingen van Bijlage 2. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de mogelijkheden storten te voorkomen en in plaats daarvan alternatieven te benutten die uit milieu-oogpunt de voorkeur genieten. 2. Geen enkele bepaling van dit Protocol mag worden geïnterpreteerd als beletsel voor een Verdragsluitende Partij om, wat haar betreft, het storten van afval of andere materie die in Bijlage 1 zijn genoemd te verbieden.De desbetreffende Partij stelt de Organisatie in kennis van dergelijke verbodsmaatregelen.

VERBRANDING OP ZEE ARTIKEL 5 De Verdragsluitende Partijen verbieden de verbranding op zee van afval of andere materie.

UITVOER VAN AFVAL OF ANDERE MATERIE ARTIKEL 6 De Verdragsluitende Partijen staan de uitvoer van afval of andere materie naar andere landen voor het storten in of verbranden op zee niet toe.

BINNENWATEREN ARTIKEL 7 1. Onverminderd alle overige bepalingen van dit Protocol heeft dit Protocol alleen betrekking op de binnenwateren voorzover wordt bepaald in de paragrafen 2 en 3.2. Elke Verdragsluitende Partij kiest naar eigen oordeel hetzij voor toepassing van de bepalingen van dit Protocol, hetzij voor aanneming van andere doeltreffende maatregelen met betrekking tot vergunningen en reglementering om controle uit te oefenen op de activiteit van het zich opzettelijk ontdoen van afval of andere materie in mariene binnenwateren ingeval een dergelijke activiteit op zee een « storten » of « verbranding op zee », in de zin van artikel 1, zou inhouden.3. Elke Verdragsluitende Partij dient de Organisatie inlichtingen te verschaffen betreffende de wetgeving en de institutionele mechanismen met betrekking tot de uitvoering, de naleving en de handhaving van de bepalingen in mariene binnenwateren.De Verdragsluitende Partijen dienen zich tevens tot het uiterste in te spannen om op vrijwillige basis overzichten te leveren inzake het type en de aard van de in de mariene binnenwateren gestorte materialen.

AFWIJKINGEN ARTIKEL 8 1. Het bepaalde in artikel 4.1 en 5 is niet van toepassing wanneer het noodzakelijk is voor de veiligheid van mensenlevens of voor de veiligheid van schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere kunstmatige bouwwerken in zee in geval van overmacht ten gevolge van noodweer of in alle andere gevallen waarin mensenlevens in gevaar zijn of een ernstige bedreiging bestaat voor schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere kunstmatige bouwwerken in zee wanneer blijkt dat het storten in of verbranden op zee de enige oplossing is om de dreiging af te wenden en hierdoor naar alle waarschijnlijkheid de minste schade wordt veroorzaakt. Het storten of verbranden moet dan zodanig geschieden dat de gevaren voor het menselijk leven en voor de in zee voorkomende flora en fauna tot een minimum beperkt blijven. De Organisatie dient onverwijld van het storten of verbranden in kennis te worden gesteld. 2. Een Verdragsluitende Partij mag, in afwijking van artikel 4.1 en artikel 5, een vergunning verlenen in noodgevallen die voor de menselijke gezondheid, veiligheid of voor het mariene milieu onaanvaardbare risico's met zich brengen en waarvoor geen andere geschikte oplossing mogelijk is. Alvorens hiertoe over te gaan, raadpleegt de Verdragsluitende Partij ieder ander land of alle andere landen die erbij betrokken zouden kunnen zijn, alsmede de Organisatie die, na de andere Verdragsluitende Partijen en de daarvoor in aanmerking komende bevoegde internationale organisaties te hebben geraadpleegd, overeenkomstig artikel 18.6 de Verdragsluitende Partij zo spoedig mogelijk aanbevelingen doen omtrent de te volgen werkwijzen die het meest geschikt zijn. De Verdragsluitende Partij volgt deze aanbevelingen zoveel mogelijk op, binnen de tijd waarin de nodige maatregelen moeten worden genomen, en rekening houdend met de algemene verplichting het veroorzaken van schade aan het mariene milieu te vermijden; zij stelt de Organisatie in kennis van de door haar genomen maatregelen. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe elkaar in dergelijke situaties onderling bijstand te verlenen. 3. Iedere Verdragsluitende Partij kan bij de bekrachtiging van of de toetreding tot dit Protocol, of daarna, van haar in de tweede paragraaf bedoelde rechten afzien. VERLENEN VAN VERGUNNINGEN EN KENNISGEVING ARTIKEL 9 1. Iedere Verdragsluitende Partij wijst één of meer autoriteiten aan die bevoegd zijn tot : ? 1 het verlenen van vergunningen in overeenstemming met dit Protocol; ? 2 het bijhouden van lijsten, waarop de aard en de hoeveelheden van alle afval of andere materie zijn vermeld waarvoor stortingsvergunningen zijn verleend, en voor zover praktisch uitvoerbaar de daadwerkelijk gestorte hoeveelheden, alsmede de plaats, de datum en de wijze van storten worden vermeld; en ? 3 het afzonderlijk of in samenwerking met andere Verdragsluitende Partijen en de bevoegde internationale organisaties verrichten van controlemetingen betreffende de toestand van de zee ten behoeve van de uitvoering van dit Protocol. 2. De bevoegde autoriteit of autoriteiten van een Verdragsluitende Partij verlenen vergunningen in overeenstemming met dit Protocol voor afval of andere te storten stoffen, of, zoals bepaald in artikel 8.2 voor verbranding op zee : ? 1 die geladen worden op haar grondgebied; en ? 2 die geladen worden op een schip of een luchtvaartuig dat op haar grondgebied staat ingeschreven of dat haar vlag voert, wanneer het laden plaatsvindt op het grondgebied van een Staat die geen Verdragsluitende Partij is. 3. Bij het verlenen van vergunningen handelt de bevoegde autoriteit of handelen de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 en overeenkomstig de aanvullende criteria, maatregelen en voorwaarden die zij relevant acht, respectievelijk achten. 4. Iedere Verdragsluitende Partij brengt, rechtstreeks of door tussenkomst van een bij regionale overeenkomst ingesteld secretariaat, aan de Organisatie en in voorkomend geval aan andere Verdragsluitende Partijen verslag uit van: ? 1 de informatie bedoeld paragraaf 1.2 en 1.3; ? 2 de genomen administratieve en wettelijke maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van dit Protocol, met inbegrip van een overzicht van handhavingsmaatregelen; en ? 3 de doeltreffendheid van de onder paragraaf 4.2 bedoelde maatregelen en mogelijke problemen bij de toepassing daarvan.

De informatie in paragraaf 1.2 en 1.3 moet jaarlijks worden verstrekt.

