Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 januari 1999
gepubliceerd op 19 februari 1999

Wet houdende wijziging van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen overeenkomstig de richtlijn nr. 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen

bron
ministerie van financien
numac
1999003046
pub.
19/02/1999
prom.
25/01/1999
ELI
eli/wet/1999/01/25/1999003046/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 JANUARI 1999. - Wet houdende wijziging van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen overeenkomstig de richtlijn nr. 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Artikel 5 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, gewijzigd bij de wet van 5 mei 1966, de wet van 28 juni 1967, de wet van 26 februari 1969, de wet van 10 juli 1969, de wet van 24 maart 1970, de wet van 7 juli 1972, de wet van 23 december 1974, de wet van 8 augustus 1980 en het koninklijk besluit van 27 januari 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 5.- § 1. Met uitzondering van de voertuigen en van de samengestelde voertuigen gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg, met een maximaal toegelaten massa van minstens 12 ton, zijn van de belasting vrijgesteld : 1° de voertuigen uitsluitend gebruikt voor een openbare dienst van de Staat, de gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties of de gemeenten;2° de voertuigen uitsluitend gebruikt voor gemeenschappelijk vervoer van personen krachtens : a) een machtiging afgeleverd met het oog op het exploiteren van openbare autobusdiensten of van bijzondere autobusdiensten, ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946 houdende herziening en coördinatie van de wetgeving betreffende het bezoldigd vervoer van personen door middel van autovoertuigen;b) een machtiging afgeleverd ter uitvoering van de wet van 29 augustus 1931, waarbij de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen en de concessiehouders van tramweglijnen toelating krijgen om autobusdiensten tot stand te brengen, met het doel de exploitatievoorwaarden van hun spoorlijnen te verbeteren;c) een concessie van de openbare machten;3° de ziekenauto's en de voertuigen als persoonlijk vervoermiddel gebruikt door grootoorlogsinvaliden of door gebrekkigen;4° de voertuigen uitsluitend op proef gebruikt door de fabrikanten of handelaars of door hun bedienden;5° de vaartuigen en bootjes;6° a) de eigenlijke tractoren, de voertuigen-werktuigmachines die speciaal zijn ontworpen voor de landbouw, en de aanhangwagens, wanneer die voertuigen uitsluitend worden gebruikt om landbouwarbeid te verrichten, zelfs indien ze het personeel, de voorwerpen of de produkten vervoeren die daarvoor onmisbaar zijn en om de voortbrengselen van de uitvoering van die arbeid te vervoeren naar om het even welke plaats van de onderneming van de landbouwer voor wiens rekening de werken werden uitgevoerd. Voor zover hij er eigenaar van is of er het bestendig of gewoonlijk gebruik van heeft, mag de landbouwer eveneens, met vrijstelling van belasting, deze voertuigen gebruiken voor het vervoer van vee, waren of goederen, welke voortkomen van zijn landbouwbedrijf of ervoor zijn bestemd, zomede van brandhout bestemd voor eigen verbruik. Dit geldt ook wanneer deze voertuigen toebehoren aan een van de leden van een groep landbouwers die, zij het tijdelijk, in gemeenschap werken, en waarmede vee, waren of goederen worden vervoerd die voortkomen van het bedrijf van een van hen of ervoor zijn bestemd.

