Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 mei 1999
gepubliceerd op 22 juni 1999

Wet tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State, alsook van het Gerechtelijk Wetboek

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
1999000448
pub.
22/06/1999
prom.
25/05/1999
ELI
eli/wet/1999/05/25/1999000448/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MEI 1999. - Wet tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State, alsook van het Gerechtelijk Wetboek (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973

Art. 2.Artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 14.§ 1. De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van mecht, ingesteld tegen de akten en reglementen van de onderscheiden administratieve overheden, alsook tegen de administratieve handelingen van wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblées, van het Rekenhof en van het Arbitragehof, evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad van de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel. § 2. De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de cassatieberoepen ingesteld tegen de door de administratieve rechtscolleges in laatste aanleg gewezen beslissingen in betwiste zaken wegens overtreding van de wet of wegens schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. Zij treedt daarbij niet in de beoordeling van de zaken zelf. § 3. Wanneer een administratieve overheid verplicht is te beschikken en er bij het verstrijken van een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de haar daartoe door een belanghebbende betekende aanmaning geen beslissing is getroffen, wordt het stilzwijgen van de overheid geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen die een andere termijn vaststellen of aan het stilzwijgen van de administratieve overheid andere gevolgen verbinden. ».

Art. 3.In artikel 17, § 1, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1991, worden de woorden « artikel 14, eerste lid » vervangen door de woorden « artikel 14, § 1 ».

Art. 4.In artikel 19 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1982 en 24 maart 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « aanvragen, moeilijkheden en beroepen » vervangen door de woorden « aanvragen, moeilijkheden, beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen »;2° in het tweede lid dienen de woorden « artikel 14, eerste lid » te worden vervangen door de woorden « artikel 14, § 1 »;3° in het derde lid wordt de eerste zin vervangen door de volgende zin : « De partijen mogen zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door advocaten die ingeschreven zijn op de tabel van de Orde der advocaten of op de lijst van de stagiairs alsook, volgens de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, door de onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gerechtigd zijn om het beroep van advocaat uit te oefenen.».

Art. 5.Artikel 21, tweede lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 17 oktober 1990 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer de verzoekende partij de termijnen voor het toesturen van de memorie van wederantwoord of van de aanvullende memorie niet eerbiedigt, doet de afdeling, nadat de partijen die daarom verzocht hebben gehoord zijn, zonder verwijl uitspraak, waarbij het ontbreken van het vereiste belang wordt vastgesteld. ».

Art. 6.Artikel 21bis van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij de wet van 17 oktober 1990 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 21bis.§ 1. Degenen die belang hebben bij de oplossing van de zaak kunnen er in tussenkomen. De partijen kunnen in tussenkomst roepen degenen van wie zij de aanwezigheid vereist achten voor de zaak.

De tussenkomende partij kan ter ondersteuning van het verzoek geen andere middelen aanvoeren dan die welke in het inleidende verzoekschrift zijn uiteengezet.

Onmiddellijk na ontvangst van het verzoekschrift, en op basis van de aanwijzingen van de auditeurgeneraal of het door hem aangewezen lid van het auditoraat brengt de hoofdgriffier het beroep ter kennis van de personen die belang hebben bij de beslechting van de zaak, voor zover zij kunnen worden bepaald.

De eis tot tussenkomst wordt ingediend ten laatste binnen dertig dagen na ontvangst van het bericht bedoeld in het derde lid.

Bij ontstentenis van kennisgeving, kan de kamer waarbij de zaak aanhangig is, echter een latere tussenkomst toelaten, voor zover deze tussenkomst de procedure op generlei wijze vertraagt.

De kamer waarbij de tussenkomst aanhangig gemaakt wordt, doet onverwijld uitspraak over de ontvankelijkheid daarvan, en bepaalt de termijn waarbinnen de tussenkomende partij haar middelen ten gronde kan uiteenzetten.

Indien de administratieve overheid die de bestreden akte heeft gesteld, het administratief dossier niet binnen de termijn indient, kan de tussenkomende partij of de auditeur-generaal de neerlegging van het dossier vragen binnen dertig dagen na het verstrijken van de gestelde termijn.

De kamer waarbij het beroep aanhangig is, beveelt de neerlegging van het dossier binnen de door haar gestelde termijn. Zij kan, overeenkomstig artikel 36, een dwangsom bepalen voor het geval dat het dossier na deze termijn neergelegd wordt. § 2. Wanneer het aangewezen lid van het auditoraat zonder verwijl verslag uitbrengt en voorstelt het beroep zonder voorwerp, kennelijk onontvankelijk, kennelijk gegrond of ongegrond te verklaren, brengt de hoofdgriffier het beroep en het verslag ter kennis van diegenen die bij de beslechting van de zaak een belang hebben en die erin kunnen tussenkomen. Op hetzelfde moment brengt hij het verslag ter kennis van de verzoekende partij en de verwerende partij. De eis tot tussenkomst waarin de middelen uiteengezet worden, wordt ingediend ten laatste binnen vijftien dagen na de ontvangst van de kennisgeving van het beroep en van het verslag.

De voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is of de staatsraad die hij aanwijst, roept de verzoekende partij, de verwerende partij en de tussenkomende partij op om uiterlijk de tiende dag na het verstrijken van de termijn waarin tussengekomen kan worden, voor hem te verschijnen. ».

Art. 7.Artikel 27 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : « De terechtzittingen van de afdeling administratie zijn evenmin openbaar, wanneer de partijen met toepassing van artikel 21, tweede lid, niet verzocht hebben om gehoord te worden. ».

Art. 8.Artikel 29, tweede lid, van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen door de volgende bepaling : « De beginselen die de wraking van rechters en raadsleden van de rechterlijke orde regelen, zijn toepasselijk op de leden van de afdeling administratie en van het auditoraat. Bovendien mogen deze geen kennisnemen van de vorderingen tot nietigverklaring, tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen betreffende besluiten en verordeningen over de tekst waarvan zij hun advies hebben uitgebracht als lid van de afdeling wetgeving of in verband waarmee zij hun medewerking hebben verleend in die afdeling. ».

Art. 9.In artikel 30, derde lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 17 oktober 1990 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, worden de woorden « van kennelijk onontvankelijke, kennelijk ongegronde of kennelijk gegronde verzoeken » vervangen door de woorden « van de verzoeken die doelloos, kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond zijn ».

Art. 10.In artikel 32, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de woorden « artikel 14, tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 14, § 3 ».

Art. 11.In artikel 33, derde lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, worden tussen de woorden « Bij cassatie van het arrest » en de woorden « verwijst het Hof » de woorden « waarbij de afdeling administratie beslist van de vordering geen kennis te kunnen nemen omdat die kennisneming tot de bevoegdheid van de rechterlijke overheden behoort, » ingevoegd.

Art. 12.In artikel 53, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de woorden « De verzoeken om advies, de verzoeken om schadevergoeding en de beroepen tot nietigverklaring » vervangen door de woorden « De verzoeken om advies, de verzoeken om schadevergoeding, de beroepen tot nietigverklaring en de cassatieberoepen ».

Art. 13.In de artikelen 54 tot 60 van dezelfde gecoördineerde wetten worden de woorden « het verzoek of het beroep » telkens vervangen door de woorden « het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep ».

Art. 14.In artikel 69 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « - uit zesendertig leden, zijnde een eerste voorzitter, een voorzitter, tien kamervoorzitters en vierentwintig staatsraden » worden vervangen door de woorden « - uit achtendertig leden, zijnde een eerste voorzitter, een voorzitter, tien kamervoorzitters en zesentwintig staatsraden »;2° de woorden « zesenveertig eerste auditeurs, auditeurs en adjunct-auditeurs » worden vervangen door de woorden « vijftig eerste auditeurs, auditeurs en adjunct-auditeurs ».

Art. 15.In artikel 71 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 17 oktober 1990, 24 maart 1994 en 4 augustus 1996 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, vierde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Iedere adjunct-auditeur, auditeur of eerste auditeur kan, bij iedere voor hem nuttige vacature, op zijn verzoek en bij voorrang op advies van de eerste voorzitter en van de auditeur-generaal, respectievelijk tot adjunct-referendaris, referendaris of eerste referendaris worden benoemd.Iedere adjunct-referendaris, referendaris of eerste referendaris kan in dezelfde voorwaarden respectievelijk tot adjunct-auditeur, auditeur of eerste auditeur worden benoemd. »; 2° in § 1 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidend als volgt : « Iedere eerste auditeur-afdelingshoofd kan, bij iedere voor hem nuttige vacature, op zijn verzoek en op eensluidend advies van de eerste voorzitter tot eerste referendaris-afdelingshoofd worden benoemd.Iedere eerste referendaris-afdelingshoofd kan op zijn verzoek en op eensluidend advies van de auditeur-generaal tot eerste auditeur-afdelingshoofd worden benoemd. »; 3° in § 3, a) en b), wordt het woord « dertien » telkens vervangen door het woord « elf »;4° in § 3bis worden de woorden « De eerste auditeurs-afdelingshoofden worden » vervangen door de woorden « Onverminderd § 1, vijfde lid, worden de eerste auditeurs-afdelingshoofden »;5° in § 3ter worden de woorden « De eerste referendarissen-afdelingshoofden worden » vervangen door de woorden « Onverminderd § 1, vijfde lid, worden de eerste referendarissen-afdelingshoofden ».