De informatie bedoeld in paragraaf 4.2 en 4.3 moet op een regelmatige basis worden verstrekt. 5. Verslagen die met toepassing van paragraaf 4.2 en 4.3 worden voorgelegd, worden geëvalueerd door een geschikt ondersteunend orgaan zoals aangeduid door de Vergadering van de Verdragsluitende Partijen.

Dit orgaan brengt verslag uit van haar conclusies bij een Vergadering of Bijzondere Vergadering van de Verdragsluitende Partijen.

HANDHAVING ARTIKEL 10 1. Iedere Verdragsluitende Partij past de voor de uitvoering van dit Protocol vereiste maatregelen toe op alle : ? 1 schepen en luchtvaartuigen die op haar grondgebied staan ingeschreven of die haar vlag voeren; ? 2 schepen en luchtvaartuigen die op haar grondgebied afval of andere materie laden die in zee gestort of op zee verbrand moeten worden; en ? 3 schepen, luchtvaartuigen en platforms of andere kunstmatige bouwwerken waarvan wordt aangenomen dat zij stortings-werkzaamheden in zee of verbrandingswerkzaamheden op zee verrichten in gebieden waarin zij in overeenstemming met het internationale recht bevoegd is rechtsmacht uit te oefenen. 2. Iedere Verdragsluitende Partij neemt in overeenstemming met het internationale recht gepaste maatregelen ter voorkoming en indien nodig ter bestraffing van handelingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit Protocol.3. De Verdragsluitende Partijen komen overeen samen te werken bij de opstelling van de procedures voor de doeltreffende toepassing van dit Protocol in gebieden buiten de rechtsmacht van enige Staat, met inbegrip van procedures voor het melden van schepen en luchtvaartuigen die worden waargenomen terwijl zij bezig zijn met het storten in of verbranden op zee in strijd met de bepalingen van dit Protocol.4. Dit Protocol is niet van toepassing op schepen en luchtvaartuigen die ingevolge het internationale recht soevereine immuniteit genieten. Door het nemen van gepaste maatregelen ziet iedere Verdragsluitende Partij er evenwel op toe dat dergelijke schepen en luchtvaartuigen die zij in bezit of in gebruik heeft, handelen overeenkomstig voorwerp en doel van dit Protocol; zij doet de Organisatie dienovereenkomstig mededeling. 5. Een Staat kan, bij het tot uitdrukking brengen van het feit dat hij ermee instemt door dit Protocol te worden gebonden, of op enig tijdstip daarna, verklaren dat hij de bepalingen van dit Protocol toepast op zijn in paragraaf 4 bedoelde schepen en luchtvaartuigen, met dien verstande dat alleen die Staat die bepalingen kan handhaven ten aanzien van deze schepen en luchtvaartuigen. PROCEDURES VOOR NALEVING VAN DE BEPALINGEN ARTIKEL 11 1. Uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van dit Protocol, stelt de Vergadering van de Verdragsluitende Partijen de procedures en mechanismen vast voor de evaluatie en bevordering van de naleving van dit Protocol.Deze procedures en mechanismen worden zodanig opgezet dat op constructieve wijze een volledige en openbare uitwisseling van informatie wordt bevorderd. 2. Na volledig onderzoek van de informatie die ingevolge dit Protocol aan haar wordt voorgelegd en van alle aanbevelingen die door middel van de krachtens de in paragraaf 1 ingestelde procedures en mechanismen aan haar worden gedaan, kan de Vergadering van Verdragsluitende Partijen aan de Verdragsluitende Partijen en aan niet-Verdragsluitende Partijen advies uitbrengen en bijstand of samenwerking aanbieden. REGIONALE SAMENWERKING ARTIKEL 12 Teneinde de doelstellingen van dit Protocol te bevorderen, stellen de Verdragsluitende Partijen die een gemeenschappelijk belang hebben bij de bescherming van het mariene milieu in een bepaald geografisch gebied, alles in het werk om, rekening houdend met regionale bijzonderheden, de regionale samenwerking te intensiveren, met inbegrip van het sluiten van regionale overeenkomsten die verenigbaar zijn met dit Protocol, ter voorkoming, vermindering en, waar praktisch uitvoerbaar, beëindiging van verontreiniging veroorzaakt door het storten in zee of verbranden op zee van afval of andere materie. De Verdragsluitende Partijen streven naar samenwerking met de partijen bij regionale overeenkomsten ter harmonisering van de door de Verdragsluitende Partijen bij de verschillende verdragen te volgen procedures.

TECHNISCHE SAMENWERKING EN BIJSTAND ARTIKEL 13 1. Door middel van samenwerking binnen de Organisatie en in coördinatie met andere bevoegde internationale organisaties bevorderen de Verdragsluitende Partijen bilaterale en multilaterale bijstand ter voorkoming, vermindering en, waar praktisch uitvoerbaar, ter beëindiging van verontreiniging veroorzaakt door het storten, zoals bepaald in dit Protocol, aan die Verdragsluitende Partijen die daarom verzoeken voor: ? 1 het opleiden van wetenschappelijk en technisch personeel voor onderzoek, controlemetingen en handhaving, met inbegrip van het naar behoefte leveren van de nodige uitrusting en voorzieningen, teneinde de nationale capaciteit te versterken; ? 2 advies met betrekking tot de uitvoering van dit Protocol; ? 3 informatie en technische samenwerking met betrekking de beperking van afvalproductie en inzake schone productie-processen; ? 4 informatie en technische samenwerking met betrekking tot het zich ontdoen van en verwerking van afval en andere maatregelen ter voorkoming, vermindering en, waar praktisch uitvoerbaar, de beëindiging van verontreiniging ten gevolge van storting; en ? 5 toegang tot en overdracht van milieuvriendelijke technologieën en de daarmee overeenstemmende know how, in het bijzonder voor ontwikkelingslanden en landen die overgaan op de markteconomie, onder gunstige voorwaarden, met inbegrip van milde en preferentiële voorwaarden, zoals onderling overeengekomen, rekening houdend met de noodzaak de intellectuele-eigendomsrechten te beschermen alsmede met de bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden en van landen die overgaan op de markteconomie. 2. De Organisatie verricht de volgende taken : ? 1 het verzenden van verzoeken om technische samenwerking van Verdragsluitende Partijen aan andere Verdragsluitende Partijen, rekening houdend met bepaalde factoren zoals technisch vermogen; ? 2 het coördineren van verzoeken om bijstand met andere bevoegde internationale organisaties, indien gepast en ? 3 afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende middelen, het helpen van ontwikkelingslanden en van landen die overgaan op de markteconomie die te kennen hebben gegeven van plan te zijn Verdragsluitende Partijen te worden, bij het evalueren van de middelen die nodig zijn voor de volledige uitvoering hiervan.

WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH ONDERZOEK ARTIKEL 14 1. De Verdragsluitende Partijen nemen de nodige maatregelen ter bevordering en vergemakkelijking van wetenschappelijk en technisch onderzoek naar de voorkoming, vermindering en, waar praktisch uitvoerbaar, de beëindiging van verontreiniging door storting en andere bronnen van mariene verontreiniging die onder dit Protocol vallen.Dit onderzoek dient met name te geschieden in de vorm van waarneming, meting, evaluatie en analyse van de verontreiniging door middel van wetenschappelijke methoden. 2. Teneinde de doelstellingen van dit Protocol te verwezenlijken bevorderen de Verdragsluitende Partijen de verstrekking van relevante informatie aan andere Verdragsluitende Partijen die hierom verzoeken, betreffende: ? 1 wetenschappelijke en technische activiteiten en maatregelen genomen in overeenstemming met dit Protocol; ? 2 mariene wetenschappelijke en technische programma's en de doelstellingen daarvan; en ? 3 de resultaten van de ingevolge artikel 9.1.3 verrichte controlemetingen en evaluaties.

VERANTWOORDELIJKHEID EN AANSPRAKELIJKHEID ARTIKEL 15 In overeenstemming met de beginselen van het internationale recht met betrekking tot de aansprakelijkheid van Staten terzake van schade toegebracht aan het milieu van andere Staten of aan iedere andere sector van het milieu, verbinden de Verdragsluitende Partijen zich tot het ontwikkelen van procedures voor het vaststellen van de aansprakelijkheid ten gevolge van het storten in of het verbranden op zee van afval of andere materie.

REGELING VAN GESCHILLEN ARTIKEL 16 1. Geschillen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van dit Protocol worden in eerste instantie beslecht door middel van onderhandelingen, bemiddeling of verzoening of andere vreedzame middelen die door de partijen bij het geschil worden gekozen.2. Indien een oplossing niet mogelijk is binnen twaalf maanden nadat een van de Verdragsluitende Partijen een andere Verdragsluitende Partij in kennis heeft gesteld van het feit dat er een geschil tussen hen bestaat, wordt het geschil, op verzoek van een partij bij het geschil, beslecht door middel van de in Bijlage 3 bedoelde arbitrageprocedure, tenzij de partijen bij het geschil overeenkomen een van de procedures te gebruiken die worden genoemd in artikel 287, paragraaf 1 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982.De partijen bij het geschil kunnen hiertoe besluiten ongeacht het feit of zij al dan niet eveneens Staten zijn die Partij zijn bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982. 3. Indien overeenstemming wordt bereikt over het gebruik van een van de procedures genoemd in artikel 287, paragraaf 1 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982, zijn de bepalingen genoemd in Deel XV van dat Verdrag die betrekking hebben op de gekozen procedure mutatis mutandis eveneens van toepassing.4. De in de tweede paragraaf bedoelde termijn van twaalf maanden kan met twaalf maanden worden verlengd indien de betrokken partijen daartoe gezamenlijk overeenkomen. 5. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 2 kan elke Staat, op het moment dat hij instemt door dit Protocol te zijn gebonden, de Secretaris-Generaal ervan in kennis stellen dat, indien hij een partij is bij een geschil betreffende de interpretatie of toepassing van artikel 3.1 of 3.2, zijn instemming vereist is voordat het geschil beslecht kan worden door middel van de in Bijlage 3 bedoelde arbitrageprocedure.

INTERNATIONALE SAMENWERKING ARTIKEL 17 De Verdragsluitende Partijen bevorderen de doelstellingen van dit Protocol binnen de bevoegde internationale organisaties.

VERGADERINGEN VAN DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN ARTIKEL 18 1. Tijdens Vergaderingen of Bijzondere Vergaderingen wordt de uitvoering van dit Protocol door de Verdragsluitende Partijen voortdurend getoetst en de doeltreffendheid ervan geëvalueerd teneinde de middelen vast te stellen om maatregelen aan te scherpen, indien nodig, ter voorkoming, vermindering en, voorzover praktisch uitvoerbaar, beëindiging van verontreiniging veroorzaakt door het storten in of verbranding op zee van afval of andere materie.Hiertoe kunnen de Verdragsluitende Partijen tijdens hun Vergaderingen of Bijzondere Vergaderingen met name : ? 1 wijzigingen van dit Protocol bestuderen en aannemen in overeenstemming met de artikelen 21 en 22; ? 2 naar behoefte ondergeschikte organen in het leven roepen belast met elke kwestie om de effectieve inwerkingstelling van dit Protocol te vergemakkelijken; ? 3 deskundige instanties uitnodigen voor advisering van de Verdragsluitende Partijen of de Organisatie met betrekking tot aangelegenheden die betrekking hebben op dit Protocol; ? 4 de samenwerking bevorderen met bevoegde internationale organisaties die betrokken zijn bij de voorkoming en de beheersing van verontreiniging; ? 5 de informatie bestuderen die ingevolge artikel 9.4 wordt verstrekt; ? 6 in overleg met de bevoegde internationale organisaties de in artikel 8.2 bedoelde procedures ontwikkelen of aannemen, met inbegrip van basiscriteria voor de vaststelling van uitzonderlijke en noodsituaties, en procedures voor consultatief advies en de veilige verwijdering van stoffen op zee in dergelijke gevallen; ? 7 resoluties bestuderen en aannemen; en ? 8 eventueel vereiste aanvullende maatregelen in overweging nemen. 2. De Verdragsluitende Partijen stellen tijdens hun eerste Vergadering het door hen nodig geachte reglement van orde op. TAKEN VAN DE ORGANISATIE ARTIKEL 19 1 De Organisatie is belast met de secretariaatswerkzaamheden met betrekking tot dit Protocol. Elke Verdragsluitende Partij die geen lid is van de Organisatie levert een gepaste bijdrage in de kosten die de Organisatie bij de uitvoering van deze taken maakt. 2. Secretariaatswerkzaamheden nodig voor de administratieve uitvoering van dit Protocol zijn onder meer : ? 1 het bijeenroepen van jaarlijkse Vergaderingen van Verdragsluitende Partijen, tenzij anders wordt beslist door de Verdragsluitende Partijen, en van Bijzondere Vergaderingen van de Verdragsluitende Partijen op elk tijdstip op verzoek van twee derde van de Verdragsluitende Partijen; ? 2 het op verzoek verlenen van advies betreffende de uitvoering van dit Protocol en betreffende de met toepassing van dit Protocol opgestelde richtlijnen en procedures; ? 3 het in behandeling nemen van verzoeken en informatie van Verdragsluitende Partijen, het met hen en de bevoegde internationale organisaties overleg plegen, alsmede het doen van aanbevelingen aan de Verdragsluitende Partijen in aangelegenheden die betrekking hebben op dit Protocol, maar waar dit Protocol niet specifiek op doelt; ? 4 in overleg met de Verdragsluitende Partijen en de bevoegde internationale organisaties, het voorbereiden van en het helpen bij de ontwikkeling en uitvoering van de in artikel 18.6 bedoelde procedures; ? 5 het bekendmaken aan de betrokken Verdragsluitende Partijen van alle kennisgevingen die door de Organisatie in overeenstemming met dit Protocol worden ontvangen; en ? 6 het voorbereiden, elke twee jaar, van een begroting en een financieel overzicht ten behoeve van de administratieve uitvoering van dit Protocol, die aan alle Verdragsluitende Partijen worden toegezonden. 3. In aanvulling op de in artikel 13.2.3 genoemde taken heeft de Organisatie als taak, mits hiervoor voldoende middelen beschikbaar zijn : ? 1 mee te werken aan beoordelingen van de toestand van het mariene milieu; en ? 2 samen te werken met de bevoegde internationale organisaties die betrokken zijn bij de voorkoming en de beheersing van verontreiniging.