De vrachtauto's, lichte vrachtauto's en de auto's voor dubbel gebruik die door de landbouwer voor eigen rekening worden aangewend binnen de perken en onder de voorwaarden gesteld bij de vorige twee leden zijn eveneens vrijgesteld, voor zover de landbouwer, sedert een datum vóór 1 juli 1965, eigenaar is van die voertuigen of er het bestendig of gewoonlijk gebruik van heeft; b) de tractoren en aanhangwagens die aan de ondernemingen van vlasroting en vlaszwingeling toebehoren en die uitsluitend voor de noodwendigheden van de onderneming van de eigenaar binnen een straal van ten hoogste tien kilometer worden gebruikt, hetzij om het vlas naar de installaties van deze ondernemingen te brengen, hetzij om het vlas tijdens de roting- en zwingelverrichtingen te vervoeren, met inbegrip van het vervoer van het gezwingeld vlas naar de plaats van levering. De Minister van Financiën schrijft alle controlemaatregelen voor die hij nuttig acht; 7° de bromfietsen en de motorfietsen voorzien van een motor met een cilinderinhoud van maximum 250 kubieke centimeter. De Minister van Financiën schrijft alle controlemaatregelen voor die hij nuttig acht; 8° de autovoertuigen die uitsluitend aangewend worden, hetzij tot een taxidienst, hetzij tot verhuring met bestuurder;9° de autovoertuigen gebruikt door een Belgische verblijfhouder en ter zijner beschikking gesteld door zijn in het buitenland gevestigde werkgever en die er zijn ingeschreven. De Koning kan de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van deze paragraaf vaststellen. § 2. Wat betreft de voertuigen en de samengestelde voertuigen gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg met een maximaal toegelaten massa van minstens 12 ton, zijn van de belasting vrijgesteld : 1° de voertuigen uitsluitend bestemd voor de landsverdediging, voor de diensten van de burgerbescherming en de rampeninterventie, voor de brandweerdiensten en andere hulpdiensten, voor de diensten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de openbare orde en voor de diensten voor onderhoud en beheer van de wegen en die als zodanig geïdentificeerd zijn;2° de voertuigen die slechts af en toe op de openbare weg in België rijden en die worden gebruikt door natuurlijke of rechtspersonen die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit hebben, mits het vervoer door deze voertuigen niet leidt tot concurrentievervalsing.».

Art. 3.Artikel 7 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 7.- De belasting is, naar gelang van het geval, verschuldigd op grond van het vermogen van de motor, van zijn cilinderinhoud of van de maximaal toegelaten massa van het voertuig zoals die is vastgesteld door de bevoegde overheid.

De Koning stelt de regelen vast die in acht te nemen zijn voor de bepaling, de opneming en de controle van het vermogen van de motoren. ».

Art. 4.Artikel 8 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 8.- Breuken van paardekracht worden naar boven of naar beneden afgerond, naargelang zij al dan niet de helft overschrijden.

Breuken van deciliter van de cilinderinhoud worden naar boven of naar beneden afgerond, naargelang zij al dan niet een halve deciliter overschrijden. ».

Art. 5.Artikel 9 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 23 december 1974, de wet van 8 augustus 1980 en het koninklijk besluit van 27 januari 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 9.- De belasting wordt ofwel per periode van twaalf opeenvolgende maanden ofwel per kalenderjaar vastgesteld : A. Personenauto's, auto's voor dubbelgebruik en minibussen Wanneer het belastbaar vermogen 20 paardekracht niet te boven gaat, wordt de belasting volgens onderstaande schaal vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Wanneer het belastbare vermogen 20 paardekracht te boven gaat, is de belasting vastgesteld op 52.704 frank, verhoogd met 2.880 frank per paardekracht boven de 20.

B. Motorvoertuigen bestemd voor het vervoer van goederen met een maximaal toegelaten massa van minder dan 3.500 kilogram De belasting is vastgesteld op 780 frank per 500 kilogram maximaal toegelaten massa.

C. Motorfietsen De belasting is eenvormig vastgesteld op 1.464 frank.

D. Autobussen en autocars Wanneer het belastbaar vermogen 10 paardekracht niet te boven gaat, is de belasting vastgesteld op 180 frank per paardekracht met een minimum van 2.068 frank.

Wanneer het belastbaar vermogen 10 paardekracht te boven gaat, bedraagt de aanslagvoet, per paardekracht en toepasselijk op het volledige belastbaar vermogen, 180 frank, verhoogd met 13 frank per paardekracht boven 10, met een maximum van 505 frank per paardekracht.

E. Motorvoertuigen bestemd voor het vervoer van goederen met uitzondering van de tractors Wanneer de maximaal toegelaten massa van het voertuig of van de sleep, naargelang het geval, minstens 3.500 kilogram bedraagt, wordt de belasting volgens de onderstaande schaal vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld F. Tractors Wanneer de maximaal toegelaten massa van de sleep minstens 3.500 kilogram bedraagt, wordt de belasting volgens de onderstaande schaal vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld G. Aanhangwagens en opleggers Wanneer de maximaal toegelaten massa van het voertuig minstens 500 kilogram bedraagt, wordt de belasting volgens de onderstaande schaal vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 6.§ 1. In artikel 10, § 1, eerste lid, en § 2, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "500 frank" vervangen door "937 frank". § 2. Artikel 10, § 1, eerste lid, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° voor de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik, de minibussen en de motorfietsen die bij het ontstaan van de belastingschuld sedert meer dan vijfentwintig jaar in het verkeer zijn gebracht;". § 3. In artikel 10, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "artikelen 29 en 31" vervangen door de woorden "artikelen 30 en 32".

