Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 mei 2000
gepubliceerd op 29 juni 2000

Wet betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de krijgsmacht

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2000007153
pub.
29/06/2000
prom.
25/05/2000
ELI
eli/wet/2000/05/25/2000007153/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MEI 2000. - Wet betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de krijgsmacht (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - De vrijwillige indisponibiliteitsstelling

Art. 2.De beroeps- of aanvullingsmilitair kan een vrijwillige indisponibiliteitsstelling bekomen die loopt tot zijn oppensioenstelling, op voorwaarde dat hij : 1° een aanvraag daartoe indient;2° in werkelijke dienst is op het ogenblik dat hij zijn aanvraag indient, zonder in mobiliteit of gebezigd te zijn en zonder ter beschikking gesteld te zijn hetzij van de rijkswacht, hetzij van een openbare dienst, en zonder een functie te bekleden waarvan de bezoldiging niet gedragen wordt door de begroting van het ministerie van Landsverdediging;3° op de datum waarop de indisponibiliteitsstelling aanvangt, a) nog ten hoogste vijf jaar van de normale datum van oppensioenstelling verwijderd is, voor de opper- en hoofdofficieren en voor de onderofficieren;b) nog ten hoogste een jaar van de normale datum van oppensioenstelling verwijderd is, voor de lagere officieren;c) minstens 56 jaar oud is, voor de vrijwilligers. In afwijking van het eerste lid, 2°, kan de militair die een functie bekleedt waarvan de bezoldiging niet gedragen wordt door de begroting van het ministerie van Landsverdediging, een indisponibiliteitsstelling bekomen voor zover dit geen negatieve weerslag heeft op de begroting van het ministerie van Landsverdediging.

Art. 3.§ 1. De indisponibiliteitsstelling wordt door de minister van Landsverdediging toegestaan aan de militair bedoeld in artikel 2 die voldoet aan de voorwaarden die erin bepaald zijn, in de volgorde van het indienen van de aanvragen en binnen de perken bepaald in artikel 16. Iedere ingediende aanvraag is onherroepelijk. Aan de militair die een indisponibiliteitsstelling heeft aangevraagd, wordt kennis gegeven van de ministeriële beslissing ten laatste twee maanden na de datum van indienen van de aanvraag tot indisponibiliteitsstelling. § 2. De indisponibiliteitsstelling vangt ten vroegste aan op de dag waarop de aanvrager aan al de voorwaarden zoals bepaald in artikel 2 voldoet.

Bij het indienen van zijn aanvraag kan de militair vragen de aanvangsdatum zoals bepaald in het eerste lid met maximum zes maanden uit te stellen in de gevallen door de Koning bepaald.

De Koning bepaalt de aanvraag- en toekenningsprocedure.

Art. 4.Tijdens de indisponibiliteitsstelling is de militair in werkelijke dienst en de periode van afwezigheid wordt gelijkgesteld met verlof.

Art. 5.Tijdens de indisponibiliteitsstelling neemt de militair niet meer deel aan de bevordering.

Art. 6.De militair die in disponibiliteit gesteld is, is niet begrepen : 1° in de personeelsenveloppe van de oficieren in werkelijke dienst van de krijgsmacht op vredesvoet;2° in de personeelsenveloppe van de onderofficieren in werkelijke dienst van de krijgsmacht op vredesvoet;3° in de personeelsenveloppe van de vrijwilligers in werkelijke dienst van de krijgsmacht op vredesvoet. Hij mag zijn ambt niet meer uitoefenen binnen de krijgsmacht, behalve in geval : 1° van de door de omstandigheden vereiste spoedwederoproeping in vredestijd, welke de regering onmiddellijk ter kennis van de Kamers moet brengen;2° van afkondiging van de periode van oorlog;3° van mobilisatie.

Art. 7.§ 1. Aan de militair in disponibiliteit wordt een wedde toegekend die overeenstemt met tachtig procent van de bezoldiging die hij zou ontvangen indien hij niet in disponibiliteit zou gesteld zijn.