BIJLAGEN ARTIKEL 20 De Bijlagen bij dit Protocol maken integraal deel uit van dit Protocol.

WIJZIGING VAN HET PROTOCOL ARTIKEL 21 1. Elke Verdragsluitende Partij kan voorstellen doen voor wijziging van de artikelen van dit Protocol.De tekst van een voorgestelde wijziging wordt ten minste zes maanden voorafgaand aan de behandeling ervan tijdens een Vergadering of een Bijzondere Vergadering van de Verdragsluitende Partijen door de Organisatie bekendgemaakt aan de Verdragsluitende Partijen. 2. Wijzigingen van de artikelen van dit Protocol worden aangenomen met een twee derde meerderheid van de Verdragsluitende Partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen tijdens de voor dit doel aangewezen Vergadering of Bijzondere Vergadering van de Verdragsluitende Partijen.3. Een wijziging wordt van kracht voor de Verdragsluitende Partijen die haar hebben aanvaard op de zestigste dag nadat twee derde van de Verdragsluitende Partijen een akte van aanvaarding van de wijziging bij de Organisatie hebben nedergelegd.Daarna wordt de wijziging voor elke andere Verdragsluitende Partij van kracht op de zestigste dag na de datum waarop de desbetreffende Verdragsluitende Partij haar akte van aanvaarding van de wijziging heeft nedergelegd. 4. De Secretaris-Generaal stelt de Verdragsluitende Partijen op de hoogte van alle wijzigingen aangenomen tijdens Vergaderingen van de Verdragsluitende Partijen en van de datum waarop deze wijzigingen algemeen en ten aanzien elke Verdragsluitende Partij van kracht wordt.5. Nadat een wijziging van dit Protocol van kracht is geworden, wordt elke Staat die Partij bij dit Protocol wordt, een Verdragsluitende Partij zoals gewijzigd, tenzij twee derde van de Verdragsluitende Partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen tijdens de Vergadering of Bijzondere Vergadering van de Verdragsluitende Partijen die de wijziging aannemen anderszins overeenkomen. WIJZIGING VAN DE BIJLAGEN ARTIKEL 22 1. Elke Verdragsluitende Partij kan voorstellen doen voor wijziging van de Bijlagen bij dit Protocol.De tekst van een voorgestelde wijziging wordt ten minste zes maanden voorafgaand aan de behandeling ervan tijdens een Vergadering of een Bijzondere Vergadering van de Verdragsluitende Partijen door de Organisatie bekendgemaakt aan de Verdragsluitende Partijen. 2. Wijzigingen van de Bijlagen, behoudens van Bijlage 3, dienen gebaseerd te zijn op wetenschappelijke of technische overwegingen en in de wijzigingen kan, naar gelang van hetgeen van toepassing is, rekening worden gehouden met juridische, sociale en economische factoren.Deze wijzigingen worden aangenomen met een twee derde meerderheid van de Verdragsluitende Partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen tijdens de voor dit doel aangewezen Vergadering of Bijzondere Vergadering van de Verdragsluitende Partijen. 3. De Organisatie stelt de Verdragsluitende Partijen onverwijld in kennis van de wijzigingen van de Bijlagen die zijn aangenomen tijdens een Vergadering of Bijzondere Vergadering van de Verdragsluitende Partijen.4. Onder voorbehoud van de bepalingen van de zevende paragraaf worden wijzigingen van de Bijlagen voor iedere Verdragsluitende Partij onmiddellijk van kracht op het tijdstip dat zij de Organisatie van haar aanvaarding in kennis stelt of honderd dagen na de datum van hun aanneming tijdens een Vergadering van Verdragsluitende Partijen, ingeval deze laatste datum later is, behalve voor die Verdragsluitende Partijen die voorafgaande aan het verstrijken van de termijn van honderd dagen hebben verklaard op dat ogenblik de wijziging niet te kunnen aanvaarden.Iedere Verdragsluitende Partij kan een eerder gedane verklaring van bezwaar te allen tijde vervangen door een verklaring van aanvaarding en de wijziging waartegen voordien bezwaar bestond, wordt dan van kracht voor die Verdragsluitende Partij. 5. De Secretaris-Generaal stelt alle Verdragsluitende Partijen onverwijld in kennis van de neerlegging bij de Organisatie van de akten van aanvaarding of bezwaar.6. Een nieuwe Bijlage of een wijziging van een Bijlage die betrekking heeft op een wijziging van de artikelen van dit Protocol wordt niet van kracht voordat de wijziging van de artikelen van dit Protocol van kracht wordt.7. Ten aanzien van wijzigingen van Bijlage 3 betreffende de Arbitrageprocedure en ten aanzien van de aanneming en het van kracht worden van nieuwe Bijlagen zijn de procedures voor de wijziging van de artikelen van dit Protocol van toepassing. VERHOUDING TUSSEN HET PROTOCOL EN HET VERDRAG ARTIKEL 23 Dit Protocol vervangt het Verdrag tussen de Partijen bij dit Protocol die eveneens Partij zijn bij het Verdrag.

