Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 maart 2003
gepubliceerd op 28 maart 2003

Wet tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2003000234
pub.
28/03/2003
prom.
25/03/2003
ELI
eli/wet/2003/03/25/2003000234/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 MAART 2003. - Wet tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen

Art. 2.Artikel 1 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. Het Rijksregister stelt een nationaal bestand ter beschikking van de overheden, de instellingen en de personen bedoeld in artikel 5 door : a) de uitwisseling van informatiegegevens tussen administraties te vergemakkelijken;b) de automatische bijwerkingen van de bestanden van de openbare sector wat betreft de algemene gegevens over de burgers mogelijk te maken, voor zover de wet, het decreet of de ordonnantie het toelaten;c) het gemeentelijk beheer over de bevolkingsregisters te rationaliseren;d) sommige administratieve formaliteiten die geëist worden van de burgers te vergemakkelijken.»

Art. 3.Artikel 3, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 mei 1994, wordt aangevuld als volgt : « 12° in voorkomend geval, het bestaan van het identiteits- en handtekeningscertificaat, zoals bepaald in de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten; 13° de wettelijke samenwoning.»

Art. 4.Artikel 5, eerste en tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 15 januari 1990, 19 juli 1991, 8 december 1992, 30 maart 1995 en 31 mei 2001, wordt vervangen als volgt : « De machtiging om toegang te hebben tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, of om er mededeling van te verkrijgen, wordt verleend door het sectoraal comité van het Rijksregister ingesteld door artikel 15 : 1° aan de Belgische openbare overheden voor de informatiegegevens die zij gemachtigd zijn te kennen uit hoofde van een wet, een decreet of een ordonnantie;2° aan de openbare en private instellingen van Belgisch recht voor de informatie die zij nodig hebben voor het vervullen van taken van algemeen belang die hen zijn toevertrouwd door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie of voor taken die uitdrukkelijk als zodanig erkend worden door het voormelde sectoraal comité;3° aan de natuurlijke- of rechtspersonen die handelen als onderaannemer van de Belgische openbare overheden en de openbare of private instellingen van Belgisch recht bedoeld in 1° en 2°;de eventuele onderaanneming gebeurt op verzoek, onder controle en verantwoordelijkheid van deze overheden en instellingen; deze onderaannemers moeten zich er formeel toe verbinden de bepalingen van de onderhavige wet en deze van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens te respecteren en zij nemen daartoe de nodige maatregelen, waarvan zij melding maken aan de personen waarvoor zij als onderaannemer optreden; 4° aan de notarissen en de gerechtsdeurwaarders voor de informatie die zij gemachtigd zijn te kennen uit hoofde van een wet, een decreet of een ordonnantie;5° aan de Orde van apothekers met als doel aan hun leden de hoofdverblijfplaats mede te delen van een cliënt waaraan een geneesmiddel dat gevaarlijk is voor de gezondheid werd afgeleverd;6° aan de Orde van de Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, met als enig doel aan de advocaten de informatie mede te delen die zij nodig hebben voor de taken die zij als medewerkers van het gerecht vervullen. Het sectoraal comité beoordeelt of de doeleinden, waarvoor de toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen wordt gevraagd of om er een mededeling van te verkrijgen, welbepaald, duidelijk omschreven en wettig zijn en, in voorkomend geval, of de gevraagde informatiegegevens uit het Rijksregister toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn ten opzichte van die doeleinden.

Vooraleer zijn machtiging te geven, gaat het sectoraal comité na of de toagang of de mededeling geschiedt in overeenstemming met deze wet, de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en hun uitvoeringsbepalingen, alsmede met de andere pertinente normen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of persoonsgegevens.