Art. 16.In artikel 72 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 17 oktober 1990, 19 juli 1991 en 4 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, tweede lid, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° houder is van minimum een graad van niveau 2+;»; 2° paragraaf 2, tweede lid, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° houder is van minimum een graad van niveau 2+;».

Art. 17.Artikel 73, § 1, derde lid, eerste zin, van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen als volgt : « De helft van de kamervoorzitters, de helft van de staatsraden, de helft van de eerste auditeurs-afdelingshoofden, de helft van de eerste auditeurs, auditeurs en adjunct-auditeurs samen, de helft van de eerste referendarissen-afdelingshoofden, de helft van de eerste referendarissen, referendarissen en adjunct-referendarissen samen, moeten door hun diploma het bewijs leveren dat zij het examen van doctor of licentiaat in de rechten in het Nederlands hebben afgelegd; de andere helft van elke groep ambtsdragers, dat zij het in het Frans hebben afgelegd. ».

Art. 18.In artikel 74 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 17 oktober 1990 en 4 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. Het tweede lid, gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Leggen die eed af in handen van de eerste voorzitter : de voorzitter, de kamervoorzitters, de staatsraden, de eerste referendarissen-afdelingshoofden, de eerste referendarissen, de referendarissen en de adjunct-referendarissen, de hoofdgriffier en de griffiers ».

B. Tussen het tweede en het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « Leggen die eed af in handen van de auditeur-generaal : de adjunct-auditeur-generaal, de eerste auditeurs-afdelingshoofden, de eerste auditeurs, de auditeurs en de adjunct-auditeurs. ».

Art. 19.Artikel 75, eerste en tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, wordt vervangen als volgt : « De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal verdelen, elk wat hem betreft en in zijn taalrol, de zaken onder de leden van het auditoraat en leiden de werkzaamheden. De eerste auditeurs-afdelingshoofden nemen deel aan die leiding. ».

Art. 20.Artikel 76 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996, wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3. Een lid van het auditoraat wordt, op voorstel van de auditeur-generaal, door de Koning belast met de coördinatie van de documentatieverwerking van de Raad van State, voor een hernieuwbare periode van drie jaar. Voor de duur van deze periode kan een ambtsdrager van het auditoraat geroepen worden om het ambt van het aangewezen lid uit te oefenen.

Jaarlijks wordt een verslag opgesteld om gevoegd te worden bij het in artikel 119 bedoelde verslag. ».

Art. 21.Artikel 77, § 1, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 77.§ 1. De leden van het coördinatiebureau hebben onder meer tot taak : 1° de stand van de wetgeving bij te houden;2° de documentatie van het bureau ter beschikking te stellen van de twee afdelingen van de Raad van State;3° de documentatie van het bureau betreffende de stand van de wetgeving ter beschikking te stellen van het publiek, in de vorm en onder de voorwaarden vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit;4° de coördinatie, de codificatie en de vereenvoudiging van de wetgeving voor te bereiden;5° te zorgen voor de uitwerking en de verspreiding van de beginselen van de wetgevingstechniek;6° deel te nemen aan de werkzaamheden van de afdeling wetgeving, overeenkomstig de richtlijnen van de eerste voorzitter.».

Art. 22.In artikel 81 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 6 mei 1982 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door het volgende lid : « De afdeling wetgeving is ingedeeld in vier kamers.Iedere kamer houdt zitting met drie leden van de Raad van State en twee assessoren.

De voorzitter van de kamer die om advies is verzocht kan echter, volgens de noden van de zaak, beslissen dat slechts één assessor zal worden opgeroepen om zitting te houden of dat de kamer zonder assessor zitting zal houden. »; 2° het vierde lid wordt opgeheven.

Art. 23.In dezelfde gecoördineerde wetten wordt een artikel 84bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 84bis.Van zodra er een aanvraag tot advies ontvangen wordt die niet voorzien is van een termijn krachtens artikel 84, eerste lid, onderzoekt de kamer die om advies is verzocht of de voorafgaande formaliteiten die vereist zijn door het voorontwerp of het voorstel dat haar voorgelegd wordt, vervuld zijn.

Binnen de vijftien dagen die volgen op de ontvangst van de in het eerste lid bedoelde aanvraag, brengt zij, in voorkomend geval, de overheid schriftelijk op de hoogte van de voorafgaande formaliteiten die niet vervuld zouden zijn.

Ingeval de kamer die om advies is verzocht in de door het tweede lid voorgeschreven vormen en termijnen vaststelt dat het dossier niet onderzocht kan worden, kan deze kamer beslissen, in afwijking van artikel 84, eerste lid, om over te gaan tot het onderzoek van de zaak die onmiddellijk volgt in de volgorde van inschrijving op de rol.