ONDERTEKENING, BEKRACHTIGING, AANVAARDING, GOEDKEURING EN TOETREDING ARTIKEL 24 1. Dit Protocol staat van 1 april 1997 tot en met 31 maart 1998 op de zetel van de Organisatie open voor ondertekening door iedere Staat en blijft daarna openstaan voor toetreding door iedere Staat.2. Staten kunnen Partij worden bij dit Protocol door middel van : ? 1 ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;of ? 2 ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of ? 3 toetreding. 3. De bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geschiedt door middel van neerlegging van de desbetreffende akte bij de Secretaris-Generaal. INWERKINGTREDING ARTIKEL 25 1. Dit Protocol treedt in werking op de dertigste dag volgende op de datum waarop : ? 1 ten minste zesentwintig Staten die ermee instemmen door dit Protocol te worden gebonden overeenkomstig artikel 24;en ? 2 ten minste vijftien van de Staten bedoeld in paragraaf 1.1 Partijen zijn bij het Verdrag. 2. Ten aanzien van elke Staat die ermee instemt om door dit Protocol te worden gebonden overeenkomstig artikel 24, na de in de eerste paragraaf bedoelde datum, treedt dit Protocol in werking op de dertigste dag na de datum waarop de desbetreffende Staat ingestemd heeft om door dit Protocol te worden gebonden. OVERGANGSPERIODE ARTIKEL 26 1. Iedere Staat die vóór 31 december 1996 geen Partij bij het Verdrag was en vóór de inwerkingtreding ervan of binnen vijf jaar na de inwerkingtreding ervan tot uitdrukking brengt, ermee in te stemmen door dit Protocol te worden gebonden, kan, op het tijdstip dat hij zijn instemming tot uitdrukking brengt, de Secretaris-Generaal ervan in kennis stellen dat hij vanwege de in de kennisgeving vermelde redenen, niet in staat is specifieke bepalingen van dit Protocol anders dan die welke in paragraaf 2 worden bedoeld, na te leven gedurende een overgangsperiode die de in paragraaf 4 genoemde termijn niet zal overschrijden.2. Geen enkele ingevolge paragraaf 1 gedane kennisgeving doet afbreuk aan de verplichtingen van een Verdragsluitende Partij ten aanzien van de verbranding op zee of het storten in zee van radioactief afval of andere radioactieve stoffen. 3. Iedere Verdragsluitende Partij die de Secretaris-Generaal ingevolge de paragraaf 1 kennisgeving heeft gedaan dat zij voor de aangegeven overgangsperiode geheel of ten dele niet in staat is de bepalingen van 4.1 of artikel 9 na te leven, verbiedt gedurende deze periode niettemin het storten van afval of andere materie waarvoor zij geen vergunning heeft afgegeven, doet haar best om administratieve of wettelijke maatregelen aan te nemen om ervoor zorg te dragen dat de verlening van vergunningen en de daarbij geldende voorwaarden in overeenstemming zijn met de bepalingen van Bijlage 2, en doet de Secretaris-Generaal kennisgeving van alle verleende vergunningen. 4. Iedere overgangsperiode aangegeven in een kennisgeving ingevolge paragraaf 1 mag niet langer zijn dan een termijn van vijf jaar na indiening van deze kennisgeving.5. De Verdragsluitende Partijen die een kennisgeving ingevolge paragraaf 1 hebben gedaan, leggen aan de eerste Vergadering van de Verdragsluitende Partijen die plaatsvindt na de nederlegging van hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding een programma en tijdschema voor ter volledige naleving van dit Protocol, tezamen met eventuele verzoeken om relevante technische samenwerking en bijstand overeenkomstig artikel 13 van dit Protocol.6. De Verdragsluitende Partijen die een kennisgeving ingevolge paragraaf 1 hebben gedaan, stellen voor de overgangsperiode procedures op en mechanismen in voor de uitvoering van en controle op de voorgelegde programma's gericht op de volledige naleving van dit Protocol.De desbetreffende Verdragsluitende Partijen leggen een verslag betreffende de voortgang in de naleving van deze programma's voor aan elke Vergadering van Verdragsluitende Partijen die wordt gehouden gedurende de desbetreffende overgangsperiode, teneinde de nodige maatregelen te treffen.

OPZEGGING ARTIKEL 27 1. Iedere Verdragsluitende Partij kan dit Protocol opzeggen op elk tijdstip na het verstrijken van twee jaren vanaf de datum waarop dit Protocol voor die Verdragsluitende Partij in werking treedt.2. Opzegging geschiedt door de neerlegging van een akte van terugtrekking bij de Secretaris-Generaal.3. De opzegging wordt van kracht een jaar na de ontvangst door de Secretaris-Generaal van de akte van terugtrekking opzegging of na het verstrijken van een in deze akte aangegeven langere periode. DEPOSITARIS ARTIKEL 28 1. Dit Protocol wordt neergelegd bij de Secretaris-Generaal. 2. Naast de in artikelen 10.5, 16.5, 21.4, 22.5 et 26.5 aangegeven taken, is het de taak van de Secretaris-Generaal: ? 1 alle Staten die dit Protocol ondertekend hebben of hiertoe zijn toegetreden kennis te geven van: ? 1 elke nieuwe ondertekening of neerlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, tezamen met de datum van deze ondertekening of neerlegging; ? 2 de datum van inwerkingtreding van dit Protocol; en ? 3 de neerlegging van elke akte van opzegging van uit dit Protocol tezamen met de datum waarop deze is ontvangen en de datum waarop de terugtrekking van kracht wordt; ? 2 voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dit Protocol te doen toekomen aan alle Staten die dit Protocol hebben ondertekend of hiertoe zijn toegetreden. 3. Zodra dit Protocol in werking treedt, wordt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift hiervan door de Secretaris-Generaal toegezonden aan het Secretariaat van de Verenigde Naties voor registratie en publicatie overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties. AUTHENTIEKE TEKSTEN ARTIKEL 29 Dit Protocol is opgesteld in een enkel origineel in de Arabische, Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.

Gedaan te Londen, de zevende november negentienhonderd zesennegentig.