Het sectoraal comité stuurt binnen dertig dagen na zijn beslissing een afschrift ervan naar de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het sectoraal comité, in welke gevallen geen machtiging vereist is. »

Art. 5.Artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 januari 1990, wordt vervangen als.volgt : «

Art. 6.§ 1. De overheden, de instellingen en de personen bedoeld in artikel 5, die gemachtigd zijn de gegevens van het Rijksregister te raadplegen, mogen de betreffende gegevens niet meer opnieuw rechtstreeks opvrager bij een persoon. § 2. Eens een gegeven is medegedeeld aan en opgenomen is in het Rijksregister is de betrokken persoon niet verplicht het rechtstreeks mee te delen aan de overheden, de instellingen en de personen bedoeld in artikel 5, die gemachtigd zijn de gegevens van het Rijksregister te raadplegen. »

Art. 6.Artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 januari 1990, wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.§ 1. De machtiging om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken wordt verleend door het sectoraal comité van het Rijksregister bedoeld in artikel 15, aan de overheden, de instellingen en de personen die zijn bepaald in artikel 5, eerste lid.

Het sectoraal comité stuurt binnen dertig dagen na zijn beslissing een afschrift ervan naar de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het sectoraal comité, in welke gevallen geen machtiging vereist is.

De machtiging om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken, houdt de verplichting in dit identificatienummer in de contacten met het Rijksregister van de natuurlijke personen ook aan te wenden.

De aanvraag tot deze machtiging vermeldt op specifieke wijze de netwerkverbindingen die voortvloeien uit het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister, teneinde de publicatie van het kadaster van de netwerkverbindingen door het sectoraal comité mogelijk te maken. Elke wijziging aan de beoogde netwerkverbindingen die voortvloeien uit het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister moet voorafgaandelijk ter goedkeuring worden voorgelegd aan het sectoraal comité. Het sectoraal comité stuurt binnen dertig dagen na zijn beslissing een afschrift ervan naar de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het sectoraal comité, in welke gevallen geen machtiging vereist is.

Het vorige lid is niet van toepassing op netwerkverbindingen en mededelingen van persoonsgegevens waarvoor een machtiging is verleend door een sectoraal comité opgericht bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. § 2. Bij machtiging tot het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister moeten de bepalingen van artikel 10 worden nageleefd.

Het identificatienummer van het Rijksregister mag niet worden gebruikt zonder machtiging of voor andere doeleinden dan die waarvoor die machtiging is verleend. »

Art. 7.Artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 mei 1994, wordt vervangen als volgt : «

Art. 9.De administratie die het bestand van het Rijksregister beheert vormt een tussenpersoon tussen de gemeentelijke bevolkingsdiensten, verantwoordelijken voor de identificatie, die de aanvragen om gekwalificeerde elektronische identiteits - en hand-tekeningscertificaten ontvangen, de geaccrediteerde certificatiedienstverlener, de identiteitskaartproducent, de identiteitskaartpersonalisator en de identiteitskaartinitialisator, zoals bedoeld bij de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten. »

Art. 8.Artikel 10 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 11 december 1998, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 10.Iedere openbare overheid, openbare of private instelling die de toegang tot of de mededeling van informatiegegevens van het Rijksregister verkregen heeft, wijst, al dan niet onder haar personeel, een consulent inzake informatieveiligheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan die onder meer de functie vervult van aangestelde voor de gegevensbascherming bedoeld in artikel 1 7bis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. De identiteit van de consulent inzake informatieveiligheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt meegedeeld aan het sectoraal comité van het Rijksregister bedoeld in artikel 15. Deze mededeling is niet vereist indien ze door of krachtens een andere wet, decreet of ordonnantie dient te geschieden door een ander sectoraal comité. »

Art. 9.Artikel 12 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 15 januari 1990, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 12.§ 1. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingesteld bij de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, is ermee belast een register te houden waarin alle machtigingen vermeld worden. Dit register wordt door de Commissie toegankelijk gemaakt voor het publiek. § 2. De openbare overheden, de openbare en private instellingen en de personen die toegang tot of mededeling van de informatiegegevens van het Rijksregister hebben bekomen, zijn verplicht : 1° bij naam hun organen of aangestelden aan te wijzen die, omwille van hun bevoegdheden, gemachtigd zijn om toegang tot of mededeling van de informatiegegevens te verkrijgen en hen te informeren overeenkomstig artikel 16, § 2, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;van deze organen of aangestelden moeten ze een lijst opstellen; 2° de personen die daadwerkelijk belast zijn met de verwerking van de informatiegegevens, een verklaring te laten ondertekenen waarin zij zich ertoe verbinden het vertrouwelijke karakter van de informatiegegevens te bewaren.»