De zaak waarvan het onderzoek wordt uitgesteld krachtens het vorige lid, wordt van de rol geschrapt en ingeschreven op een wachtrol. Het onderzoek ervan wordt hernomen van zodra de kamervoorzitter vastgesteld heeft dat de formaliteiten volledig vervuld zijn. ».

Art. 24.In artikel 90, § 1, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « voor adviezen, beroepen tot nietigverklaring en voor met toepassing van artikel 36, § 1, ingestelde vorderingen tot het opleggen van een dwangsom » vervangen door de woorden « voor adviezen, beroepen tot nietigverklaring, cassatieberoepen en voor met toepassing van artikel 36, § 1, ingestelde vorderingen tot het opleggen van een dwangsom »;2° in het tweede lid, 1°, worden de woorden « inzake beroepen tot nietigverklaring ingesteld tegen administratieve beslissingen » vervangen door de woorden « inzake beroepen tot nietigverklaring of cassatieberoepen ingesteld tegen administratieve beslissingen »;3° in het tweede lid, 2°, worden de woorden « inzake beroepen » vervangen door de woorden « inzake beroepen tot nietigverklaring of cassatieberoepen ».

Art. 25.In artikel 109, tweede lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1983, worden tussen de woorden « de beroepen » en « bij de Raad van State », de woorden « tot nietigverklaring en cassatieberoepen » ingevoegd.

Art. 26.In artikel 116 van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de woorden « beroepen, verzoekschriften of aanvragen » vervangen door de woorden « beroepen tot nietigverklaring, cassatieberoepen, verzoekschriften of aanvragen ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State

Art. 27.Artikel 3, § 3, eerste lid, 1°, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° de tijd van inschrijving bij de balie, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor of een licenciaat in de rechten; ».

Art. 28.In dezelfde wet wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidende : «

Art. 3ter.Aan de in artikel 1 bedoelde ambtsdragers bij de Raad van State, de griffiers uitgezonderd, die wachtdienst hebben, wordt een weddebijslag van 130 000 frank toegekend.

Aan de griffiers die wachtdienst hebben, wordt een bijslag van 90 000 frank toegekend. ».

Art. 29.In diezelfde wet wordt een artikel 3quater ingevoegd, luidende : «

Art. 3quater.Aan de ambtsdragers bij de Raad van State die overeenkomstig artikel 73, § 2, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, het bewijs leveren van de kennis van de andere taal, Frans of Nederlands, dan die waarin hun diploma is gesteld, wordt een weddebijslag van 60 000 frank toegkend.

Aan de ambtsdragers bij de Raad van State die overeenkomstig artikel 73, § 3, van de in het eerste lid bedoelde wetten, het bewijs leveren van een voldoende of grondige kennis van het Duits, wordt een weddebijslag van 60 000 frank toegekend. ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 30.In artikel 439 van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « en de Raad van State » geschrapt.

Art. 31.In artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « Het Hof van Cassatie neemt kennis van » vervangen door de woorden « Onverminderd artikel 14, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, neemt het Hof van Cassatie kennis van ». HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen

Art. 32.Wat de eerste referendarissen-afdelingshoofden betreft, treedt artikel 17 slechts in werking vanaf het ogenblik dat één van de twee huidige titularissen eerste referendaris-afdelingshoofd ontslag neemt.

Art. 33.Artikel 31 is niet van toepassing op de geschillenprocedures die ingesteld zijn en nog steeds hangende zijn vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding

Art. 34.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van de artikelen 5 en 7.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone zitting 198-1999. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 1960/1. - Amendementen, nrs. 1960/2 en 3. - Verslag, nr. 1960/4. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1960/5. - Amendementen, nrs. 1960/6 en 7. - Aanvullend verslag, nr. 1960/8. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1960/9. - Amendementen, nrs. 1960/10 en 11.- Aanvullend verslag, nr. 1960/12. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1960/13. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 1960/14.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. - Bespreking en aanneming, vergaderingen van 24 en 25 maart 1999.

Senaat.

Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de kamer van valksvertegenwoordigers, nr. 1-1329/1. - Amendement, nr. 1-1329/2. - Verslag, nr. 1-1329/3. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1-1329/4. - Amendementen, nr. 1-1329/5. - Aanvullend verslag, nr. 1-1329/6. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1-1329/7.

Handelingen van de Senaat. - Bespreking en aanneming, vergadering van 22 april 1999.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire stukken. - Ontwerp geamendeerd door de Senaat (aangenomen in de Commissie zonder verslag), nr. 1960/15. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 1960/16.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. - Bespreking en aanneming, vergadering van 29 april 1999.

^