Art. 7.Artikel 14 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 27 juni 1972 en gewijzigd door de wet van 22 december 1977 en het koninklijk besluit van 27 januari 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 14.- De belasting wordt verminderd met 25 pct. voor elk voertuig, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het bezoldigd vervoer van personen krachtens een machtiging uitgereikt voor de exploitatie van autocardiensten ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946, dat bij het onstaan van de belastingschuld sedert ten minste vijf jaar in het verkeer is gebracht. De datum waarop het voertuig voor het eerst in het verkeer werd gebracht, is die welke op het inschrijvingsbewijs van het voertuig is vermeld.

De vermindering wordt eveneens verleend voor aanhangwagens die uitsluitend door de in het eerste lid bedoelde motorvoertuigen worden getrokken. ».

Art. 8.Artikel 15 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 15.- Voor de voertuigen die uitsluitend dienen voor het vervoer van goederen of enigerlei voorwerpen, wordt de belasting verminderd met 75 pct. wanneer deze voertuigen uitsluitend worden gebruikt in het kader van de havenactiviteit binnen de havenomheining, zoals deze door de Minister van Financiën wordt bepaald.

De Minister van Financiën schrijft alle nodig geoordeelde controlemaatregelen voor.

De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de belastingen vastgesteld overeenkomstig artikel 10, § 1. ».

Art. 9.Artikel 16 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 26 februari 1969 en het koninklijk besluit van 27 januari 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 16.- De belasting wordt met 10 pct. verminderd wanneer zij is verschuldigd krachtens een regelmatige aangifte ingediend door een belastingschuldige die, op 1 januari van het aanslagjaar, en dit tot minstens 30 juni, 3 of meer motorvoertuigen aangeeft die zijn geïnvesteerd in een handels- of nijverheidsbedrijf en die daarenboven uitsluitend worden gebruikt voor het bezoldigd vervoer van personen krachtens een machtiging uitgereikt voor de exploitatie van autocardiensten, ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946.

De vermindering van 10 pct. is niet van toepassing op de belasting verminderd krachtens artikel 15. ».

Art. 10.Opgeheven worden : A) de artikelen 18 en 19 van hetzelfde Wetboek;

B) artikel 20 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 juni 1972.

Art. 11.§ 1. De artikelen 21 tot 23, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 11 april 1983, worden vervangen door de volgende bepalingen : « Art. 21.- De belasting is verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersoon die vermeld is of het moet zijn op het inschrijvingsbewijs zolang een voertuig op naam van deze persoon is of moet zijn ingeschreven in het repertorium van de Directie voor de Inschrijving van de Voertuigen.

De in het eerste lid beoogde voertuigen zijn de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik, de trage auto's voor dubbel gebruik, de minibussen, de ziekenauto's, de motorfietsen, de motorfietsen-driewielers, de motorfietsen-vierwielers, de lichte vrachtauto's, de trage lichte vrachtauto's, de bootaanhangwagens, de kampeeraanhangwagens, de kampeerauto's, de aanhangwagens en opleggers met een maximaal toegelaten massa tot 3.999 kg.

Art. 22.- § 1. De belasting is verschuldigd per opeenvolgende tijdperken van twaalf achtereenvolgende maanden, waarvan het eerste ingaat de eerste dag van de maand waarin het voertuig in bedoeld repertorium is of moet worden ingeschreven. § 2. Elk tijdperk van twaalf achtereenvolgende maanden bedoeld in § 1 vormt een aanslagjaar. Dit laatste wordt genoemd naar het jaar waarin het tijdperk een aanvang neemt.