Art. 10.Artikel 13, eerste en tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 13.Met gevanggenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van honderd euro tot tweeduizend euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft, hij die de bepalingen van de artikelen 8, § 2, en 12, § 2, overtreedt in de hoedanigheid van dader, mededader of medeplichtige.

Met gevanggenisstraf van drie maanden tot vijf jaar en met geldboete van duizend euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft, hij die in de hoedanigheid van dader, mededader of medeplichtige de bepalingen van artikel 11 overtreedt. »

Art. 11.In dezelfde wet wordt een artikel 14 ingevoegd, luidende : «

Art. 14.Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad wijst de Koning de personen aan die in oorlogstijd, in omstandigheden daarmee gelijkgesteld krachtens artikel 7 van de wet van 12 mei 1927 op de militaire opeisingen of tijdens de bezetting van het grondgebied door de vijand, belast worden met de vernietiging van de gegevensbanken van het Rijksregister. De Koning stelt de voorwaarden en modaliteiten van de vernietiging vast. »

Art. 12.In dezelfde wet wordt een artikel 15 ingevoegd, luidende : «

Art. 15.Binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt een sectoraal comité van het Rijksregister opgericht, dat belast is met de afgifte van de machtigingen bedoeld in de artikelen 5 en 8.

Dat sectoraal comité is samengesteld uit drie leden van de Commissie, van wie de voorzitter of een ander door de Commissie in die hoedanigheid aangewezen lid, dat het comité voorzit, alsmede uit drie externe leden aangewezen door de Kamer van volksvertegenwoordigers overeenkomstig de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde voorwaarden en nadere regels. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

De werkingsregels van dat sectoraal comité worden, zonder afbreuk te doen aan deze wet, bepaald door of krachtens de wet. Die regels bekrachtigen het recht van de voorzitter van het sectoraal comité om een aan dat comité voorgelegd dossier voor de Commissie zelf te brengen en de beslissing van het comité zo nodig te herzien. »