BIJLAGE 1 AFVAL OF ANDERE MATERIE DIE IN AANMERKING KUNNEN WORDEN GENOMEN VOOR STORTING 1. De hierna vermelde afval of andere materie kunnen in aanmerking worden genomen voor storting, rekening houdend met de in de artikelen 2 en 3 bedoelde doelstellingen en algemene verplichtingen van dit Protocol : ? 1 baggerspecie; ? 2 zuiveringsslib ? 3 visafval of materiaal afkomstig van op industriële wijze verwerkte vis; ? 4 schepen en platforms of andere kunstmatige bouwwerken in zee; ? 5 inert, anorganisch geologisch materiaal; ? 6 organisch materiaal van natuurlijke oorsprong; en ? 7 grote voorwerpen, die hoofdzakelijk bestaande uit ijzer, staal, beton en vergelijkbare onschadelijke stoffen waarvan de fysieke aanwezigheid problemen veroorzaakt, en alleen in de gevallen waarin deze afval wordt geproduceerd op plaatsen zoals kleine eilanden met geïsoleerde gemeenschappen en voor wie geen andere praktische oplossing bestaat voor het verwijderen dan storting in zee. 2. Het in paragraaf 1.4 en 1.7 genoemde afval of andere materie mogen voor storting in aanmerking worden genomen, mits materialen die drijvende resten of andere verontreiniging van het mariene milieu kunnen veroorzaken zoveel mogelijk zijn verwijderd en mits het gestorte materiaal geen ernstig obstakel vormt voor de visserij of de scheepvaart. 3. Onverminderd het hierboven bepaalde, mogen de materialen genoemd in paragraaf 1.1 tot en met 1.7 die de « de minimis » (toegelaten) niveaus van radioactiviteit bevatten zoals omschreven door de IAEA en aangenomen door de Verdragsluitende Partijen, niet in aanmerking worden genomen voor storting; voorts wordt bepaald dat binnen een termijn van 25 jaar vanaf 20 februari 1994, en vervolgens elke 25 jaar daarna, de Verdragsluitende Partijen een wetenschappelijke studie verrichten met betrekking tot alle radioactieve afval en andere radioactieve stoffen anders dan hoog-radioactieve afval of hoog-radioactieve stoffen, rekening houdend met andere door hen nuttig geachte factoren, en dat zij het verbod op het storten van deze stoffen zullen heroverwegen overeenkomstig de in artikel 22 bedoelde procedures.

BIJLAGE 2 DE BEOORDELING VAN AFVAL OF ANDERE MATERIE DIE IN AANMERKING KUNNEN WORDEN GENOMEN VOOR STORTING ALGEMEEN 1. De aanvaarding van storting onder bepaalde omstandigheden doet geen afbreuk aan de verplichting ingevolge deze Bijlage verdere inspanningen te verrichten om de noodzaak zijn toevlucht tot deze praktijk te nemen, te verminderen. CONTROLE BETREFFENDE DE VOORKOMING VAN AFVAL 2. De initiële fasen bij het beoordelen van alternatieven voor storting bevatten, naar behoefte, een evaluatie van : ? 1 de soorten, aantallen en relatieve gevaren van de geproduceerde afval; ? 2 exacte gegevens betreffende het productieproces en de oorsprong van de afval binnen dat proces; en ? 3 haalbaarheid van de volgende technieken voor vermindering/ voorkoming van afval : ? 1 herformulering van producten; ? 2 schone productietechnologieën; ? 3 aanpassing van het productieproces; ? 4 inputvervanging; en ? 5 in situ-recycling in een gesloten circuit. 3. In het algemeen geldt dat, indien uit de voorgeschreven controle blijkt dat er mogelijkheden bestaan voor voorkoming van afval-productie aan de bron, van een aanvrager wordt verlangd dat hij in samenwerking met de desbetreffende lokale en nationale instanties, een strategie formuleert en uitvoert voor de voorkoming van afvalproductie, die precieze doelen voor de vermindering van de afvalproductie en vervolgcontroles betreffende de voorkoming van de productie van afval omvat teneinde ervoor zorg te dragen dat deze doelen worden gerealiseerd.Bij de beslissing tot het verlenen of verlengen van vergunningen moet worden gewaarborgd dat de daaruit voortvloeiende vereisten met betrekking tot de vermindering en voorkoming van afval worden nageleefd. 4. Met betrekking tot baggerspecie en zuiveringsslib dient de identificatie en beheersing van de bronnen van vervuiling het doel van het afvalbeheer te zijn.Dit doel dient te worden verwezenlijkt door de uitvoering van strategieën voor de voorkoming van afval en hiervoor is samenwerking vereist tussen de desbetreffende lokale en nationale instanties betrokken bij het beheersen van puntbronnen en diffuse bronnen van verontreiniging. Totdat dit doel is verwezenlijkt kan het probleem van de vervuilde baggerspecie worden aangepakt door middel van beheerstechnieken voor verwijdering ter zee of te land.

ONDERZOEK VAN DE MOGELIJKHEDEN OP HET GEBIED VAN AFVALBEHEER 5. Bij de aanvragen voor vergunning voor het storten van afval of andere materie moet worden aangetoond dat naar behoren in overweging is genomen de volgende volgorde van opties voor het beheer van afval, die een toenemende mate van belasting voor het milieu betekenen : ? 1 hergebruik; ? 2 recycling elders; ? 3 vernietiging van gevaarlijke componenten; ? 4 behandeling ter vermindering of verwijdering van gevaarlijke componenten; ? 5 opruiming te land, in de lucht of in het water. 6. Een vergunning voor het storten van afval of andere materie dient te worden geweigerd indien de vergunningverlenende autoriteit van mening is dat er geschikte mogelijkheden bestaan voor het hergebruik, de recycling of de behandeling van het afval zonder onnodige schade te berokkenen aan de gezondheid van de mens of het milieu of zonder dat dit buitensporig hoge kosten met zich meebrengt.Op basis van een vergelijkend onderzoek naar de risico's van storting in zee en de alternatieve wijzen van opruiming moet worden overwogen of er praktisch uitvoerbare andere wijzen van opruiming bestaan.

CHEMISCHE, FYSISCHE EN BIOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 7. Een gedetailleerde omschrijving en kenmerking van het afval zijn essentieel voor de beoordeling van alternatieve methoden en vormen de basis voor het besluit of afval al dan niet mag worden gestort. Wanneer afval zodanig slecht wordt gekenmerkt dat geen goede beoordeling kan worden gemaakt van de mogelijke effecten ervan voor de gezondheid van de mens en voor het milieu, mag dit afval niet worden gestort. 8. Bij het kenmerken van afval en de componenten daarvan moet rekening worden gehouden met de volgende elementen : ? 1 oorsprong, totale hoeveelheid, vorm en gemiddelde samenstelling; ? 2 eigenschappen: fysische, chemische, biochemische en biologische; ? 3 toxiciteit; ? 4 persistentie : fysisch, chemisch en biologisch; en ? 5 accumulatie en biologische omzetting in biologisch materiaal of sedimenten.