Art. 23.- Wanneer de voorwaarden tot vrijstelling in de loop van een aanslagjaar niet meer vervuld zijn, is de belasting verschuldigd naar verhouding van de niet verstreken maanden. ». § 2. De artikelen 23bis en 23ter, luidend als volgt, worden ingevoegd in hetzelfde Wetboek : «

Art. 23bis.- Wanneer een voertuig in de loop van een aanslagjaar wordt afgevoerd van het repertorium of vrijstelling komt te genieten, wordt de betaalde belasting teruggegeven naar verhouding van de niet verstreken maanden of, in dezelfde mate, aangerekend op de belasting die door de belastingschuldige voor een ander voertuig is verschuldigd.

Art. 23ter.- De belasting betaald voor vrachtauto's, tractors, aanhangwagens en opleggers wordt terugbetaald wanneer die voertuigen afstanden afleggen in het raam van gecombineerd vervoer, zoals dat begrip is omschreven in artikel 1 van Richtlijn nr. 92/106/ EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten.

Die terugbetaling wordt op forfaitaire wijze berekend, maar kan nooit meer bedragen dan 80 pct. van het jaarlijkse bedrag van de belasting.

De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor de toepassing van dit artikel. ».

Art. 12.Artikel 24 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 24.- Behoudens afwijkingen die kunnen voortvloeien uit internationale overeenkomsten worden de autovoertuigen die in België worden gebruikt door personen die in dit land geen woonplaats, verblijfplaats of vaste vestiging hebben en waarvoor geen verkeersbelasting is verschuldigd, naar verhouding van hun verblijf in België onderworpen aan een dagelijkse belasting waarvan de aanslagvoet hieronder wordt vastgesteld : 1° voor de voertuigen die uitsluitend of hoofdzakelijk worden gebruikt voor het vervoer van goederen of enigerlei voorwerpen : a) wanneer de maximaal toegelaten massa minder dan 7.500 kg bedraagt : 1.200 frank per dag; b) wanneer de maximaal toegelaten massa 7.500 kg of meer, maar minder dan 19.000 kg bedraagt : 1.600 frank per dag; c) wanneer de maximaal toegelaten massa 19.000 kg of meer bedraagt : 3.300 frank per dag; 2° voor de voertuigen die uitsluitend of hoofdzakelijk worden gebruikt voor het bezoldigd vervoer van personen : 300 frank per dag. De dagelijkse belasting wordt gelijkgesteld met de verkeersbelasting op de autovoertuigen. ».

Art. 13.§ 1. Het opschrift van hoofdstuk X van Titel II van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door het volgende opschrift : « Hoofdstuk X. - Vestiging en invordering ». § 2. De artikelen 29, gewijzigd door de wet van 24 maart 1970, tot 32 van hetzelfde Wetboek, worden door de volgende bepalingen vervangen : « Art. 29.- De belasting dient te worden gestort op de wijze en binnen de termijn aangeduid op het bericht dat te dien einde door de ambtenaar of de dienst, aangeduid door de directeur-generaal der directe belastingen, aan de belastingschuldige wordt verzonden. Deze termijn mag echter niet minder dan acht dagen zijn.

Bij gebrek aan dergelijk bericht moet de belasting volgens de door de Koning vastgestelde modaliteiten worden gestort uiterlijk bij het verstrijken van de maand volgend op die tijdens dewelke zij verschuldigd is.

Art. 30.- De plaats van aanslag is de gemeente die vermeld is of het moet zijn op het inschrijvingsbewijs op het ogenblik van het ontstaan van de belastingschuld.

Art. 31.- De belasting kan worden nagevorderd gedurende drie jaar, te rekenen van de eerste dag van het aanslagjaar waarvoor ze verschuldigd is. Ontlasting kan binnen dezelfde termijn ambtshalve worden verleend als de belasting ten onrechte betaald of geheven is.

Art. 32.- De bezwaarschriften moeten gemotiveerd en op straffe van verval ingediend worden uiterlijk vier maanden vanaf de laatste dag van het tijdperk waarvoor de belasting is verschuldigd, zonder dat het tijdperk nochtans minder dan zes maanden mag bedragen vanaf de datum van het aanslagbiljet of van de kennisgeving van de aanslag. ». § 3. De artikelen 33 tot 36 van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.