Art. 13.In dezelfde wet wordt een artikel 16 ingevoegd, luidende : «

Art. 16.Het sectoraal comité van het Rijksregister bedoeld in artikel 15 is belast met de volgende taken : 1° machtiging verlenen om toegang tot of mededeling van de informatiegegevens uit het Rijksregister te bekomen overeenkomstig artikel 5, alsook machtiging verlenen om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken overeenkomstig artikel 8;2° het toezicht verzekeren op de naleving van deze wet en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten;3° alle aanbevelingen formuleren die het nuttig acht voor de uitvoering en de naleving van de huidige wet en haar uitvoeringsmaatregelen;4° bijdragen tot het oplossen van elk principieel probleem of elk geschil betreffende de toepassing van de huidige wet en haar uitvoeringsmaatregelen;5° zijn advies verstrekken omtrent de aanwijzing van de consulent inzake informatieveiligheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor het Rijksregister en voor het Register van de identiteitskaarten, bedoeld in artikel 6bis van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten;6° erop toezien dat alle wettelijke en reglementaire bepalingen inzake identiteitsdocumenten in acht genomen worden;7° toezicht houden op het volledige proces van aanmaak en afgifte van de elektronische identiteitskaarten, alsook van de gekwalificeerde elektronische identiteits- en handtekeningscertificaten;8° beschikken over een sterk beveiligde website waarop iedere belanghebbende de actieve rootcertificaten van de overheid, de conformiteit van zijn eigen gekwalificeerd certificaat, van de geaccrediteerde certificatiedienstverlener en van de identiteitskaartproducent, de identiteitskaartpersonalisator en de identiteitskaartinitialisator, bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten, kan nagaan;9° aan de Minister van Binnenlandse Zaken elk voorstel voorleggen dat het nuttig acht met betrekking tot de veiligheid van de gegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;10° aan de Minister van Binnenlandse Zaken advies verstrekken omtrent de eventuele vervaardiging van veiligheidsdocumenten voor andere doeleinden; 11° aan de Minister van Binnenlandse Zaken adv;es verstrekken omtrent de machtiging van de geautomatiseerde controle van de identiteitskaart door elektronische of andere leesprocédés; 12° de gemeenten verplichten, wanneer de Belgische openbare overheden of de openbare en private instellingen van Belgisch recht die een opdracht van algemeen belang vervullen, bedoeld in artikel 5, krachtens een wet, decreet of ordonnantie de gemeenten om andere dan de in artikel 3 vermelde informatiegegevens kunnen verzoeken, deze gegevens te verstrekken door toedoen van het Rijksregister;de aldus verstrekte gegevens worden niet in het Rijksregister bewaard; 13° ieder jaar, op de eerste dag van de gewone zitting, aan de federale Wetgevende Kamers verslag uitbrengen over de vervulling van zijn opdrachten gedurende het afgelopen jaar;dit verslag wordt gedrukt en verstuurd naar de Minister van Binnenlandse Zaken en naar de federale Wetgevende Kamers; het kan door iedere belanghebbende persoon worden geraadpleegd of verkregen.

In de gevallen bedoeld in 1° en 12° van het eerste lid stuurt het sectoraal comité binnen dertig dagen na zijn beslissing een afschrift ervan naar de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het sectoraal comité, in welke gevallen geen machtiging vereist is. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen

Art. 14.Artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, gewijzigd bij de wetten van 24 mei 1994 en 12 december 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.§ 1. De gemeente geeft aan de Belgen en aan de vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd zijn om zich in het Rijk te vestigen een identiteitskaart die geldt als bewijs van inschrijving in de bevolkingsregisters.

Op de voorzijde van de identiteitskaart die bedoeld wordt in het eerste lid, wordt in het bovenste gedeelte daarvan, enerzijds het woord « België » en anderzijds de woorden « identiteitskaart », « verblijfskaart voor vreemdeling », of « identiteitskaart voor vreemdeling » aangebracht, naar geiang van het geval de houder van de kaart respectievelijk de hoedanigheid heeft van Belg, onderdaan is van een Staat die lid is van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte of geen onderdaan is van een lidstaat van deze Unie of deze Ruimte.

De in het voorgaande lid bedoelde woorden worden op de identiteitskaart eerst gedrukt in de taal van de gemeente die het document afgeeft of in de taal die de houder kiest uit de talen waarvan het gebruik wordt toegestaan in de gemeenten die genoemd worden in de artikelen 6 tot 8 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en vervolgens in de twee andere landstalen en in het Engels.

De titels van de rubrieken waaronder op de identiteitskaart de persoonlijke gegevens aangebracht worden die specifiek zijn voor de houder, komen in de eerste plaats voor in de taal van de gemeente die het document afgeeft, of in de taal die de houder kiest, volgens het onderscheid dat wordt gemaakt in het voorgaande lid, en vervolgens in het Engels. § 2. De identiteitskaart bevat, naast de handtekening van de houder en de handtekening van de gemeenteambtenaar die de kaart aflevert, persoonsgegevens die zowel met het blote oog zichtbaar zijn als op elektronische wijze leesbaar zijn.