ACTIELIJST 9. Elke Verdragsluitende Partij ontwikkelt een nationale actielijst teneinde een selectiemechanisme in te stellen voor kandidaat afval en de componenten daarvan, op basis van de mogelijke effecten daarvan voor de gezondheid van de mens en het mariene milieu.Bij de selectie van stoffen voor opname in de actielijst dient prioriteit te worden gegeven aan toxische, persistente en bioaccumulatieve stoffen van antropogene oorsprong (bijvoorbeeld cadmium, kwik, gehalogeneerde koolwaterstofverbindingen, koolwaterstoffen uit aardolie en, in voorkomend geval, arsenicum, lood, koper, zink, beryllium, chroom, nikkel, vanadium, organosilicon-verbindingen, cyanide, fluoriden en pesticiden of hun bijproducten anders dan gehalogeneeerde koolwaterstof-verbindingen). Een actielijst kan eveneens dienen als aanzet voor verdere overwegingen ter voorkoming van de productie van afval. 10. Op een actielijst dient een bovengrens te worden aangegeven en kan eveneens een ondergrens worden aangegeven.De bovengrens wordt aangegeven ter voorkoming van acute of chronische gevolgen voor de gezondheid van de mens of van kwetsbare zeeorganismen die representatief zijn voor het mariene ecosysteem. Uit de toepassing van een actielijst komen drie mogelijke categorieën afval voort : ? 1 afval dat specifieke stoffen bevat, of biologische reacties oproept, en de toepasselijke bovengrens overschrijdt, mag niet worden gestort, tenzij storting door middel van beheerstechnieken of -procédés acceptabel wordt gemaakt; ? 2 afval dat specifieke stoffen bevat, of biologische reacties oproept, en onder de toepasselijke ondergrens blijft, moet met het oog op storting worden beschouwd als weinig schadelijk voor het milieu; en ? 3 afval dat specifieke stoffen bevat, of biologische reacties oproept, en onder de toepasselijke bovengrens blijft, maar boven de toepasselijke ondergrens is gesitueerd, vereist een nadere beoordeling voordat kan worden vastgesteld of deze voor storting in aanmerking komt.

KEUZE VAN DE STORTPLAATS 11. De vereiste gegevens voor de keuze van een stortplaats moeten zeker volgende gegevens bevatten : ? 1 de fysische, chemische en biologische kenmerken van de waterkolom en de zeebodem; ? 2 de ligging van recreatieoorden, waardevolle aspecten en andere gebruiken van de zee in het betrokken gebied; ? 3 beoordeling van de stromen van componenten verbonden aan het storten in verhouding tot de in het mariene milieu reeds bestaande stromen van stoffen; en ? 4 de economische en operationele haalbaarheid.

BEOORDELING VAN DE MOGELIJKE EFFECTEN 12. De beoordeling van de mogelijke effecten moet leiden tot een beknopte presentatie van de mogelijke gevolgen van de mogelijkheden voor opruiming op zee of te land, de zogenaamde « impact hypothese ». Deze dient als basis voor de beslissing of de voorgestelde opruimingsoptie dient te worden goedgekeurd of afgekeurd en voor de vaststelling van de vereisten met betrekking tot toezicht op het milieu. 13. Bij de beoordeling van de storting dienen gegevens te worden betrokken betreffende de kenmerken van het afval, de omstandigheden op de voorgestelde stortplaats(en), stromen en voorgestelde opruimingstechnieken, en dienen de mogelijke effecten voor de gezondheid van de mens, de levende rijkdommen, de recreatiegebieden en op het andere rechtmatig gebruik van de zee te worden vermeld.Bij de beoordeling dienen de aard, de tijd- en ruimtegegevens en de duur van de mogelijke effecten te worden aangegeven, gebaseerd op redelijk voorzichtige hypotheses. 14. Elke opruimingsoptie dient te worden geanalyseerd in het kader van een vergelijkende beoordeling van de volgende elementen: risico's voor de gezondheid van de mens, kosten voor het milieu, gevaren (met inbegrip van ongevallen), economische aspecten en uitsluiting van toekomstig gebruik.Indien uit deze beoordeling blijkt dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om de mogelijke effecten van de voorgestelde opruimingsoptie vast te stellen, wordt deze optie niet verder bestudeerd. Daarnaast mag geen stortingsvergunning worden verleend wanneer uit de vergelijkende beoordeling blijkt dat de stortingsoptie niet de voorkeur geniet. 15. Elke beoordeling dient te worden afgesloten met een slotverklaring waarin de beslissing om een vergunning tot storting te verlenen of te weigeren wordt gemotiveerd. CONTROLE 16. Controle heeft als doel te verifiëren of aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder de vergunning is verleend (controle op de naleving), en om na te gaan of de ten tijde van de beoordeling van de vergunning en gedurende de keuze van de stortplaats aangenomen hypotheses juist waren en voldoende waren om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen (controle in het veld).Het is essentieel dat deze controleprogramma's een duidelijk omschreven doel hebben.

VERGUNNINGEN EN VOORWAARDEN VOOR DE AFGIFTE VAN VERGUNNINGEN 17. Het besluit een vergunning te verlenen mag alleen worden genomen nadat alle evaluaties van de effecten zijn afgerond en de nodige vereisten ten behoeve van de controle zijn vastgesteld.Voor zover praktisch uitvoerbaar dienen de bepalingen van de vergunning erin te voorzien dat de verstorende of schadelijke gevolgen voor het milieu tot het minimum worden beperkt en de voordelen zo groot mogelijk zijn.

Een vergunning dient de volgende gegevens en inlichtingen te bevatten: ? 1 de soorten en de oorsprong van de te storten materialen; ? 2 de ligging van de stortplaats(en); ? 3 de stortmethode; en ? 4 de vereisten met betrekking tot controle en verslaglegging. 18. Vergunningen dienen regelmatig opnieuw te worden beoordeeld, rekening houdend met de resultaten van de controle en met de doelstellingen van de controleprogramma's.Aan de hand van de beoordeling van de resultaten van de controles kan worden bepaald of de programma's in het veld moeten worden voortgezet, gewijzigd of beëindigd en kunnen gegronde beslissingen worden genomen met betrekking tot de verlenging, wijziging of intrekking van vergunningen. Op deze wijze heeft men de beschikking over een belangrijk mechanisme voor de terugkoppeling van informatie voor de bescherming van de gezondheid van de mens en van het mariene milieu.