Art. 14.Artikel 36bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 27 juni 1972 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 27 januari 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 36bis.- De bepalingen van de hoofdstukken III, VIII en X zijn niet van toepassing op : 1° de voertuigen van alle aard die onderworpen zijn aan de reglementering voor de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens en die het voorwerp uitmaken van een tijdelijke inschrijving;2° de voertuigen van alle aard die niet in artikel 21 worden bedoeld;3° de voertuigen van alle aard die niet onderworpen zijn aan de sub 1°, bedoelde reglementering. De voormelde voertuigen zijn daarentegen onderworpen aan de bepalingen van artikel 36ter. ».

Art. 15.Artikel 36ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 27 juni 1972, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 36ter.- § 1. De belasting is verschuldigd voor het aantal maanden begrepen tussen de eerste dag van de maand tijdens dewelke het voertuig in de loop van een burgerlijk jaar in gebruik werd genomen op de openbare weg en 31 december van hetzelfde jaar.

Het verschuldigde bedrag is gelijk aan een twaalfde van de jaarlijkse belasting, vermenigvuldigd met het aantal maanden bepaald in het eerste lid. § 2. De belasting of de aanvullende belasting moet worden betaald bij de door de directeur-generaal der directe belastingen aangewezen ambtenaar of dienst vóór 1 januari, indien het voertuig op die datum in gebruik is en, in het tegenovergestelde geval, voor elk gebruik. De belastingschuldige moet, vooraf, een aangifte onderschrijven die alle gegevens moet behelzen die nodig zijn voor het berekenen van de belasting en voor het toezicht. § 3. In afwijking van §§ 1 en 2, is geen enkele belasting verschuldigd voor de maand december wanneer het gebruik na 15 december begint. § 4. Na betaling wordt aan de aangever een kenteken uitgereikt, waarvan het voertuig voortdurend moet voorzien zijn. Zo nodig, wordt dit kenteken elk jaar vernieuwd.

De Koning stelt de regelen vast, die in acht moeten worden genomen voor het aanbrengen van de kentekens. § 5. Ingeval het gebruik in de loop van een maand ophoudt, wordt de belasting die voor het overige van het jaar was betaald, tegen afgifte van het kenteken terugbetaald ten belope van het bedrag van de niet verstreken maanden. § 6. Ingeval van wijziging van een voertuig, is de belastingschuldige gehouden hiervan aangifte te doen voor het in gebruik stellen van het gewijzigde voertuig en, desgevallend, terzelfdertijd de aanvullende belasting te betalen voor de niet verstreken maanden die nog tot 31 december daaropvolgend blijven lopen. § 7. Wanneer een voertuig voor 16 december definitief wordt vervangen, mag de voor dat voertuig betaalde belasting over de nog niet verstreken maanden van de belasting betreffende het vervangende voertuig worden afgetrokken.

Het in artikel 10, § 2, vastgestelde minimum geldt voor het totaal bedrag van de voor de twee voertuigen verschuldigde belastingen. § 8. Bij gebrek aan andersluidende kennisgeving, is de voor een jaar ingediende aangifte geldig voor de volgende jaren. § 9. Zolang er geen aangifte is gedaan van de verandering betreffende het houden van het voertuig, is de vroegere houder aansprakelijk voor de belasting, behoudens zijn verhaal op de verkrijger. ».

Art. 16.Artikel 36quater van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 17.Artikel 40, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 18.De artikelen 1 tot 5, 6, § 1 en § 2, 7, 8, 9 en 10 treden in werking op 1 januari 1999.

Artikel 6, § 3, heeft uitwerking op 1 januari 1991.

De artikelen 11 tot 17 treden in werking op 1 januari 2000.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 januari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Vervoer, M. DAERDEN De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS ________ Nota (1) Parlementaire verwijzingen : Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire Stukken.

Zitting 1997-1998.

Wetsontwerp, nr. 1668/1.

Zitting 1998-1999.

Amendementen, nrs. 1668/2 tot 5. - Verslag, nr. 1668/6. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1668/7. - Errata, nr. 1668/8. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 1668/9.

Parlementaire Handelingen.

Handelingen van de Kamer : 8 en 10 december 1998.

Senaat Zitting 1998-1999.

Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-1192/1. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 1-1192/2.

^