De zowel met het blote oog zichtbare als elektronisch leesbare gegevens van persoonlijke aard betreffen : 1 ° de naam; 2° de twee eerste voornamen;3° de eerste letter van de derde voornaam;4° de nationaliteit;5° de geboorteplaats- en datum;6° het geslacht;7° de plaats van afgifte van de kaart;8° de begin- en einddatum van geldigheid van de kaart;9° de benaming en het nummer van de kaart;10° de foto van de houder;11° de handtekening van de houder en van de gemeentelijke ambtenaar;12° het identificatienummer van het Rijksregister. De elektronisch leesbare gegevens van persoonlijke aard betreffen : 1° de identiteits- en handtekeningsleutels;2° de identiteits- en handtekeningscertificaten;3° de geaccrediteerde certificatiedienstverlener;4° de informatie nodig voor de authentificatie van de kaart en voor de beveiliging van de elektronisch leesbare gegevens voorkomend op de kaart en voor het gebruik van de bijhorende gekwalificeerde certificaten;5° de andere vermeldingen, opgelegd door de wetten;6° de hoofdverblijfplaats van de houder. De houder van de kaart kan desgewenst afzien van de activering van de onder 1° tot 3° van het vorige lid vermelde gegevens. § 3. De houder van de kaart kan, via deze kaart of bij de gemeente waar hij in de bevolkingsregisters ingeschreven is, steeds inzage vragen van de gegevens die op elektronische wijze opgeslagen zijn op de kaart of via de kaart toegankelijk zijn en heeft het recht op verbetering van zijn persoonsgegevens die niet op nauwkeurige, volledige en juiste wijze zouden opgenomen zijn op de kaart.

De houder van de kaart heeft, via deze kaart of bij de gemeente waar hij in de bevolkingsregisters ingeschreven is, recht op : 1° inzage van de hem betreffende informatiegegevens die zijn opgenomen in het bevolkingsregister of in het Rijksregister van de natuurlijke personen;2° verbetering van deze gegevens welke niet op nauwkeurige, volledige en juiste wijze zijn opgenomen;3° kennisname van alle overheden, instellingen en personen die, gedurende de laatste zes maanden, zijn gegevens bij het bevolkingsregister of het Rijksregister van de natuurlijke personen hebben geraadpleegd of bijgewerkt, met uitzondering van de bestuurlijke en gerechtelijke overheden die belast zijn met de opsporing en bestraffing van misdrijven. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van het in het vorige lid, 3°, vermelde recht op kennisname, alsmede de wijze waarop het in de vorige leden bedoelde inzage- en verbeteringsrecht, evenals de kennisname, worden geregeld. § 4. Elke geautomatiseerde controle van de identiteitskaart door optische of andere leesprocédés moet het voorwerp uitmaken van een koninklijk besluit, na advies van het sectoraal comité van het Rijksregister bedoeld in artikel 15 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. § 5. De federale overheid stelt de technische apparatuur nodig voor de elektronische identiteitskaart ter beschikking van de gemeente, die er eigenaar van wordt. De gemeente staat in voor de opslag en het onderhoud van de apparatuur.

De Koning kan een vergoeding vaststellen voor het opnemen van het identiteits- en handtekeningscertificaat op de kaart. De kosten voor het initiële identiteits- en handtekeningscertificaat kunnen geheel of gedeeltelijk ten laste worden genomen door de federale overheid.

De geaccrediteerde certificatiedienstverlener heeft, uitsluitend voor de taken die hij verricht binnen het kader van deze wet, toegang tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° en 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Hij heeft binnen dit kader eveneens het recht het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken. § 6. De identiteitskaart blijft maximum vijf jaar geldig vanaf de datum van afgifte. § 7. De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingesteld biJ de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, de vorm en de modaliteiten van aanmaak, afgifte en gebruik van de identiteitskaart.

Hij stelt de leeftijd vast vanaf welke men verplicht is de identiteitskaart te bezitten en bij zich te hebben, alsook het maximumbedrag dat ten laste van de houder mag worden geïnd bij de afgifte van de kaart. Hij bepaalt ook welke de openbare overheden en ambtenaren zijn op wier vordering de identiteitskaart moet worden getoond.