BIJLAGE 3 ARBITRAGEPROCEDURE Artikel 1 1. Een Scheidsgerecht (hierna te noemen « het Scheidsgerecht ») wordt ingesteld wanneer een Verdragsluitende Partij hiertoe een verzoek indient bij een andere Verdragsluitende Partij overeenkomstig artikel 16 van dit Protocol.Het verzoek omvat het voorwerp van het verzoek, evenals elk bewijsstuk tot ondersteuning van de uiteenzetting van het geval. 2. De verzoekende Verdragsluitende Partij informeert de Secretaris-Generaal mededeling over : ? 1 haar verzoek om arbitrage; ? 2 de bepalingen van dit waarvan de interpretatie of de toepassing, volgens haar, aanleiding geven tot het geschil. 4. De Secretaris-Generaal zendt deze inlichtingen naar alle Verdragsluitende Partijen. Artikel 2 1. Het Scheidsgerecht bestaat uit een enkele scheidsman indien hierover tussen de partijen bij het geschil overeenstemming is bereikt binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek om arbitrage.2. Bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of ontstentenis van de scheidsman kunnen de partijen bij het geschil een vervanger aanstellen binnen 30 dagen te rekenen vanaf het overlijden, de ongeschiktheid of de ontstentenis. Artikel 3 1. Indien de partijen bij een geschil geen overeenstemming bereiken ten aanzien van een Scheidsgerecht overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van deze Bijlage, zal het Scheidsgerecht bestaan uit drie leden : ? 1 een scheidsman benoemd door iedere partij bij het geschil;en ? 2 een derde, in gezamenlijk overleg benoemd door de eerste twee, die het voorzitterschap van het Scheidsgerecht waarneemt. 2. Indien de voorzitter van een Scheidsgerecht niet is benoemd binnen 30 dagen na de benoeming van de tweede scheidsman, leggen de partijen bij het geschil, op verzoek van een partij, aan de Secretaris-Generaal, binnen de daaropvolgende 30 dagen, een overeengekomen lijst van deskundigen voor.Uit deze lijst kiest de Secretaris-Generaal zo spoedig mogelijk de voorzitter. Hij mag geen voorzitter kiezen die de nationaliteit heeft gehad of heeft van één van de partijen bij het geschil, tenzij de andere partij hiermee instemt. 3. Indien één van de partijen bij het geschil binnen een termijn van 60 dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek om arbitrage geen scheidsman heeft benoemd zoals bedoeld in paragraaf 1.1 van dit artikel, kan de andere partij verzoeken dat binnen 30 dagen een overeengekomen lijst van deskundigen wordt voorgelegd aan de Secretaris-Generaal. Uit deze lijst kiest de Secretaris-Generaal zo spoedig mogelijk de voorzitter van het Scheidsgerecht. De voorzitter verzoekt vervolgens de partij die geen scheidsman heeft benoemd, zulks alsnog te doen. Indien deze partij binnen 15 dagen na dit verzoek geen scheidsman heeft aangewezen, zal de Secretaris-Generaal, op verzoek van de voorzitter, de scheidsman aanwijzen uit de deskundigen van de overeengekomen lijst. 4. Bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of ontstentenis van een scheidsman wijst de partij bij het geschil die deze scheidsman had benoemd, binnen 30 dagen een vervanger aan.Indien de partij geen vervanger aanwijst, wordt de arbitrage voortgezet door de overblijvende scheidsmannen. Bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of ontstentenis van de voorzitter wordt binnen 90 dagen een vervanger aangewezen overeenkomstig het in de paragrafen 1.2 en 2. 5. Er wordt een lijst met scheidsmannen bijgehouden door de Secretaris-Generaal, bestaande uit door de Verdragsluitende Partijen aangewezen deskundigen.Iedere Verdragsluitende Partij kan voor opname op de lijst vier deskundigen aanwijzen niet noodzakelijk haar nationaliteit hebben. Indien de partijen bij het geschil niet binnen de vastgestelde termijn een krachtens de bepalingen van de paragrafen 2, 3 en 4, in gezamenlijk overleg samengestelde lijst aan de Secretaris-Generaal voorleggen, kiest de Secretaris-Generaal uit de door hem bijgehouden lijst de nog niet aangewezen scheidsman of scheidsmannen.

Artikel 4 Het Scheidsgerecht kan tegeneisen die rechtstreeks verbonden zijn met het onderwerp van het geschil, in behandeling nemen en hierover uitspraak doen.

Artikel 5 Iedere partij bij het geschil draagt de kosten die zijn verbonden aan de van haar eigen dossier. De bezoldiging van de leden van het Scheidsgerecht en de betaling van algemene kosten verbonden aan de arbitrage worden gelijkelijk door de partijen bij het geschil gedragen. Het Scheidsgerecht houdt een overzicht bij van al zijn uitgaven en en legt een eindafrekening ervan aan de partijen voor.

Artikel 6 Iedere Verdragsluitende Partij waarvan een juridisch belang in het geding is, kan nadat zij schriftelijk mededeling heeft gedaan aan de partijen bij het geschil die deze procedure hebben ingezet, met goedvinden van het Scheidsgerecht en op haar eigen kosten tot de arbitrageprocedure worden toegelaten. Elke Partij die op deze manier tussenkomt, kan bewijzen en dossiers voorleggen of zijn argumenten die tot de tussenkomst aanleiding hebben gegeven mondeling ter kennis brengen, overeenkomstig de procedures die opgesteld in toepassing van artikel 7 van deze Bijlage, maar er wordt haar geen enkel recht met betrekking tot de samenstelling van het Scheidsgerecht toegekend.

Artikel 7 Een Scheidsgerecht dat is ingesteld krachtens het bepaalde in deze Bijlage stelt zijn eigen procedureregels vast.

Artikel 8 1. Tenzij een Scheidsgerecht bestaat uit een enkele scheidsman, worden de besluiten van het Scheidsgerecht betreffende de te volgen procedure, plaats van samenkomst en iedere aangelegenheid betreffende het hem voorgelegde geschil, genomen met een meerderheid van stemmen van zijn leden.Afwezigheid van of onthouding door een lid van het Scheidsgerecht dat door een partij bij het geschil is aangewezen, betekent echter voor het Scheidsgerecht geen belemmering om te komen tot een besluit. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. 2. De partijen bij het geschil vergemakkelijken de werkzaamheden van het Scheidsgerecht en zullen in het bijzonder, overeenkomstig hun wetgeving en met gebruik van alle beschikbare middelen : ? 1 het Scheidsgerecht alle nodige documenten en inlichtingen verschaffen;en ? 2 het Scheidsgerecht in staat stellen hun grondgebied te betreden, getuigen of deskundigen te horen de plaatsen te onderzoeken. 3. Het feit dat een partij bij het geschil zich niet schikt naar de bepalingen van paragraaf 2 belet het Scheidsgerecht niet uitspraak te doen of zijn vonnis te vellen. Artikel 9 Het Scheidsgerecht doet zijn uitspraak, te rekenen vanaf zijn samenstelling tenzij het een verlenging van deze periode nodig acht; de nieuwe periode mag maximum vijf maanden bedragen. De uitspraak van het Scheidsgerecht is met redenen omkleed. De uitspraak is definitief en onherroepelijk en wordt medegedeeld aan de Secretaris-Generaal die de Verdragsluitende Partijen hiervan in kennis stelt. De partijen bij het geschil moeten er zich onverwijld naar schikken.

Protocol van 1996 bij het Verdrag van 1972 inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afvalstoffen, en de Bijlagen 1, 2 en 3, gedaan te Londen op 7 november 1996 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^