Onder bezoldiging in de zin van deze wet wordt verstaan : 1° de wedde, met inbegrip van de tussentijdse verhogingen, de verhogingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen en de herzieningen van de weddeschalen;2° de toelage voor geselecteerde. § 2. In afwijking van § 1 wordt, gedurende de indisponibiliteitsstelling aan de betrokken militair een wedde toegekend zoals bepaald in § 1 verhoogd met een toelage waarvan het netto bedrag gelijk is aan het verschil tussen het netto bedrag van het militair rustpensioen, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 9 op basis van het aantal dienstjaren, de anciënniteit in de laatste graad en de wedde berekend op het ogenblik van het bereiken van de leeftijdsgrens, en het netto- bedrag van de wedde zoals bepaald in § 1, wanneer het netto bedrag van dit pensioen meer bedraagt dan het netto bedrag van de wedde zoals bepaald in § 1. § 3. De wedde bepaald in de §§ 1 en 2 wordt verhoogd met tachtig procent van de volgende toelagen : 1° het vakantiegeld;2° de eindejaarstoelage. § 4. In afwijking van §§ 1 en 2 wordt aan de militair die gedurende de indisponibiliteitsstelling een beroepsactiviteit uitoefent, zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, een wedde toegekend die overeenstemt met vijfenzeventig procent van de bezoldiging bedoeld in § 1, 1° en 2° en in § 3, 1° en 2°. § 5. De militair in disponibiliteit behoudt het recht op de vergoeding wegens begrafeniskosten zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 december 1969 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van sommige militairen.

Voor toepassing van het artikel 2 van het voormeld besluit, wordt de wedde in aanmerking genomen die de betrokken militair zou gekregen hebben indien hij niet in disponibiliteit was gesteld.

Art. 8.De tijd van de indisponibiliteitsstelling is voor de toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid en de inkomstenbelasting een periode van werkelijke dienst.

Art. 9.De periode van de disponibiliteit is, voor de berekening van het rust- of overlevingspensioen, een periode van werkelijke dienst en telt als activiteitsperiode in de graad voor de toepassing van artikel 58 van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen, evenals als doorgebrachte tijd in het kader van het varend personeel van de luchtvaart voor de toepassing van de artikelen 4 en 51 van dezelfde wetten.

Het rust- of overlevingspensioen wordt berekend op basis van de wedde die de betrokken militair zou gekregen hebben indien hij niet in disponibiliteit was gesteld.

Art. 10.§ 1. De militair mag gedurende de periode van disponibiliteit een beroepsactiviteit zoals bedoeld in artikel 7, § 4, uitoefenen, mits voorafgaande toelating van de Minister van Landsverdediging volgens de aanvraagprocedure die de Koning bepaalt. § 2. Indien de militair tijdens de indisponibiliteitsstelling een beroepsactiviteit uitoefent zonder voorafgaande toelating van de Minister van Landsverdediging, 1° wordt de periode te rekenen vanaf het begin van de indisponibiliteitsstelling niet in aanmerking genomen voor de pensioenberekening;2° wordt de terugbetaling gevorderd van het verschil tussen de wedde, die gedurende de in 1° bepaalde periode, ontvangen werd overeenkomstig artikel 7, §§ 1 of 2, en deze die overeenkomstig artikel 7, § 4, had moeten toegekend worden. De periode bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, zal naar boven toe afgerond worden in gehele maanden. § 3. De militair die gedurende de periode van indisponibiliteitsstelling een beroepsactiviteit uitoefent, moet binnen de dertig dagen na de aanvang van deze activiteit zijn werkgever per aangetekend schrijven in kennis stellen van zijn toestand van indisponibiliteitsstelling.

De werkgever die hem tewerkstelt is ertoe gehouden, uiterlijk de dertigste dag volgend op de datum van verzending van het in het eerste lid bedoelde schrijven, een verklaring inzake de uitoefening van deze beroepsactiviteit te zenden naar de Minister van Landsverdediging.

De Minister van Landsverdediging bepaalt de formulieren die dienen te worden gebruikt voor de verklaringen bedoeld in het eerste en tweede lid.

Bij gebrek aan de in het tweede lid bedoelde verklaring door de werkgever binnen de vastgestelde termijn, is deze ertoe gehouden aan het departement van Landsverdediging een forfaitaire vergoeding te betalen waarvan het bedrag gelijk is aan dat bepaald in § 2, 2°.

Art. 11.§ 1. De militair die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 2, eerste lid, 2° en 3°, maar die geen verzoek indient tot het bekomen van een indisponibiliteitsstelling, kan niet genieten van de afzonderlijke afwijkingen bepaald in artikel 19 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht.