Het gekwalificeerd handtekeningscertificaat wordt op de identiteitskaart niet geactiveerd voor de personen die overeenkomstig de vigerende wetgeving niet handelingsbekwaam zijn. § 8. De kosten voor de aanmaak van identiteitskaarten worden door de Minister van Binnenlandse Zaken ingevorderd bij wege van ambtshalve voorafnemingen op de rekening die op naam van de gemeenten geopend is bij een kredietinstelling die, naar gelang van het geval, voldoet aan de artikelen 7, 65 of 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en toezicht op de kredietinstellingen. § 9. De Koning kan, na advies van het sectoraal comité van het Rijksregister bedoeld in artikel 15 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, de toepassing van de bepalingen van de §§ 1 tot 8 uitbreiden tot de verblijfsvergunningen afgegeven aan de vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven. »

Art. 15.In dezelfde wet wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende : «

Art. 6bis.§ 1. Bij het Rijksregister van de natuurlijke personen, ingesteld bij de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, wordt een centraal bestand van de identiteitskaarten, gehouden. Dit bestand draagt de naam « Register van de Identiteitskaarten » en bevat de volgende gegevens : 1° voor iedere houder : het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen, de gevraagde taal voor de uitgifte van de identiteitskaart en het volgnummer van de kaart;2° voor elke uitgegeven identiteitskaart : a) de datum van aanvraag met aansluitend de datum van uitgifte van het basisdocument, de datum van uitgifte, de vervaldatum en in voorkomend geval de datum van vernietiging;b) de datum van uitreiking en de gemeente die ze uitgereikt heeft;c) het volgnummer van de kaart; d) het sequentienummer (eerste, tweede, derde kaart, enz.); e) de informatie waaruit blijkt dat de kaart geldig, vervallen of vernietigd is en, in dat geval, de reden;f) het type van identiteitskaart;g) de aanwijzing van het bestaan of de afwezigheid van de functie « elektronische handtekening »;h) de datum van de laatste bijwerking;i) de datum van de laatste bijwerking betreffende de hoofdverblijfplaats. § 2. De gemeenten, door bemiddeling van het Rijksregister, enerzijds, en de met de aanmaak van de identiteitskaarten belaste onderneming, en de geaccrediteerde certificatiedienstverlener anderzijds, zenden aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken - Algemene Directie van de Instellingen en van de Bevolking - de informaties die nodig zijn om het onder § 1 bedoeld bestand bij te werken. § 3. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingesteld bij de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, wie toegang heeft tot dit bestand. »

Art. 16.In dezelfde wet wordt een artikel 6ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 6ter.In geval van verlies, diefstal of vernieling van de elektronische identiteitskaart doet de houder tijdens de kantooruren aangifte bij het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur levert een attest af van verlies, diefstal of vernieling van de identiteitskaart.

In geval van diefstal kan de houder bovendien klacht indienen bij de politie. De gemeente geeft de certificatiedienstverlener via het Rijksregister de opdracht de elektronische functie van de identiteitskaart te schorsen of in te trekken.

In geval van veriies, diefstal of vernieling van de elektronische identiteitskaart buiten de kantooruren doet de houder aangifte bij de helpdesk van het Rijksregister van de natuurlijke personen. De houder kan na deze aangifte bij het gemeentebestuur een attest bekomen van verlies, diefstal of vernieling van de identiteitskaart. Hij kan in geval van diefstal bovendien klacht indienen bij de politie. De helpdeskschorst de elektronische functie van de identiteitskaart of trekt ze in. De helpdesk is permanent operationeel.

De schorsing houdt in dat de elektronische functie van de identiteitskaart tijdelijk buiten werking wordt gesteld. De intrekking houdt in dat de elektronische functie van de identiteitskaart definitief buiten werking wordt gesteld.