Iedere toelating tot het uitoefenen van een beroepsactiviteit, die de militair bedoeld in het eerste lid vroeger genoot, wordt automatisch ingetrokken op 1 januari 1998. § 2. Het uitoefenen van een beroepsactiviteit door de militair bedoeld in § 1, eerste lid, is een ernstig feit dat onverenigbaar is met zijn staat van militair zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, in artikel 25 van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, en in artikel 18bis van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst. HOOFDSTUK II. - De verplichte indisponibiliteitsstelling

Art. 12.§ 1. Voor de officieren kan de Koning het verplicht stelsel van indisponibiliteitsstelling invoeren wanneer Hij op 1 december 1997 vaststelt dat op 1 januari 1999 het aantal officieren niet zal dalen onder het aantal van 5100 officieren, rekening houdend met de geraamde vertrekken. Het besluit dat de maatregel verplichtend stelt vermeldt de criteria waarop Hij zich steunt om te verklaren dat aan die voorwaarde niet voldaan is.

Deze verplichte maatregel kan vanaf 1 januari 1998 toepasselijk worden op een doelgroep die Hij bepaalt en die kan samengesteld worden uit de officieren in werkelijke dienst zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, 2°, van deze wet en behorend tot de volgende categorieën : 1° de luitenant-generaals die minder dan drie jaar van de leeftijdsgrens verwijderd zijn;2° de generaal-majoors en de hoofdofficieren die minder dan vijf jaar van de leeftijdsgrens verwijderd zijn en niet meer willen of kunnen deelnemen aan de bevordering;3° de lagere officieren die minder dan één jaar van de leeftijdsgrens verwijderd zijn en niet meer willen of kunnen deelnemen aan de bevordering. § 2. Voor de toepassing van § 1, tweede lid, 2°, wordt de kolonel die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het besluit bedoeld in § 1 niet voldoet aan de voorwaarde bepaald in artikel 6bis van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, en wiens kandidatuur minstens eenmaal had kunnen onderzocht worden door een hoog bevorderingscomité mocht hij in het bezit geweest zijn van het brevet van de grondige kennis van de tweede landstaal, beschouwd als niet meer deelnemend aan de bevordering.

Art. 13.§ 1. De verplichte indisponibiliteitsstelling vangt ten laatste aan drie maanden na de publicatie van het besluit bedoeld in artikel 12, § 1, voor de militair die, op die datum, voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 12, § 1, 2e lid. Er wordt steeds een verwittigingstermijn van drie maanden geëerbiedigd.

Voor de militair die op de datum bedoeld in het eerste lid nog niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 12, § 1, 2e lid, vangt de verplichte indisponibiliteitsstelling aan op de datum waarop hij voldoet aan deze voorwaarden.

De militair bedoeld in het eerste en 2e lid kan geen uitstel op aanvraag bekomen van de datum van indisponibiliteitsstelling. § 2. In afwijking van § 1, kan de aanvangsdatum van de indisponibiliteitsstelling die eerder al aanvaard werd op basis van een vrijwillige aanvraag, niet meer in vraag gesteld worden door de inwerkingtreding van de verplichte maatregel.

Art. 14.De artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van deze wet zijn van toepassing op de militair die in disponibiliteit gesteld wordt overeenkomstig artikel 12. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 15.De indisponibiliteitsstelling mag toegestaan worden van 1 oktober 1997 : 1° tot en met 1 januari 2000 voor de officieren;2° tot en met 1 oktober 2000 voor de militairen die behoren tot het kader der militaire specialisten;3° tot en met 1 januari 2001 voor de onderofficieren.

Art. 16.De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de perioden bedoeld in artikel 15 per categorie van begunstigden verlengen, afhandelijk van de evolutie van de vertrekken.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, deze al dan niet verlengde perioden inkorten voor de officieren, wanneer de personeelsenveloppe zich stabiliseert op 5 000 officieren in werkelijke dienst en voor de onderofficieren, wanneer de personeelsenveloppe zich stabiliseert op 15 000 onderofficieren in werkelijke dienst, afhandelijk van de evolutie van de vertrekken en van de aanwervingen.

Art. 17.In de Franse tekst van de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 55, 70, 71, 72, 73 en 77 van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen, worden de woorden « service effectif » vervangen door de woorden « service actif ».

Art. 18.Het koninklijk besluit van 24 juli 1997 betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de krijgsmacht, met toepassing van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire unie, wordt opgeheven.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 mei 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, FLAHAUT A. De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 1999-2000. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire bescheiden.

Ontwerp van wet, nr. 375/1.

Amendementen, nr. 375/2.

Verslag, nr; 375/3.

Bespreking en aanneming : Vergadering van 17 mei 2000.

^