De Koning bepaalt de nadere regeling inzake de werking van de helpdesk en van de schorsing of intrekking van de verloren, gestolen of vernietigde identiteitskaart. »

Art. 17.In dezelfde wet wordt een artikel 6quater ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 6quater.Alle personen die bij het uitoefenen van hun functies in de inzameling, de verwerking of de mededeling van de informatiegegevens tussenkomen, zijn gehouden tot het beroepsgeheim.

Bovendien moeten zij alles in het werk stellen om de gegevens bij te houden, de onjuiste gegevens te verbeteren en de gegevens die vervallen zijn of door onwettige of frauduleuze middelen bekomen werden, te schrappen.

Zij moeten alle nodige voorzorgsmaatregelen nemen ten einde de veiligheid van de opgenomen gegevens te verzekeren en te beletten in het bijzonder dat zij vervormd of beschadigd worden of medegedeeld worden aan personen die geen machtiging hebben gekregen om inzage ervan te nemen.

Zij moeten zich vergewissen van het geëigende karakter van de programma's die voor de automatische verwerking van de gegevens dienen, alsook van de rechtmatigheid van de toepassing ervan.

Zij moeten waken op de rechtmatigheid van de mededeling der gegevens. »

Art. 18.In dezelfde wet wordt een artikel 6quinquies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 6quinquies.De Koning kan de normen en functionele en technische specificaties vastleggen waaraan de apparatuur en de toepassingen dienen te voldoen die het uitlezen en het bijwerken van de elektronisch op de identiteitskaart opgeslagen gegevens mogelijk maakt. Hij kan tevens de publiciteit, de verkoop, de aankoop, de verhuring, het bezit en de overdracht van deze apparatuur en toepassingen reglementeren. » HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 19.§ 1. De koninklijke besluiten, genomen in uitvoering van artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, blijven van kracht tot dat de identiteitskaarten volledig vernieuwd zijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken stelt bij een in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt besluit vast op welke datum deze vernieuwing volledig is.

De Koning neemt de nodige overgangsmaatregelen voor de periode van vernieuwing van de identiteitskaarten, inzonderheid in geval van wijziging van verblijfplaats.

De beslissing om de elektronische identiteitskaart veralgemeend in te voeren, wordt genomen bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na een evaluatie door de Ministerraad en door de bevoegde Kamercommissie. § 2. De koninklijke besluiten waarbij in toepassing van de artikelen 5, 6, 8 en 9 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen toegang tot het Rijksregister, mededeling van de informatiegegevens en gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister werd verleend, blijven van kracht na de inwerkingtreding van deze wet. § 3. De nieuwe aanvragen en de hangende procedures betreffende de toegang tot het Rijksregister en het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister worden afgehandeld door het sectoraal comité, bedoeld in artikel 15 van voormelde wet van 8 augustus 1983, vanaf de aanwijzing van de leden van het sectoraal comité. Het sectoraal comité stuurt binnen dertig dagen na zijn beslissing een afschrift ervan naar de minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteid na overleg in de Ministerraad en na advies van het sectoraal comité, in welke gevallen geen machtiging vereist is.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Economie en Wetenschapsbeleid, Ch. PICQUE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Nota (1) Gewone zitting 2002-2003. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp, 2226/1. - Advies van de Commissie voor de berscherming van de persoonlijke levenssfeer, nr. 2226/2. - Advies van de Raad van State, nr. 2226/3. - Amendementen, nr. 2226/4. - Verslag, nr. 2226/5. -Tekst aangenomen door commissie, nr. 2226/6. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 2226/7.

Integraal verslag. - 20 februari 2003.

Senaat.

Parlementaire bescheiden. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, nr. 2-1494/1. - Verslag, nr. 2-1494/2. - Beslissing om niet te amenderen, nr. 2-1494/3.

Handelingen van de Senaat. - 13 maart 2003.

^